Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels keurontheffingen

Geldend van 01-06-2007 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregels keurontheffingen

beleid en achtergronden voor het verlenen van ontheffingen van verbodsbepalingen in de Keur van het hoogheemraadschap, alsmede van overige wet- en regelgeving waarvoor het hoogheemraadschap het bevoegd gezag is.

1 Inleiding

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, hierna te noemen het hoogheemraadschap, heeft de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 vastgesteld. Dit document, hierna keur te noemen, is op basis van artikel 78 van de Waterschapswet opgesteld. De keur is een verordening met gebods- en verbodsbepalingen en beoogt de bescherming van de beheersobjecten van het hoogheemraadschap, voor zover daarin niet door hogere wet- of regelgeving is voorzien. Het hoogheemraadschap wil hiermee de wateraanvoer en -afvoer, waterberging en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast zo goed mogelijk garanderen. Door de bepalingen in de keur worden ook de ecologische kwaliteit van wateren en waterkeringen en de daarmee verbonden natte natuurwaarden zo goed mogelijk beschermd. Verder zijn in de keur gebods- en verbodsbepalingen opgenomen ter bescherming van de wegen die het hoogheemraadschap in beheer en onderhoud heeft. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van de gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen. Het verlenen van ontheffing van de verbodsbepalingen in de artikelen 15 tot en met 20 is het onderwerp van deze beleidsnota.

Behalve van de verbodsbepalingen in de keur, is het dagelijks bestuur ook bevoegd ontheffing te verlenen van een aantal verbodsbepalingen die zijn opgenomen in nationale wetgeving en provinciale verordeningen, zoals de Wegenverkeerswet, de Scheepvaartverkeerswet en de Provinciale Wegenverordening Noord-Holland1. Ook de wijze waarop het hoogheemraadschap deze bevoegdheid wenst in te vullen is onderwerp van deze beleidsnota.

1.1 Waarom deze beleidsregels

Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap heeft, volgens artikel 29, lid 1 van de keur, de bevoegdheid ontheffingen van gebods- en verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 20 te verlenen. Aan het gebruik van deze bevoegdheid verbinden wet- en regelgeving, jurisprudentie en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de eis dat wordt gehandeld volgens een vaste lijn. Door het schriftelijk vastleggen en bekendmaken van afwegingen en toetsingscriteria in beleidsregels voldoet het hoogheemraadschap aan deze eis. Dit geldt ook ten aanzien van het verlenen van ontheffingen met betrekking tot verbodsbepalingen in nationale wetgeving en provinciale verordeningen, voor zover het hoogheemraadschap hiertoe is bevoegd.

Definitie beleidsregels

Een beleidsregel is een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. (Artikel 1:3, 4e lid Algemene wet bestuursrecht, verder te noemen Awb.

Beleidsregels zijn van belang bij de onderbouwing van besluiten, vooral bij veel voorkomende, vergelijkbare situaties. Door aan te geven langs welke weg een besluit wordt genomen en/of welke factoren in de afweging worden meegenomen en op welke wijze, zorgen beleidsregels voor transparantie van besluitvorming. Publicatie van het besluit tot vaststelling van de beleidsregels is een voorwaarde voor de inwerkingtreding ervan. Het vaststellen en publiceren van beleidsregels heeft de volgende voordelen.

  • Beleidsregels zijn een vertaalslag van het strategisch beleid naar de overwegingen bij de concrete beoordeling van ontheffingaanvragen en/of het invullen van de ontheffingvoorschriften.

  • Door het bestuurlijk vaststellen en publiceren van beleidsregels maakt het hoogheemraadschap van te voren aan de ingelanden kenbaar hoe het met de regels omgaat: proactief handelend naar toekomstige ontheffingaanvragers in plaats van reactief. Hiervan gaat een zekere signaalwerking uit.

  • Beleidsregels zorgen voor eenduidigheid over wat wel en wat niet is toegestaan en onder welke voorwaarden. Hierdoor wordt persoonsafhankelijke invulling en willekeur bij de afhandeling van ontheffingaanvragen voorkomen en de transparantie in de besluitvorming voor de burgers vergroot.

  • Op grond van artikel 4:82 Awb kan bij ontheffingaanvragen worden volstaan met het verwijzen naar de relevante gedragsbepaling (beleidsregel) in plaats van het volledig opnemen van de motivering. Dit bespaart tijd en draagt zo bij aan besparing van bestuurslasten.

  • Door het bestuurlijk laten vaststellen van beleidsregels is het hoogheemraadschap beter in staat besluiten inzake ontheffingverlening te motiveren, ook met het oog op eventuele bezwaar- en beroepsprocedures.

Beleidsregels zijn richtinggevend. Het hoogheemraadschap is echter verplicht, ondanks het hebben en hanteren van beleidsregels, bij individuele aanvragen af te wegen of motieven aanwezig zijn van de beleidsregels af te wijken.

1.2 Relatie beleidsregels met andere leidraden

De beleidsregels sluiten zoveel mogelijk aan bij landelijke richtlijnen, normen, leidraden en handreikingen. Het betreft met name richtlijnen, leidraden en handleidingen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer vervoer en openbare ruimte (CROW), NEN-normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) en leidraden en handreikingen van het Expertise Netwerk Waterkeringen (ENW) en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA)2.

1.3 Belangen van derden en waterkwaliteitsbelangen

Belangen kunnen worden onderscheiden in:

  • 1.

    Algemene tegenover particuliere belangen.

    Algemene (publieke) belangen

    De belangen die een wet beoogt te beschermen, zoals het tegengaan van (water)verontreiniging, veiligheid van de weg en veiligheid voor het verkeer op de weg, het bieden van bescherming tegen overstromingen, agrarische belangen en andere belangen op het gebied van natuur, landschap en milieu.

    Particuliere (concrete, private) belangen

    De belangen van een of enkele personen of bedrijven; dat kunnen zijn de aanvrager van de ontheffing en derden zoals concurrenten, omwonenden en andere derden die rechtstreeks bij het ontheffingsbesluit zijn betrokken.

  • 2.

    Taakbelangen of verwante belangen.

    Taakbelangen (of specifieke algemene belangen)

    De belangen die rechtstreeks afhankelijk zijn van de aan het hoogheemraadschap opgedragen taak.

    Verwante belangen

    De (algemene) belangen voor de verzorging waarvan het hoogheemraadschap niet is opgericht, maar die het als openbaar bestuur wel in acht moet nemen, bijvoorbeeld de belangen van recreatie, faunabeheer en de bescherming van cultuurhistorische waarden (dit alles voor zover deze belangen niet in een andere wet zijn geregeld). Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht moet het hoogheemraadschap de verschillende, rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen afwegen en in de besluitvorming betrekken. Daarbij mag het de grenzen van zijn bevoegdheid niet te buiten gaan. Het mag de bestuursbevoegdheden die uit een wet voortvloeien alleen uitoefenen met het oog op de speciale algemene belangen die de betreffende wet wil beschermen. Het hoogheemraadschap mag daarnaast rekening houden met de zogenaamde verwante belangen. Het mag deze echter alleen meewegen, indien ze zijn gerelateerd aan de water-, waterkering- en wegenbeheertaken en voor zover in die andere belangen niet is voorzien in andere wet- of regelgeving. Deze verwante belangen mogen geen reden zijn om de ontheffing te weigeren. De particuliere belangen van burgers (die binnen het bereik van de te beschermen belangen vallen) mogen voorts niet méér worden aangetast dan strikt noodzakelijk is.

    De waterkwaliteit en waterbodemkwaliteit mag geen nadelige invloed ondervinden van het afgeven van een ontheffing. Keurontheffingen en daarin opgenomen voorschriften hebben geen betrekking op lozing of uitspoeling van verontreinigde stoffen, waarvoor op grond van de Wvo een vergunning nodig is.

    Ook het Bouwstoffenbesluit is een wetgevend kader dat moet voorkomen dat vervuilde steenachtige materialen worden gebruikt, bijvoorbeeld bij dempingen en dergelijke.

1.4 Voor wie zijn de beleidsregels bedoeld

De beleidsregels keurontheffingen zijn bedoeld voor alle belanghebbenden, die binnen het gebied van het hoogheemraadschap plannen ontwikkelen die van invloed kunnen zijn op de waterstaatwerken, alsmede de wegen:

  • a.

    waarop de keur van het hoogheemraadschap van toepassing is;

  • b.

    waarvoor het hoogheemraadschap ingevolge wetgeving en verordeningen het bevoegd gezag is voor het verlenen van ontheffingen van verbodsbepalingen.

2 Reikwijdte beleidsregels

2.1 Verboden in de keur

In de keur zijn verbodsregels voor activiteiten en ingrepen in waterstaatwerken, alsmede wegen opgenomen. Het is mogelijk van deze verbodsregels ‘ontheffing’ aan te vragen.

Een ontheffing is een toestemming om, in afwijking van een verbod en met in achtneming van bepaalde voorwaarden en voorschriften, bepaalde activiteiten of ingrepen uit te mogen voeren.

2.2 Verboden in nationale wetgeving en provinciale verordeningen

2.2.1 Verkeerswetgeving

Daar waar het hoogheemraadschap als nautisch beheerder van vaarwegen optreedt of als wegbeheerder, is het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap voor een aantal verbodsbepalingen bevoegd tot het verlenen van ontheffingen. Voor water is dit het geval voor de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement. Voor wegen geldt dit voor de Wegenverkeerswet (Wvw) en het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

2.2.2 Provinciale verordeningen

Regels over vaarwegen zijn opgenomen in de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995. Deze verordening geldt voor een beperkt aantal grotere vaarwegen. Verschillende hiervan zijn bij het hoogheemraadschap in waterstaatkundig beheer. Regels over wegen buiten de bebouwde kom volgens de Wegenwet, zijn opgenomen in de Wegenverordening Noord-Holland. De wegen die het hoogheemraadschap buiten de bebouwde kom volgens de Wegenwet beheert vallen hier onder. In beide verordeningen is het hoogheemraadschap mede belast met de uitvoering hiervan, waaronder de ontheffingverlening en handhaving.

2.3 Beleidsregels voor de ontheffingverlening

Het is de taak van het hoogheemraadschap als beheerder te zorgen dat waterstaatswerken en wegen aan hun doel beantwoorden en hun functie vervullen. Daarnaast mag de activiteit of ingreep het onderhoud en verbeteringwerken aan de waterstaatwerken en wegen niet onmogelijk of veel duurder maken. Uitgangspunt bij de ontheffingverlening is ‘nee, tenzij’, wat inhoudt dat bepaalde activiteiten in, op en rond waterstaatwerken en wegen niet zijn toegestaan, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Om enig houvast te geven voor zowel aanvragers van een ontheffing als voor diegenen die de aanvraag moeten beoordelen, zijn in de onderhavige beleidsnota zoveel mogelijk beleidsregels gegeven die bij de beoordeling van de aanvragen gehanteerd worden. Deze beleidsregels zijn niet uitputtend. In voorkomende gevallen is maatwerk nodig.

Aan een te verlenen ontheffing kan het hoogheemraadschap bovendien bepalingen in de vorm van voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op de uitvoering en de nazorg van werken en activiteiten waarvoor ontheffing is verleend, en het onderhoud van de gemaakte werken.

3 Verklaring van afkortingen begrippen en terminologie

3.1 Verklaring van afkortingen en begrippen

Tabel 1: verklaring van afkortingen en begrippen Begrip/afkorting

Begrip/afkorting

Verklaring

Aanbouw

Zie (ver)nieuwbouw

Awb

Algemene wet bestuursrecht

Babw

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer.

Bebouwingsvrije dijkstrekkingen

Gedeelte van een waterkering dat vrij is van in, op, of nabij de waterkering gelegen bebouwing. Behoudens incidenteel aanwezige bouwwerken en kleine bouwwerken als trappen en steigertjes.

Beheer

Geheel van activiteiten dat erop gericht is om het waterstaatswerk of de weg blijvend aan de eisen te laten voldoen.

Bouwwerk

Hetgeen is of wordt gebouwd, zoals huizen, schuurtjes, steigers, beschoeiingen enzovoort. Ook (dijk)wegen vallen onder bouwwerken.

CROW

De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. Tegenwoordig staat de naam voor kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing

Gedeelte van een waterkering met in, op of nabij de waterkering gelegen aaneengesloten bebouwing. Bijvoorbeeld lintbebouwing, waarbij de bouwwerken eventueel door kleine tussenruimtes van elkaar zijn gescheiden.

Erftoegangsweg

Weg buiten de bebouwde kom in een verblijfsgebied (zgn. 60 km-zone)

Gebiedsontsluitingsweg

Weg buiten de bebouwde kom die dient voor het bereikbaar maken van gebieden (80 km-wegen). Zij geven aansluiting op wegen met een stroomfunctie.

Invloedszone

De strook grond ter weerszijden van een primaire of regionale waterkering, die bijdraagt aan de stabiliteit van de waterkering

KRW

Kaderrichtlijn Water.

Natuurvriendelijke oever

Een oever die de waterkerende en watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling, zodat een ruimtelijke samenhang ontstaat tussen land en water.

NBW

Nationaal Bestuursakkoord Water

NEN

Nederlandse Eenheidsnorm van het Nederlands Normalisatie Instituut http://www2.nen.nl/.

NVV

Nederlandse Vereniging van fabrikanten van Verkeersborden en bebakeningsmateriaal.

Oeverlijn

De overgang van het natte naar het droge talud bij het hoogste ter plaatse voorkomende peil.

Piping

Het verschijnsel waarbij onder een waterkering een holle pijpvormige ruimte ontstaat doordat het erosieproces van een zandmeevoerende wel niet stopt.

Profiel 2050 respectievelijk 2100

De ruimte rond een primaire (2100) of regionale waterkering (2050), die naar het oordeel van het hoogheemraadschap tot 2100 respectievelijk 2050 nodig is voor een toekomstige versterking van de waterkering.

Profiel van vrije ruimte

De ruimte rond een primaire of regionale waterkering, die naar het oordeel van het hoogheemraadschap nodig is voor een toekomstige versterking van de waterkering.

RVV

Het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Schepen

Alle vaartuigen, inclusief vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water. Dus ook kano’s, sloepen, vlotten, zeilplanken etc.

Seizoensbebouwing

Bebouwing die alleen in het zomerseizoen aanwezig is (met name op het strand).

Stabiliteitszone

Strook grond ter weerszijden van een primaire of regionale waterkering die bijdraagt aan de (grondmechanische) stabiliteit van de waterkering. De buitengrens van de stabiliteitszone is gelijk aan de buitengrens van de beschermingszone

Stedelijk water

Wateren gelegen in stedelijke omgeving.

Strandslag

Gereguleerde overgang over het duin

Uitvoeringsvoorschriften

Technisch inhoudelijke en procedure voorschriften die onderdeel uitmaken van de verleende ontheffing

Vaarweg

Volgens Binnenvaartpolitiereglement: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water.

Veiligheidszone

Stabiliteitszone plus verstoringszone, waarbij onder verstoringszone wordt verstaan de afstand tussen de betreffende leiding tot aan de uiterste rand van de zone waarbinnen verstoringen ten gevolge van breuk, lekkage of een explosie kunnen optreden.

Verblijfsgebied

Een samenhangend netwerk van erftoegangswegen. Binnen het verblijfsgebied staat het verblijven en de leefbaarheid voorop en is slechts sprake van een beperkte verkeersfunctie.

Verbouw

Zie vernieuwbouw

(Ver)nieuwbouw

Herbouw: het na sloop van een bestaand bouwwerk maken van een nieuw bouwwerk op dezelfde locatie. Aanbouw: het zodanig wijzigen van een bouwwerk dat het bodemoppervlak met ten hoogste 20% wordt vergroot. Een uitbreiding met meer dan 20% wordt als nieuwbouw beschouwd. Peildatum voor de mate van uitbreiding van het bouwwerk is die van het in werking treden van het Beheersplan Waterkeringen. Verbouw: het in- of uitpandig wijzigen van een bouwwerk. Hieronder zijn begrepen het wijzigen of verbeteren van de fundering, en/of het wijzigen van de inhoud van een bouwwerk zonder dat het bodemoppervlak groter wordt.

Vrijwaringszone

Zones ter weerszijden van een waterkering waarin op grond van het streekplan bepaalde activiteiten zijn uitgesloten in verband met de toekomstige versterking van de waterkering.

Watertoets

Is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten (voldoende ruimte voor water, voldoende aandacht voor effecten op de waterkwaliteit, garanderen van veiligheid)

WBP

Het vigerende Waterbeheersplan

Woonboot

Is een verzamelnaam voor alle typen drijvende bakken van hout, staal of beton en geschikt gemaakt om op te wonen.

Wvo

Wet verontreiniging oppervlaktewater

Wvw

Wegenverkeerswet.

3.2 Verklaring van de terminologie

De keur en de beleids- en beheersnota’s gebruiken in een aantal gevallen een verschillende terminologie voor overeenkomstige zaken. De beleidsregels voor de keurontheffingen volgen de terminologie uit keur. Teneinde de koppeling te leggen met de beleids- en beheersnota’s is in de onderstaande tabel de terminologie met elkaar in verband gebracht.

Tabel 2: vergelijking terminologie van de keur en de beleids- en beheersplannen

Keur

WBP

Beheersplan waterkeringen

Waterstaatswerk

Water + onderhoudszones

Kernzone + beschermingszones (zie voor visualisering van de uitleg de figuren 1 en 2 in hoofdstuk 5)

Beschermingszones

Buitenbeschermingszones

4 Beleidsregels ontheffingen watersysteem

4.1 Strategisch beleid

Het strategische beleid van het hoogheemraadschap voor het watersysteem is vastgelegd in het Waterbeheersplan. In relatie tot de keur en de daarin geboden mogelijkheid om keurontheffingen te verlenen, is met name de hierna genoemde doelstelling voor het beheer en in standhouden van het watersysteem van belang. Bij het opstellen van het Waterbeheersplan is rekening gehouden met de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Nota waterhuishouding, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en het Waterplan van de provincie Noord-Holland. De paragrafen 4.1.1. en 4.1.2 geven de relevante kaders uit het Waterbeheersplan weer.

4.1.1 Het Waterbeheersplan, strategisch kader

Beheer en in stand houden van het watersysteem

Het beheer is erop gericht de infrastructuur van het watersysteem in stand te houden. Daartoe is het volgende strategische doel geformuleerd.

Het watersysteem wordt onder dagelijkse omstandigheden integraal beheerd volgens de provinciale verordening en de vigerende wetgeving.

Bij het dagelijks beheer van het watersysteem streeft het hoogheemraadschap naar veilige en gezonde systemen, rekening houdend met maatschappelijke belangen en functies. Voorop staan de volgende (sub)doelen.

  • 1.

    Het garanderen van aan- en afvoer van water.

  • 2.

    Het zorgen voor een ecologisch gezond watersysteem (invulling geven aan de KRW).

  • 3.

    Het faciliteren van verschillende gebruiksfuncties en de daaruit voortvloeiende (kwaliteits)doelen.

Om deze doelen te verwezenlijken, beschikt het hoogheemraadschap over verschillende beheersinstrumenten.

  • -

    Het beheer van de waterstand (peilbeheer), de aan- en afvoer van water.

  • -

    Het beheer van het watersysteem door middel van baggeren, maaien, onderhoud van de oevers, natuurvriendelijk onderhoud, repareren van de infrastructuur.

  • -

    Calamiteitenbestrijding, ofwel het uitvoeren van beheersactiviteiten onder verzwaarde omstandigheden.

