Beleidsregel toestaan permanente bewoning recreatiewoningen

Geldend van 12-10-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel toestaan permanente bewoning recreatiewoningen

Nijverdal, 24 september 2013 Nr. 13INT01950

De raad van de gemeente Hellendoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 mei 2013;

gelet op de artikelen 1:3 en 4:81 tot en met 4:84 Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t:

vast te stellen de

Beleidsregel toestaan permanente bewoning recreatiewoningen

1. AANLEIDING

De permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Hellendoorn kent een lange geschiedenis. In 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is uiteindelijk verwerkt in bestemmingsplan buitengebied 1995, de eerste keer dat recreatiewoningen in het buitengebied zijn bestemd.

Op dat moment zijn een aantal recreatiewoningen als zodanig bestemd, terwijl wel bekend was, dat er permanente bewoning aan de orde was. Daarna is meerdere keren gewerkt aan een oplossing en beoordeling van de verschillende locaties.

Ook landelijk en provinciaal speelt de discussie van permanent bewoonde recreatiewoningen al langer. De gemeente, raad en college, wil graag een definitieve oplossing. Het provinciaal beleid is op dit moment volstrekt helder. Vanuit deze gegevens is deze beleidsnotitie gemaakt en geeft deze de voorwaarden aan over de permanente bewoning van recreatiewoningen.

Er kan daarbij sprake zijn van een persoonsgebonden recht van bewoning, waarbij alleen de huidige bewoner mag blijven wonen in de recreatiewoning. Wanneer de bewoning door de huidige bewoner stopt, mag de recreatiewoning alleen nog voor recreatief gebruik gebruikt worden. Ook kan er sprake zijn van een objectgebonden recht van bewoning. De recreatiewoning mag dan bewoond blijven, zo lang de bewoning niet langer dan een jaar onderbroken wordt.

Deze beleidsnotitie gaat niet in op de taak, die de gemeente heeft om daar waar nodig handhavend op te treden.

2. BELEID

Rijksbeleid

Bij brief van 11 november 2003 heeft de (toenmalige) Minister van VROM aan de Tweede Kamer haar beleid gepresenteerd op het gebied van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. In het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer is op 11 december 2003 gebleken dat dit beleid door de Kamer wordt gedragen. Tevens is deze beleidslijn verwerkt in de Nota Ruimte. In essentie is het beleid erop gericht een einde te maken aan de onrechtmatige bewoning om daarmee op persoonsniveau duidelijkheid te verschaffen aan de betrokkenen. In haar brief van 29 november 2005 aan de Tweede Kamer heeft de Minister aangegeven dat gemeenten ook een latere peildatum mogen kiezen, zolang deze niet in de toekomst ligt. Daarmee wordt voorkomen dat bewoners anticiperen op een toekomstige gedoogsituatie. Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan na de door een gemeente gehanteerde peildatum, komen volgens de minister niet in aanmerking voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking en moeten worden gehandhaafd. Uitgangspunt van dit beleid is een verruiming, waaraan door gemeenten en provincies uitwerking moet worden gegeven. Het aan gemeenten geboden verruimde beleidskader bestaat er uit dat gemeenten onder voorwaarden onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen kunnen legaliseren. Is legalisering geen optie, dan dienen gemeenten actief tot handhaving over te gaan. Hierbij biedt de Minister, eveneens onder voorwaarden, de mogelijkheid om voor bestaande gevallen persoonsgebonden beschikkingen te verlenen. Deze beschikkingen (hetzij in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, hetzij in de vorm van een persoonsgebonden vrijstelling/ontheffing) zijn gebonden aan het object en aan de bewoner en vervallen bij verhuizing of overlijden van de bewoner.

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de peildatum van 31 oktober 2003 wettelijk verankerd. Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten met een latere peildatum dan 31 oktober 2003 hier gebruik van kunnen maken, mits dit beleidsmatig is vastgelegd voor 1 juli 2008.

