Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Boxtel

Geldend van 17-12-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Boxtel

Inhoudsopgave

1. Samenvatting

2. Inleiding

2.1. Wat is externe veiligheid?

2.2. Waarom een beleidsvisie externe veiligheid?

2.3. Voor wie is deze beleidsvisie bedoeld?

2.4. Wat willen wij met de beleidsvisie bereiken?

2.5. De opbouw van de beleidsvisie

3. Visie

3.1. Richtinggevende risicomaten

3.1 .1. Plaatsgebonden risico (PR)

3.1.2. Groepsrisico (GR)

3.2. Onze visie op externe veiligheid

3.3. Strategische uitgangspunten

4. Beleid en wetgeving

4.1. Inleiding

4.2. Rijk

4.3. Provincie Noord-Brabant

4.4. Gemeente Boxtel

5. De gebiedsgerichte aanpak

5.1. Inleiding

5.2. De vormgeving van de gebiedstypen

5.2.1. Infrastructuur

5.2.2. Gebiedstype 1: Risicoluw geb ied

5.2.3. Gebiedstype 2: Gemengd gebied

5.2.4. Ge biedstype 3: Intensief gebied

6. Rolverdeling en taken

7. De rol van risicocommunicatie

7.1. Inleiding

7.2. Uitgangspunten aanpak risicocommunicatie

7.3. Risicocommunicatie en de beleidsvisie externe veiligheid

Bijlage 1 Onderdelen verantwoording groepsrisico

Bijlage 2 Kaart gebiedstypen

Bijlage 3 Afwegingskader gebiedstypen

1. Samenvatting

De beleidsvisie externe veiligheid is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel geeft de visie en het beleid van de gemeente Boxtel aan en is in het bijzonder bestemd is voor het bestuur. Het tweede deel (het werkdocument) bevat de actuele stand van zaken met betrekking tot externe veiligheid en het werkprogrammam voor de komende jaren. Dit document is vooral van belang voor de vakinhoudelijke specialisten en de uitvoerende afdelingen binnen het ambtelijke apparaat.

In het Visie- en beleidsdocument worden onder andere het begrip externe veiligheid en de doelstelling toegelicht. Daarnaast worden relevante risicomaten benoemd, die op hun beurt de bouwstenen voor de visie vormen. In het document wordt een beschrijving gegeven van het vigerende externe veiligheidsbeleid, onderverdeelt naar rijk, provincie en gemeente. Met behulp van dit kader is de objectieve nulsituatie in onze gemeente geanalyseerd. Vervolgens wordt de keuze voor een gebiedsgerichte aanpak beargumenteerd. Voor elk van deze gebieden zijn ambities op het vlak van externe veiligheid geformuleerd. Tot slot wordt afgesloten met een uitwerking van de rolverdeling en taken aangezien externe veiligheid gebaad is met een integrale aanpak en waarbij goed en juist communiceren een vereiste is gezien de aanwezige belangen.

In het werkdocument wordt een statusoverzicht gegeven van de verschillende risicobronnen in Boxtel. Omdat een feitelijke situatie voortdurend in beweging is en de wetgeving regelmatig wijzigt, zal ook steeds een spanningsveld tussen beide bestaan. Op basis van de huidige situatie wordt dit deel afgesloten met een overzicht van de actiepunten die in de voorgaande hoofdstukken aan het licht zijn gekomen. Daarmee zijn de actiepunten uit het basisdocument opgenomen in een groter kader, omdat het werkprogramma haar systematiek ontleent aan het meerjarenperspectief ‘Brabant Veiliger 2006-2010’. Hierin heeft de provincie voor de periode tot en met 2010 concrete doelstellingen geformuleerd op het gebied van externe veiligheid. Het werkprogramma geeft snel inzicht in de doelstellingen, wie de zaken uitvoert, wanneer dat gebeurt, de benodigde capaciteit en de eventuele, beschikbare subsidies. Tot slot is aandacht besteed aan de beschikbare instrumenten om het externe veiligheidsbeleid uit te voeren.

2. Inleiding

Wij hebben de ambitie om onze inwoners een veilige omgeving te bieden. Dit is in de Nota Integraal Veiligheidsbeleid (2005) als volgt verwoord:

“Het veiligheidsbeleid van de gemeente Boxtel heeft als doel vitale, leefbare wijken te ontwikkelen (verder te ontwikkelen) waarin alle bewoners en gebruikers zich veilig voelen en bereid zijn de veiligheid te bevorderen.”

Met deze doelstelling wordt impliciet onderkend dat ook de externe veiligheid voldoende gewaarborgd moet zijn. Onderhavige beleidsvisie is daar voor wat betreft het aspect externe veiligheid een invulling van. Ook in onze gemeente worden wij nadrukkelijk geconfronteerd met het aspect externe veiligheid zoals rondom inrichtingen (LPG installaties, ammoniakkoelinstallaties, grootschalige opslag), belangrijke transportassen (spoor en weg) en ondergrondse buisleidingen (aardgas en olieproducten).

Wij streven ernaar om op een verantwoorde wijze om te gaan met externe veiligheid. Concreet betekent dit dat we ons richten op het samenspel van structurele beheersing en beperking ten aanzien van risico’s die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen.

“Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Boxtel heeft als doel het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij de opslag, gebruik en transport van gevaarlijke stoffen.”

De doelstelling van het nieuwe beleid is om de huidige veilige woon- en leefomgeving in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Deze beleidsvisie externe veiligheid is daar een invulling van.

2.1. Wat is externe veiligheid?

Externe veiligheid (EV) is gericht op de bescherming van omwonenden tegen de gevolgen van ongevallen als gevolg van het gebruik van gevaarlijke stoffen in inrichtingen en het transport daarvan. Naast ongevallen met gevaarlijke stoffen vallen ook de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens onder het begrip externe veiligheid.

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik, opslag en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Dit wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR). Deze norm geeft de kans per jaar aan dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt, als rechtstreeks gevolg van een calamiteit, veroorzaakt door een ongeval met gevaarlijke stoffen of een ongeval met een vliegtuig. Deze kans mag niet groter zijn dan ééns in de miljoen jaar1.

Naast de bescherming van het individu geldt ook een verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden, het groepsrisico. Het groepsrisico kan gezien worden als een maat voor maatschappelijke ontwrichting door een ongeval met een gevaarlijke stof.

  • 1

    In de praktijk omschreven als de PR 10-6/jaar contour.