De huidige inrichting van het water in Noord-Holland is het resultaat van een eeuwenlang ontwikkelingsproces. Het hoogheemraadschap bouwt hierop voort. Dat betekent dat het nodige moet worden gedaan om het systeem in stand te houden. Recent zijn daarbij nieuwe inzichten en gereedschappen ontstaan, die bij ruimtelijke ontwikkelingen worden ingezet.

  • Toepassing van de watertoets. Daarmee heeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid de werking van het watersysteem te behouden.

  • Toepassing van het kostenveroorzakersbeginsel. Daarmee kan het hoogheemraadschap de kosten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen beheersen, door de kosten van aanpassing van het water-systeem bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op de initiatiefnemer te verhalen.

  • ‘Dempen is graven’ - een uitgangspunt waarmee wordt bereikt dat het huidige watersysteem niet verder wordt verkleind.

4.1.2 Het Waterbeheersplan, uitgangspunten

Veilige watersystemen

De waterhuishouding en de natte infrastructuur gaan voldoen aan de landelijke veiligheidsnormen zoals afgesproken in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In de komende jaren zal een programma worden uitgevoerd om de effecten van onder andere de klimaatverandering te neutraliseren.

Problemen oplossen waar ze ontstaan

Het watersysteem kan alleen tegen een goede prijs-kwaliteitverhouding worden beheerd als de problemen worden opgelost op de plaats waar ze ontstaan. Anders gezegd: problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden. Dat geldt niet alleen voor wateroverlast, maar ook voor waterverontreiniging. Dit uitgangspunt is bevestigd in het NBW.

Zorgvuldig omgaan met de watervoorraad

Schoon water is kostbaar. Het is belangrijk dat er altijd zo veel mogelijk voldoende schoon zoet water beschikbaar is voor diverse vormen van gebruik. Zeker bij de klimaatontwikkeling naar warmere, droge zomers is dit een belangrijk uitgangspunt. Voldoende wil dan zeggen: niet te weinig, maar ook niet te veel. Het handhaven van het afgesproken peil is daarom een van de belangrijkste taken van het hoogheemraadschap.

Integraal waterbeheer als een leidend principe

Integraal waterbeheer is een leidend principe bij het waterbeheer. Dit betekent dat kwantiteits- en kwaliteitsbeheer niet los van elkaar worden gezien en dat bij het gebruik van het water alle belangen integraal worden afgewogen.

Water als ordenend principe in de ruimtelijke ordening

Water moet meer ruimte krijgen om in de toekomst de effecten van de klimaatontwikkeling te kunnen opvangen. Het instellen van een watertoets, de samenwerking met provincie en gemeente en de vroegtijdige betrokkenheid van het hoogheemraadschap bij ruimtelijke planvorming zorgen in toenemende mate voor een meer sturende rol van het water in de ruimtelijke ordening.

4.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening

Voor activiteiten die verboden zijn, maar waarvoor veel ontheffingsaanvragen worden ingediend, is in de navolgende paragrafen per aandachtsgebied uitgewerkt langs welke lijn, één en ander gebaseerd op in 4.1 genoemde doelstellingen en uitgangspunten, de aanvragen over het algemeen zullen worden afgehandeld.

4.2.1 Kabels en leidingen

Algemeen

Een algemene toelichting op wetgeving inzake het behandelen van ontheffingaanvragen voor het leggen van kabels en leidingen is opgenomen onder het hoofdstuk Wegen onder paragraaf 6.2.1.

De kern van de wetgeving is dat kabels en leidingen niet kunnen worden geweigerd, tenzij daarvoor zwaarwegende redenen bestaan. De te stellen voorwaarden en voorschriften moeten er toe leiden dat het functioneren en het gebruik van het watersysteem worden gegarandeerd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Bij het kruisen van waterlopen met kabels en/of leidingen mag de waterbeheersing niet stagneren en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden niet worden bemoeilijkt.

  • 2.

    Het waterstaatswerk mag geen gevaar lopen.

  • 3.

    Als gelijktijdig met de waterloop een waterkering en/of weg wordt gekruist, gelden ook de beleidsregels voor ontheffingen op de keur voor waterkeringen en wegen.

  • 4.

    De ontheffinghouder verplaatst een kabel of leiding binnen een daartoe door het hoogheemraadschap gestelde termijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van werkzaamheden die door of in opdracht van het hoogheemraadschap worden verricht. Na verplaatsing herstelt de ontheffinghouder de oorspronkelijke plaats van de kabel/leiding overeenkomstig de bij deze ontheffing behorende voorwaarden.

  • 5.

    Opdat bij het uitvoeren van onderhoud aan wateren geen hinder wordt ondervonden van kabels en/of leidingen komt de aan te leggen kabel/leiding op een minimale diepte van 1 meter onder de vastgestelde vaste bodemhoogte te liggen en wordt voorkomen dat deze minimale maat tijdens de ligging ongedaan wordt gemaakt.

  • 6.

    Kabels en leidingen die boven het wateroppervlak worden aangebracht zijn duidelijk zichtbaar en hangen tenminste 2,00 meter boven het wateroppervlak. In vaarroutes worden geen kabels en leidingen boven het water toegestaan. Een uitzondering hierop vormen hoogspanningsmasten. Tevens kan hiervan worden afgeweken als de kabels en/of leidingen worden bevestigd op dezelfde hoogte als de vaste brug of duiker waaraan zij worden bevestigd.

4.2.2 Dempen en graven van waterlopen

Algemeen

Het hoogheemraadschap staat geen dempingen toe tenzij de aanvrager van een ontheffing de vermindering van waterberging compenseert, opdat het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Voorkomen wordt dat de waterbeheersing stagneert (aan- en afvoer, waterberging).

  • 2.

    Er mogen geen kopsloten zonder doorstroming ontstaan in verband met de doorspoelbaarheid van het watersysteem

  • 3.

    Compenseren van te dempen waterlopen geschiedt, tenzij in overleg met het hoogheemraadschap anders is overeengekomen, voorafgaand aan het dempen.

  • 4.

    Bij de functionaliteit aan- en/of afvoer is de compensatie door verbreding van de waterloop of vervanging van de waterloop gebaseerd op het berekende noodzakelijke hydraulisch profiel. Bij zogenoemde ‘droge sloten’ gaat het hoogheemraadschap uit van de afmetingen van de te dempen droge sloot.

  • 5.

    Bij demping compenseert de ontheffinghouder door middel van verbreden van een waterloop of vervanging van de waterloop door het graven van een zelfde oppervlakte vervangende waterberging binnen het peilgebied van en nabij de voorgenomen demping. Is dit niet mogelijk, dan wordt in overleg met het hoogheemraadschap naar alternatieven buiten het peilgebied gezocht.

  • 6.

    Uitgangspunt is: dempen=graven. Zijn de werkelijke afmetingen kleiner dan de vereiste afmetingen, dan wordt de vereiste maat aangehouden voor de compensatieberekening. Wanneer de kleinere afmetingen aantoonbaar dateren van voor 1 januari 2003 dan wordt uitgegaan van de werkelijk afmetingen.

    Zijn de werkelijke afmetingen ruimer dan het vereiste doorstroomprofiel en levert de overmaat een bijdrage in de waterberging dan geldt dat wat gedempt wordt, gecompenseerd moet worden. In geval het werkelijke profiel door afkalving groter is dan het vereiste profiel, dan wordt voor de compensatieberekening uitgegaan van de vereiste afmetingen. In die situaties kan deze afgekalfde oever, na goedkeuring door het hoogheemraadschap, weer worden aangevuld, bijvoorbeeld bij baggerwerkzaamheden vrijkomende bagger of andersoortige grondaanvulling.

  • 7.

    Voor berekening van vervangend bergend oppervlak wordt uitgegaan van de gemiddelde breedte van de waterlijn bij het laagste peil en bij het toegestane hoogste peil ter plaatse van de demping vermenigvuldigd met de lengte van de demping.

  • 8.

    In specifieke gevallen waarbij graven niet haalbaar is (zoals bijvoorbeeld binnen bestaande stedelijke bebouwing ) en waarbij de afname van het bergend oppervlak minder dan 30 m² is (bij aanleg van dammen en bij overhoeken) is compensatie door middel van financiële afkoop mogelijk. De hoogte van dit zogenaamde dempingsrecht wordt door het college van dijkgraaf en hoogheemraden vastgesteld.

  • 9.

    De nieuw te graven waterloop voldoet aan het berekende noodzakelijke hydraulisch profiel voor de aan- en afvoer c.q. de benodigde bergingscapaciteit van het betreffende water.

  • 10.

    Een te verbreden of als vervanging te graven waterloop en nieuwe te graven waterlopen moeten minimaal 2,00 meter breed zijn op de waterlijn bij het laagste streefpeil, tenzij de legger anders aangeeft. De diepte is minimaal 0,40 meter ten opzichte van het laagste streefpeil en de taludhelling tenminste 1:2. Bij verbreding van de bestaande waterloop wordt uitgegaan van een minimale maat van 0,30 meter voor de verbreding. In gebieden met natuurfuncties wordt het talud in principe niet steiler gemaakt dan 1: 2½.

  • 11.

    In nieuwe stedelijke gebieden is het uitgangspunt dat varend onderhoud moet kunnen worden gepleegd. In verband hiermee geldt voor die gebieden: Nieuw aan te leggen en bestaande te handhaven waterlopen (inclusief grenswaterlopen) worden aangelegd met een minimale breedte op de waterlijn van 6,00 meter, een minimale diepte van 1,00 meter. Elk tracé heeft minimaal één maaiboot te waterlaat plaats.

  • 12.

    Indien waterlopen in stedelijke gebieden smaller zijn dan de minimale afmetingen genoemd in voorwaarde 11 of niet doorvaarbaar zijn, dan moet onderhoud vanaf de kant kunnen worden gepleegd.Dan geldt als uitgangspunt dat de waterloopbreedte op de waterlijn ten minste 3,00 meter bedraagt en ten hoogste 4,00 meter en dat er ten minste aan één zijde van de sloot een onderhoudspad wordt vrijgehouden van ten minste 5,00 meter uit de insteek. Bij waterlijnbreedtes tussen 4,00 en 6,00 meter moet aan beide zijden van de sloot een onderhoudspad worden vrijgehouden van ten minste 5,00 meter uit de insteek.

  • 13.

    Als de gronden grenzend aan beide zijden van hoofdwaterlopen zodanig worden ingericht dat een eventuele gewenste verbreding in de toekomst niet meer mogelijk is, dan dienen deze sloten te worden gegraven op de afmetingen van het geldende maatgevend profiel (breedte) vermeerderd met 25% hiervan, met een minimum van 2,00 meter.

4.2.3 Peilafwijkingen

Algemeen

De Verordening waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland bevat een verbod om in oppervlaktewater waarvoor een peilbesluit geldt, de waterstand te brengen of te houden op een peil dat afwijkt van het in het peilbesluit genoemde peil. Voor een aantal gebieden binnen het hoogheemraad-schap is echter nog geen peilbesluit vastgesteld. Daarom is in de keur een aanvullende verbodsbepaling, artikel 15 onderdeel h, opgenomen voor peilafwijkingen in een gebied zonder peilbesluit.

Vanuit de behoefte aan het uniformeren van de aanpak en werkwijzen voor het opstellen van zowel integrale peilbesluiten als peilontheffingen heeft het hoogheemraadschap het ‘Kader Integrale Peilbesluiten’ ontwikkeld. Hierin zijn de beleidskaders en beoordelingscriteria vastgelegd. In onderstaande samenvatting worden enige hoofdpunten aangaande peilafwijkingen vermeld.

Samenvatting

Een peilafwijking is een afgebakend gebied binnen een peilgebied waarvoor een waterstand wordt nagestreefd, die afwijkt van het vigerende peilbesluit. Hieronder vallen onderbemalingen, opmalingen en peilregelingen. Bij een onderbemaling wordt met behulp van een pompinrichting een peil gehanteerd dat lager is dan het vastgestelde peil. Bij een opmaling wordt een hoger peil gehandhaafd met behulp van een pompinrichting of een inlaat vanuit een ander peilgebied. Bij een peilregeling regelt de gebruiker zelf het peil met behulp van een aantal kunstwerken. Het peil varieert hierbij tussen het peil van de aanvoer- en de afvoerwatergang.

Indien een particulier een afwijking van een peilbesluit wenst, moet hiervoor een ontheffing van het peilbesluit worden aangevraagd. Bij de beoordeling van een aanvraag voor ontheffing op een bestaand peilbesluit hanteert het hoogheemraadschap het in het betreffende peilbesluit vermelde ontheffingenbeleid. De looptijd van de ontheffing wordt gekoppeld aan de looptijd van het vigerend peilbesluit. Is er geen of een verouderd peilbesluit, dan wordt de looptijd gekoppeld aan de het toekomstig vast te stellen peilbesluit. Ook moet een keurontheffing worden aangevraagd voor het plaatsen van een (pomp) inrichting.

Bij peilafwijkingen die algemeen belangen raken is een (partiële) herziening van een peilbesluit nood-zakelijk. Dan wordt de procedure voor het nemen van een peilbesluit gevolgd.

Bemaling op drainage

Indien verbetering van de ontwatering van de percelen ook mogelijk is door het aanleggen van een bemaling op de drainage verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing van een peilbesluit. In dat geval moet de initiatiefnemer een vergunning voor grondwateronttrekking aanvragen bij de provincie Noord-Holland. Voor het lozen met een werk is een lozingsvergunning van de Wet op de waterhuishouding nodig en eventueel een ontheffing op de keur voor het plaatsen van een kunstwerk. Als de drainage ook gevolgen heeft voor het oppervlaktewaterpeil moet een beschikking voor peilafwijking worden aangevraagd.

Drooglegging

De drooglegging bij het huidige en gewenste waterpeil in de peilafwijking moet acceptabel zijn voor het gewenste gebruik. De droogleggingsnormen volgens het Kader Integrale Peilbesluiten worden hierbij als richtlijn gebruikt (GGOR, WATERNOOD-systematiek).

Economisch belang/wateradvies

Indien economische belangen in het geding zijn verstrekt de aanvrager, wanneer het hoogheemraadschap dit nodig acht, voorafgaande aan de werkzaamheden een door een onafhankelijk bureau opgesteld ontwateringadvies waarin de noodzaak tot peilafwijking wordt aangetoond alsmede de ideale waterpeilen en drainafstanden en drainhoogten zijn beschreven.

Tijdelijke onderbemaling

Zonder afgifte van een vergunning is een tijdelijke onderbemaling niet beheersbaar en niet handhaafbaar. Daarom wordt voorgeschreven dat te allen tijde een vergunning nodig is voor een peilafwijking. Hieronder valt bijvoorbeeld de reizende bollenkraam

Toetsingscriteria en voorwaarden

Voor de nadere uitwerking van bovenstaande wordt verwezen naar de eerder genoemde notitie Kader Integrale Peilbesluiten.

Nadere uitvoeringsvoorschriften zijn vastgelegd in de handleiding voor ontheffingen peilafwijkingen. Deze uitvoeringsvoorschriften maken deel uit van de af te geven ontheffing.

4.2.4 Dammen en kunstwerken, zoals bruggen en duikers

Algemeen

Het hoogheemraadschap staat dammen en kunstwerken (bruggen en duikers) niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. Dammen die voldoen aan de onderstaande voorwaarden/toetsingscriteria worden tevens bestempeld als demping en vallen dus ook onder voorwaarden van paragraaf 4.2.2.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De diameter van een duiker moet voldoende zijn voor de vereiste waterdoorvoer. Als minimale inwendige diameter van een duiker in waterlopen geldt 0,50 meter, onder en langs wegen en fietspaden 0,60 meter en in stedelijke gebieden 0,80 meter. De toe te passen minimale diameter wordt door het hoogheemraadschap aangegeven

  • 2.

    In waterlopen waar feitelijk vaarverkeer plaatsvindt, mag de bevaarbaarheid niet verminderen. Dat houdt dan in dat alleen bruggen of doorvaarbare duikers worden toegestaan.

  • 3.

    Vanwege bemoeilijken van het onderhoud van de waterloop mag een toegangsdam met duiker een lengte van maximaal 15,00 meter hebben. De vereiste diameter van de duiker wordt bepaald aan de hand van debiet- en opstuwingberekeningen. In bijzondere gevallen waar langere duikers aantoonbaar onvermijdelijk zijn, zoals in stedelijke gebieden, zijn bij het afgeven van een ontheffing daarvoor geldende extra uitvoeringsvoorschriften, voor bijvoorbeeld inspectieputten, van toepassing.

  • 4.

    Er wordt maximaal één toegangsdam per perceel toegestaan.

  • 5.

    Als een waterloop op grond van een publiekrechtelijke regeling (bestemmingsplan, verordening en dergelijke) als vaar- of scheepsroute is aangewezen, staat het hoogheemraadschap alleen een brug met een op deze functie afgestemde hoogte, breedte en diepte toe dan wel een doorvaarbare duiker. Ook in door het hoogheemraadschap varend te onderhouden waterlopen worden alleen bruggen of doorvaarbare duikers toegestaan.

  • 6.

    Bij een maatgevende gemaalcapaciteit van het betreffende bemalingsgebied )van 10m³/min/100 ha) mag de opstuwing door het kunstwerk niet meer bedragen dan 10 millimeter. Daarnaast is vereist dat het verhang, afhankelijk van het bodemtype, niet meer bedraagt dan 20 tot 40 millimeter per kilometer waterloop. Dat betekent dat als er meerdere kunstwerken achter elkaar liggen, zonodig grotere doorstromingsafmetingen (duikerdiameters) moeten worden toegepast.

  • 7.

    De hoogteligging van binnen onderkant (bok) van de duiker wordt als een hoogtemaat ten opzichte van het NAP voorgeschreven. Zo nodig worden aanvullende gebiedsgebonden randvoorwaarden geformuleerd afhankelijk van het door te voeren debiet.

  • 8.

    Bruggen en doorvaarbare duikers dienen een minimaal doorvaartprofiel met een breedte van 2,50 meter te hebben en een hoogte van minimaal 1,10 meter ten opzichte van het plaatselijk geldende streefpeil. Verder dient ten opzichte van het laagst geldende peil een minimale waterdiepte van 1,00 meter aanwezig te zijn.

  • 9.

    De constructie van de dam of ander kunstwerk en de eventuele fundering dienen deugdelijk te zijn. Indien het hoogheemraadschap dit nodig acht, overlegt de aanvrager hiervan een berekening.

Aanvullende toetsingscriteria en voorwaarden voor peilscheidingsdammen

  • 1.

    Bij dammen die dienen als peilscheiding wordt, tot 0,50 meter peilverschil, een minimale kwellengte van 5,00 meter gecreëerd op de (grond)waterlijn in de dam, die daartoe breed genoeg moet zijn. Boven de 0,50 meter is per 0,10 meter extra peilverschil, een extra kwellengte op de (grond)waterlijn in de dam van 1,00 meter vereist om voldoende stabiliteit te creëren.

  • 2.

    Bij een keerschot moet de lengte en breedte van de constructie voldoende kwellengte creëren. Deze bedraagt minimaal 5,00 meter, gemeten tussen de waterpeilen aan weerskanten. Boven de 0,50 meter peilverschil is per 0,10 meter extra peilverschil, een extra kwellengte van 1,00 meter vereist.

  • 3.

    Peilscheidingsdammen of keerschotten worden even hoog aangelegd als het naastgelegen maaiveld.

  • 4.