In de meest recente brieven van 20 maart 2008 en 3 juli 2008 heeft de Minister opgeroepen om, indien van toepassing, feitelijk uitvoering te geven aan het voor de gemeente geldende beleid voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, dan wel de uitvoering hiervan te versnellen, zodanig dat voor 1 januari 2010 op persoonsniveau duidelijkheid wordt verschaft aan de betrokken recreatiebewoners die al voor 31 oktober 2003 (en sindsdien) permanent in hun recreatiewoning wonen. In geval van handhaving moet aan de bewoners duidelijkheid zijn verleend in de vorm van een beschikking tot last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.

Daarnaast wil de Minister door middel van een wettelijke regeling aan gemeenten de verplichting opleggen tot het verlenen van een persoonsgebonden beschikking, indien de gemeenten voor 1 januari 2010 geen definitieve duidelijkheid hebben verschaft aan de betrokken bewoners voor 31 oktober 2003. Deze wettelijke regeling is echter niet in werking getreden. Bij brief van 27 januari 2012 heeft de Minister de Eerste Kamer meegedeeld dat zij het wetsvoorstel intrekt en dat zij de rijksbemoeienis met het dossier van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen beëindigt.

Bij brief van 8 februari 2012 (kenmerk FLO/U201200203) doet de VNG een dringend beroep op alle gemeenten om zo spoedig mogelijk beleidsregels vast te stellen om onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen te voorkomen en aan te pakken. In de brief doet de VNG een voorstel voor gemeentelijk beleid.

Provinciaal beleid, Omgevingsvisie 2009 en Omgevingsverordening 2009

Het provinciale beleid is opgenomen in de Omgevingsvisie 2009 en in de Omgevingsverordening 2009 en deze is in werking getreden op 1 juli 2009. De Omgevingsvisie beschrijft het provinciale beleid en de omgevingsverordening stelt regels, waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie en in artikel 2.12.4 van de Omgevingsverordening vastgelegd dat een gemeente een bestemming "Recreatiewoning" niet mag omvormen naar de bestemming "Wonen". Alleen recreatiewoningen staande in stads- en dorpsrandgebieden (voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal Landschap) kunnen eventueel omgevormd worden tot woning. Met het opstellen van de omgevingsvisie in de periode 2007/2008 heeft de provincie een inventarisatie uitgevoerd en vanuit de Hellendoornse situatie is mondeling aangegeven dat de herbeoordeling in 2004 is uitgevoerd en vastgelegd wordt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

Eventuele aanwezige bewoning kan gelegaliseerd worden met een persoonsgebonden omgevingsvergunning, voor zover de huidige bewoner er al woonachtig was per 31 oktober 2003. De datum 31 oktober 2003 is gekozen, omdat op dat moment de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu gemeenten heeft aangeschreven om actief te handhaven en daar waar mogelijk ontstane situaties te gedogen.

Deze datum is opgenomen in de Nota Ruimte, in het provinciale beleid en in het Besluit omgevingsrecht als basis voor het verlenen van een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning.

Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied 1995

De recreatiewoningen zijn voor het eerst bestemd ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Op 2 juni 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is uiteindelijk verwerkt in het bestemmingsplan buitengebied 1995.

Het bestemmingsplan is destijds goedgekeurd door de provincie Overijssel met daarbij de opmerking dat de gemeente de permanent bewoonde recreatiewoningen nader moet beoordelen, omdat de bestemming "Recreatiewoning" niet in alle gevallen het gebruik dekt.

In 1996 is een inventarisatie uitgevoerd en zijn conclusies geformuleerd. De intentie was om deze inventarisatie te verwerken in een zogenaamde artikel 30-herziening. Deze is echter niet in procedure gebracht.

Nadere beoordeling

In de zomer van 2004 is nader beleid geformuleerd om daarmee criteria te formuleren voor de beoordeling van permanent bewoonde recreatiewoningen en overige niet voor permanente bewoning bestemde gebouwen. In december 2004 zijn de gebruikers geïnformeerd over hun situatie en hoe de gemeente daarmee om wil gaan. Het resultaat is verwerkt in de procedure tot herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied, vastgesteld op 20 april 2009. In de aanloop naar de vaststelling is het onderwerp uitgebreid besproken binnen de gemeenteraad en meer specifiek binnen de raadscommissie Grondgebied.