2.2. Waarom een beleidsvisie externe veiligheid?

Veilig wonen en het vestigen van risicovolle bedrijven of het vervoer van gevaarlijke stoffen gaan niet zomaar samen. Daarom is het ruimtelijk scheiden van dergelijke activiteiten noodzakelijk. Deze beleidsvisie is bedoeld om duidelijkheid te geven aan burgers en bedrijven over hoe wij omgaan met het ruimtelijk scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten2. In de beleidsvisie worden gemaakte keuzes en hun onderlinge samenhang aangegeven, en de consequenties van de keuzes worden duidelijk gemaakt. Ook voor de gemeentelijke organisatie is de visie een handvat om de afstemming en sturing van processen in goede banen te leiden.

  • 2

    Voor een overzicht van kwetsbare objecten wordt verwezen naar bijlage 3 van het “Uitvoeringsdocument externe veiligheid”.

2.3. Voor wie is deze beleidsvisie bedoeld?

De beleidsvisie is gemaakt om onze gemeente een duidelijk kader te geven voor het omgaan met risico’s en externe veiligheid. De visie geeft aan wáár ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. Die informatie is niet alleen voor de bestuurders van belang, maar ook voor het ambtelijke apparaat. De ambtenaren geven immers uitvoering aan het beleid, en kunnen met de visie in de hand duidelijk communiceren richting burgers en bedrijven over de omgang met risico en veiligheid in onze gemeente. De visie is dus bedoeld voor zowel bestuurders en ambtenaren als voor burgers en bedrijven. Daarnaast krijgen ook externe partijen zoals de provincie, onze buurgemeenten en Rijkswaterstaat met dit document een duidelijk beeld van onze visie op veiligheid.

2.4. Wat willen wij met de beleidsvisie bereiken?

De beleidsvisie heeft tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen, tot een aanvaardbaar en acceptabel minimum te beperken. Daarbij vormt dit document een instrument om het gewenste beleid voor de verschillende risicobronnen vast te leggen. Hiervoor wordt aandacht besteed aan de beheersing van de risico’s die gepaard gaan met het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals LPG of ammoniak) via het spoor, over de weg en door buisleidingen.

Daarnaast heeft de beleidsvisie eveneens als doel dat bij een aantal besluiten in het kader van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet verwezen kan worden naar het onderhavige document. Het telkens opnieuw motiveren van dergelijke besluiten op het gebied van externe veiligheid kan hierdoor achterwege blijven.

Tevens kan de visie externe veiligheid gebruikt worden in de communicatie richting burgers en ondernemers en externen, zoals de provincie, over omgang en met veiligheid en risico binnen de gemeente.

2.5. De opbouw van de beleidsvisie

De beleidsvisie externe veiligheid bestaat uit twee delen: deel I een visie en beleidsdocument en deel II een praktisch werkprogramma. Er is hierbij een duidelijke splitsing gemaakt in strategie, visie en beleid enerzijds en de operationele uitvoering anderzijds.

In het eerste deel wordt de gemeentelijke visie en het beleid ten aanzien van externe veiligheid vastgelegd. Ook worden het doel, geldende criteria en het gebiedsgerichte ambitieniveau bepaald. Doordat de diverse vakgebieden vanuit de gemeentelijke organisatie in de werkgroep zijn vertegenwoordigt, wordt externe veiligheid van meet af aan integraal opgepakt.

Daarnaast zijn de relevante aandachtsgebieden van externe veiligheid de acties voor de komende jaren aangestipt. De aandachtsgebieden hebben betrekking op de omgang met risicovolle bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen, externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening en risicocommunicatie. Hierdoor ontstaat er een directe verwezenheid tussen beleid en uitvoering. De gebruikte matrix is ontleend aan het Meerjarenperspectief externe veiligheid dat de provincie Noord-Brabant heeft ontwikkeld in het kader van ‘Brabant Veiliger’. Het doel hiervan is tweeledig: uitwerking van concrete acties en verzekering van een goede aansluiting bij de provinciale doelstellingen op het gebied van externe veiligheid.

Alle maatregelen in het werkprogramma worden jaarlijks geëvalueerd. Deze evaluatie wordt ter beoordeling aan het college voorgelegd. Na vier jaar wordt de wijze van integraal werken en de verschillende externe veiligheidsthema’s geëvalueerd, en wordt op basis daarvan het nieuwe externe veiligheidsbeleid bijgesteld en geformuleerd.

De kern in de aanpak van externe veiligheid is dat het geen statisch geheel is, maar vraagt om een dynamische benadering. Het externe veiligheidsbeleid verandert immers volop en de ontwikkelingen binnen een gemeente staan ook niet stil.

3. Visie

Als wij een uitspraak willen doen over onze visie op externe veiligheid, is het noodzakelijk om gebruik te maken van een tweetal risicomaten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hiermee wordt het ambitieniveau concreet en wordt bovendien een praktisch richtsnoer geboden voor toekomstige afwegingen op het gebied van externe veiligheid. Het is mogelijk dat er daarbij begrippen voorkomen, die niet bij iedereen bekend zijn maar wel essentieel zijn. Voor een uitleg hiervan wordt onder meer verwezen naar de volgende paragrafen.

3.1. Richtinggevende risicomaten

3.1.1. Plaatsgebonden risico (PR)

De eerstgenoemde risicomaat betreft het plaatsgebonden risico (afgekort PR):

Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar, die één persoon loopt om op een bepaalde plek dodelijk getroffen te worden door een ongeluk met gevaarlijke stoffen (in een bedrijf of langs een transportas). Deze maat is bedoeld om te bepalen welke afstand nodig is tussen de risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving van de burgers3.

Het plaatsgebonden risico is de “harde” grenswaarde. Daaraan zal voor kwetsbare objecten als woningen of scholen in alle gevallen moeten worden voldaan. Dat betekent dat binnen een bepaalde contour rondom een gevaarlijk bedrijf dergelijke objecten niet mogen worden gebouwd of zelfs moeten worden gesaneerd. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen, zoals verspreid liggende woningen of kleine kantoren, is deze norm een richtwaarde. Dit betekent dat op grond van zwaarwegende motieven van de norm mag worden afgeweken.

Invulling gemeentelijke basisveiligheid

Overschrijding van de grenswaarde PR 10-6/jaar is altijd onacceptabel. Bij de overschrijding van de richtwaarde PR 10-6/jaar wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande situaties. Bij bestaande situaties worden overschrijdingen van de richtwaarde gedoogd. Dit is gedaan omdat het oplossen van dergelijke situaties de financiële draagkracht van de gemeente doorgaans te boven gaat.