    Eventueel aanwezige drainage onder en tot ten minste 5,00 meter uit de peilscheidingsdam of keerschot wordt in zijn geheel verwijderd.

4.2.5 Natuurvriendelijke oevers, rietkragen en verlanden van waterlopen

Algemeen

Het hoogheemraadschap staat natuurvriendelijke oevers c.a. niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. Omdat het beleid van het hoogheemraadschap er ook op is gericht om integraal waterbeheer te voeren, worden daar waar mogelijk natuurvriendelijke oevervoorzieningen in inrichtingsplannen (waterplannen etc.) opgenomen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Voorkomen wordt dat de waterbeheersing stagneert.

  • 2.

    Natuurvriendelijke oevers, rietoevers of waterplanten mogen niet ten koste gaan van het bergend vermogen van de waterloop.

  • 3.

    Bij aanleg van natuurvriendelijke oevers bieden de waterlopen kansen voor de gebruiksfunctie natuur door natuurvriendelijk oeverbeheer.

  • 4.

    Openbare oevers in stedelijke gebieden bieden kansen voor natuurontwikkeling, door middel van natuurvriendelijke oevers.

  • 5.

    Indien binnen het natte profiel van een waterloop ruimte aanwezig is die niet noodzakelijk is voor de waterdoorvoer, mag die ruimte worden benut voor de realisatie van een natuurvriendelijke oever, de handhaving van rietoevers of het hebben van waterplanten.

  • 6.

    In waterlopen die door het hoogheemraadschap varend worden onderhouden, de functie stedelijk water hebben of deel uitmaken van een officiële vaarroute en een breedte hebben van 6,00 meter of smaller, is het niet toegestaan binnen het bestaande slootprofiel door de aanleg van een rietkraag de waterloop te versmallen.

  • 7.

    Bij het afgeven van een ontheffing op het verbod werken/beplantingen etc. aan te brengen in de waterloop wordt ook de onderhoudsverplichting uit de keur voor het betreffende gedeelte van de waterloop aangepast.

  • 8.

    Is er ruimte binnen het natte profiel van de waterloop beschikbaar, dan wordt de ruimte voor natuurvriendelijke oevers gelijkelijk over beide oevers verdeeld. In het primaire stelsel wordt het geldende maatgevende natte profiel ter plaatse vermeerderd met 25 procent met een minimum van 2,00 meter.

  • 9.

    Wanneer binnen het natte profiel van de waterloop geen ruimte aanwezig is, wordt de natuurvriendelijke inrichting binnen het huidige natte profiel niet toegestaan.

  • 10.

    Wanneer varend onderhouden waterlopen breder zijn dan 6,00 meter kunnen natuurvriendelijke oevers, rietoevers en waterplanten, wanneer de waterdoorvoer dit toelaat, worden toegestaan. De beschikbare ruimte wordt daarbij gelijkelijk verdeeld over beide oevers.

  • 11.

    Voor de aanleg van een natuurvriendelijke oever geldt geen vaste maat. Per geval vindt een toetsing plaats.

4.2.6 Steigers en botenhuizen

Algemeen

Voor steigers is niet in alle gevallen een ontheffing noodzakelijk. Vallen steigers onder de algemene voorwaarden, opgenomen in de ‘Algemene regels voor werken in waterstaatswerken, zoals vastgesteld op grond van de keur HHNK 2006’, dan gelden de daarin vermelde voorschriften en kan met een melding worden volstaan.

Het hoogheemraadschap staat steigers en botenhuizen niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd. In de afwegingen speelt een rol dat door de aanleg van steigers en botenhuizen het onderhoud van het watersysteem niet mag worden bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt.

Toetsingscriteria en voorwaarden algemeen

  • 1.

    Voorkomen wordt dat de waterbeheersing stagneert.

  • 2.

    Het bergend vermogen wordt niet aangetast.

  • 3.

    In verband met varend onderhoud en het bevaarbaar houden van de waterloop is het in waterlopen met een breedte van 6,00 meter of smaller niet toegestaan om een steiger of botenhuis in of boven het water te maken.

  • 4.

    In waterlopen die breder zijn dan 6,00 meter kunnen, wanneer de waterdoorvoer dit toelaat, steigers en botenhuizen worden toegestaan. De overblijvende waterbreedte mag daarbij niet minder worden dan 6,00 meter. De beschikbare ruimte wordt daarbij gelijkelijk verdeeld over beide oevers.

  • 5.

    De constructie van steigers of botenhuizen is deugdelijk en blijft de verantwoordelijkheid van de ontheffinghouder.

  • 6.

    Per perceel staat het hoogheemraadschap maximaal één steiger of botenhuis toe.

Toetsingscriteria en voorwaarden steigers

  • 1.

    Steigers mogen niet verder dan tot maximaal 1,00 meter uit de oeverlijn worden aangelegd bij waterlopen van 8,00 meter breed. Bij afnemende breedte is de beschikbare ruimte voor steigers altijd minder zijn dan 1,00 meter. Bij toenemende breedte van de waterloop wordt in beginsel uitgegaan van een maximale breedte van 1,00 meter uit de oeverlijn. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden (zie beschrijving bij uitvoeringsvoorschriften) kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.

  • 2.

    Voor de maximale lengte van de steiger, gemeten in de richting van de waterloop, wordt uitgegaan van een maximale lengte van 6,00 meter. Aan de hand van plaatselijke omstandigheden (zie hierboven het 1e punt) kan hiervan worden afgeweken, waarbij in beginsel een maximum steigeroppervlak van 6 m² wordt gehanteerd.

  • 3.

    Bij natuurvriendelijke oevers en brede rietkragen geldt als oeverlijn de overgang van open water naar riet. Langs de rietkraag kan volgens bovenstaande uitgangspunten een ontheffing worden verleend met inachtname van het gegeven dat haaks op de oever een loopsteiger mag worden aangelegd over de rietkraag. De breedte hiervan is maximaal 1,50 meter.

  • 4.

    Vlotten, die niet met een starre constructie worden vastgelegd, worden niet gezien als steiger, maar vallen onder de definitie van een schip en dus onder de voorwaarden/toetscriteria van paragraaf 4.2.10.

  • 5.

    De onderkant van de liggende constructie van steigers wordt boven het wateroppervlak aangelegd met een minimale hoogte van 10 centimeter boven het hoogst geldende streefpeil.

Toetsingscriteria en voorwaarden botenhuizen

  • 1.

    Een botenhuis mag tot maximaal 3,00 meter uit de oever worden aangelegd. De maximale lengte, gemeten in de richting van de as van de waterloop, is 10,00 meter. Ook tussen twee botenhuizen mag de waterbreedte niet minder worden dan 6,00 meter. Ontheffing voor een botenhuis met een breedte van 3,00 meter zal dan ook pas worden verleend bij een water-breedte van minimaal 12,00 meter. Bij een smallere waterloop wordt ook de toelaatbare breedte voor een botenhuis navenant kleiner. Botenhuizen moeten voorzien zijn van een overkapping, ofwel dakvlak die zich minimaal 1,50 meter boven het hoogst geldende streefpeil bevindt. De overkapping, ofwel dakvlak moet onder een helling van minimaal 25 graden ten opzichte van het waterpeil worden aangebracht.

4.2.7 Andere bouwwerken en wonen op water

Algemeen

Bouwwerken in of op het water zijn in gevolge de keur verboden. Ook woonboten vallen hieronder. Bouwwerken ten behoeve van de waterstaatkundige infrastructuur zijn ook ontheffingplichtig. Ook die van het hoogheemraadschap zelf. Deze vallen onder ontheffing eigen dienst (zie toelichting 1.5 bij de keur).

Het hoogheemraadschap staat bouwwerken, inclusief woonboten, niet toe tenzij het functioneren (waterbeheersing) en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.

Voor de aanwezigheid van woonboten langs waterkeringen wordt verwezen naar het gestelde onder 5.2.6.

Bij de aanwezigheid van woonboten spelen, naast het belang van de bewoners van dergelijke bouwwerken, ook andere belangen mee, namelijk: planologische belangen, behoud van natuur- en landschapsschoon, waterhuishouding, scheepvaartbelangen etc. Deze belangen worden niet allen behartigd door het hoogheemraadschap. Ook Rijk, provincie en gemeenten spelen in deze een rol. Vaak is het beleid van andere overheden leidend. Hierbij heeft het hoogheemraadschap te maken met de volgende wetgeving:

Rijk

: Wet op woonwagens en woonschepen.

Provincie

: Woonschepenverordening Noord-Holland.

Gemeenten

: Bestemmingsplannen en verordeningen.

Waterschappen

: Scheepvaartverkeerswet en keuren.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Ten behoeve van de realisatie van een bouwwerk met een publiekelijk gebruik, zoals een verenigingsgebouw voor een roeivereniging, woongebouwen en waterstaatswerken, kan worden afgeweken van de algemeen geldende voorwaarden voor steigers en botenhuizen.

  • 2.

    Bij wonen op water, inclusief door middel van woonboten, wordt de waterbeheersing niet geschaad.

  • 3.

    Voor oevervoorzieningen bij wonen op water, inclusief woonboten, worden keurontheffingen aangevraagd ter toetsing van waterbeheersingbelangen en, voor zover relevant, mede ter toetsing van waterkerings- en wegenbelangen.

  • 4.

    De aanvrager toont, voorzover het hoogheemraadschap dit nodig acht, zonodig onderbouwd met berekeningen aan, dat de watersysteembelangen van het hoogheemraadschap niet in gevaar worden gebracht.

4.2.8 Beschoeiingen

Algemeen

Voor oeverbeschermingen is niet in alle gevallen een ontheffing noodzakelijk. Vallen oeverinrichtingen onder de algemene voorwaarden, opgenomen in de ‘Algemene regels voor werken in waterstaatswerken, zoals vastgesteld op grond van de keur HHNK 2006’, dan gelden de daarin vermelde voorschriften en kan met een melding worden volstaan.

Het hoogheemraadschap staat beschoeiingen niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd.

Bij het verlenen van een ontheffing is het uitgangspunt dat oevers langs openbare gronden en oevers langs verbindingszones bij voorkeur natuurvriendelijk zijn ingericht. Oevers langs particulier eigendom mogen onder voorwaarden worden voorzien van een beschoeiing. In stedelijke gebieden langs particuliere tuinen zijn harde oeverbeschermingen gewenst.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Het waterbergend vermogen en/of de doorvoercapaciteit van de waterloop ondervindt geen hinder van de oeverbescherming.

  • 2.

    De maximale hoogte van een beschoeiing wordt gerelateerd aan de gebruiksfunctie van het perceel en/of de waterloop waarlangs een beschoeiing wordt geplaatst.

  • 3.

    Een ‘harde’ oeverbeschoeiing wordt geplaatst op de oeverlijn. De oeverlijn c.q. de plaats van de werken wordt aangegeven door een medewerker van het hoogheemraadschap.

  • 4.

    Bij vervanging van bestaande beschoeiing wordt deze in zijn geheel uit de waterloop verwijderd voordat de nieuwe beschoeiing wordt geplaatst op de vastgestelde oeverlijn.

  • 5.

    De bovenzijde van de beschoeiing steekt niet meer dan 15 centimeter boven het streefpeil uit in verband met de mogelijkheid dat waterdieren die ook de oever betreden dat makkelijk kunnen doen.

  • 6.

    Het hoogheemraadschap staat alleen bij stedelijke gebieden en bebouwing beschoeiingen toe hoger dan 15 centimeter.

  • 7.

    De constructie van beschoeiingen is deugdelijk en blijft de verantwoordelijkheid van de ontheffinghouder.

Artikel 4.2.9. Afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water/aanleg lozingspunten

Algemeen

Ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding is in de keur geregeld dat, wanneer afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water geen kwantiteitsprobleem vormt, dit gemeld moet worden of van een vergunning moet worden voorzien.

Conform de keur geldt voor afvoeren, aanvoeren, lozen en onttrekken van water, op enige nader benoemde uitzonderingen (Texel en delen van de duinstrook) na, de volgende regeling.

Meld- en vergunningplicht aan- en afvoer, lozing en onttrekking van water (artikel 22 t/m 24)

Categorie water

Geen beperking

Meldplicht; eventueel met meet- en registratieplicht

Vergunningplicht

Primair

< 50 m³ per uur

50 m³ - 100 m³ per uur

> 100 m³ per uur

Overig

< 10 m³ per uur

10 m³ - 20 m³ per uur

> 20 m³ per uur

Bovenstaande hoeveelheden worden gerekend per rechtspersoon.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De waterbeheersing wordt door extra afvoer naar dan wel lozing op het watersysteem of aanvoer uit dan wel onttrekking aan het watersysteem, niet geschaad.

  • 2.

    Bij ruimtelijke ordeningsplannen en stadsuitbreidingsplannen wordt een watertoets gedaan met het doel nadelige effecten van toename van verhard oppervlak voor het watersysteem door het nemen van maatregelen, te laten compenseren. Het verlenen van een vergunning is daarbij het juridische instrument.

  • 3.

    Gebruiksfuncties mogen niet wijzigen (bijvoorbeeld kwelsloten voor waterkeringen).

  • 4.

    Voor lozingsconstructies wordt een keurontheffing voor het oprichten van een bouwwerk in een waterloop (zie hoofdstuk 4.2.7) aangevraagd.

  • 5.

    Voorkomen moet worden dat de lozing uitspoeling veroorzaakt. Hiervoor dienen, naar het oordeel van het hoogheemraadschap, passende maatregelen te worden genomen.

4.2.10 Innemen van ligplaatsen

Algemeen

In de toelichting bij de keur is de relatie van de keur tot het vaarwegbeheer, zowel waterstaatkundig als nautisch, verwoord.

Het innemen van ligplaatsen door schepen (zie begrippenlijst) is afdoende geregeld door hogere wetgeving. In de keur is nog wel een artikel toegevoegd. Het betreft artikel 17, luidend dat het voor een schip verboden is binnen 50,00 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen.

Voor beheers- en onderhoudswerkzaamheden door de eigen dienst is geen ontheffing nodig (artikel 25 van de keur). Bij het uitvoeren van nieuwbouwwerkzaamheden aan en in de waterstaatswerken worden werkvaartuigen gedoogd dan wel toegestaan in het kader van het verlenen van een ontheffing.

Voorwaarden/toetscriteria

  • 1.

    De waterbeheersing wordt niet geschaad.

  • 2.

    De gebruiksfuncties blijven gegarandeerd.

5 Beleidsregels ontheffingen waterkeringen

Figuren 1 en 2 verbinden de terminologie van de keur met die van het beheersplan waterkeringen.

Figuur 1: Terminologie keur in relatie tot het beheersplan waterkeringen, zone-indeling harde waterkeringen (dijken)

afbeelding binnen de regeling

Het waterstaatswerk volgens de keur = kernzone + beschermingszones

De beschermingszone volgens de keur = buitenbeschermingszones

Figuur 2: Terminologie keur in relatie tot het beheersplan waterkeringen, zone-indeling duinwaterkeringen

afbeelding binnen de regeling

Het waterstaatswerk volgens de keur = kernzone + beschermingszones

De beschermingszone volgens de keur = buitenbeschermingszones

Waar in dit hoofdstuk wordt gesproken over waterkering(en) word(t)en waterstaatswerk(en) ingevolge de terminologie van de keur bedoeld.

5.1 Strategisch beleid

Het beheersplan waterkeringen beschrijft het beleid en de randvoorwaarden voor het dagelijks beheer van de primaire en regionale waterkeringen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

In de hoofdnota van het beheersplan waterkeringen is de strategische visie neergelegd, alsmede de uitgangspunten voor het beheer en onderhoud. In afzonderlijke deelnota’s zijn bepaalde aspecten nader uitgewerkt en zijn afgeleide doelstellingen geformuleerd.

5.1.1 Het beheersplan waterkeringen

Het hoogheemraadschap voert het beleid en beheer van zijn waterkeringstaak primair uit vanuit veiligheidsdoelstellingen. Nevenfuncties mogen geen nadelig effect op het waterkerend vermogen van de waterkering hebben. Dit houdt in dat bij het beoordelen van ontheffingaanvragen veiligheid van het achterland leidend is. De veiligheid van de waterkering mag niet in het geding komen. Voor zover dit binnen dit veiligheidskader mogelijk is, wordt rekening gehouden met aanverwante zaken. Algemeen houdt dit het volgende in.

  • De waterkeringen van het hoogheemraadschap verkeren in een zodanige constructieve staat, en het beheer wordt zodanig gevoerd dat bescherming tegen overstromingen blijvend is gewaarborgd.

  • De waterkeringen voldoen aan de in de Wet op de waterkering gestelde vigerende veiligheids-normering, aan de keur en de legger en aan de uitgangspunten van het beheersplan waterkeringen.

  • Voor het uitvoeren van eventueel benodigde versterkingswerken reserveert het hoogheemraadschap voldoende landschappelijke ruimte.

Specifiek zijn de volgende uitgangspunten van belang voor het beoordelen van ontheffingaanvragen met betrekking tot harde waterkeringen (dijken).

Voor kabels en leidingen

  • Het leggen van kabels en leidingen in waterkeringen moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Alleen als het onvermijdelijk is moeten kabels en leidingen in waterkeringen een plaats krijgen.

  • Omwonenden van de waterkeringen moeten kunnen beschikken over elementaire voorzieningen.

  • De procedures die nodig zijn moeten zo eenvoudig, helder, en kortlopend mogelijk zijn.

Voor bouwen

  • Onbebouwd blijft onbebouwd, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang een ontheffing op verbodsbepalingen in de keur tot het oprichten, veranderen of verplaatsen van werken rechtvaardigt. Daarbij valt te denken aan waterstaatkundige werken ten behoeve van de waterkering, waterhuishouding, scheepvaart en openbare (dijk)wegen.

  • In dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing zijn ontheffingen voor (ver)bouwen onder voorwaarden wel mogelijk, mits die bouwwerken en -activiteiten voldoen aan de toetsingscriteria van het hoogheemraadschap.

Voor beplanting

  • Op harde waterkeringen (dijken) worden geen (nieuwe) bomen geplant, tenzij de kering een grote overdimensie heeft.

Specifiek is het volgende uitgangspunt van belang voor het beoordelen van ontheffingaanvragen met betrekking tot de zandige kust (duinen).

Voor bouwen

  • Voor het oprichten van seizoensbebouwing of meerjarige bebouwing op het strand en in de duinen moet een ontheffing worden aangevraagd.

Deze uitgangspunten worden in de verschillende deelnota’s van het beheersplan waterkeringen verder belicht. Dit leidt tot de toetsingscriteria die in hoofdstuk 5.2 van deze beleidsregels zijn opgenomen.

5.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening

5.2.1 Kabels en leidingen

Algemeen

Een beknopte toelichting op wetgeving inzake het behandelen van ontheffingaanvragen voor het leggen van kabels en leidingen is opgenomen onder het hoofdstuk Wegen onder paragraaf 6.2.1.

Vanuit waterkeringstechnisch oogpunt vormen kabels en leidingen een bezwaar voor de waterkering. De stabiliteit is daarbij een belangrijke factor. Enige voorbeelden waardoor instabiliteit kan optreden:

  • Een kwelstroom kan ontstaan langs een kabel of leiding of binnen een bundel van leidingen.

  • Een leiding kan lek raken; exploderen of imploderen van mantelbuizen.

  • Kabels of leidingen die op een verkeerde manier zijn aangelegd.