In december 2004 is het gemeentelijk beleid handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en gepubliceerd. In dit beleid is vastgelegd dat recreatiewoningen bedoeld zijn voor recreatief gebruik. Indien er bewoning aan de orde is door dezelfde persoon en deze is aan de orde sinds in ieder geval 20 maart 1996, mag de huidige bewoner blijven wonen. Voorzien was in een persoonsgebonden recht van bewoning van de recreatiewoning. In de loop van 2006 hebben een aantal van deze woningen een persoonsgebonden gedoogbeschikking ontvangen van de gemeente.

Indien de bewoning is gestart na 20 maart 1996, doch voor 31 oktober 2003, dan dient de bewoner om te zien naar een andere woning. Hij kreeg drie jaar de tijd om een nieuwe woning te vinden. Daarna zou hij worden aangeschreven om de recreatiewoning te verlaten.

Tegen bewoning, gestart na 31 oktober 2003, dient de gemeente direct op te treden.

Vervolg binnen gemeente

De raad heeft op 2 februari 2010 unaniem de motie vreemd aan de orde van de dag (10INK00726) aangaande recreatiewoningen bestemmingsplan "Buitengebied 2009" aangenomen:

"De raad spreekt als zijn mening uit, dat hij de recreatiewoningen als opgenomen in bijlage 6 1  van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" een woonbestemming wil geven in hun huidige omvang en verschijningsvorm. Ontwikkelingsmogelijkheden zijn naar de mening van de raad slechts mogelijk door toepassing van rood voor rood met de restrictie, dat sloop in het gebied van de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" plaatsvindt en bouw op de huidige locatie wordt gerealiseerd. De raad verzoekt het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheden tot herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" op het genoemde onderdeel te onderzoeken met als leidraad de onderliggende stukken en dit via de commissie Grondgebied naar de raad te leiden.".

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is onherroepelijk geworden door middel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 juni 2011. In de uitspraak waren zeven recreatiewoningen2  betrokken. De Afdeling heeft aan deze zeven locaties de bestemming "Recreatie – Recreatiewoning" onthouden, omdat in de onderbouwing onvoldoende duidelijk was gemaakt of alleen was getoetst aan de criteria van de nota "Permanente bewoning van gebouwen" en in de inventarisatielijst of daarnaast ook aan het criterium of de woning van 20 maart 1996 tot en met september 2004 permanent werd bewoond door dezelfde bewoners. Voor zover dit laatste criterium een rol heeft gespeeld, was dit onjuist, omdat niet van belang is of de permanente bewoning steeds door dezelfde bewoners heeft plaatsgevonden, doch slechts of permanente bewoning was toegestaan in het voorheen geldende plan of werd beschermd door het overgangsrecht van dat plan.

Het formele gemeentelijke beleid is vastgelegd in de beleidsnotities, die zijn opgesteld in 2004. Voor de permanent bewoonde recreatiewoningen is op 3 augustus 2004 bepaald in hoeverre er sprake kan zijn van een andere bestemming (eigen woonbestemming of te beschouwen als bijgebouw bij het hoofdgebouw op het erf) of dat er sprake kan zijn van een toegestane permanente bewoning van de recreatiewoning.

Op 4 september 2012 heeft het college besloten om niet te kiezen voor een verandering van de bestemming. Insteek was om de bewoonde recreatiewoningen een persoonsgebonden recht van bewoning te geven.

In die periode kwamen er enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) over mogelijkheden voor het vastleggen van permanente bewoning van recreatiewoningen. Recente uitspraken zijn Dalfsen 18 juli 2012, 201100701/1/R2, Lochem 22 augustus 2012, 201101467/1/R2 en Almelo 26 september 2012, 201105898/1/R1. Deze uitspraken bevestigen dat het alsnog bestemmen van recreatiewoningen tot woning niet mogelijk is vanwege de omgevingsverordening 2009 van de provincie Overijssel.