  • 3

    Zie voor de officiële definitie art. 1, lid p (Bevi).

3.1.2. Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (afgekort GR) is bedoeld om een gemeente vooral vooraf te laten nadenken over de gevolgen van een ramp met gevaarlijke stoffen voor grote groepen van de bevolking.

Het groepsrisico kan als volgt worden gedefinieerd:

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt,als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR houdt rekening met de dichtheid van het daadwerkelijke aantal personen per hectare rondom een risicovolle inrichting of transportas4.

Voor het groepsrisico geldt een oriënterende waarde. Dit is geen norm, maar een algemeen geaccepteerd ijkpunt. De gemeente moet iedere significante verandering van het groepsrisico boven of onder deze waarde verantwoorden c.q. motiveren. Deze verantwoordingsplicht moet de gemeente aanzetten tot discussie over de omvang (hoogte) van het groepsrisico en de verhouding tot de oriënterende waarde. Maar ook over de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden.

Invulling gemeentelijke basisveiligheid

Uitgangspunt is dat er altijd een groepsrisicoverantwoording moet plaatsvinden indien er een besluit wordt genomen, waarbij (beperkt) kwetsbare zijn gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen of transportroutes.

In deze beleidsvisie wordt ervoor gekozen om de verplichte verantwoording van het groepsrisico aan te grijpen om:

  • externe veiligheidsrisico’s vroeg in het planproces te betrekken. Hierdoor wordt een versnipperde aanpak voorkomen;

  • de besluitvorming te verbreden tot een afweging van nut en noodzaak;

  • maatregelen op de agenda te krijgen om risico’s te beperken, de zelfredzaamheid te verhogen en de mogelijkheden van de hulpdiensten te bevorderen.

De laatstgenoemde reden heeft (mede) betrekking op de afstemming met de rampenwetgeving. Sinds 1 juli 2004 is de Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding (Wkr) van kracht geworden. Het is een kaderwet waarbij een aantal wetten (Brandweerwet 1985, Wet rampen en zware ongevallen, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en de Wet ambulancevervoer) zodanig zijn aangepast dat de kwaliteit van de rampenbestrijding verbeterd wordt. Dit gebeurt door middel van een planmatige aanpak en de aanscherping van het provinciale toezicht.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico is een lastig te hanteren begrip. Het is niet op een kaart weer te geven en er geldt geen duidelijke norm. Hiermee is de verantwoording van het groepsrisico essentieel, omdat het bevoegde gezag hierbij moet aangeven wanneer een risicovolle ontwikkeling wèl, en dan onder welke omstandigheden (randvoorwaarden en maatregelen), èn wanneer niét wordt toegestaan.

In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegde gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Voor een overzicht van de negen onderdelen van de verantwoordingsplicht wordt verwezen naar bijlage 1.

Door specifieke- en/of lokale omstandigheden kunnen de onderdelen van de verantwoordingsplicht juist wèl of juist niét van toepassing zijn. Als gevolg van het doorlopen van dit verantwoordingsproces ontstaat vanzelf een onderscheid dat in de praktijk vaak wordt omschreven als een beperkte of uitgebreide verantwoording van het groepsrisico.

Bij een toename van het groepsrisico en/of overschrijding van de oriënterende waarde zal de gemeente de gemaakte keuzes (mede) verantwoorden en vastleggen in het betreffende bestemmingsplan of de milieuvergunning.

Bij de verantwoording wordt, aansluitend bij de regelgeving, in een zeer vroeg stadium advies gevraagd aan de regionale brandweer. Dit advies vormt een belangrijk onderdeel van de verantwoording en om te komen tot een besluit. Op basis van alle relevante aspecten (b.v. op basis van het brandweeradvies) voorgestelde veiligheidsmaatregelen, maakt de gemeente een afweging over te nemen veiligheidsmaatregelen binnen een besluit.

  • 4

    Zie voor de officiële definitie art. 1, lid k (Bevi).

3.2. Onze visie op externe veiligheid

Nu bovenstaande begrippen zijn toegelicht kan de visie op externe veiligheid verder afgebakend worden. Wij kiezen als uitgangspunt de volgende visie:

‘Het gemeentelijke beleid ten aanzien van externe veiligheid is gericht op het scheppen van een veiliger woon- en werkklimaat door de risico’s te beperken, die burgers in Boxtel lopen als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen5.’

  • 5

    Onder activiteiten met gevaarlijke stoffen worden zowel bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of opslaan als transporten met gevaarlijke stoffen verstaan.

3.3. Strategische uitgangspunten

Bij de invulling van deze visie gaan wij uit van de volgende strategische uitgangspunten:

Algemeen uitgangspunt is de wettelijk minimale norm, dat risicobronnen in woonkernen beperkt worden en dat hierbuiten, zoals (randzones van) bedrijventerreinen, ruimte dient te zijn voor ontwikkeling.

Bestaande situaties:

Bij bestaande situaties heeft brongericht beleid de voorkeur. Hierbij ligt het accent op het wegnemen of het nemen van (aanvullende) maatregelen door de risicoveroorzaker. Denk bijvoorbeeld aan het verkleinen, verplaatsen of wegnemen van de risicobron. Regulering hiervan vindt primair plaats vanuit de milieuwetgeving: vergunningverlening en het toezicht op de naleving hiervan.

  • 1.

    Het terugdringen van bestaande geaccepteerde risicosituaties in (of nabij) de woonomgeving. Hiermee wordt een veiliger woon- en werkklimaat nagestreefd.

  • 2.

    Het (pro)actief opheffen van niet-acceptabele risicosituaties. Risicovolle activiteiten worden verminderd (b.v. aanpassing Wm-vergunning of transportroute), dan wel beëindigd (sanering) in situaties waarbij de risico’s de landelijke normen overschrijden, of indien het maatschappelijke belang daartoe aanleiding geeft.

Voor zowel uitgangspunt 1 als 2 geldt: bestaande risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten (opnieuw) inventariseren en waar nodig en gewenst (nader) onderzoeken, toetsen aan landelijke normering, mogelijkheden zoeken voor een verdere verbetering op basis van BBT6, het vastleggen in daartoe beschikbare instrumenten en daarop actief handhaven.