Vanuit beheertechnisch oogpunt vormen kabels en leidingen ook een bezwaar, namelijk:

  • de aanleg zelf brengt verstoring van het waterkeringslichaam of de ondergrond met zich mee;

  • het gebruik brengt met zich mee dat met enige regelmaat onderhoud of reparaties moeten worden uitgevoerd, waardoor opnieuw verstoring plaatsvindt;

  • de aanwezigheid van kabels/leidingen belemmert de mogelijkheden van een dijkverbetering en werkt kostenverhogend.

Normen

Het hoogheemraadschap volgt in zijn normstelling bij het opstellen van de voorwaarden en voor-schriften de relevante NEN-normen. Bij publicatie van dit document is dat NEN 3650/3651 en NPR 3659.

Voor alle typen waterkeringen zijn de eisen die worden gesteld voor de veiligheid bij aanleg van kabels en leidingen gelijk. Alleen zijn bij de sterkteberekeningen de eisen hoger naarmate het vereiste veiligheidsniveau hoger is.

De twee meest gebruikte aanlegmethoden bij kruisingen zijn op dit moment: de gegraven sleuf-methode en de gestuurde boring. Op grond van de NEN-normen zijn, vaak met aanpassingen, beide methoden mogelijk. Men moet zich aantoonbaar houden aan de aanlegeisen en de normering.

Ontheffingenbeleid

Algemene beleidsuitgangspunten

  • De veiligheid van de waterkering mag nooit in het geding komen. Wanneer men een kabel of leiding door of langs de waterkering wil aanleggen, moet altijd een ontheffing van de keur worden aangevraagd.

  • De technische beoordeling van de aanvraag vindt plaats op basis van de normen die het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN-normen) hanteert, het vigerende Voorschrift Toetsen op Veiligheid en het in hoofdstuk 4 van de deelnota kabels en leidingen van het beheersplan waterkeringen geformuleerde beleid, voorwaarden en voorschriften van het hoogheemraadschap. De Verordening waterkering west Nederland is mede leidend in de beoordeling van een aanvraag met betrekking tot regionale waterkeringen.

  • Kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk in gezamenlijke tracés worden gelegd. Bundels, waaronder gezamenlijke mantelbuisbundels met ingeblazen kabels, leveren risico’s op voor kwelstromen en kunnen de stabiliteit van de waterkering aantasten. In de belangenafweging bij een ontheffingaanvraag wegen deze risico’s zwaar.

  • Kabels en leidingen in de lengterichting van de waterkering zijn verboden. Zij kunnen alleen buiten de veiligheidszone van de waterkering worden gelegd. Uitzonderingen hierop zijn kabels en leidingen ten behoeve van aanwonenden en de aanleg van telecommunicatiekabels volgens de Telecommunicatiewet.

  • Aanwonenden moeten kunnen beschikken over elementaire voorzieningen. Dit betekent dat in de waterkering geen transportnet, maar wel een distributienet kan worden aangelegd, mits er geen alternatief tracé mogelijk is.

  • Telecommunicatiekabels worden alleen gedoogd op basis van overeenstemming tussen de kabelexploitant en het hoogheemraadschap.

  • Het is in de huidige infrastructuur soms onvermijdelijk dat kabels en leidingen waterkeringen kruisen. Het is vanuit veiligheidsoverwegingen echter ongewenst en daarom wordt deze situatie zoveel mogelijk beperkt. Het hoogheemraadschap wil alleen in situaties waar andere mogelijk-heden niet voorhanden zijn, meewerken aan kabels en leidingen die een waterkering kruisen.

  • Het is soms wenselijk oude kabels te laten liggen, zeker als er op plaatsen gegraven moet worden waar gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Op het moment dat de ontheffinghouder kabels of leidingen buitengebruik stelt, wordt het besluit kabels en leidingen wel of niet te verwijderen genomen door het hoogheemraadschap.

Beleidsuitgangspunten voor het distributienet voor aanwonenden, telecommunicatieleidingen en kruisende kabels en leidingen:

  • Zolang voor een kabel- of leidingtracé een alternatief tracé aanwezig is, waarbij ligging in de lengte van de waterkering of doorkruising van de waterkering kan worden vermeden, wordt een tracé in de veiligheidszone (zoals genoemd in de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut) van een waterkering geweigerd. Afweging door het hoogheemraadschap wordt gemaakt op de criteria: het veiligheidsbelang, het exploitatiebelang en de mogelijkheid om alternatieve tracés te realiseren. Van aanvragers wordt verlangd dat zij onderbouwen waarom de waterkering het enig mogelijke tracé is. Het hoogheemraadschap is altijd bereid hierover in het voortraject mee te denken. Bij een uiteindelijke ontheffingaanvraag moet een gedegen afweging van alternatieve tracés worden overlegd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Algemeen

  • 1.

    In het kader van de ontheffing worden gegevens verlangd en kunnen bijzondere voorschriften worden gesteld, die van belang zijn bij aanleg, onderhoud, inspectie en het toetsen op veiligheid van de kabels en leidingen.

  • 2.

    Het hoogheemraadschap wijst de plaats aan voor nieuwe kabel- en leidingtracés zodat de aanleg, het gebruik en het onderhoud zo min mogelijk het waterkerende vermogen van de kering aantast. Ook bij vervanging van bestaande kabels/leidingen staat het hoogheemraadschap alleen ligging in nieuwe tracés toe.

  • 3.

    Zolang een kabel of leiding in de waterkering ligt, is de ontheffinghouder verantwoordelijk voor de onderhoudstoestand van de kabel of leiding.

  • 4.

    Bij de jaarlijkse schouw van de waterkeringen worden de afsluiters van leidingen getest volgens een test- en sluitingsprocedure die met de beheerder wordt afgesproken.

  • 5.

    Verwijdering en afvoer van de bestaande kabels en leidingen maken deel uit van de ontheffingaanvraag. Afhankelijk van de situatie zal het hoogheemraadschap hier uitspraak op doen in de ontheffing, conform de criteria die zijn genoemd in paragraaf 4.5 van het Beheersplan Waterkeringen.

  • 6.

    Het hoogheemraadschap verleent geen ontheffingen voor leidingen in het profiel van vrije ruimte, omdat deze ruimte, naar het oordeel van het hoogheemraadschap, nodig is voor toekomstige versterkingen van de waterkering.

Primaire waterkeringen

  • 1.

    De minst onveilige plek voor parallel liggende kabels en leidingen is een locatie in de binnen-onderberm. Dit geldt voor waterkeringen waar het water in extreme situaties hoog tegen aan staat en waar ook gerekend moet worden met golfoploop en wateroverslag (veelal de primaire keringen). De kabels en leidingen moeten zo ver mogelijk uit de teen van de waterkering worden gelegd. Factoren, zoals een slappe onderdijk, een geringe breedte van de dijk, de omvang van de ontgronding en de stabiliteit van de waterkering kunnen reden zijn daar strengere eisen te stellen.

  • 2.

    Bij parallel aan de waterkering liggende leidingen, moet de leiding buiten de stabiliteitszone komen te liggen. Voor het veiligstellen van de standzekerheid van de waterkering, moet de afstand worden vermeerderd met de halve erosiekrater of verwekingszone (zie NEN-normen). Aan kruisende leidingen (bij hoge uitzondering toegestaan) stelt het hoogheemraadscahp zwaardere eisen. Het deel van de leiding dat binnen de veiligheidszone (=stabiliteitszone + ½ erosiekrater) ligt, moet 20% zwaarder worden uitgevoerd dan het overige deel van de leiding. Eventuele calamiteiten die optreden in zwakkere leidingdelen moeten worden beperkt tot buiten de waterkering. Aan weerszijden van de waterkering moeten afsluiters op leidingen worden aangebracht.

  • 3.

    Wanneer op enige termijn dijkverzwaring wordt voorzien of verwacht, verleent het hoogheemraadschap geen ontheffingen of alleen onder stringente voorwaarden met betrekking tot de kosten van verlegging/opruiming van de kabels en leidingen.

  • 4.

    In alle bovengenoemde gevallen moet de aanvrager voor een ontheffing op de keur aanleveren: stabiliteitsberekeningen, een plan van aanpak voor aanleg, onderhoud en controle en een veiligheidsbeschouwing. Dit alles dient te voldoen aan de in de NEN normen gestelde eisen.

  • 5.

    Bij primaire waterkeringen gaat het hoogheemraadschap uitsluitend uit van de gegraven sleufmethode, waarbij de onderkant van de kabel en/of leiding boven het (toekomstig) maatgevend niveau van hoogwater ligt, en de kabel en/of leiding met voldoende gronddekking wordt gelegd.

  • 6.

    De leidingen in de primaire keringen worden vijfjaarlijks getoetst op veiligheid. De ontheffinghouder van een leiding moet zelf, de toetsing uitvoeren en daarover rapporteren. Dit vindt plaats in overleg met het hoogheemraadschap, die vooraf toestemming moet geven over de wijze waarop de toetsing wordt uitgevoerd.

Regionale waterkeringen

  • 1.

    Voor waterkeringen waar het water permanent bijna tegen de kruin staat (meestal boezemkaden) is de binnenkruinlijn de meest veilige plek voor kabels en leidingen. Dit kan echter risico opleveren van afschuiving van de binnenkruin of het binnentalud (microstabiliteit). Indien noodzakelijk kan het hoogheemraadschap in deze zone strengere eisen stellen.

  • 2.

    Bij parallel aan de waterkering liggende leidingen moet de leiding buiten de stabiliteitszone komen te liggen. Om de standzekerheid van de waterkering veilig te stellen moet de afstand worden vermeerderd met de halve erosiekrater of verwekingzone (zie NEN-normen). Aan kruisende leidingen (bij hoge uitzondering toegestaan) worden zwaardere eisen gesteld. Het deel van de leiding dat binnen de veiligheidszone (=stabiliteitszone + ½ erosiekrater) ligt, moet 20% zwaarder worden uitgevoerd dan het overige deel van de leiding. Eventuele calamiteiten die optreden in zwakkere leidingdelen moeten worden beperkt tot buiten de waterkering. Aan weerszijden van de waterkering moeten afsluiters op leidingen worden aangebracht.

  • 3.

    In alle bovengenoemde gevallen moet de aanvrager voor een ontheffing op de keur aanleveren: stabiliteitsberekeningen, een plan van aanpak voor aanleg, onderhoud en controle en een veiligheidsbeschouwing. Dit alles dient te voldoen aan de in de NEN-normen gestelde eisen.

  • 4.

    Voor boezemwaterkeringen en boezemkruisingen gaat het hoogheemraadschap uit van diepe horizontaal gestuurde boringen. Een randvoorwaarde daarbij is dat de kabel en/of leiding voldoende dekking moet hebben onder de bodem van de watergang, ook na jarenlange zetting en bodemdaling.

5.2.2 Bouwen

Algemeen

Vanuit waterkeringstechnisch oogpunt vormt bebouwing een bezwaar voor de waterkering. De stabiliteit, erosie en piping zijn daarbij belangrijke factoren. Enige voorbeelden hiervan zijn:

  • Stabiliteit

    Het eigen gewicht van de bebouwing kan een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering. Er kan ook een verhoogde grondwaterstand optreden door een verslechterde regenwaterafvoer. Dit kan leiden tot afschuiven van taluds en verstoring van de microstabiliteit.

  • Erosie

    Bij overslag van de kruin komt stromend water over het grondoppervlak voor. Door stroomconcentraties langs de bebouwing bestaat de kans op erosie en juist daar is de erosiebestendigheid veelal minder. Dit kan leiden tot overlopen, golfoverslag, afschuiven van het binnentalud en erosie van het buitentalud.

  • Piping

    Door zettingsverschillen van wanden, vloeren, leidingen, fundaties en kelders kunnen watervoerende lagen worden doorboord en kunnen holle ruimtes ontstaan. De lekwegen die zo ontstaan kunnen leiden tot piping. Piping kan leiden tot ondermijnen en bezwijken van het dijklichaam.

Vanuit beheertechnisch oogpunt vormt bebouwing ook een bezwaar, namelijk:

  • Dagelijks beheer

    Door de vaak dicht opeen staande bebouwing raakt de waterkering uit het zicht. Dit bemoeilijkt de schouw en maakt inspectie zelfs vrijwel onmogelijk. Eventuele schades kunnen niet meer worden waargenomen, waardoor de veiligheid kan afnemen. De kosten voor beheer nemen in het algemeen toe. Dit geldt zelfs in sterke mate voor waterkerende constructies onder bouwwerken.

  • Dijkverbeteringen

    Bebouwing vormt een fysieke belemmering bij toekomstige dijkverbeteringen en kan sterk kostenverhogend zijn.

  • Bijkomende aspecten

    Bebouwing gaat gepaard met ander medegebruik van de waterkering, zoals tuinen, wegen, op- en afritten, trappen, kabels en leidingen enzovoort Dit veroorzaakt nieuwe risico’s. Er is ook een effect mogelijk op natuurwaarden en monumenten. Afstemming is noodzakelijk met de bestaande wetgeving zoals de Flora- en Faunawet en de monumentenbescherming.

Ontheffingenbeleid

Algemene beleidsuitgangspunten voor harde waterkeringen (dijken)

Leidend in het ontheffingenbeleid is voor het hoogheemraadschap dat de waterkering voldoet en blijft voldoen aan de wettelijk opgelegde veiligheidseisen. Vanuit die visie is het algemeen uitgangspunt van het hoogheemraadschap dat bouwwerken in, op of nabij waterkeringen niet wenselijk zijn. Dit leidt tot het volgende beleidsuitgangspunt voor bebouwingsvrije dijkstrekkingen.

  • Onbebouwd blijft onbebouwd, tenzij een zwaarwegend belang een ontheffing op verbods-bepalingen in de keur rechtvaardigt.

Dit betekent voor bebouwingsvrije dijkstrekkingen dat:

  • het hoogheemraadschap op bebouwingsvrije dijkstrekkingen zeer terughoudend omgaat met het verlenen van ontheffingen voor bouwen in/op waterkeringen.

  • alleen zwaarwegende maatschappelijke belangen kunnen leiden tot het verlenen van een ontheffing. Te denken valt daarbij aan onvermijdbare waterstaatkundige werken ten behoeve van de waterkering, waterhuishouding, scheepvaart en openbare (dijk)wegen.

Dit betekent voor dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing dat:

  • ontheffingen voor (ver)bouwen onder voorwaarden wel mogelijk zijn, mits deze bouwwerken en -activiteiten voldoen aan de beoordelingscriteria, verder toetsingscriteria genoemd, die het hoogheemraadschap stelt.

Algemene beleidsuitgangspunten voor de zandige kust (duinen en strand)

Bij permanente bebouwing maakt het hoogheemraadschap (in de themanota Bouwen van het Beheersplan Waterkeringen) onderscheid tussen bebouwing in de kernzone en de beide beschermingszones. Figuur 2, aan het begin van dit hoofdstuk, verklaart de relatie tussen deze begrippen en de keur voor deze algemene uitgangspunten voor de zandige kust.

Voor permanente bebouwing in de kernzone geldt een zeer terughoudend beleid.

  • In het duingebied staat het hoogheemraadschap in principe geen nieuwe of grootschalige uitbreiding van bestaande bebouwing toe. Uitzondering op deze regel is bouwen in een kustplaats.

  • Binnen de bebouwingscontour van een kustplaats is bebouwing in de kernzone toegestaan. De nieuwe bouwactiviteiten mogen niet leiden tot een landwaartse verschuiving van de afslaglijn. Het zand moet in ieder geval binnen de afslagzone aanwezig blijven.

Permanente bebouwing in de beschermingszone landzijde komt overeen met bouwen in de reservestrook voor 200 jaar zeespiegelstijging. In deze zone geldt:

  • in principe staat het hoogheemraadschap geen nieuwe of grootschalige uitbreiding van bestaande bebouwing toe. Uitzondering op deze regels is bouwen in een kustplaats;

  • binnen de bebouwingscontour van een kustplaats is bebouwing in de beschermingszone landzijde toegestaan. De grens van de beschermingszone mag daardoor niet landwaarts verschuiven.

Bouwen op de waterkering is, met inachtneming van de bovenstaande voorwaarden, meestal geen probleem. Maar bouwen in de waterkering, zoals een parkeergarage of een onderkeldering, kan een risico opleveren. Dit wordt dan ook niet toegestaan.

Gezien het dynamische karakter van de duinen en het bestaan van de waterkering uit één of meerdere duinregels, kan de bebouwing in meer of mindere mate effect hebben op de ligging van beschermingszone landzijde. Dit is van invloed op de beoordeling van de ontheffingaanvraag.

Bebouwing op het strand

Voor het oprichten van meerjarige bebouwing op het strand verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing behalve voor funderingselementen van strandpaviljoens. Voor het oprichten van seizoensbebouwing op het strand kan het hoogheemraadschap ontheffing verlenen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Algemene toetsingscriteria

  • 1.

    Het ontheffingenbeleid is van toepassing op alle bouwwerken.

  • 2.

    Nieuwbouw, vernieuwbouw en sloop moeten aan alle eisen voldoen die de standzekerheid van de waterkering waarborgen.

  • 3.

    Waterkeringen moeten voldoen aan veiligheidseisen op de waterkerende functie, met inbegrip van de aanwezige bebouwing.

  • 4.

    Het hoogheemraadschap betrekt in de beoordeling van de bouwaanvraag de beheersbaarheid van de veiligheid van waterkeringen op lange termijn (100 jaar, Noordzeekust 200 jaar). Nieuwbouw en vernieuwbouw (duurzame permanente bouw) moeten buiten het benodigde profiel van vrije ruimte plaatsvinden. Dit betekent dat nieuwbouw en vernieuwbouw soms aan strengere voorwaarden moeten voldoen dan voor bestaande bouwwerken op dit moment nodig is. Zo wordt voorkomen dat in de toekomst dure maatregelen voor de veiligheid van de waterkeringen moeten worden getroffen.

  • 5.

    Het hoogheemraadschap toetst het effect van de bestaande bebouwing op de veiligheid van de primaire waterkeringen volgens de veiligheidstoets iedere vijf jaar. Voor regionale waterkeringen vindt de toets plaats volgens de vigerende regelgeving en voorschriften.

  • 6.

    Het hoogheemraadschap hanteert voor de beoordeling van de aanvraag rekenparameters, zoals waterstanden en hydraulische randvoorwaarden.

  • 7.

    De funderingsconstructie van een bouwwerk moet bestand zijn tegen de gevolgen van een dijkverbetering.

  • 8.

    Voor het beheer en het onderhoud beoordeelt het hoogheemraadschap de aanvraag op:

    • a.

      de gevolgen voor de natuurlijke sterktevermindering, zoals verzakkingen, zettingen en erosie;

    • b.

      toenemende belastingen als gevolg van hogere waterstanden;

    • c.

      aangescherpte veiligheidsnormen;

    • d.

      de mogelijkheid tot afdoende onderhoud van de waterkering;

    • e.

      de bereikbaarheid van de waterkering;

    • f.

      afdoende mogelijkheden voor inspectie en monitoring op de waterstaatkundige toestand.

Toetsingscriteria voor harde primaire waterkeringen (dijken)

  • 1.

    Het hoogheemraadschap houdt rekening met ruimte voor toekomstige verbetering van de waterkeringen. De tijdshorizon voor deze verbeteringen zijn voor primaire waterkeringen langs de Noordzeekust 200 jaar en voor de overige primaire waterkeringen 100 jaar.

  • 2.

    In bebouwingsvrije dijkstrekkingen gelden de volgende toetsingscriteria.

    • a.