Daarmee bevestigen deze uitspraken de conclusie uit het collegebesluit van 4 september 2012, dat woningen, nu bestemd als recreatiewoning ('Recreatie – Recreatiewoning'), niet de bestemming 'Wonen' kunnen krijgen. De uitspraak Lochem is sterk vergelijkbaar met de uitspraak Almelo.

De uitspraken bieden ruimte om voor de betrokken percelen een uitsterfregeling in het bestemmingsplan op te nemen.

Uitsterfregeling

Een dergelijke uitsterfregeling houdt in dat deze woningen als recreatiewoning met de daarbij behorende bouwregels worden bestemd. In afwijking van het verbod van permanente bewoning kan permanente bewoning toch worden toegestaan totdat dit gebruik wordt beëindigd.

Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning kan objectgebonden zijn en het gebruik kan persoonsgebonden zijn. Een dergelijke uitsterfregeling is niet in strijd met de omgevingsverordening nu daarmee louter bestaande rechten worden gerespecteerd.

Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)

Het gebruik van permanente bewoning was aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en mag worden voortgezet op basis van de overgangsbepalingen. Er kan niet meer worden opgetreden én de bewoning mag voortgezet worden door de huidige bewoners en ook door andere bewoners, voor zover het overgangsrecht in stand blijft.

Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)

Een persoonsgebonden overgangsrecht voor recreatiewoningen kan gelden voor een recreatiewoning als deze permanent bewoond wordt vanaf 31 oktober 2003 door de huidige bewoner én er geen rechten zijn ontstaan op basis van de overgangsbepalingen van een (in het verleden) geldend bestemmingsplan. Deze categorie van bewoonde recreatiewoningen kan worden vastgelegd door een af te geven persoonsgebonden omgevingsvergunning.

Nadere wens van de gemeenteraad

De raadscommissie heeft in de vergadering van 12 juni 2013 raadsbreed uitgesproken om na te gaan of het mogelijk is om alle situaties van permanente bewoning sinds 31 oktober 2003 te laten vallen onder het objectgebonden recht van bewoning en daarmee niet te kiezen voor een persoonsgebonden recht van bewoning.

Hiertoe is nader ambtelijk overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft in de omgevingsverordening opgenomen dat conform het Rijksbeleid ruimte wordt gelaten voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking/ontheffing voor die gevallen waarin vóór 31 oktober 2003 sprake was van permanente bewoning die sindsdien onafgebroken is voortgezet. Waar gemeenten op het moment van inwerkingtreding van de verordening een objectgebonden overgangsrecht hebben toegekend, wordt dit als een bestaand recht gerespecteerd.

De provincie heeft daarmee onderscheid gemaakt in persoonsgebonden recht van bewoning en objectgebonden recht van bewoning.

Uit het overleg is nadrukkelijk gebleken, dat de provincie waarde hecht aan dit onderscheid en niet genegen is om te kiezen voor een objectgebonden recht van bewoning in die situaties, waarbij bewoning aan de orde is sinds 31 oktober 2003 en deze bewoning niet aan de orde was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, wat op 31 oktober 2003 geldend was. In die situaties is de gemeente verplicht te kiezen voor een persoonsgebonden recht van bewoning.

Bij het niet volgen van deze weg zal de provincie de middelen inzetten, die haar te beschikking staan (indienen vooroverlegreactie, indienen zienswijze en opleggen reactieve aanwijzing).

3. BELEIDSREGEL GEMEENTE HELLENDOORN

Voor elke recreatiewoning dient nagegaan te worden in hoeverre permanente bewoning aan de orde is. De gemeente heeft dit in beeld willen brengen door alle ruim 80 eigenaren en gebruikers aan te schrijven en hen de mogelijkheid te bieden om aan te tonen dat er daadwerkelijk permanent gewoond wordt. Deze brief is verstuurd op 28 februari 2013 en is bijgevoegd als bijlage 1. In de brief is opgenomen aan welke voorwaarden voldaan zou moeten worden om aan te tonen dat de permanente bewoning ook daadwerkelijk aan de orde is. In de brief is aangegeven via welke middelen bewijsstukken aangeleverd kunnen worden.