Waar mogelijk en gewenst worden overdrachtgerichte maatregelen genomen. Dit zijn maatregelen die de verspreiding van het risico moeten verminderen of voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan het opwerpen van een fysieke barrière, zoals een tunnel of een waterscherm. Dergelijke maatregelen zijn lang niet voor alle ongevalscenario’s mogelijk. Hierbij dient steeds een afweging gemaakte te worden welke inspanningen nodig zijn c.q. acceptabel zijn om de externe veiligheid tot een bepaald niveau te vergroten.

Nieuwe situaties:

Bij nieuwe situaties wordt effectgericht beleid gevolgd. Dit is gericht op het verminderen van de gevolgen van een mogelijk incident (de kans wordt dus niet verminderd). Hiermee worden de ruimtelijke consequenties van externe veiligheid in kaart gebracht en wordt door het treffen van maatregelen en ruimtelijke ordening een zo veilig mogelijke leefsituatie geschapen.

  • 3.

    Het uitsluiten van nieuwe risicobronnen binnen het centrum en woonwijken. Bij nieuwe planologische ontwikkelingen dienen activiteiten waardoor een toename van het risico valt te verwachten, op voorhand te worden uitgesloten.

  • ->Hierdoor worden nieuwe probleemsituaties voorkomen.

  • 4.

    Nieuwe risicobronnen zijn slechts mogelijk binnen de daartoe specifiek aangewezen gebieden. Bij nieuwe planologische ontwikkelingen dient elke toename van het risico steeds vooraf te worden beoordeeld en verantwoord. Bovendien geldt daarbij als randvoorwaarde dat de PR 10-6 contour zo veel als mogelijk binnen de perceelsgrens moet liggen.

  • ->Hierdoor worden nieuwe probleemsituaties voorkomen.

  • 6

    BBT: Beste Beschikbare Technieken.

4. Beleid en wetgeving

4.1. Inleiding

Voor het in kaart brengen van het vigerende beleidskader is gebruik gemaakt van de indeling in rijk, provincie Noord-Brabant en de gemeente Boxtel. Hiermee wordt systematisch inzichtelijk welke beleidsinstrumenten er voor welke overheid beschikbaar zijn om externe veiligheid vorm te geven. Uitdrukkelijk moet worden vermeld dat de opsomming van de hier besproken wetgeving niet-limitatief is. Meer juridische informatie vindt u in het uitvoeringsdocument externe veiligheid.

4.2. Rijk

Risicovolle bedrijven

In 2004 is het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn de waarden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico wettelijk verankerd en is er een directe relatie gelegd met de Wet Milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het besluit regelt dat het bevoegde gezag op grond van de Wet milieubeheer alleen een milieuvergunning kan verlenen als voldaan is aan de veiligheidsafstanden. Het regelt tevens dat een gemeente in het bestemmingsplan aantoont dat ze conform regelgeving omgaat met externe veiligheid.

De externe veiligheidssituatie rondom risicovolle inrichtingen wordt zichtbaar aan de hand van een kaart met risicocontouren. Gemeenten moeten de gegevens van de daartoe aangewezen bedrijven invoeren in het risicoregister, waarna een kaart met risicocontouren te zien is in het systeem. Er is een landelijke (RRGS) en provinciale (RIS) risicokaart.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is op dit moment gebaseerd op de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder te noemen: de nota RNVGS). Omdat deze nota niet in alle gevallen eenduidig wordt uitgelegd en toegepast, is dit beleid verder geoperationaliseerd en verduidelijkt in de circulaire ‘ Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’.

In deze circulaire wordt de risicobenadering7 uitgewerkt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen valt niet binnen het toepassingsbereik. In de circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de uitwerking van de normen voor het plaatsgebonden risico en hoe een verhoogd groepsrisico verantwoord moet worden. De risico’s vormen input voor besluitvorming betreffende vervoersbesluiten (zoals de aanleg van een nieuwe weg) en omgevingsbesluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan).

Voor vervoer over de weg geldt dat gemeenten een routering kunnen vastleggen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Deze mogelijkheid is vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Ook zonder de mogelijkheid van routering zijn transporten met gevaarlijke stoffen gehouden aan de bepaling om bebouwde kommen zoveel mogelijk te mijden.

Toekomstige ontwikkelingen: Basisnet

Het kabinet wil een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vaststellen. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen ruimtelijke, vervoers- en veiligheidsbelangen. Op die manier wil het kabinet het vervoer van gevaarlijke stoffen zo duurzaam mogelijk maken en duidelijkheid bieden over de consequenties van dit vervoer. Het kabinet gaat bij het Basisnet uit van drie categorieën:

  • 1.

    het vervoer van gevaarlijke stoffen krijgt geen beperkingen opgelegd, maar er gelden wel ruimtelijke beperkingen in de omgeving van de transportas;

  • 2.

    er gelden beperkingen voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen;

  • 3.

    er gelden alleen beperkingen voor het vervoer en er gelden geen ruimtelijke beperkingen (wel ten aanzien van geluid en emissies).

Voor onze gemeente is het Basisnet Weg en het Basisnet Spoor van belang. In november 2008 is het (voorlopige) eindvoorstel voor het Basisnet Weg verschenen. Hierbij is, in vergelijking met eerdere voorstellen, voor een benadering met vier categorieën van wegen gekozen.

  • Paarse wegen: de PR-max ligt verder dan 30 meter van de weg8;

  • Oranje wegen: de PR-max ligt buiten de weg, maar binnen 30 meter. Tussen de PR-max en 30 meter moet invulling worden gegeven aan het plasbrandaandachtsgebied (PAG);

  • Gele wegen: tot aan 30 meter moet invulling worden gegeven aan het PAG;

  • Groene wegen: de PR 10-6 contour komt niet van het asfalt af. Het vervoer kan met tenminste een factor 2 groeien.

Er is gekozen voor bovenstaande benadering omdat de eerdere drie gehanteerde categorieën niet pragmatisch en vooral niet nodig waren. De A2 tussen Eindhoven en Den Bosch is in dit voorstel ondergebracht bij de zogenaamde ‘groene wegen’. Dit betekent dat het transport van gevaarlijke stoffen op basis van het PR mag groeien en dat er geen beperkingen gelden voor zowel bestaande als nieuwe ruimtelijke ordening in Boxtel.

Voor het groepsrisico (GR) geldt nog geen duidelijke stelling name. Als zo vaak zal hier steeds maatwerk nodig zijn aangezien de omgeving van de weg per kilometer veranderd en daardoor ook het GR zal veranderen.