      Binnen de waterkering en het profiel van vrije ruimte ofwel het profiel 2100 staat het hoog-heemraadschap in beginsel geen nieuwbouw toe. Alleen voor waterstaatkundige werken en voor (dijk)wegen is uitzondering mogelijk. Totdat de profielen voor 2100 bekend zijn, kan het hoogheemraadschap per geval, op verzoek en voor rekening van de aanvrager, onderzoek (laten) doen naar het profiel 2100.

    • b.

      Bij vernieuwbouw ter plaatse van incidentele bebouwing bekijkt het hoogheemraadschap allereerst of verplaatsen van de bebouwing tot buiten de contouren van het bebouwingsvrije profiel 2100 mogelijk is.

  • 3.

    In dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing gelden de volgende toetsingscriteria.

    • a.

      Het hoogheemraadschap staat binnen het waterstaatswerk, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte geen nieuwbouw toe, tenzij bestaande aanliggende bebouwing ook binnen de beschermingszone en/of het profiel van vrije ruimte staat en geen tekenen erop wijzen dat dit zal veranderen.

    • b.

      Het hoogheemraadschap staat geen nieuwbouw en vernieuwbouw toe, tenzij de vereiste standzekerheid van de waterkering gewaarborgd blijft en de bebouwing niet voorbij de bestaande doorgaande gevellijn wordt geplaatst.

    • c.

      Vergroting met een grondoppervlakte tot 20% van een gebouw valt onder vernieuwbouw. De uitbreiding mag niet naar de dijk gericht zijn, tenzij deze uitbreiding plaatsvindt buiten de contouren van het profiel 2100 en niet voorbij de bestaande ‘doorgaande gevellijn’ komt.

Toetsingscriteria voor regionale waterkeringen

  • 1.

    Het hoogheemraadschap houdt rekening met ruimte voor toekomstige verbetering van de waterkeringen. De tijdshorizon voor deze verbeteringen is voor regionale waterkeringen 50 jaar.

  • 2.

    De verbetering van een waterkering kan in beginsel aan beide zijden plaatsvinden. Daarvoor moet ruimte worden vrijgehouden. Voor boezemkaden wordt de benodigde ruimte, vanuit het oogpunt van het handhaven van de bergingscapaciteit en het doorstromingsprofiel, aan de binnenzijde (landzijde) gezocht.

  • 3.

    Bebouwingsvrije dijkstrekkingen

    • a.

      De toetsingscriteria die zijn gesteld aan bebouwingsvrije dijkstrekkingen in primaire keringen gelden ook voor de regionale keringen. Dit vertaalt zich voor regionale keringen hierin dat binnen het waterstaatswerk en binnen het profiel 2050 het hoogheemraadschap in beginsel geen nieuwbouw toestaat. Alleen voor waterstaatkundige werken en voor (dijk)wegen is uitzondering mogelijk. Totdat de profielen 2050 bekend zijn, kan het hoogheemraadschap, op verzoek van de aanvrager en op diens kosten, onderzoek (laten) doen naar het profiel 2050.

    • b.

      Bij vernieuwbouw (ook in boezemland) bekijkt het hoogheemraadschap allereerst of verplaatsen van de bebouwing tot buiten het profiel 2050 mogelijk is.

  • 4.

    De toetsingscriteria die zijn gesteld aan dijkstrekkingen met aaneengesloten bebouwing in primaire keringen gelden ook voor de regionale keringen, maar dan rekening houdend met profiel 2050.

Toetsingscriteria en voorwaarden voor de zandige kust

In de duinen

  • 1.

    Het hoogheemraadschap verleent geen ontheffing voor bebouwing:

    • a.

      op of in het duinfront;

    • b.

      in de zone van het grensprofiel;

    • c.

      binnen het waterstaatswerk, volgens de terminologie van het beheerplan waterkeringen, in de beschermingszone landzijde bij een massief duinprofiel,

  • 2.

    Binnen de bebouwingscontouren van een kustplaats kan het hoogheemraadschap ontheffing verlenen voor bebouwing:

    • a.

      tussen het duinfront en het grensprofiel, onder voorwaarde dat geen zand uit het profiel verdwijnt;

    • b.

      binnen het waterstaatswerk in de beschermingszone volgens het beheersplan aan de landzijde bij meerdere duinregels, onder voorwaarde dat geen zand uit het profiel verdwijnt.

Op het strand

  • 1.

    Voor funderingselementen voor strandpaviljoens kan het hoogheemraadschap voor een periode van vijf jaar een ontheffing verlenen. Hieraan worden voorschriften verbonden, zoals een achterrooilijn.

  • 2.

    Voor seizoensbebouwing, zoals strandpaviljoens en strandhuisjes, kan het hoogheemraadschap ontheffing verlenen. Hieraan worden voorschriften verbonden, zoals een achterrooilijn en de periode waarin de seizoensbebouwing mag plaatsvinden.

5.2.3 Overige (bouw)werken

Algemeen

Onder overige (bouw)werken verstaat het hoogheemraadschap constructies als steigers, taludtrappen, voorzieningen voor de geleiding van het verkeer en afrasteringen.

Waterkeringen als dijken en zandige kustduinen lenen zich voor recreatief gebruik. De duinen en het strand trekken zeer veel recreanten om op het strand te vertoeven en in de duinen te wandelen en te fietsen. De dijken vormen door hun karakter en hun hoge ligging een gelegenheid de omgeving ‘te beleven’. Ook zijn er langs dijken, in het bijzonder langs de boezemwateren, mogelijkheden voor het afmeren van boten. Het hoogheemraadschap en derden beheren veel recreatieobjecten op de waterkeringen. Het hoogheemraadschap zorgt ervoor dat de nu aanwezige recreatiewaarden op de waterkeringen behouden blijven en ontwikkeld worden. Randvoorwaarden hierbij zijn wel dat de veiligheid van de waterkering niet in het geding komt en dat dit niet leidt tot substantieel hogere beheerskosten dan vanuit het veiligheidsaspect benodigd is. Dit leidt ertoe dat:

  • het hoogheemraadschap graag meedenkt en meewerkt en rekening houdt met de initiatieven voor recreatief medegebruik. De veiligheid van de waterkeringen staat voorop. Bij voorzieningen voor recreatief gebruik zijn aanleg en onderhoud voor rekening van de ontheffinghouder, tenzij het hoogheemraadschap uit oogpunt van veiligheid en efficiëntie ander afspraken wil maken. Als die afspraak leidt tot substantiële extra beheerskosten stelt het hoogheemraadschap een overeenkomst met de initiatiefnemer op;

  • het hoogheemraadschap actief deelneemt aan planvormingsprocessen op het gebied van recreatie, waarin waterkeringen een grote rol spelen.

Daarnaast zijn ook ten behoeve van andere belangen dan recreatie constructies nodig. Te denken valt aan straatmeubilair, zoals openbare verlichting en verkeersborden. Ook constructies in de vorm van steigers, taludtrappen en afrasteringen voor particulieren.

Ontheffingenbeleid

  • Op primaire waterkeringen wordt recreatief medegebruik niet aangemoedigd. Waar dit vanuit veiligheids- en beheersoverwegingen nodig is, worden maatregelen genomen om de effecten van recreatiedruk te verminderen.

  • Op regionale waterkeringen wordt recreatief medegebruik toegestaan, mits voorzieningen voor een goede geleiding worden aangebracht.

  • Het belang van de veiligheid van de waterkeringen staat voorop. Het hoogheemraadschap verleent alleen ontheffing voor constructies in de waterkeringen, als deze geen gevaar voor de veiligheid opleveren.

  • Een taludtrap is een mogelijk aangrijppunt voor erosie, zeker wanneer deze aan de zijkant van de trap een leuning heeft. Bij leuningen blijkt dat ook vaak aan de andere kant van de leuning wordt gelopen. Dit beschadigt de grasmat. Dit is ook het geval bij het bestijgen van de trap met fietsen, zonder dat daar een voorziening voor is aangelegd. Het hoogheemraadschap is terughoudend met het verlenen van ontheffingen voor de aanleg van trappen. Leuningen worden niet toegestaan, tenzij de plaats van de leuning in het midden van de trap is.

  • Ontheffingverlening voor taludtrappen in het buitentalud is altijd maatwerk en is buiten deze beleidsregels gehouden.

  • Voor het plaatsten van palen of andere objecten ten behoeve van reclamedoeleinden, verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing.

  • Openbare verlichting staat het hoogheemraadschap alleen toe als dit noodzakelijk is vanuit veiligheidsoverwegingen voor de gebruikers van de weg.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Algemeen

  • 1.

    Beschadiging van de waterkering moet altijd worden voorkomen.

  • 2.

    De veiligheid van de waterkering en de effectiviteit en efficiëntie van beheer ervan mag door het aanbrengen van recreatieve voorzieningen niet verminderen.

  • 3.

    Om reden van veiligheid legt het hoogheemraadschap bij recreatief medegebruik, waar nodig, faciliteiten aan om schade aan de dijk of dijkvoet te voorkomen, zoals een trap of parkeerplaats. De kosten hiervan zijn voor de initiatiefnemer.

  • 4.

    Om reden van efficiency legt het hoogheemraadschap in een aantal gevallen zelf recreatieve objecten aan, zoals opstapjes over hekken.

  • 5.

    Plaatsing van informatieborden voor publiek gebruik staat het hoogheemraadschap alleen toe als plaatsing buiten het waterstaatwerk niet mogelijk of effectief is.

  • 6.

    De kruin van de waterkering dient in de lengterichting goed bereikbaar te zijn en te blijven voor onderhoud en inspectie van de dijk en bij (dreigende) calamiteiten.

Primaire waterkering van het IJssel- en Markermeer

Voor de primaire waterkering van het IJssel- en Markermeer gelden, naast bovengenoemde regels, beperkende voorwaarden, zover het privésteigers betreft in of onmiddellijk bij bebouwde kommen, daaronder niet begrepen uitbreiding of nieuwbouw van jachthavens of wachtplaatsen.

  • 1.

    Het hoogheemraadschap bepaalt op welke plaatsen steigers kunnen worden gebouwd. De criteria hiervoor zijn:

    • a.

      eventuele aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering;

    • b.

      de gevolgen bij extreme omstandigheden voor waterkering en haar bewoners en hun eigendommen;

    • c.

      onderhoud aan de waterkeringen en eventuele dijkversterking;

    • d.

      waterdiepte. Als het water bij normale omstandigheden dieper is dan 1,50 meter dan zijn de gevolgen voor steigers, bootjes en waterkering bij extreme situaties onbeheersbaar;

    • e.

      over een afstand van 500 meter waterkering binnen de bebouwde kom kunnen maximaal tien van deze steigers liggen.

Naast een beoordeling vanuit het waterkeringenbeheer kan ook een toets nodig zijn vanuit het waterbeheer. Te denken valt daarbij aan de aanleg van steigers. Dit is geregeld in hoofdstuk 4.

Zandige kust

  • 1.

    Om erosie van de zeereep ten gevolge van recreatie te voorkomen, zijn de waterkerende duinen niet vrij toegankelijk. Recreatief medegebruik kan alleen plaatsvinden op de daarvoor ingerichte paden en verhardingen.

  • 2.

    De strandslagen in beheer bij het hoogheemraadschap zijn afgesloten voor voertuigen, uitgezonderd fietsers.

Overige toetsingscriteria en voorwaarden per soort bouwwerk

Steigers

Voor steigers gelden dezelfde toetsingscriteria en voorwaarden als die zijn gesteld in paragraaf 4.2.6, aangevuld met een aantal voorwaarden die specifiek zijn gericht op waterkeringen. Die zijn als volgt.

  • 1.

    Bij een steenbekleding van het talud is het niet toegestaan de steigerdelen tussen en aan de stenen te bevestigen. Eventuele loopplanken naar de wal liggen los op de steenbekleding.

  • 2.

    bij de aanwezigheid van een stortberm is de steiger zodanig geconstrueerd dat de stortberm in zijn volle omvang blijft bestaan.

  • 3.

    De onderkant van een steiger langs boezemkaden is, zo mogelijk, 0,50 meter boven het streefpeil, zodat bij hoge waterstanden geen verlies van doorstroom- en bergingscapaciteit ontstaat.

  • 4.

    voor primaire keringen langs de IJssel- en Markermeerkust geldt dat een steiger ‘uit de kering’ wordt gebouwd. Dit houdt in dat loodrecht op de waterkering een loopsteiger in het water wordt gebouwd. Deze loopsteiger heeft een breedte van maximaal 1,50 meter. De lengte van deze loopsteiger is afhankelijk van de ruimte die nodig is om beschadiging van de waterkering te voorkomen. Aan het eind van de loopsteiger wordt eventueel een afmeersteiger gemaakt. De maat van deze afmeersteiger is afhankelijk het aantal boten dat de steiger gaat gebruiken.

Taludtrappen in het binnentalud

  • 1.

    Ongelijke zetting van de waterkering en de taludtrap veroorzaakt holle ruimten onder de trap. Dit kan uitspoeling van het talud veroorzaken. Ter voorkoming van ongelijke zetting wordt de trap gemaakt van losse betonelementen van beperkte omvang.

  • 2.

    De elementen worden direct op het dijkmateriaal aangebracht. Een fundering van de taludtrap in het dijklichaam is niet toegestaan.

  • 3.

    Teneinde te voorkomen dat met fietsen langs de taludtrap, door het gras, de waterkering wordt bestegen, moet voor fietsen een voorziening in de vorm van een betonnen (fiets)goot worden aangebracht.

  • 4.

    Openingen in de constructie van de taludtrap en in de aansluiting van de weg of toegangspad, op de kruin en in de teen van het talud zijn niet toegestaan.

  • 5.

    Alle elementen moeten nauw op elkaar aansluiten en de taludtrap moet als geheel in goede staat van onderhoud verkeren. Het onderhoud is voor rekening van de ontheffinghouder.

Straatmeubilair

  • 1.

    Plaatsing van openbare verlichting geschiedt

    • a.

      bij een weg op de kruin, aan de binnendijkse zijde van de verharding van de weg

    • b.

      bij een weg in de binnenonderberm aan de polderzijde van de verharding.

  • 2.

    Ten behoeve van de stroomvoorziening worden zo min mogelijk kabels in de waterkering gelegd.

  • 3.

    Verkeersborden worden zo mogelijk op de binnenkruin geplaatst.

  • 4.

    Verkeersborden worden goed verankerd teneinde handmatig moedwillige verwijdering of vervorming te voorkomen.

Afrasteringen

  • 1.

    De afrastering bestaat uit een hekwerk van palen met gaas. Doorgangshekken bestaan uit planken of gegalvaniseerd staal.

  • 2.

    Een afrastering loodrecht op de lengterichting van de waterkering, dient op de kruin te zijn voorzien van een hekwerk dat snel en gemakkelijk kan worden geopend en gesloten, zodat doorgang kan worden verleend aan materieel. De breedte van de doorgang is tenminste 3,00 meter bij een kruinbreedte van 3,00 meter of meer. Bij een smallere kruin is een doorgang ter breedte van de aanwezige kruin voldoende.

5.2.4 Beplanting

Algemeen

Bomen op waterkeringen vormen een potentiële bron van instabiliteit. Ze hebben door hun schaduwwerking een negatief effect op de kwaliteit van de grasmat en daarmee op de erosiebestendigheid van de waterkering. Bomen in waterkeringen zijn mede om deze reden, vanuit veiligheidsoverwegingen, ongewenst.

Ontheffingenbeleid

  • Het hoogheemraadschapschap staat geen aanplant van nieuwe bomen en struiken toe op waterkeringen, tenzij de kering een grote overdimensie heeft.

  • Op primaire dijken staat het hoogheemraadschap geen bomen toe in de waterkerende vooroever, alsmede in het buitentalud, in verband met de grote beschadigingsrisico’s door kruiend ijs en storm.

  • Uit cultuurhistorische overwegingen worden bomen op de Beemsterringdijk opnieuw aangeplant. Deze boezemkade is zodanig overgedimensioneerd dat bomen de eerste tientallen jaren geen risico vormen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Aan het bepalen of van overdimensie sprake is ligt een geotechnische onderbouwing door het hoogheemraadschap ten grondslag.

5.2.5 Ophogen en/of aanvullen en aanleg van wegen en paden

Algemeen

Voor het ontsluiten van bebouwde percelen en bebouwde gebieden zijn wegen aangelegd. Van oudsher zijn waterkeringen voor de aanleg van wegen gebruikt. Voor aanliggende bebouwing en aansluitende wegen zijn op- en afritten aangelegd. Door de aanwezigheid en het gebruik van de weg kan de stabiliteit van de waterkering worden aangetast. Door spoorvorming in (onverharde) wegen, de diepte van de fundering van de verhardingsconstructie en schade aan de grasmat door uitwijkend verkeer, parkeren van voertuigen en de gladheidbestrijding, kan de gevoeligheid van erosie van de kruin en het talud toenemen. Ook kan de kruinhoogte als gevolg van langdurige of zware verkeersbelasting afnemen en kunnen trillingen schade aan de waterkering veroorzaken.

Ontheffingenbeleid

Het waarborgen van de veiligheid van de waterkering staat bij de aanleg en instandhouding van wegen voorop. In het algemeen geldt dat het hoogheemraadschap aanvullende eisen kan stellen met betrekking tot de toegestane verkeersbelasting van de wegen en paden die op en aan de waterkeringen liggen. Dit niet alleen ten aanzien van afmetingen en gewicht, maar ook ten aanzien van gebruik.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De aanvrager levert bij de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie of rehabilitatie de, door een deskundige berekende, verwachte verkeersbelasting. De kosten van deze rapportage zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 2.

    De aanvrager toont, door het overleggen van berekeningen die door een deskundige zijn uitgevoerd, aan dat de weg als gevolg van de verkeersbelasting en inklinking niet binnen 50 jaar na aanleg onder de benodigde kruinhoogte van de waterkering komt te liggen. De kosten van deze rapportage zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 3.

    De doorlatendheid van de waterkering wordt door de aanleg van de wegen of paden niet vergroot.

  • 4.

    De stabiliteit van de waterkering wordt door de aanleg en het gebruik van de wegen of paden niet aangetast.

  • 5.

    Bij toenemende verkeersbelasting dient met controleberekeningen te worden aangetoond dat de stabiliteit niet in gevaar wordt gebracht.

  • 6.

    Deskundige berekeningen worden uitgevoerd volgens hoofdstuk 2.A uit bijlage 2 van de Handleiding Constructief ontwerpen van het TAW uit 1994.

  • 7.

    Stootbelastingen moeten worden vermeden. Daarom toont de aanvrager bij de aanvraag voor het aanbrengen van verkeersdrempels en -plateaus aan dat alternatieve mogelijkheden voor snelheidsremmende voorzieningen niet mogelijk zijn. De aanvraag gaat in dat geval vergezeld van een grondonderzoek en grondmechanische berekeningen die aantonen dat de stootbelastingen niet leiden tot onevenredige zettingen en schade aan de waterkering. Dit onderzoek wordt door een deskundige uitgevoerd.

  • 8.

    In de waterkering verankerde of ingegraven verkeersremmende constructies worden niet toegestaan.

  • 9.

    Ontheffingen verleent het hoogheemraadschap alleen voor op- en/of afritten indien ze toegang geven aan een woning, bedrijfsgebouwen of naar percelen waarvoor geen andere of veilige toegang mogelijk is dan via de dijk.

  • 10.

    Per perceel is slechts één op- en/of afrit toegestaan.

  • 11.

    Graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een op- of afrit zijn niet toegestaan. De oprit/afrit moet zoveel mogelijk als een aanstorting worden uitgevoerd.

Naast een beoordeling op grond van het waterkeringenbelang dient tevens een toetsing op verkeersveiligheid plaats te vinden. Dit is geregeld in hoofdstuk 6.

5.2.6 Innemen van ligplaatsen

Algemeen

In het kader van de Ruimtelijke Ordening zijn gemeenten verantwoordelijk voor de planologische inpassing van wonen op water en de provincie is verantwoordelijk voor de vergunningtechnische aspecten (aanmeervergunningen). Het hoogheemraadschap heeft een belang vanwege de uitvoering van zijn kerntaken. Bewoning op/in water mag de uitvoering van onze taken niet belemmeren.

Voor de wateren waar de provincie Noord-Holland vaarwegbeheerder is, is het ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Noord-Holland 2005 van kracht. Artikel 15, lid b van de keur van het hoogheemraadschap staat geen werken in, op, onder of boven waterstaatwerken toe. Ook ligplaatsen van woonboten vallen hieronder. Daarnaast is het volgens artikel 17, lid a van de keur niet toegestaan met een schip een ligplaats in te nemen binnen een afstand van 50,00 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie.

Verwant met de aanwezigheid van woonboten zijn aspecten als aanmeervoorzieningen, steigers, nutsvoorzieningen, tuintjes en schuurtjes. Daartoe moet in de waterkering worden gegraven en wordt de bekleding aangetast. De gevolgen hiervan zijn kansen op erosie en verlies van stabiliteit. De aanwezigheid van woonboten kan het beheer en onderhoud van de waterkering daardoor op een onacceptabele manier belemmeren.

Ontheffingenbeleid

Het hoogheemraadschap heeft als uitgangspunt dat het geen ontheffing verleent voor nieuwe ligplaatsen langs waterkeringen.

In de volgende gevallen kunnen wel ontheffingen worden verleend.

  • In het geval dat het aantal legale ligplaatsen niet wordt vergroot.

  • De nieuwe situatie leidt tot een verbetering van de veiligheid en de beheersbaarheid ten opzichte van de bestaande situatie.

  • In geval van tijdelijke ligplaatsen in verband met grootschalige onderhouds- of herstelwerkzaamheden van waterstaatwerken ter plaatse van de vaste ligplaats.

  • Indien de gemeente een locatie voor woonboten in het bestemmingsplan heeft opgenomen en de desbetreffende waterbeheerder ontheffing verleent voor het innemen van een ligplaats, mits dit de veiligheid van de waterkering niet vermindert en het beheer en onderhoud niet onevenredig bemoeilijkt.

Toetsingscriteria

Voor de toetsingscriteria voor de aanverwante werken bij ligplaatsen van woonboten wordt verwezen naar wat is opgenomen in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.5.

6 Beleidsregels ontheffingen wegen

Ongeveer 30% van de wegen van het hoogheemraadschap is gelegen op waterkeringen. De beleidsregels ontheffingen in dit hoofdstuk hebben betrekking op alle wegen, dus ook die op waterkeringen. Voor wegen op waterkeringen geldt daarom dat ook de beleidsregels ontheffingen waterkeringen (hoofdstuk 5) in de beoordeling worden betrokken. Daar waar het voor het belang van de waterkering nodig is, zijn de beleidsregels ontheffingen voor waterkeringen leidend.

6.1 Strategisch beleid

Het Wegenbeleidsplan 2003-2010, gebaande paden en nieuwe wegen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beschrijft het strategisch en tactisch beleid voor het dagelijks beheer van de wegen. In een aantal nota’s is het beleid vertaald in beheersplannen, zoals voor wegverhardingen, groen (bermen en beplantingen), openbare verlichting en het Verkeersveiligheidsplan 2006-2010. In dit laatste plan en in het meerjarenbeleidskader conformeert het hoogheemraadschap zich aan de landelijke doelstellingen voor het bevorderen van de verkeersveiligheid. Wij toetsen ontheffingaan-vragen aan de criteria die zijn verwoord in deze beheersplannen.

6.1.1 Wegenbeleidsplan

Het hoogheemraadschap voert het beleid en beheer van zijn wegentaak primair uit met het doel de bereikbaarheid binnen het beheersgebied te waarborgen, waarbij de verkeersveiligheid en een goede berijdbaarheid centraal staan. Het hoogheemraadschap houdt daarbij rekening met de belevings-waarden van ons beheersgebied: de kwaliteiten op het gebied van natuur, cultuurhistorie, landschap, recreatie en milieu. Ook is oog voor de openbare veiligheid, alhoewel de verantwoordelijkheid daarvoor primair bij de gemeenten ligt. Nevenfuncties mogen geen nadelig effect hebben op het functioneren van de weg. Algemeen houdt dit bij het beoordelen van ontheffingaanvragen het volgende in.

  • Bij het beoordelen van ontheffingaanvragen is het waarborgen van de bereikbaarheid binnen het beheersgebied, alsmede de berijdbaarheid en de verkeersveiligheid van en op de wegen, leidend. Dit vertaalt zich in het in goede staat van onderhoud houden van de weg en de verkeersvoorzieningen.

  • Het hoogheemraadschap meet ontheffingaanvragen af aan het behoud van de belevingswaarden in de omgeving, zoals de kwaliteit van de natuur, de cultuurhistorie, het landschap, de recreatie en het milieu. Dit vertaalt zich in het in goede staat van onderhoud houden van bermen en beplantingen, alsmede het terughoudend omgaan met voorzieningen die belevingswaarden in negatieve zin beïnvloeden.

6.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening

6.2.1 Kabels en leidingen

Algemeen

Wetgeving

Op de ontheffingverlening aan nuts- en telecombedrijven zijn verschillende wetgeving en richtlijnen van toepassing. Voor de aanbieders van openbare telecommunicatiediensten geldt de Telecommunicatiewet. Telecombedrijven zijn ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken en/of -diensten aanbieden. Voor de andere nutsvoorzieningen geldt de Belemmeringenwet privaatrecht, waarop de wegbeheerder zelf het beleid dient af te stemmen.

Het grootste verschil tussen de aanbieders van de openbare telecommunicatiediensten en nutsbedrijven zit in de gedoogplicht voor de beheerder van de openbare gronden. Op grond van de Telecommunicatiewet (1998) hebben eigenaren en beheerders van openbare gronden een gedoogplicht. Dit op basis van een te bereiken overeenstemming tussen de kabelexploitant en de beheerder. Instemming van een wegbeheerder geschiedt altijd in de vorm van een vergunning (uitspraak bij de Hoge Raad,1996). De werkzaamheden van andere kabel- en leidingexploitanten vallen onder de Belemmeringenwet privaatrecht. Op grond van deze wet heeft een eigenaar (hoogheemraad-schap) eveneens een gedoogplicht voor een openbaar werk. Ook hier is overeenstemming noodzakelijk.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

De Wegenverordening Noord-Holland bepaalt dat het verboden is te graven in de weg en verhar-dingen open te breken. Dit geldt ook voor het leggen van kabels en leidingen. Het hoogheemraadschap is ingevolge deze verordening bevoegd van deze verbodsbepaling ontheffing te verlenen.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Op grond de keur (artikel 19) is het verboden werkzaamheden te verrichten en werken aan te brengen of te hebben in wegen van het hoogheemraadschap. Dit geldt ook voor het leggen en hebben van kabels en leidingen. Voor leggen en hebben van kabels en leidingen in de weg is een ontheffing van de keur nodig.

Ontheffingenbeleid

Het hoogheemraadschap is primair verantwoordelijk voor de staat van onderhoud van de wegen, zodat de bereikbaarheid, de berijdbaarheid en de verkeersveiligheid gewaarborgd zijn en rekening wordt gehouden met de belevingswaarden in het beheersgebied. Door graafwerkzaamheden ten behoeve van het leggen en onderhouden van kabels en leidingen kan de staat van onderhoud van de weg verslechteren en schade ontstaan aan beplantingen en bermen. Het graven in de weg, ook ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen is daarom volgens de Wegenverordening Noord-Holland en de keur van het hoogheemraadschap verboden.

Als overheidsinstantie heeft het hoogheemraadschap echter ook oog voor het grote maatschappelijke belang van kabels en leidingen. Het hoogheemraadschap onderschrijft daarom dat:

  • het onvermijdelijk is dat kabels en leidingen in wegen liggen en deze kruisen;

  • aanwonenden langs de wegen moeten kunnen beschikken over elementaire voorzieningen;

  • de procedures die nodig zijn zo eenvoudig, helder en kortlopend mogelijk moeten zijn;

  • het hoogheemraadschap nauwgezet invulling moet geven aan de Telecommunicatiewet.

Randvoorwaarde bij dit alles is dat de onderhoudstoestand en veiligheid van de wegen op het moment van aanleg, maar ook daarna niet in het geding komen. De beoordeling van de aanvraag vindt plaats op basis van de toetsingscriteria die het hoogheemraadschap hanteert.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De onderhoudstoestand van de weg moet na het afronden van het kabel- en/of leidingwerk in vergelijkbare staat verkeren als voor aanvang van de werkzaamheden.

  • 2.

    De verkeersveiligheid van de weg mag als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden nooit in het geding komen.

  • 3.

    Aan bomen en struiken, wordt geen schade toegebracht. Dit geldt zowel voor het bovengrondse als het ondergrondse deel van de beplanting.

  • 4.

    Aan het leggen van kabels in de weg zijn voorwaarden met betrekking tot de ligging verbonden. De kabels en leidingen liggen in de berm:

    • a.

      op een diepte van minimaal 0,60 meter. Dit geldt ook voor huisaansluitingen;

    • b.

      met een afstand van de kant van de sleuf die ten behoeve van het leggen van de kabel of leiding wordt gegraven, tot de aangrenzende kant van de verharding van tenminste 1,25 meter;

    • c.

      met een afstand van de kant van de sleuf, die ten behoeve van het leggen van de kabel of leiding wordt gegraven, tot de aanwezige beplanting van tenminste 1,00 meter;

    • d.

      in situaties waarbij de bovenstaande maatvoering niet haalbaar is en door de aanvrager onomstotelijk is aangetoond dat een ligging buiten de weg niet mogelijk is, schrijft het hoogheemraadschap specifiek op die situatie gerichte uitvoeringseisen voor.

  • 5.

    Waar de kabel of leiding in het trottoir of in andere parallel liggende elementenverhardingen wordt gelegd, gelden dezelfde maten als onder 4.

  • 6.

    De Telecommunicatiewet (artikel 5.8) verplicht de wegbeheerder mee te werken aan het snoeien van wortels van bomen en/of struikgewas die het belang van bestaande kabels en leidingen hinderen. In situaties dat schade aan beplantingen op termijn is te voorzien en door de aanvrager onomstotelijk is aangetoond dat een ligging buiten de weg niet mogelijk is, schrijft het hoogheemraadschap specifiek op die situatie gerichte uitvoeringseisen voor.

  • 7.

    Waar de kabel of leiding de weg kruist wordt, ter bescherming van de kabel of leiding, een mantelbuis of leidingkoker aangebracht. Aanbrengen van deze beschermende voorziening onder de weg geschiedt door boren of persen. Slechts in uitzonderingsgevallen geeft het hoogheem-raadschap toestemming de weg open te breken om de kabel of leiding te leggen.

  • 8.

    Verwijdering en afvoer van de bestaande kabels en leidingen maken deel uit van de ontheffingaanvraag. Afhankelijk van de situatie zal het hoogheemraadschap hieraan voorwaarden verbinden bij de ontheffing.

  • 9.

    De ontheffing geldt voor het aanbrengen en onderhouden van het vergunde werk. Dit is inclusief het in de toekomst maken van huisaansluitingen, behalve aansluitingen waarvoor het verharde gedeelte van de weg gekruist moet worden.

  • 10.

    Voor toekomstige huisaansluitingen, waarvoor het nodig is het verharde gedeelte van de weg te kruisen, is een nieuwe ontheffingaanvraag nodig.

6.2.2 Uitwegen en het aanleggen van verhardingen in bermen

Algemeen

Ontheffingverlening voor uitwegen alsmede aanleggen verhardingen (passeerplaatsen en parkeerreservestrookvoorzieningen) in bermen is geregeld in de Wegenverordening Noord-Holland en de keur.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Uitwegen en parkeervoorzieningen worden geregeld in de Wegenverordening Noord-Holland. Op grond van deze provinciale verordening is het verboden uitwegen te maken, te wijzigen of te hebben. Eveneens is het volgens deze verordening verboden te graven in een weg, de verharding te verbreken en/of een weg te verhogen of te verlagen. Voor die werkzaamheden is het ook nodig een ontheffing van dit verbod aan te vragen. Het hoogheemraadschap is bevoegd voor deze werken ontheffing te verlenen.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Op grond de keur (artikel 19) is het verboden uitwegen en verhardingen te maken in wegen van het hoogheemraadschap. Voor het maken en/of hebben van uitwegen en verhardingen in de berm is een ontheffing van de keur nodig.

Ontheffingenbeleid

Uitritten

Het Verkeersveiligheidsplan van het hoogheemraadschap is gebaseerd op het principe van duurzaam veilig. Volgens dit principe zijn de wegen onder te verdelen in drie wegtypen:

  • stroomwegen;

  • gebiedsontsluitingswegen;

  • erftoegangswegen.

Het wegbeheer van het hoogheemraadschap bestaat voor 98% uit erftoegangswegen. De overige 2% zijn gebiedsontsluitingswegen.

Onder een uitweg wordt verstaan: de ontsluiting van percelen die openstaan voor openbaar verkeer. In artikel 54 van het RVV 1990 is uitdrukkelijk de ondergeschikte positie bepaald van de bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert, ten opzichte van bestuurders die op een normale wijze aan het verkeer deelnemen. Het gebruik van uitwegen gaat gepaard met bijzondere manoeuvres, zoals afslaan, stilstaan, achteruitrijden enzovoort Dit houdt een veiligheidsrisico in. In de toelichting op artikel 24, lid 1, onder b, RVV 1990 staat dat de constructie van een uitweg bepalend is voor de juridische status daarvan. Het beleid van het hoogheemraadschap is dit risico zoveel mogelijk te beperken. Een en ander vertaalt zich in het volgende ontheffingenbeleid.

De functie van erftoegangswegen is het toegankelijk maken van erven en percelen in verblijfsgebieden. Dit betekent dat uitwegen op deze wegen zijn toegestaan. In principe beperkt zich dit, vanuit veiligheidsoverwegingen, tot één uitweg per perceel. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt hiervan afgeweken. Voor uitwegen op erftoegangswegen leidt dit tot de volgende beleidsuitgangspunten.

  • Op erftoegangswegen staat het hoogheemraadschap uitwegen toe.

  • In principe beperkt het aantal uitwegen per perceel zich tot één.

  • De realisatie- en onderhoudskosten van de uitweg zijn voor rekening van de ontheffinghouder.

  • Over de voorrangssituatie mag geen onduidelijkheid bestaan. Een duidelijke weginrichting, waarbij het ondergeschikte belang van de uitweg ten opzichte van de weg wordt geaccentueerd, is daarom belangrijk.

  • Een uitweg is niet ruimer dan nodig voor zijn doel.

  • Toepassing van een afwijkende verhardingssoort en het gebruik van verticale elementen kunnen de opvallendheid van de uitweg versterken.

  • Bij het gebruik van uitwegen moet worden voorkomen dat bermen en beplanting worden beschadigd.

  • Voorkomen moet worden dat lange voertuigen tijdens het manoeuvreren de weg frequent blokkeren. Dit is bijvoorbeeld het geval op smalle wegen bij bedrijven die veel vrachtverkeer genereren.

De functie van gebiedsontsluitingswegen is het bereikbaar maken van gebieden (waaronder woonwijken en bedrijventerreinen) en het verzorgen van aansluiting op wegen met een stroomfunctie. Deze wegen hebben een duidelijke verkeersfunctie. Op gebiedsontsluitingswegen zijn uitwegen, in verband met de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer, ongewenst. Dit leidt tot de volgende beleidsuitgangspunten.

  • In het kader van de verkeersveiligheid staat het hoogheemraadschap nieuw aan te leggen uitwegen op gebiedsontsluitingswegen niet toe. Het ontsluiten van erven gelegen langs deze categorie wegen dient te geschieden via een erftoegangsweg of via een (aan te leggen) parallelweg. Ook is dit te regelen via erfdienstbaarheid over andere percelen.

  • Als geen parallelweg langs de gebiedsontsluitingsweg aanwezig is èn de mogelijkheid van erfdienstbaarheid over andere percelen niet aanwezig is, kan van het bovenstaande worden afgeweken.

Bermverharding en parkeervoorzieningen

Op grond van de Wegenverordening Noord-Holland en de keur is het verboden verhardingen in de berm aan te brengen. Dit geldt ook voor parkeervoorzieningen. Parkeervoorzieningen horen bij de weg. Het beleid van het hoogheemraadschap is dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaats moet vinden. Indien niet voldoende ruimte daarvoor aanwezig is, kan men op de weg parkeren, tenzij de wegenverkeerswetgeving dit verbiedt. Dit is bijvoorbeeld het geval op een fietsstrook. In dat geval zorgt het hoogheemraadschap voor voldoende parkeergelegenheid langs de weg. Bij hoge uitzondering staat het hoogheemraadschap de aanleg van parkeervoorzieningen door bedrijven toe. Dit leidt tot de volgende beleidsuitgangspunten.

  • Bij hoge uitzondering staat het hoogheemraadschap de aanleg van parkeervoorzieningen bij bedrijven in bermen toe. Dit kan het geval zijn bij bedrijven waar overlast ontstaat in de vorm van verkeershinderlijk parkeren op de weg en/of in de berm, waardoor de verkeersveiligheid en de instandhouding van de weg (berm) in het geding zijn en op het bedrijfsterrein geen mogelijkheden aanwezig zijn parkeervoorzieningen te treffen.

  • De kosten voor realisatie van parkeervoorzieningen en het onderhoud daarvan zijn voor rekening van de aanvrager.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Uitwegen

Het hoogheemraadschap staat op erftoegangswegen één uitweg per perceel toe. Uitzonderingen zijn alleen mogelijk als:

  • 1.

    de locale situatie hiertoe aanleiding geeft. Te denken valt aan de breedte van de rijbaan, de onderlinge afstand van uitwegen en de plaats van obstakels in de berm;

  • 2.

    de breedte van de rijbaan in combinatie met het soort voertuigen hiertoe aanleiding geeft. Te denken valt aan uitwegen op smalle wegen, waarvan frequent door grote vrachtwagen- of trekkercombinaties gebruik wordt gemaakt. Dit ter voorkoming van stremmingen en toebrengen van schade aan bermen en beplantingen;

  • 3.

    het bedrijfsbelang hiermee is gediend. De logistiek van een bedrijf kan gediend zijn met een tweede uitweg. De ene uitweg is dan bestemd voor het inrijden, de tweede uitweg voor het uitrijden;

  • 4.

    de gevolgen voor de verkeersveiligheid dit rechtvaardigen. Een tweede uitweg kan voorkomen dat grote vrachtwagencombinaties achteruit de weg of de uitweg op moeten rijden. Ook hier is dan de ene uitweg bestemd voor het inrijden en de tweede voor het uitrijden;

Voor het maken van de uitritten gelden de volgende toetsingscriteria en voorwaarden:

  • 1.

    Bij het aanleggen en gebruik van uitwegen mogen aanwezige lichtmasten en bestaande beplanting niet worden beschadigd.