Deze informatie is ontleend aan de circulaire van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Beleidsregels oude onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen" met kenmerk FLO/U201200203. Deze beleidsregel gaat uit van bewoning vanaf in ieder geval 31 oktober 2003 door de huidige bewoner en leidt tot een afgeven van een persoonsgebonden omgevingsvergunning.

Er zijn gegevens gevraagd over een lange periode. Als er dan ook nog eens sprake is van verschillende bewoners in de afgelopen jaren, dan is het vaak lastig gebleken om alle gegevens aan te leveren. Daarnaast speelt voor enkele locaties dat er schade is voorgevallen, door wateroverlast of brand in de woning.

In de beoordeling zijn de aangeleverde bewijsmiddelen ruim geïnterpreteerd. Verklaringen van bijvoorbeeld de huisarts, de zorgaanbieder, de apotheek, de vroegere bewoner(s) of de buurman zijn betrokken bij de beoordeling. Wanneer dit in combinatie met de andere gegevens, zoals de inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie, leidt tot een consistent beeld van bewoning, is geoordeeld dat er sprake is van permanente bewoning.

Deze verruiming van de beoordeling sluit aan bij de eerdere praktijk rond het verlenen van een gedoogbeschikking. Ook toen waren niet alle gegevens over alle jaren aanwezig.

Aanleveren bewijsstukken

De bewoner van de recreatiewoning dient met bewijsstukken de permanente bewoning aan te tonen. Daartoe dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van het onderstaande overzicht. De bewoner toont zijn bewoning aan met bewijsmiddelen die in tenminste twee van de hiernavolgende onderdelen a. tot en met g. zijn genoemd:

  • a.

    een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning;

  • b.

    bescheiden waaruit blijkt in welke periode de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

  • c.

    een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij blijkt in welke periode het adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

  • d.

    bescheiden waaruit blijkt voor welke periode sprake is geweest van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

  • e.

    door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

  • f.

    bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of

  • g.

    bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

Indien het niet mogelijk is om de gegevens aan te leveren van twee van de onderdelen a t/m g dan is het mogelijk om ook andere bewijsmiddelen aan te leveren, waaruit blijkt dat de recreatiewoning permanent bewoond is geweest. Uit de bewijsmiddelen moet blijken dat de woning niet te lang heeft leeg gestaan. In de periode vanaf 20 maart 1996 tot 3 december 2009 mag de recreatiewoning niet langer leeg hebben gestaan dan twee jaar aaneengesloten voor zover deze woning gelegen is binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Vanaf 3 december 2009 (inwerkingtreding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009') mag de recreatiewoning niet langer leeg hebben gestaan dan één jaar aaneengesloten. Bij een te lange leegstand is het overgangsrecht vervallen en kan er geen persoonsgebonden of objectgebonden overgangrecht gevestigd worden. Indien de recreatiewoning is gelegen binnen het plangebied van een ander bestemmingsplan, dan kunnen afwijkende data gelden.

De gemeente zal dan beoordelen of het bewijs afdoende is geleverd.

Objectgebonden overgangsrecht  (de recreatiewoning mag bewoond worden)

Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat de recreatiewoning vóór 20 maart 1996 werd (en sindsdien nog steeds wordt) bewoond kan daarmee het recht verkregen worden voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Hellendoorn. Daarmee krijgen de bewoners, die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

lndien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning over heeft gelegd en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, kan dit recht van permanente bewoning vastgelegd worden in een herziening van het bestemmingsplan.

Het recht vastgelegd in het bestemmingsplan is overdraagbaar naar nieuwe bewoners. Indien de bewoning van de recreatiewoning gedurende meer dan een jaar wordt onderbroken, dan geldt dat de permanente bewoning niet opnieuw gestart mag worden. Het bestemmingsplan bepaalt dat het opnieuw aanvangen van permanente bewoning verboden is en bovendien voorziet het bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid, die na het volgen van de benodigde planologische procedure zorg draagt dat het objectgebonden recht van bewoning niet meer van toepassing is voor de betreffende locatie.

Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)

Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat een bewoner vóór 31 oktober 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont, kan hij onder voorwaarden een omgevingsvergunning verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Na afgifte van de omgevingsvergunning krijgen de bewoners, die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond.

lndien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning over heeft gelegd en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, dan kan de gemeente de omgevingsvergunning verlenen na aanvraag door de bewoner.

De te verlenen omgevingsvergunning is niet overdraagbaar naar andere bewoners. Dit geldt ook voor de kinderen van de huidige bewoner. In voorkomende situaties moet de permanente bewoning dan beëindigd worden. De gemeente trekt de verleende omgevingsvergunning in en de recreatiewoning kan dan alleen nog maar gebruikt worden voor recreatief gebruik (eigen gebruik en/of verhuur voor gebruik door derden).

Overige (wettelijke) eisen

De overige wettelijke eisen sluiten aan bij hetgeen genoemd is in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage ll van het Bor. Van toepassing zijn de volgende eisen:

  • 1.

    De recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • 2.

    De bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden.

Daarnaast gelden de volgende eisen, aansluitend bij de gemeentelijke verordeningen:

  • 1.

    De bewoner is verplicht om zichzelf en zijn medebewoners in te laten schrijven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Overigens geeft de Wet GBA aan dat de ingezetene, die zijn adres wijzigt, verplicht is binnen vijf dagen na de wijziging van het adres dit bij het college van burgemeester en wethouders te melden.

  • 2.

    De recreatiewoning wordt aangeslagen voor de basisheffing van de afvalstoffenheffing, te vermeerderen met kosten voor gebruik van containers voor de afvoer van het afval conform de werkelijke situatie. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.

  • 3.

    De recreatiewoning wordt aangeslagen voor het vastrecht en eventuele opslag voor de rioolheffing, wanneer de recreatiewoning is aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente. Daarbij geldt dat een recreatiewoning, die op basis van het objectgebonden of persoonsgebonden recht van bewoning bewoond mag worden en gelegen is binnen 40 m van de dichtstbij gelegen rioolleiding, verplicht is om aan te sluiten op het rioolstelsel. Voor recreatiewoningen op een grotere afstand geldt deze verplichting niet, maar moet wel voorzien worden in een adequate voorziening voor afvoer van afvalwater. Indien gekozen wordt voor afvoer via het rioolstelsel geldt de aanslag voor vastrecht en eventuele opslag. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.

  • 4.

    De permanente bewoning zal gemeld worden ten behoeve van de bepaling van de waarde van de recreatiewoning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De waarde van de recreatiewoning kan daarmee wijzigen.

4. Handhaving

Deze beleidsregel bepaalt het toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen. Er is gemeentelijk beleid aangaande de handhaving van permanent bewoonde recreatiewoningen. Dit beleid wordt in de komende periode nader aangevuld met de verruiming van de bewoningsmogelijkheden als hiervoor weergegeven.

Tevens zal dan in het handhavingsprogramma van de gemeente opgenomen worden dat de handhaving van permanent bewoonde recreatiewoningen actief ter hand genomen zal worden.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter

Bijlage 1 Verzonden brief

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Uitwerking regeling

Regeling Permanente bewoning recreatiewoningen

1. Inleiding

Doel van deze notitie is om te komen tot een bestemmingsplanregeling van permanente bewoning van recreatiewoningen. Hierna wordt eerst een overzicht gegeven van de in het buitengebied voorkomende categorieën van permanente bewoning van recreatiewoningen.

Deze is met inschakeling van het bureau Amer vertaald tot een voorstel regeling in het bestemmingsplan Buitengebied 2009.

Hetzelfde gebeurt, in par. 6 en 7, voor de genoemde gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen in bestemmingsplan Nijverdal-West Noetsele.

In par. 8 wordt ingegaan op de gestelde vraag over 'opnieuw persoonsgebonden overgangsrecht in een nieuw plan, in (bijv) 2019'.