Het Basisnet Spoor is minder ver gevorderd dan het Basisnet Weg. Hier geldt vooralsnog de categorieënbenadering. Zo is spoorweg Eindhoven – ’s-Hertogenbosch/ Tilburg aangegeven als zijnde een categorie 2 spoorweg. Dit betekent dat er beperkingen gaan gelden voor zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen als voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van het spoor. Wat deze beperkingen inhouden is nog niet duidelijk.

Waarschijnlijk worden het Basisnet Weg en het Basisnet Spoor begin 2010 vastgesteld. Het blijven volgen van de ontwikkelingen is daarom raadzaam.

Buisleidingen

Voor buisleidingen geldt, in tegenstelling tot andere transportvormen, nog geen risicobenadering. VROM heeft standaard veiligheidsafstanden vastgelegd in ruimtelijke plannen, welke aangehouden moeten worden tussen een buisleiding en bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Deze afstanden staan in twee circulaires van VROM:

  • de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984;

  • de circulaire 'Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- K3-categorie' van 1991.

Toekomstige ontwikkelingen

Uit onderzoek van het RIVM en het ministerie van VROM is gebleken dat onder andere de wet- en regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen tekort schiet. Ook moeten veiligheids- afstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen worden verbeterd. Om hierin verbetering en meer duidelijkheid te scheppen is het Ministerie VROM de risico’s voor ondergrondse buisleidingen (hogedruk aardgas, brandstof, chemicaliën, etc.) te herzien. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de systematieken in de recentelijk ontwikkelde en richtinggevende wet- en regelgeving.

Om de veiligheid met betrekking tot buisleidingen te verbeteren, komt VROM met een Algemene Maatregel voor Bestuur (AMvB). In de AMvB wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de uitwerking van de normen voor het plaatsgebonden risico en hoe een verhoogd groepsrisico verantwoord moet worden. Ook krijgen buisleidingen een ruimtelijke doorwerking (o.a. verplichte opname in het bestemmingsplan).

Om de nieuwe veiligheidsafstanden te berekenen is een rekenprogramma ontwikkeld (Carola). Dit programma is echter nog niet algemeen beschikbaar (volgens de laatste informatie van het Ministerie VROM naar verwachting 1 januari 2011). In urgente gevallen kan de Gasunie desgevraagd nu al rekenen met het nieuwe programma en de gemeente adviseren over de nieuwe afstanden.

  • 7

    De risicobenadering (neem een acceptabel risico: kans maal gevolg is acceptabel, of niet) verschilt van de effectbenadering (neem een veilige afstand).

  • 8

    Binnen deze zone mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gebouwd worden. Daarom wordt dit een Kwetsbaar Object Vrij gebied (KOV-zone) genoemd. Voor bestaande objecten in een KOV-zone wordt nog een regeling gezocht.

4.3. Provincie Noord-Brabant

Provinciale beleidsvisie externe veiligheid

De provincie heeft ook een eigen beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten leidend:

  • verantwoorde ruimte voor risicovolle bedrijvigheid;

  • verantwoord vervoer gevaarlijke stoffen;

  • samen werken aan externe veiligheid.

Om aan deze provinciale visie uitvoering te geven, werkt de provincie samen met de Brabantse gemeenten en de drie regionale milieudiensten. Hiermee wordt tevens een beter inzicht verkregen in de gebieden, waar zich spanningsvelden voordoen tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de risico’s van externe veiligheid. Op basis van de geconstateerde spanningsvelden gaat de provincie in een latere fase haar strategie bepalen.

Subsidieregeling programmafinanciering externe veiligheidsbeleid

Om te zorgen voor een goede implementatie van het externe veiligheidsbeleid heeft het ministerie van VROM een subsidieregeling opgezet. Dit is de ‘Subsidieregeling Programmafinanciering Externe Veiligheidsbeleid’. Per provincie is binnen deze regeling een vast subsidiebedrag per jaar opgenomen voor de jaren 2006-2010. Om gebruik te maken van deze subsidie heeft de provincie Noord-Brabant een programma samengesteld (zie hiervoor www.bouwenaanbrabantveiliger.nl).

Binnen dit programma zijn voor 2008 vier speerpunten benoemd. Een van deze speerpunten is het opstellen van een beleidsvisie externe veiligheid. Het onderhavige document is een uitwerking hiervan voor onze gemeente. Daarnaast wordt in de periode tot 2010 de aanpak van externe veiligheid op projectbasis geleidelijk aan vervangen door de verstrekking van structurele middelen. De gemeente kan deze middelen naar eigen inzicht besteden bij de uitvoering van haar EV-taken.

Toetsing RO plannen (nieuwe Wet ruimtelijke ontwikkelingen)

Tot voorkort werden bestemmingsplannen vastgesteld door de provincie. De nieuwe Wro legt de bevoegdheid voor vaststelling en handhaving van bestemmingsplannen bij de gemeenten. Hiermee is de gemeente zelf verantwoordelijk voor de externe veiligheidssituatie bij de vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen. Achteraf vindt overigens wel een toetsing plaats. Daarmee blijft het voor de gemeente van belang te weten hoe de provincie het aspect externe veiligheid in ruimtelijke plannen wil gaan vastleggen. Dit om geen vertraging op te lopen bij de goedkeuring van de plannen.

Voorts biedt de wet meer mogelijkheden om toezicht te houden op ruimtelijke ontwikkelingen door het laten vaststellen van een (verplichte) structuurvisie. Hiermee wordt voor een ieder in algemene zin duidelijk of bepaalde initiatieven binnen de gewenste ruimtelijke inrichting passen.

De provincie beoordeelt met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) de ruimtelijke plannen van onze gemeente niet meer vooraf. De provincie heeft ten aanzien van het groepsrisico (nog) geen beleid opgesteld, dat voorziet in het toetsen van ruimtelijke plannen op externe veiligheid.

4.4. Gemeente Boxtel

Integraal Veiligheidsbeleid (IVB)

In het IVB is externe veiligheid ondergebracht bij fysieke veiligheid. Er wordt aanbevolen om een visie vast te leggen, waarin de gemeente haar beleid met betrekking tot externe veiligheid vastlegt en als zodanig aangeeft tot hoever de veiligheidsrisico’s in de gemeente Boxtel acceptabel zijn.