  • 2.

    In gevallen waar voor het realiseren van een uitweg verwijdering of verplaatsing van beplanting niet te voorkomen is, verricht het hoogheemraadschap deze werkzaamheden. In geval van verwijderen bestaat de verplichting tot herplant. De plaats van herplant bepaalt het hoogheemraadschap. De kosten die aan de verplaatsing zijn verbonden, komen voor rekening van de ontheffinghouder. Verwijderen en herplant wordt aan de ontheffinghouder in rekening gebracht volgens een waardebepalingsmethode. Hiervoor gebruikt het hoogheemraadschap de methode ‘Raad’3.

  • 3.

    De uitweg is ondergeschikt aan de weg. De uitvoering van de uitweg is zodanig dat geen misverstanden ontstaan over de voorrangsregeling. Toepassing van een afwijkende verhardingssoort en het gebruik van verticale elementen kunnen de opvallendheid en de herkenbaarheid van een uitweg versterken.

  • 4.

    In beginsel staat het hoogheemraadschap geen grotere afrondingsstralen (dit zijn de bochtstralen die de aansluiting vormen van de uitrit op de weg) toe dan in onderstaande tabel is aangegeven.

    Tabel: afrondingsstralen bij uitwegen (bron CROW, publicatie 164d)

    Voertuig

    Afrondingsstraal in meters

    Tractor

    3,00

    Tractor met aanhanger(s)

    3,00

    Vrachtwagen

    8,00

    Vrachtwagen met aanhanger

    10,00

    Trekker met oplegger

    12,00

    Bij bredere uitwegen kunnen kleinere stralen worden toegepast.

  • 5.

    De kosten voor de aanleg en het onderhoud van de uitweg zijn voor rekening van de ontheffinghouder.

Op gebiedsontsluitingswegen staat het hoogheemraadschap in principe geen aanleg van nieuwe uitwegen toe. Hiervan kan alleen worden afgeweken als geen parallelweg langs de gebiedsontsluitingsweg aanwezig is èn de mogelijkheid van erfdienstbaarheid over andere percelen niet aanwezig is. In dit uitzonderingsgeval zijn voor uitwegen de toetsingscriteria en de voorwaarden, zoals die gelden voor erftoegangswegen van toepassing.

Parkeervoorzieningen

  • 1.

    Het hoogheemraadschap staat slechts bij hoge uitzondering de aanleg van parkeervoorzieningen bij bedrijven in bermen toe. Dit is alleen toegestaan ter voorkoming van verkeershinderlijk parkeren en van bermschade en uitsluitend als op het bedrijfsterrein of in de directe omgeving geen ruimte aanwezig is een parkeervoorziening buiten de weg te maken.

  • 2.

    Bij het aanleggen van parkeervoorzieningen mag bestaande beplanting niet worden beschadigd. Ingeval van beschadiging wordt deze hersteld voor rekening van de ontheffinghouder.

  • 3.

    De kosten voor de aanleg en het onderhoud van de parkeervoorziening zijn voor rekening van de ontheffinghouder.

  • 4.

    De waterafvoer van de weg mag door de gemaakte werken niet worden verstoord.

6.2.3 Slootdempingen

Algemeen

Het dempen van sloten of greppels, die ten behoeve van de afwatering en drooglegging van wegen zijn, is niet toegestaan. Ontheffingverlening voor het dempen van sloten of greppels is geregeld in de Wegenverordening Noord-Holland en de keur.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

De Wegenverordening Noord-Holland bepaalt dat het niet is toegestaan een langs of op de grens van een weg gelegen sloot af te dammen, te dempen of op enigerlei wijze het waterafvoerend vermogen daarvan te verminderen (artikel 7, lid 7). Ingevolge lid 8 van dit artikel kan het hoogheemraadschap van deze verbodsbepaling ontheffing verlenen.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Hiervoor gelden de verbodsbepalingen in de keur die betrekking hebben op het dempen van sloten (artikel 15).

Ontheffingenbeleid

Een goede afwatering en drooglegging van de weg zijn belangrijk voor het behoud van de wegconstructie. Door onvoldoende afwatering van de weg ontstaan problemen als gevolg van verweking van de (onder)grond. Dit kan tot schade aan de constructie leiden. Een slechte drooglegging kan winterschade als opdooi tot gevolg hebben. Het hoogheemraadschap stelt zich als doel een goede afwatering en drooglegging van de weg te waarborgen door het in stand houden van bermen, wegsloten en greppels. Dit houdt in dat:

  • het hoogheemraadschap het dempen van sloten en greppels om de bovengenoemde redenen slechts onder de onderstaande voorwaarden toestaat.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De bestaande afwatering en drooglegging van de weg wordt minimaal gehandhaafd; dit betekent dat verzoeken tot slootdempingen en dempingen van greppels worden afgewezen, tenzij:

    • a.

      het is voor de aanleg van een dam ten behoeve van een uitweg;

    • b.

      het dempen onderdeel uitmaakt van een werk dat substantieel bijdraagt aan het verbeteren van de verkeersveiligheid. Bijvoorbeeld voor de aanleg of verbreding van voetpaden, fietspaden, parallelwegen enzovoort

  • 2.

    Voor de ontheffingvoorwaarden voor dempingen wordt verwezen naar 4.2.2. van de beleidsregels ontheffingen watersysteem.

6.2.4 Borden en palen

Algemeen

Borden langs wegen zijn te verdelen in drie categorieën.

  • Verkeersborden. Bebording op grond van het RVV voor de regeling van het verkeer.

  • Wegwijzers:

    • 1.

      bewegwijzering en informatiepanelen volgens de modellen van het RVV;

    • 2.

      locale bewegwijzering naar bedrijven, instanties, musea enzovoort;

    • 3.

      straatnaamborden;

    • 4.

      (panelen met) gemeenteplattegronden;

    • 5.

      informatieborden/panelen.

  • Borden met een attentiewaarde, zoals reclameborden, mottoborden, aankondigingen enzovoort.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

De Wegenverordening Noord-Holland verbiedt het plaatsen van palen en borden op wegen (artikel 8, lid 2). Het hoogheemraadschap is ingevolge deze verordening bevoegd tot het verlenen van ontheffingen van dit verbod.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Voor deze wegen gelden de verbodsbepalingen in de keur (artikel 19).

Ontheffingenbeleid

In het verlengde van de bepalingen in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) voert het hoogheemraadschap een terughoudend beleid met betrekking tot het toestaan van bewegwijzering. Het beleid van het hoogheemraadschap houdt in dat buiten de bebouwde kom de reguliere RVV-bewegwijzering naar de bebouwde kommen van dorpen en steden voldoende is. Dit leidt tot het volgende ontheffingenbeleid.

  • Buiten de bebouwde kom staat het hoogheemraadschap alleen bewegwijzering toe ten behoeve van algemeen maatschappelijke belangen en ter verbetering van de verkeersveiligheid buiten de bebouwde kom. Te denken valt aan verwijzingen naar bezienswaardigheden, musea, recreatieprojecten, natuurterreinen, sportvoorzieningen en voorzieningen voor het openbaar vervoer.

  • Binnen de bebouwde kom conformeert het hoogheemraadschap zich aan het gemeentelijk beleid ter plaatse voor zowel de voorwaarden als de voorschriften. Aanvullende voorschriften kan het hoogheemraadschap stellen in verband met het waarborgen van de verkeersveiligheid.

  • Voor borden met een attentiewaarde ten behoeve van tijdelijke en/of eenmalige lokale evenementen zonder winstoogmerk wordt een ruimhartiger beleid toegepast, mits hierdoor geen gevaar voor het verkeer of schade aan waterschapseigendommen valt te vrezen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    Bewegwijzering draagt bij aan de verkeersveiligheid door vermindering van zoekgedrag.

  • 2.

    Met uitzondering van gemeenteplattegronden mag de afmeting van het bord niet groter zijn dan 1,00 meter in enige richting.

  • 3.

    Met uitzondering van gemeenteplattegronden mag het bord niet inwendig worden verlicht dan wel ‘aangestraald’.

  • 4.

    Plaatsing van de borden en palen:

    • a.

      de afstand van de naar de weg toegekeerde rand van het bord tot de zijkant van de weg bedraagt:

      • binnen de bebouwde kom minimaal 0,60 meter;

      • buiten de bebouwde kom minimaal 1,80 meter;

    • b.

      borden mogen niet worden bevestigd aan lantaarnpalen;

    • c.

      de plaatsing van de borden en palen geschiedt door de ontheffinghouder.

  • 5.

    Borden, verband houdend met een evenement, mogen maximaal tien dagen voor aanvang van het evenement worden geplaatst en moeten direct na afloop van het evenement worden verwijderd.

  • 6.

    De tijdsduur voor het hebben van borden met een tijdelijk karakter, niet zijnde ten behoeve van een evenement, is maximaal gebonden aan de tijdsduur van het doel waartoe de borden zijn geplaatst.

  • 7.

    Het plaatsen en verwijderen van de palen en borden geschiedt door en voor rekening van de ontheffinghouder.

6.2.5 Gedenktekens

Algemeen

Het is mogelijk dat derden een gedenkteken voor nabestaanden in de berm willen plaatsen. Meestal is dit het geval na een dodelijk ongeluk op de weg. Deze gedenktekens zijn een middel tot het openbaren van gedachten of gevoelens, zoals bedoeld in de Grondwet.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

De Wegenverordening Noord-Holland staat dit onder voorwaarden, die zijn genoemd in artikel 8, lid 6, toe. Voldoet een gedenkteken niet aan deze voorwaarden, dan is ontheffing nodig van de desbetreffende verbodsbepalingen in de Wegenverordening. Het hoogheemraadschap is bevoegd hiervoor ontheffing te verlenen.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Het plaatsen van gedenktekens op wegen is volgens de keur verboden (artikel 19). Voor het plaatsen van gedenktekens op wegen is derhalve een ontheffing van de keur nodig.

Ontheffingenbeleid

Een gedenksteen mag niet leiden tot een verkeersonveilige situatie. ‘Harde’ gedenktekens kunnen gevaar opleveren. Bloemen en plantjes leveren weinig problemen op, mits een veilig onderhoud mogelijk is. De plaats van zo’n gedenkteken is dus belangrijk.

Dit leidt tot het volgende ontheffingenbeleid.

  • Het hoogheemraadschap geeft medewerking aan het plaatsen van gedenktekens die worden geplaatst voor het openbaren van gedachten of gevoelens, zoals is bedoeld in de Grondwet.

  • Het is van belang rekening te houden met de verkeersveiligheid voor zowel de plaats van het gedenkteken met betrekking tot het verkeer, als voor de veiligheid bij het bezoeken en/of onderhouden ervan.

  • Bij het bepalen van de plaats van het gedenkteken wordt rekening gehouden met omgevingsbelangen. (Een derde kan grote bezwaren hebben tegen de plaats van een gedenkteken.)

  • De termijn voor het hebben van een gedenkteken is maximaal vijf jaar; met toestemming van het hoogheemraadschap kan deze termijn verlengd worden met eenzelfde periode.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De afmeting van het monument mag niet groter zijn dan 1,00 meter in enige richting.

  • 2.

    Binnen de bebouwde kom mag het gedenkteken niet op de volgende plaatsen in de berm van de weg staan.

    • a.

      Op of binnen 25,00 meter vanaf openbare wegaansluitingen, -kruisingen.

    • b.

      Op of binnen 5,00 meter van oversteekplaatsen voor fietsers en/of voetgangers.

    • c.

      Op of binnen 25,00 meter vanaf uitwegen.

    • d.

      Op of binnen 25,00 meter vanaf bushaltes.

    • e.

      Binnen 1,00 meter uit de kant van de verharding van de hoofdrijbaan.

  • 3.

    Buiten de bebouwde kom mag het gedenkteken niet op de volgende plaatsen in de berm van de weg staan.

    • a.

      Op of binnen 50,00 meter vanaf openbare wegaansluitingen, -kruisingen.

    • b.

      Op of binnen 5,00 meter van oversteekplaatsen voor fietsers en/of voetgangers.

    • c.

      op of binnen 50,00 meter vanaf uitwegen.

    • d.

      op of binnen 25,00 meter vanaf bushaltes.

    • e.

      binnen 2,00 meter uit de kant van de verharding van de hoofdrijbaan.

  • 4.

    Gedenktekens mogen niet het zicht op verkeerstekens en bewegwijzering belemmeren, hinderen of afleiden.

  • 5.

    Gedenktekens mogen niet zijn bevestigd aan wegmeubilair, op opstallen in onderhoud of beheer bij het hoogheemraadschap

2.6 Recreatieve voorzieningen

Algemeen

Recreatieve voorzieningen zijn objecten die verwant zijn aan het recreatief medegebruik op een waterstaatswerk. Te denken valt aan picknicksets en -banken, rustplaatsen, kano-overzetplaatsen, kluunplaatsen enzovoort. Informatiepanelen waarop de omgeving wordt beschreven en recreatieve bewegwijzering vallen onder de bepalingen in hoofdstuk 6.2.4.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Het maken van recreatieve voorzieningen langs wegen is volgens de Wegenverordening Noord-Holland verboden (artikel 8, lid 2). Het hoogheemraadschap is bevoegd op deze verbodsbepaling ontheffing te verlenen.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

Voor recreatieve voorzieningen op wegen van het hoogheemraadschap gelden de verbods-bepalingen in de keur (artikel 19). Voor het aanbrengen van deze voorzieningen is een ontheffing van deze verbodsbepaling nodig.

Ontheffingenbeleid

  • Het hoogheemraadschap ondersteunt, waar mogelijk, het aanbrengen van recreatieve voorzieningen.

  • Bij het aanbrengen van recreatieve voorzieningen mag de (verkeers)veiligheid niet verslechteren.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Het ontheffingenbeleid leidt tot de volgende toetsingscriteria.

  • 1.

    In principe geen recreatieve voorzieningen langs gebiedsontsluitingswegen.

  • 2.

    De voorziening is vanaf de weg veilig bereikbaar.

  • 3.

    De voorziening is veilig ingericht.

  • 4.

    De afstand tot de weg is voldoende groot (dit is omgevingsafhankelijk, dus maatwerk, houdt rekening met spelende kinderen).

  • 5.

    Recreatieve voorzieningen mogen het onderhoud van de beheersobjecten van het hoogheemraadschap niet bemoeilijken.

  • 6.

    Voor het vergemakkelijken van het onderhoud onder en rondom de picknicksets/bankjes wordt een voorziening getroffen in de vorm van het bestraten van de berm met halfverharding (zoals grastegels), elementenverharding of schelpenverharding, of een strooisel van houtsnippers.

  • 7.

    Recreatieve voorzieningen zijn door een halfverharding of elementenverharding verbonden met de weg en, indien aanwezig, het fietspad.

  • 8.

    Bij picknicksets/bankjes is een afvalbak verplicht. De lediging daarvan geschiedt door en voor rekening van de ontheffinghouder in de periode april t/m oktober wekelijks en in de overige maanden eens per maand.

  • 9.

    De aanleg en het onderhoud van de recreatieve voorzieningen zijn door en voor rekening van de ontheffinghouder.

  • 10.

    In het onderhoud van de recreatieve voorziening is ook begrepen de aangebrachte verharding of houtsnippers. De verplichting tot onderhoud strekt zich uit tot 1,00 meter aan iedere zijde van de voorziening.

6.2.7 Haltevoorzieningen voor openbaar vervoer

Algemeen

Het openbaar vervoer in Noord-Holland valt onder de verantwoordelijkheid van de provincie en de Stadsregio Amsterdam (het voormalige ROA). Zij zijn concessiehouders in ons beheersgebied.

Beide organen dragen zorg voor de inrichting van de halteplaatsen langs busroutes. In dat laatste heeft ook het hoogheemraadschap als wegbeheerder een taak.

De minimumvoorziening bij een halteplaats is een haltebord met een in- en uitstapplaats door middel van een verharding, zodat passagiers veilig kunnen in- en uitstappen. Een uitgebreidere voorziening is een halte met een bushokje en eventueel een stallingvoorziening voor fietsen. Daarnaast kunnen nog extra voorzieningen nodig zijn voor het beter toegankelijk maken van het openbaar vervoer voor invaliden, blinden en het vervoer van kleine kinderen.

Er is een tweedeling in beleidsverantwoordelijkheid tussen de concessiehouders en de wegbeheerders. De verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap loopt tot 18 centimeter boven het maaiveld. Boven deze grens zijn de verantwoordelijkheden voor de concessiehouders. Dat betekent dat beleid ten aanzien van beheer en onderhoud van de weg, ondergrond en constructies haltevoorzieningen tot 18 centimeter voor de wegbeheerder is, in casu het hoogheemraadschap. De kosten voor deze voorzieningen zijn eveneens voor rekening van de wegbeheerder. Dit houdt in dat de aanleg en het onderhoud van de bestrating van de bushalte en het halteperron voor rekening zijn van het hoogheem-raadschap. Alle overige haltevoorzieningen, zoals het haltebordje, het bushokje en stallingvoor-zieningen voor fietsen, prullenbak, enzovoort zijn voor rekening van de provincie en de stadsregio.

Buiten de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

De Wegenverordening Noord-Holland verbiedt het plaatsen van borden, bouwwerken enzovoort (artikel 8, lid 2). Volgens de verordening is het hoogheemraadschap bevoegd tot het verlenen van ontheffingen voor deze zaken.

Binnen de bebouwde kommen ingevolge de Wegenwet

De keur verbiedt het plaatsen van borden, bouwwerken enzovoort (artikel 19). Voor het aanbrengen van deze zaken is een ontheffing van de keur nodig.

Ontheffingenbeleid

Het hoogheemraadschap heeft binnen het bepalen van de haltevoorzieningen mede een beleidsverantwoordelijkheid. Dit leidt tot de volgende beleidsuitgangspunten.

  • Vanuit haar verantwoordelijkheid beoordeelt het hoogheemraadschap het nut en de noodzaak van halteplaatsen en de inrichting daarvan.

  • Pas wanneer nut en noodzaak zijn aangetoond, verleent het hoogheemraadschap zijn medewerking.

Toetsingscriteria

We onderscheiden twee soorten haltevoorzieningen.

  • 1.

    Haltes met bushokjes, verharding (haltehaven) naast de rijbaan en eventueel stallingruimte voor fietsen. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de voorzieningen voor de benodigde verhardingen tot een hoogte van 18 centimeter boven het maaiveld. Het hoogheemraadschap stelt hierbij als eis:

    • a.

      de buslijn moet minimaal gedurende de concessieperiode door de busonderneming worden gehandhaafd;

    • b.

      de halte moet tenminste in de spitsuren bij elke busrit worden gebruikt.

  • 2.

    Haltes met uitsluitend een haltebord. De bus houdt stil op de hoofdverharding. Deze haltes vergen een relatief kleine bijdrage van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap eist voor de aanleg:

    • a.

      de halte moet een economisch of maatschappelijk nut hebben;

    • b.

      de halte moet een cluster van een aantal woningen bedienen.

6.2.8 Afsluiten van wegen

Algemeen

Een openbare weg is voor ieder toegankelijk. Het afsluiten van een weg of gedeeltelijk versmallen, bijvoorbeeld voor werkzaamheden of voor wedstrijden, is zonder toestemming van de wegbeheerder niet toegestaan. Het Babw bepaalt dat het hoogheemraadschap voor het afsluiten van een weg een verkeersbesluit moet nemen (artikel 12, lid a). De Babw bepaalt dat ingeval van zaken van voorbijgaande aard een verkeersbesluit niet nodig is (artikel 34, lid b).