2. Categorieën van permanent bewoonde recreatiewoningen

In de adviesnota 12INT01168 zijn categorieën van permanente bewoning van recreatiewoningen genoemd. De categorieën zijn hierna van een letter voorzien en worden in par. 3 per letter voorzien van opmerkingen

A

Huidige bewoner woont er sinds minimaal 20 maart 1996;

B

Wisselende bewoners, maar wel permanent bewoond sinds 20 maart 1996;

C

Gedoogbeschikking afgegeven, woning bewoond sinds 20 maart 1996

D

Woning niet bewoond op 20 maart 1996, bewoning gestart na deze datum, maar voor 30 oktober 2003, bewoning door dezelfde bewoners

E

Gedoogbeschikking afgegeven, woning bewoond sinds 30 oktober 2003

F

Overige gedoogbeschikkingen

3. Opmerkingen Amer mbt 2, A t/m E

Toelichting op de tabel:

ad A

In deze gevallen valt het gebruik voor permanente bewoning thans onder het overgangsrecht. De permanente bewoning mag voortgezet worden. In een nieuw bestemmingsplan kunnen deze bedoelde gevallen niet opnieuw onder het overgangsrecht worden gebracht, maar dienen nu als 'toegestaan gebruik' te worden aangemerkt. Zie verder de hierna opgenomen voorstel-regeling met toelichting.

ad B

Zie het gestelde onder A. Het kan voorkomen, dat de huidige bewoner er is komen wonen na 31 oktober 2003. Een omgevingsvergunning voor de persoonsgebonden woonrecht kan niet worden verleend: de huidige bewoners zijn woonachtig van ná 31 oktober 2003.

Omdat de recreatiewoning wel altijd bewoond is geweest, dient het wonen wel aangemerkt te worden als 'toegestaan gebruik'. Zie verder de hierna opgenomen voorstel-regeling met toelichting.

ad C

Zie het gestelde onder A. De verleende gedoogbeschikking wordt ingetrokken. Het nu toe te kennen objectgebonden recht komt in de plaats van de gedoogsituatie.

ad D

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (ex artikel 4, sub 10, Bijlage II, Bor), voor zover het betreft de adressen.

ad E

Zie het gestelde onder D. De verleende gedoogbeschikking wordt ingetrokken.

ad F

Er zijn enkele gedoogbeschikkingen afgegeven, die niet voldoen aan de hiervoor gestelde voorwaarden (Eversbergweg 64 en Luttenbergerweg 30a/30b). Deze gedoogbeschikkingen worden vertaald naar een omgevingsvergunning.

Slotopmerking

Bij een volgende integrale herziening van het bestemmingsplan zal de situatie zich voordoen dat dan de permanente bewoning nog plaatsvindt, al of niet door de huidige bewoners. Dit zal dan opnieuw beoordeeld moeten worden met de politieke, beleidsmatige of andere motieven en regelingen van dat moment. In een nieuw plan zal permanente bewoning immers opnieuw expliciet kunnen worden toegestaan, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.

Conclusie, gericht op voorstel-regeling

Conform het gemeentelijke principe-uitgangspunt wordt in de gevallen, dat sprake is van permanente bewoning van recreatiewoningen, dat gebruik als recht toegestaan, met als (enige) voorwaarde de '1 jaars onderbrekingsclausule'. Het recht is gekoppeld aan het object en niet aan de bewoner/gebruiker/eigenaar en geldt vanwege de '1 jaars onderbrekingsclausule' als uitsterfregeling.

In de gevallen dat een gedoogbeschikking is verleend, wordt deze ingetrokken, want het nu toegekende objectgebonden recht komt in de plaats van de gedoogsituatie via de beschikking met de daaraan verbonden persoonsgebonden voorwaarden.

Voor de bewoning, die aan de orde is van na 20 maart 1996 en voor 30 oktober 2003 door dezelfde bewoners, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (ex artikel 4, sub 10, Bijlage II, Bor). Het recht tot bewoning is gekoppeld aan de persoon/personen als opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning. Het recht van permanente bewoning eindigt wanneer de bewoning door de huidige bewoner(s) eindigt.

4. Voorstel regeling permanente bewoning van recreatiewoningen in bsp. Buitengebied 2009 Herziening Regels

In artikel 12 betreffende de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' wordt het volgende toegevoegd (cursieve tekst):

12.3 Specifieke gebruiksregels

12.3.1 Verboden gebruik

Specifieke vormen van verboden gebruik zijn in ieder geval ook de permanente bewoning van recreatiewoningen en daarbij behorende gebouwen.