Milieuprogramma 2009

Boxtel heeft zich in deze aangesloten bij het provinciale programma ‘Brabant veiliger’. Onze gemeente heeft in dit kader ingeschreven voor structurele middelen. In dit kader is in het gemeentelijke uitvoeringsprogramma “Wonen Milieu 2009 – 2011” aandacht besteed aan externe veiligheid. Het uitvoeringsprogramma beschrijft de vanaf 2007 geplande activiteiten op het gebied van externe veiligheid met bijbehorende totale inzet aan menskracht en een globale doorkijk t/m 2010. Voor uitvoering tot 2010 zijn in het programma nog de volgende onderdelen opgenomen:

  • 1.

    het opstellen van een kaart met daarop de risico’s van bedrijven, wegen, spoor en buisleidingen;

  • 2.

    het opstellen van een integrale veiligheidsvisie;

  • 3.

    de implementatie van het aspect externe veiligheid in bestemmingsplannen (ruimtelijke ordeningsplannen);

  • 4.

    onderzoek LPG tankstations Boxtel.

Structuurvisie

Het beleid ten aanzien externe veiligheid zal worden opgenomen in de Structuurvisie.

Hoofdstuk 5 De gebiedsgerichte aanpak

5.1. Inleiding

Wij kunnen, uiteraard binnen de kaders van de wet, zelf keuzes maken over het niveau van veiligheid. Laten we bijvoorbeeld nieuwe risicovolle bedrijven binnen de gemeente toe of niet? Is het bouwen van nieuwe woonwijken voor ons belangrijker dan uitbreidingsmogelijkheden van een bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt? Of willen we allebei? Dat betekent in de praktijk dat er compromissen moeten worden gesloten. Bijvoorbeeld enerzijds extra investeringen voor veiligheid bij het bedrijf en anderzijds een andere ruimtelijke invulling van de uitbreidingsplannen.

5.2. De vormgeving van de gebiedstypen

Bovengenoemde keuzes zullen niet overal in de gemeente hetzelfde zijn. Op de ene plek kiezen we voor wonen, op de andere ligt het accent op bedrijvigheid. Daarom is gekozen voor een gebiedsgericht beleid, waarin genuanceerd en met inachtneming van lokale aspecten wordt omgegaan met externe veiligheid. Voor elk van de drie onderscheiden gebiedstypen is een eigen veiligheidsambitie vastgesteld. Deze veiligheidsambitie zegt vooral iets over de mogelijkheden die er in het betreffende gebied bestaan om ontwikkelingen te laten plaatsvinden.

5.2.1. Infrastructuur

Een bijzonder aandachtsgebied in het kader van de gebiedsgerichte aanpak is de aanwezigheid van infrastructuur waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze vervoersassen zijn niet als een afgebakend gebied te beschouwen omdat ze verschillende gebieden doorsnijden. Denk bijvoorbeeld aan woonwijken, buitengebieden en bedrijventerreinen. Hierdoor wordt het lastig om uniforme eisen te verbinden aan de mogelijkheid om ontwikkelingen te laten plaatsvinden in de nabijheid van diezelfde infrastructuur.

Gebieden die in deze beleidsvisie als ‘risicovolle infrastructuur’ worden beschouwd, betreffen locaties die binnen het directe invloedsgebied van een weg, een ondergrondse buisleiding of een vaarweg vallen. In onze gemeente zijn dit bijvoorbeeld de rijksweg A2, de spoorwegen Eindhoven – ‘s-Hertogenbosch en Eindhoven – Tilburg en een aantal olie- en hoge druk aardgasleidingen.

De risico’s die hieruit voortvloeien hebben betrekking op het transport van gevaarlijke stoffen. Op de aard en omvang hiervan heeft de gemeente weinig invloed. Daarom hebben we ervoor gekozen om de omgang met deze risico’s te verbinden aan de hieronder gekozen gebiedsindeling. Concreet betekent dit dat waar infrastructurele verbindingen door het centrum of woonwijken lopen, de risicoluwe ambities worden gehanteerd, eenzelfde benadering geldt voor het buitengebied (gemengd) en bedrijventerreinen (intensief).

In de volgende subparagrafen wordt een omschrijving van de gebiedstypen gegeven en worden de consequenties voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico besproken.

5.2.2. Gebiedstype 1: Risicoluw gebied

Een risicoluw gebied kenmerkt zich door een hoge bevolkingsdichtheid. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn hier niet gewenst. Bij bestaande risicovolle inrichtingen worden de noodzaak en mogelijkheden tot sanering onderzocht. In de nabijheid van risicovolle infrastructuur zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits het planontwerp wordt geoptimaliseerd (mogelijkheden voor beheersbaarheid van calamiteiten, zelfredzaamheid van de burgers etc.). Specifieke locaties die in onze gemeente onder het risicoluwe gebied vallen zijn:

Centrum Boxtel en Liempde

Het centrum is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals detailhandel, horeca en kleine bedrijvigheid. De risico’s van eventueel aanwezige risicovolle inrichtingen worden zoveel mogelijk beperkt. Concreet betekent dat de mogelijkheden onderzocht worden om de risicovolle inrichtingen op (korte) termijn te saneren. Nieuwe risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten.

Woonwijken

Dit zijn locaties die worden gekenmerkt door hoge dichtheden van personen en activiteiten zoals wonen, scholen en zorginstellingen. Wij willen onze burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving bieden en in woonwijken worden daarom geen risicovolle inrichtingen toegelaten. Voor bestaande risicovolle inrichtingen worden de mogelijkheden onderzocht om deze activiteiten op termijn te saneren.

Natuurgebieden

In deze gebieden zijn planologisch gezien geen ontwikkelingen mogelijk of te verwachten op gebied van de vestiging van risicovolle inrichtingen.

Ambitieniveau ‘risicoluw’ m.b.t. plaatsgebonden risico

  • Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situaties nergens binnen de PR 10-6/jaarcontour van een bedrijf of transportas liggen.

  • Voor bestaande situaties wordt ernaar gestreefd de risico’s voor beperkt kwetsbare objecten liggend binnen de PR 10-6/jaarcontour zoveel als mogelijk te beperken.

Ambitieniveau ‘risicoluw’ m.b.t. groepsrisico

  • Overschrijding van de oriënterende waarde van het GR wordt niet geaccepteerd.

  • Een significante toename van het groepsrisico wordt niet geaccepteerd.