Indien iemand activiteiten onderneemt waarvoor het nodig is een weg, of een gedeelte daarvan, af te sluiten, heeft hij een ontheffing ingevolge de Wvw nodig. Het hoogheemraadschap kan een ontheffing verlenen.

Ontheffingenbeleid

De Wvw stelt regels ter verzekering van de veiligheid op de weg, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer (artikel 2.1). Het hoogheemraadschap weegt een ontheffingaanvraag van een verbodsbepaling uit de Wvw af tegen deze belangen. In principe verleent het hoogheemraadschap geen ontheffing voor het geheel afsluiten van een weg. Dit leidt tot het volgende ontheffingenbeleid.

  • Het hoogheemraadschap beoordeelt de aanvraag op de gevolgen voor hierboven genoemde belangen voor het weggebruik.

  • Het hoogheemraadschap gaat in eerste instantie uit van een gedeeltelijke afsluiting van de weg. Bijvoorbeeld door het afsluiten van één rijbaan.

  • Slechts als onomstotelijk vaststaat dat volledige afsluiting van de weg nodig is, kan het hoogheemraadschap hiervoor ontheffing verlenen.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Bij zowel volledige als bij gedeeltelijke afsluitingen van wegen spelen de volgende toetsingscriteria bij de beoordeling van de ontheffingaanvraag een rol.

  • 1.

    De bereikbaarheid van aan de weg gelegen bestemmingen, zoals woningen en bedrijven, moet zo min mogelijk hinder ondervinden.

  • 2.

    Het afsluiten van een weg moet een belang dienen. Dit kan zowel van maatschappelijke, economische en particuliere aard zijn.

  • 3.

    Alternatieve mogelijkheden zijn niet voorhanden.

  • 4.

    De bebakening van de af te sluiten weg of het af te sluiten of te versmallen weggedeelte geschiedt conform de richtlijnen die zijn opgenomen in de publicatie 96b van de CROW en door een erkend bedrijf dat is aangesloten bij de branchevereniging NVV en is voor rekening van de ontheffinghouder.

Bij het hanteren van de bovengenoemde toetsingscriteria spelen ook de volgende zaken een rol.

  • Het tijdstip en de duur van de afsluiting.

  • De locatie.

  • De verkeersintensiteit.

  • De rijbaanbreedte.

  • De mogelijkheden verkeer op een aanvaardbare en verantwoorde manier om te leiden. Hierbij houdt het hoogheemraadschap rekening met:

    • -

      alle categorieën van verkeersdeelnemers;

    • -

      beperkingen op andere wegen.

6.2.9 Geslotenverklaring

Algemeen

Wegen

Een geslotenverklaring houdt in dat het aan één of meerdere categorieën van weggebruikers verboden is een weg of een weggedeelte in te rijden of te gebruiken. Aan een geslotenverklaring ligt een verkeersbesluit ten grondslag. In dit verkeersbesluit wordt de reden genoemd voor het instellen van de betreffende verkeersmaatregel. Door plaatsing van verkeersborden wordt dit kenbaar gemaakt. In enkele gevallen, meestal voor het tegengaan van sluipverkeer, wordt de maatregel ondersteund door de plaatsing van een (beweegbare) fysieke blokkade. Van deze verboden is onder bepaalde voorwaarden ontheffing mogelijk. Bij ontheffingen voor het passeren van een beweegbare fysieke blokkade wordt een pasje verstrekt.

Strandslagen

Voor de strandslagen zijn in het verleden verkeersbesluiten genomen om toegang van gemotoriseerd verkeer te verbieden. Door het plaatsen van verkeersborden is dit kenbaar gemaakt. Behalve een verbod is het ook noodzakelijk om de strandslagen af te sluiten. Hiervoor zijn (elektronische) afsluit-bomen geplaatst.

Ontheffingenbeleid

Wegen

De gesloten verklaring kan om verschillende redenen zijn ingevoerd. Voorbeelden zijn het voorkomen van sluipverkeer, weren van zwaar verkeer. In ieder geval is het besluit genomen om overlast van een bepaald gebruik van de weg uit te sluiten. In de ontheffingverlening betrekt het hoogheemraadschap de reden van het genomen besluit. De ontheffingverlening kan daardoor per situatie verschillend zijn. Uitgangspunt hierbij is alleen aan weggebruikers met een aantoonbare bestemming aan de betreffende weg ontheffing te verlenen van het verbod. Ook moet de aanvrager aantonen dat deze, bij een in tijd beperkte geslotenverklaring, binnen die tijd op de bestemming moet zijn. Het hoogheemraadschap kan het aantal ontheffingen per instantie of bedrijf limiteren.

Ook wanneer een weggebruiker een aantoonbaar nadeel ondervindt door omrijschade is ontheffing mogelijk. Een aanvaardbare norm voor omrijschade is een afstand die tweeënhalf keer zo groot is, in tijd of in afstand, dan wanneer niet was besloten tot het gesloten verklaren van het wegvak. Een aantoonbaar nadeel is niet om uit oogpunt van tijdwinst, files op andere wegen te vermijden, omdat de maatregel juist is genomen om dit te voorkomen.

De ontheffing voor een geslotenverklaring wordt voor maximaal vijf jaar verleend. Voor hulpdiensten is de termijn onbeperkt.

Strandslagen

Het ontheffingenbeleid voor strandslagen is vastgelegd in de nota ‘Ontheffingenbeleid strandslagen 2005’. Hierin is bepaald dat, vanuit waterstaatkundige overwegingen, verkeersveiligheidsoverwegingen, natuuroverwegingen ten aanzien van aanwijzing natuurmonument en uit overwegingen voor het bereiken van het strand door hulpdiensten, de strandslagen niet worden opengesteld voor al het verkeer. Voor bestemmingsverkeer en hulpdiensten op het strand en/of in het duin zullen ontheffingen worden verleend. De ontheffingen worden verleend voor een periode die varieert van één dag tot maximaal één jaar. Voor hulpdiensten is de termijn onbeperkt. Voor detailinformatie wordt verwezen naar de bovenin deze alinea genoemde nota.

Toetsingscriteria en voorwaarden

Wegen

  • 1.

    De aanvrager is bewoner van de gesloten verklaarde weg.

  • 2.

    De aanvrager heeft omrijschade doordat de tijd of afstand voor het bereiken van een bestemming, tweeënhalf keer zo groot is dan wanneer niet was besloten tot een geslotenverklaring op het wegvak. Dit geldt niet voor situaties waarin de aanvrager beoogt tijdwinst te verkrijgen door het vermijden van oponthoud op andere wegen, bijvoorbeeld veroorzaakt door files.

  • 3.

    De aanvraag betreft voertuigen van dienst- en hulpverlening voor zieken-, school- en taxivervoer van en naar een aan de gesloten verklaarde weg liggend adres.

  • 4.

    De aanvraag betreft voertuigen van of ten behoeve van instanties voor medische en sociale hulpverlening voor vervoer van en naar een aan de gesloten verklaarde weg liggend adres.

  • 5.

    De aanvraag betreft voertuigen tot het algemeen nut (gas-, water, riool-, elektriciteit) voor werkzaamheden aan de gesloten verklaarde weg.

  • 6.

    De aanvraag betreft rijdend materieel in eigendom of huur bij een loonbedrijf voor werkzaamheden aan de gesloten verklaarde weg.

  • 7.

    De aanvrager is werknemer bij een langs de gesloten verklaarde weg gevestigd bedrijf of instelling.

Strandslagen

  • 1.

    Een ontheffing wordt alleen afgegeven als het absoluut noodzakelijk is dat het strand met een voertuig, fietsers uitgezonderd, bereikt dient te worden.

  • 2.

    Voor de strandslagen Duinoord (3), Julianadorp (6), Sint Maartenszee (15) en Petten (17) wordt aan invaliden op vertoon van een invalidenparkeerkaart of doktersverklaring een ontheffing verleend.

  • 3.

    Op strandslagen voorzien van strandhuisjes wordt aan gebruikers van deze strandhuisjes die invalide zijn op vertoon van een invalidenparkeerkaart of doktersverklaring een ontheffing verleend.

  • 4.

    Aantallen ontheffingen:

    • a.

      per strandpaviljoen en post reddingsbrigade worden maximaal vier ontheffingen afgegeven;

    • b.

      overige aanvragers krijgen naar noodzaak ontheffingen.

Voor achtergronden van deze voorwaarden wordt verwezen naar de nota ‘Ontheffingenbeleid strandslagen 2005’.

6.2.10 Voertuigdimensionering

Algemeen

In het voertuigreglement staan bepalingen ten aanzien van het gebruik van de openbare weg met betrekking tot de toegestane afmetingen en het toegestane gewicht. Een verkeersbesluit kan het berijden van een weg verder beperken voor lange, brede, hoge of zware voertuigen boven een bepaalde maatvoering of een bepaalde categorie van voertuigen, zoals vrachtwagens.

Exceptioneel transport

Deze geregistreerde voertuigen overschrijden veelal de beheersgrenzen van het hoogheemraadschap. De transporteurs van exceptioneel transport hebben dan te maken met meer wegbeheerders. De ontheffingverlening vindt plaats door de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW). Per 1 januari 2006 is dit wettelijk geregeld in de Wegenverkeerswet (artikel 149a). De wegbeheerder is volgens de Wvw verplicht de RDW de voor de ontheffingverlening benodigde gegevens te verstrekken (artikel 149b).

Landbouwvoertuigen

Landbouwvoertuigen worden steeds breder, langer, hoger en zwaarder. Daarnaast speelt de draagkracht van kunstwerk of ondergrond een rol voor het weren van zwaar verkeer. Het Voertuigreglement (hoofdstuk 5, afd. 8) geeft maximale normen van voertuig en belading aan. Dit is om beschadiging aan weg en milieu te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Het Verkeersveiligheidsplan geeft aan dat het hoogheemraadschap ernaar streeft landbouwvoertuigen te weren van gebiedsontsluitingswegen. Op erftoegangswegen zijn landbouwvoertuigen toegestaan, mits zij niet de wettelijk vastgestelde maten en toegestane snelheid voor deze voertuigen overtreden. Incidenteel kan het hoogheemraadschap een ontheffing verlenen voor het gebruiken van de weg met voertuigen die de wettelijke breedte, lengte, hoogte of zwaarte te boven gaan.

Ontheffingenbeleid

Incidenteel verleent het hoogheemraadschap ontheffingen voor het gebruiken van de weg met landbouwvoertuigen die de wettelijke breedte, lengte, hoogte of zwaarte te boven gaan. Naast de maximale dimensie van de voertuigen en de rijsnelheid waarmee mag worden gereden, kan het hoogheemraadschap in de ontheffing voorschriften opnemen betreffende de plaats waarvoor de ontheffing geldt, zoals een omschrijving van het gebied, de straal rondom een bedrijf, de afstand gerekend vanaf een bedrijf enzovoorts. Ook kunnen voorschriften worden gesteld ten aanzien van de frequentie waarmee van de ontheffing gebruik mag worden gemaakt alsmede de tijdstippen waarop dit mag. Leidend voor de beoordeling van een ontheffingaanvraag is het waarborgen van de verkeersveiligheid en het voorkomen van schade aan weg en eigendommen van het hoogheemraadschap. Bij de beoordeling op verkeersveiligheid weegt vooral de positie van kwetsbare weggebruikers, zoals fietsers en voetgangers zwaar, alsmede de uitwijkmogelijkheden van tegemoetkomend verkeer. Dit leidt tot de onderstaande beleidsuitgangspunten.

  • Het hoogheemraadschap verleent geen ontheffingen voor:

    • 1.

      combinaties van landbouwvoertuigen en aanhangwagens met een lengte die langer is dan wettelijk is toegestaan;

    • 2.

      landbouwvoertuigen die met inbegrip van de banden een breedte hebben die groter is dan 3,50 meter.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De breedte van het voertuig is nooit breder dan de breedte van de verharding, verminderd met 0,50 meter.

  • 2.

    De uitstekende delen van het voertuig of de aan het voertuig gemonteerde opbouwwerktuigen en/of belading mogen geen dermate grote afmetingen hebben dat zij schade aan het wegmeubilair en/of beplantingen kunnen toebrengen.

  • 3.

    Aan het gebruik van het voertuig waar ontheffing voor wordt verleend kan het hoogheemraadschap beperkingen op leggen, bijvoorbeeld:

    • a.

      ten aanzien van de maximum snelheid waarmee mag worden gereden;

    • b.

      de wegen of het gebied waar men mag rijden;

    • c.

      de tijdstippen waarop mag worden gereden;

    • d.

      de frequentie waarmee mag worden gereden.

6.2.11 Wedstrijden en evenementen

Algemeen

Een wedstrijd is elk rijden met voertuigen ter vaststellen en vergelijken van een prestatie, hetzij van deelnemers, hetzij van voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen. Ingevolge de Wegenverkeerswet is het houden van een wedstrijd verboden (artikel10). Voor het houden van een wedstrijd is een ontheffing nodig.

Een evenement is een tijdelijke publieke gebeurtenis die op, langs of in de nabijheid van waterschapswegen wordt georganiseerd met een min of meer bijzonder karakter, vaak bedoeld om publiek te trekken. Aan een evenement met voertuigen is niet het vaststellen en vergelijken van prestatie verbonden. Is dat wel het geval, dan is het een wedstrijd. Het vaststellen en vergelijken van prestaties van voetgangers (hardlopen) valt wel onder evenementen. Skeelers vallen volgens de wet ook onder de categorie voetgangers.

Een wedstrijd of een evenement kan gevolgen hebben voor de verkeerssituatie. Dan zijn maatregelen nodig ten behoeve van de weg of het gebruik daarvan, zoals het tijdelijk afsluiten van een weggedeelte en/of het verlenen van een ontheffing ingevolge het RVV.

Het verlenen van ontheffingen van artikel 10 van de Wegenverkeerswet is een bevoegdheid van de provincie. Indien een wedstrijd in één gemeente plaatsvindt, is de gemeente het bevoegde gezag. Het hoogheemraadschap houdt zich echter het recht voor geen medewerking aan het houden van wedstrijden te verlenen als omstandigheden daar aanleiding voor geven, zoals groot onderhoud aan de weg. Het is voor de gemeente en de provincie dan ook van belang de ontheffingverlening te toetsen bij het hoogheemraadschap.

Het tijdelijk afsluiten van een weggedeelte en het instellen van omleidingsroutes is een bevoegdheid van de wegbeheerder. Het hoogheemraadschap moet voor het tijdelijk afsluiten van de weg toestemming verlenen.

Ontheffingenbeleid

Het hoogheemraadschap geeft medewerking aan publieke evenementen en wedstrijden, zoals kermissen en kermiskoersen, braderieën enzovoort Een en ander mag echter niet ten koste gaan van de verkeersveiligheid. Ook accepteert het hoogheemraadschap geen schade die wordt toegebracht aan de weg. Dit kan inhouden dat voor evenementen die veel publiek trekken voorzieningen worden verlangd die de verkeersveiligheid waarborgen en schade aan de weg (met name aan bermen, beplantingen en wegmeubilair) voorkomen.

Bij wedstrijden beperkt de bevoegdheid van het hoogheemraadschap zich tot het nemen van tijdelijke verkeersmaatregelen en het verlenen van ontheffingen ingevolge het RVV. De uitvoering en de kosten die hieraan zijn verbonden komen voor rekening van de organisator van de wedstrijd.

Toetsingscriteria en voorwaarden

  • 1.

    De wedstrijd of het evenement mag niet in plaats en tijd samenvallen met een wedstrijd of evenement waarvoor naar aanleiding van een eerder ingediende aanvraag ontheffing is verleend.

  • 2.

    Het hoogheemraadschap stemt niet in met een wedstrijd of ontheffing voor een evenement, als de weg om een andere reden is afgesloten (bijvoorbeeld ten behoeve van groot onderhoud).

  • 3.

    De wedstrijd of het evenement vindt niet plaats op een dag waarop ten gevolge van feestdagen, bijzondere gebeurtenissen of andere omstandigheden, extra drukte kan worden verwacht.

  • 4.

    De ontheffinghouder draagt zorg voor het regelen van verkeer door gecertificeerde verkeersregelaars. De kosten hiervan zijn voor rekening van de ontheffinghouder.

  • 5.

    De bebakening van de af te sluiten weg of het af te sluiten of te versmallen weggedeelte geschiedt conform de richtlijnen die zijn opgenomen in de publicatie 96b van de CROW en door een erkend bedrijf dat is aangesloten bij de branchevereniging NVV, voor rekening van de ontheffinghouder.

7 Overige bepalingen

7.1 Kosten

Op grond van zijn legesverordening heft het hoogheemraadschap geldbedragen voor een aantal diensten, onder andere het behandelen van verzoeken om ontheffingen. De tarieven worden periodiek aangepast aan prijsontwikkelingen.

Als ontheffingaanvragen naar de mening van het hoogheemraadschap een extern deskundigenadvies behoeven, kunnen de werkelijke kosten daarvan op grond van de legesverordening op de aanvrager worden verhaald. Voorwaarde daarbij is dat voordat het hoogheemraadschap de opdracht verstrekt aan een externe partij, de aanvrager vooraf over de (geraamde) kosten wordt geïnformeerd en daarmee akkoord is gegaan.

Waar in de toetsingscriteria en voorwaarden is aangegeven dat de aanvrager voor een ontheffing onderzoek moet verrichten en berekeningen moet maken en het resultaat daarvan moet aanleveren aan het hoogheemraadschap, zijn de kosten hiervan voor rekening van de aanvrager. Dit geldt ook voor overige gegevens, zoals een plan van aanpak voor de uitvoering, onderhoud en controle, een veiligheidsbeschouwing en een veiligheidstoets.

Waar de toetsingscriteria en voorwaarden bepalen dat herstel van schade moet plaats vinden en het hoogheemraadschap dit herstel verricht, zijn de kosten voor rekening van de ontheffinghouder.

Het onderhoud van de gemaakte werken geschiedt door en voor rekening van de ontheffinghouder, tenzij dit anders is vermeld in de toetsingscriteria en voorwaarden.

7.2 Nadeelcompensatie

Iedere belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:

  • a.

    het nemen, intrekken of wijzigen van een besluit;

  • b.

    het door of onder verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterstaatswerken;

kan op grond van de nadeelcompensatieregeling van het hoogheemraadschap bij het hoogheemraadschap een aanvraag tot schadevergoeding indienen.

Deze regeling geldt voor de gevallen waarin een wettelijke schadevergoedingsregeling ontbreekt.

In het geval dat bijvoorbeeld kabels en leidingen ten gevolge van reconstructiewerken aan waterstaatswerken en/of wegen gedwongen moeten worden verlegd, bestaat voor de nutsbedrijven en andere leidingbeheerders dus de mogelijkheid tot nadeelcompensatie. Dit geldt niet voor de telecommunicatiebedrijven. Zij zijn verplicht kabels voor eigen rekening te verleggen als dat vanuit het oogpunt van waterstaats en/of wegbeheer noodzakelijk is.

8 Slotbepalingen

8.1 Intrekking oude handboeken

De handboeken Ontheffingen waterbeheer, waterkeringen en wegenbeheer 2003 worden per 1 juni 2007 ingetrokken.

8.2 Inwerkingtreding beleidsregels keurontheffingen

De beleidsregels keurontheffingen zijn vastgesteld door het college van dijkgraaf en hoogheemraden op 24 april 2007 en treden in werking op 1 juni 2007.

Ondertekening