12.3.2 Tijdelijke permanente bewoning van recreatiewoningen

In afwijking van het bepaalde in sublid 12.3.1, is permanente bewoning van een recreatiewoning uitsluitend toegestaan:

  • a.

    t er plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen', met dien verstande dat, indien dat gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is op het betreffende adres dat gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  • b.

    in die situatie waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, onder 10, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, is verleend voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning.

In artikel 12 betreffende de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' wordt een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd:

12 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de aanduiding als bedoeld in sublid 12.3.2, onder a genoemde aanduiding wordt verwijderd, indien is komen vast te staan dat het gebruik voor permanente bewoning van de recreatiewoning op dat adres na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar onderbroken is geweest.

Het recht tot bewoning, gekoppeld aan de persoon/personen als opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning, wordt niet vastgelegd in het bestemmingsplan voor zover er sprake is van een onherroepelijke bestemming. Bij die situaties, waar een herziening nodig is vanwege de uitspraak van de ABRS en de conclusie is dat een persoongebonden omgevingsvergunning afgegeven kan worden, dan wordt het gestelde onder b. toegevoegd. Bij een volgende herziening kan het gebruik vastgelegd worden in de regels, zodat via het bestemmingsplan duidelijk is dat er geen sprake is van alleen maar het overgangsrecht, maar juist sprake is van een bijzondere vorm van positief bestemmen. Het gestelde onder b. wordt dan in gelijke bewoording opgenomen.

5. Toelichtingbij 4. Voorstel-regeling

Uitgangspunt is dat in alle gevallen dat sprake is van permanente bewoning van recreatiewoningen dat gebruik onder voorwaarde mag worden voortgezet. Het wordt als recht onder voorwaarde toegestaan.

Alle gevallen waar permanente bewoning van recreatiewoningen plaatsvindt op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, worden nu per adres onder de objectgebonden 'uitsterfregeling' gebracht.

Ook de gevallen waarvoor eerder een persoonsgebonden gedoogbeschikking was afgegeven, worden nu onder die regeling gebracht. Dat om te voorkomen dat de gevallen van gedoogbeschikking in een nadeligere positie zouden komen (deze was alleen persoonsgebonden) dan die waar permanente bewoning plaatsvond of plaatsvindt zonder gedoogbeschikking (dus zonder enige 'persoonsbinding').

Consequentie van het voorgaande is dat de afgegeven gedoogbeschikkingen dienen te worden ingetrokken, immers men verkrijgt nu een 'objectgebonden recht' per adres, in plaats van een 'persoonsgebonden gedoogbeschikking'.

In de in sublid 12.3.2, onder a, bedoelde gevallen, waar permanente bewoning nu in het bestemmingsplan als recht wordt toegestaan, is vermelding van de desbetreffende adressen relevant én nodig: de adressen waarvoor deze bepaling geldt, zijn nergens anders vastgelegd.

De toegevoegde wijzigingsbevoegdheid dient om een in sublid 12.3.2 onder a genoemde aanduiding te kunnen verwijderen, indien daar de genoemde '1 jaars gebruiksonderbreking' zich heeft voorgedaan.


Noot
1

Bijlage 6 betreft als genoemd de herbeoordeling van situaties in 2004 en deze lijst is destijds gevuld aan de hand van de inventarisatie voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Bij besluit van 2 juni 1992 is een inventarisatie vastgesteld ten behoeve van de voorgenomen bestemming van de locaties in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Recreatiewoningen op deze lijst, die toen permanent bewoond werden, maar niet de woonbestemming hebben gekregen, zijn uitgangspunt geweest voor de herbeoordeling in 2004 en daarmee in bijlage 6 van de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" zijn opgenomen.

Noot
2

Dit betroffen de locaties Esweg 56b en d, Nijverdal, Tunnelweg 7a, b en c, Haarle, Nieuwe Twentseweg 4a en Noord Esweg 38, beiden te Hellendoorn.