5.2.3. Gebiedstype 2: Gemengd gebied

Het gemengde gebied is minder eenduidig dan de groepstypes risicoluw en intensief. In dit gebied wordt de aanwezigheid van bepaalde risicobronnen als vanzelfsprekend gezien. Door historische ontwikkelingen heeft er een mengeling van verschillende activiteiten plaatsgevonden. Bestaande risicovolle activiteiten blijven toegestaan. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover expliciet aangegeven. Ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle infrastructuur zijn eveneens toegestaan, mits wordt voldaan aan de wettelijke normen en de verantwoordingsplicht. Locaties die onder het gemengde gebied vallen zijn:

Buitengebied

Om een versnipperde vestiging van risicovolle inrichtingen in het buitengebied te voorkomen wordt ook dit gebied beschermd tegen de uitbreiding van dergelijke bedrijven.

Agrarische inrichtingen

Vestiging van inrichtingen met een agrarisch karakter wordt mogelijk gemaakt omdat deze bedrijven en activiteiten op grond van hun typering van oudsher in het buitengebied passen. De risico’s van dit soort bedrijvigheid hangen bovendien samen met de plaatsing van propaantanks. Deze zijn in ieder geval toegestaan, omdat een fijnmazig gasdistributienet ontbreekt en hiervoor al adequate veiligheidsvoorzieningen zijn opgenomen in de betreffende wet- en regelgeving.

LPG-inrichtingen

De vestiging van nieuwe LPG-tankstations langs hoofdinfrastructuur in het buitengebied wordt in principe wel toegestaan. De activiteiten van dergelijke inrichtingen hangen vaak nauw samen met de ligging van de doorgaande wegen in Boxtel. Bovendien is het uit oogpunt van externe veiligheid verstandig om nieuwe LPG-tankstations zoveel mogelijk buiten bebouwde gebieden te vestigen.

Ambitieniveau ‘gemengd’ m.b.t. plaatsgebonden risico

  • Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situaties nergens binnen de PR 10-6/jaarcontour van een bedrijf of transportas liggen.

  • Voor bestaande situaties geldt het stand-still principe.

Ambitieniveau ‘gemengd’ m.b.t. groepsrisico

  • Overschrijding van de oriënterende waarde van het GR wordt niet geaccepteerd.

  • Een significante toename van het groepsrisico wordt geaccepteerd zolang de oriënterende waarde niet overschreden wordt.

5.2.4. Gebiedstype 3: Intensief gebied

Intensieve gebieden worden gekenmerkt door een clustering van risico’s. Door risicovolle inrichtingen op daarvoor aangewezen gebieden te concentreren wordt zoveel mogelijk voorkomen dat op meer plaatsen binnen de gemeente met grens- en richtwaarden rekening moet worden gehouden. Mede daarom wordt vestiging nabij bijvoorbeeld hoofdinfrastructuur ook toegestaan. Om de grotere risico’s als gevolg van clustering te verantwoorden, wordt de omgeving actief geïnformeerd over de risico’s. Hulpdiensten richten zich voor deze gebieden op de optimalisatie van rampenbestrijdingsplannen. Goede voorzieningen, zoals bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorzieningen zijn hierbij volledig uitgewerkt en up-to-date.

Bedrijventerreinen

Bedrijventerrein “Ladonk – Vorst” is binnen de gemeente Boxtel aangewezen voor de vestiging van risicovolle bedrijven. Hier bevinden zich al inrichtingen die werken met gevaarlijke stoffen. Clustering van risicobedrijven ligt daarom voor de hand. Via het vergunningenstelsel worden de plaatsgebonden risicocontouren beperkt en vervolgens vastgelegd om de ruimte op de industrieterreinen zo goed mogelijk te kunnen benutten. Om diezelfde reden worden er ook geen nieuwe woningen meer toegestaan.

Indien nodig wordt rond industriegebieden een veiligheidscontour aangewezen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen rond een industriegebied met risicovolle inrichtingen een dam opwerpen voor toekomstige ontwikkelingen in het industriegebied. Immers als het gebied dat nabij het intensieve gebied is gelegen, en de mogelijkheid aanwezig is om kwetsbare objecten te vestigen tot aan de zone waarop dat moment de grenswaarde geldt, dan is uitbreiding van de risicovolle activiteiten in het desbetreffende industriegebied niet meer mogelijk.

Ambitieniveau ‘intensief’ m.b.t. plaatsgebonden risico

  • Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen binnen de PR 10-6/jaarcontour van een bedrijf of transportader gesitueerd worden, mits hiervoor gewichtige redenen zijn.

Ambitieniveau ‘intensief’ m.b.t. groepsrisico

  • De oriënterende waarde van het GR is slechts richtinggevend. De gemeente kan hier gemotiveerd van afwijken. Ten aanzien van de verantwoording wordt enkel invulling gegeven aan de diepgang die volgens het Bevi noodzakelijk is.

  • Een toename van het groepsrisico wordt – mits verantwoord – geaccepteerd.

Bovenstaande gebiedstypen zijn aangegeven op een kaart. Deze is te vinden in bijlage 2. Om vervolgens te bepalen welke ruimtelijke ontwikkelingen in een bepaald gebied mogelijk zijn, is in bijlage 3 een afwegingskader opgenomen. Hiermee wordt een systematische aanpak van externe veiligheid binnen onze gemeente vereenvoudigd.

6. Rolverdeling en taken

Bestuurlijke en ambtelijke coördinatie

De bestuurlijke coördinatie op het gebied van externe veiligheid maakt onderdeel uit van de portefeuille van milieu. De ambtelijke coördinatie ligt bij de coördinator milieu van de afdeling Wonen en Milieu.

Actualisatie risicogegevens

Het is van groot belang om over recente en betrouwbare risicogegevens te beschikken. Vanaf begin 2006 zijn provincies verplicht om risicokaarten te maken en te beheren. Deze gegevens worden opgeslagen in het RIS (Risico Informatie Systeem) en weergegeven via www.risicokaart.nl.

Het technisch- en applicatiebeheer van de Brabantse risicokaart wordt verzorgd door de provincie Noord Brabant. De actualisatie evenals het beheer van de lokale gegevens is door de provincie overgedragen aan de gemeente. De gemeente is hiervoor verantwoordelijk.

RIS-coördinator

Om te bereiken dat het RIS betrouwbare gegevens bevat, heeft de provincie de gemeenten verzocht een RIS-coördinator aan te wijzen. De drie hoofdtaken van een RIS-coördinator zijn het (laten) beheren van de gegevens in RIS, het stimuleren van het gebruik van RIS en het onderhouden van contacten over het RIS met de intern betrokken afdelingen, de provincie en eventueel met andere RIS-coördinatoren. Om ervoor te zorgen dat het RIS en de risicokaart actueel wordt gehouden is een RIS-coördinator aangewezen.

Milieu

Milieu is verantwoordelijk voor het naleven van de acties die volgen uit het werkprogramma externe veiligheid (bijvoorbeeld met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen en de beoordeling van externe veiligheid in de bestemmingsplannen) en definieert zij noodzakelijke nieuwe acties.

Ruimtelijke Ordening

Ruimtelijke Ordening voert geen specifieke externe veiligheidstaken uit. Zij dient bij de planvorming echter rekening te houden met dit onderwerp. Om hiermee op adequate wijze om te gaan wordt een beroep gedaan op Milieu.

(Regionale) Brandweer

De (regionale) brandweer draagt, in lijn met het beleid en wettelijke bepalingen, zorg voor een gedegen advies in het verantwoordingstraject voor het groepsrisico. Dit advies wordt door de gemeente Boxtel als richtinggevend gezien en wordt integraal meegenomen bij d advisering van het college en Raad. De gemeentelijke brandweer en regionale brandweer stemmen adviezen af betreffende de verantwoording van het groepsrisico.

Centrale ondersteuning

De afdeling Centrale ondersteuning draagt zorg voor voorlichting en communicatie met betrekking tot externe veiligheid.

7. De rol van risicocommunicatie

7.1. Inleiding

Risicocommunicatie is communicatie over risico's waaraan mensen blootstaan vóórdat zich een ramp of incident voordoet. Het gaat dus niet over crisiscommunicatie (de communicatie die plaatsvindt tijdens en na een ramp). Wel is goede risicocommunicatie een opmaat naar crisiscommunicatie.

Communicatie met burgers over risico’s en veiligheid is een taak van gemeenten als gevolg van de Wet rampen en zware ongevallen (WRZO) en de Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding. Het is de WRZO die gemeenten verplicht om hun inwoners te informeren over de rampen en ongevallen die hen kunnen treffen, de maatregelen die de gemeente getroffen heeft ter preventie en de te volgen gedragslijn.

7.2. Uitgangspunten aanpak risicocommunicatie

In Boxtel steunt de aanpak van risicocommunicatie op de volgende drie pijlers:

  • communicatie over risico’s die men overal loopt. Daarvoor wordt aangesloten bij de landelijke campagne vanuit het ministerie van BZK (Denk Vooruit). De communicatiemomenten daarin worden aangegrepen er lokale invulling aan te geven. Verder is de actualiteit ideaal om op risico’s te wijzen: het instellen van een rookverbod in de bossen in de zomer, de start van vuurwerkverkoop eind december etc.;

  • communicatie over specifieke risico’s in onze gemeente: Deze communicatie is incidenteel van karakter en bij voorkeur gekoppeld aan de actualiteit;

  • communicatie over nieuwe risico’s: Dit bijvoorbeeld bij bestemmingsplannen (toestaan industrie) of milieuvergunningen (opslag gevaarlijke stoffen) etc. Deze communicatie vindt voornamelijk in voorlichtende zin plaats in het kader van procedures.

De risicocommunicatie is gekoppeld aan de beleidsvisie externe veiligheid en in het risicocommunicatieplan verder uitgewerkt.

7.3. Risicocommunicatie en de beleidsvisie externe veiligheid

Ter afsluiting van dit hoofdstuk wordt aangegeven welke rol risicocommunicatie speelt in het externe veiligheidsbeleid van Boxtel. Het is namelijk zo dat risicocommunicatie niet los kan worden gezien van de beleidsvisie externe veiligheid. In onderstaande figuur is de samenhang tussen de risico-inventarisatie, risicomanagement en risicocommunicatie weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2: Risicocommunicatie in relatie tot de beleidsvisie EV

De figuur kan als volgt worden geïnterpreteerd. De objectieve nulsituatie, de subjectieve nulsituatie en het in kaart brengen van de ruimtelijke ontwikkelingen vormen gezamenlijk de input van de risico-inventarisatie die is vastgelegd in de onderhavige beleidsvisie. Dit document legt de basis voor het risicomanagement in onze gemeente. Onder risicomanagement wordt verstaan het geheel van maatregelen dat ten aanzien van de geïnventariseerde risico’s wordt genomen. Bij deze aanpak is de veiligheidsketen (zie hoofdstuk 7) een onmisbaar instrument.

De risico-inventarisatie en het risicomanagement leveren de kennis op die nodig is voor een effectieve risicocommunicatie. Men moet weten welke risico’s aanwezig zijn binnen de gemeente en welke daarvan gecommuniceerd moeten worden. Bovendien moet de gemeentelijke aanpak van deze risico’s aan de betrokkenen bekend worden gemaakt. Het doel hiervan is tweeledig: de burgers bewust maken van de risico’s in hun omgeving en het informeren van de gemeentelijke organisatie. Een voorbeeld ter illustratie: indien de bewustmaking van burgers adequaat wordt aangepakt kan een groot deel van de subjectieve onveiligheid worden weggenomen. Dit heeft op haar beurt weer invloed op de subjectieve nulsituatie en uiteindelijk op het proces van risicomanagement.

Ondertekening

Bijlage 1 Onderdelen verantwoording groepsrisico

Nr.

Onderdeel verantwoording groepsrisico

1

2

1

Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobron:

  • functie-indeling

  • gemiddelde personendichtheid (totaal en per functie/locatie)

  • verblijfsduurcorrecties

  • verschil tussen bestaande en nieuwe situatie

2

De omvang van het groepsrisico:

  • de omvang voor het van kracht worden van het besluit;

  • de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit;

  • de ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde.

3

De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en) en/of transportroute.

4

De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit.

5

De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:

  • Pro-actie;

  • Preventie;

  • Preparatie;

  • Repressie/zelfredzaamheid.

6

De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen.

7

De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

8

De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

9

De voorschriften die het bevoegde gezag voornemens is te verbinden in geval van het afgeven van een oprichtingsvergunning, in geval deze verhogend werkt op het groepsrisico van het betrokken gebied.

  • 1 =

    Oprichtingsvergunning conform artikel 8.1, 1e lid sub a van de Wm of veranderingsvergunning conform hetzelfde lid sub b;

  • 2 =

    Vaststelling van een bestemmingsplan of verlening van vrijstelling daarvan.

Bijlage 2 Kaart gebiedstypen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Afwegingskader gebiedstypen

afbeelding binnen de regeling