Nota bodembeheer

Geldend van 01-06-2022 t/m heden

Intitulé

Nota bodembeheer

1 Inleiding

Algemeen

Voor u ligt de Nota bodembeheer van de gemeenten Achtkarspelen, Ameland, Boarnsterhim, Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, het Bildt, Kollumerland c.a., Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menamera-diel, Schiermonnikoog, Smallingerland, Terschelling, Tytsjerksteradiel en Vlieland. Dit zijn de deelnemende gemeenten waarin het beleid ten aanzien van het (opnieuw) toepassen van grond en baggerspecie als bodem wordt beschreven.

Aanleiding voor het opstellen van nieuw bodembeleid is het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 juli 2008 in werking is getreden voor het op landbodem toepassen van grond en baggerspecie. Het Besluit bodemkwaliteit vervangt het Bouwstoffenbesluit.

Deze Nota bodembeheer is bedoeld voor beleidsmedewerkers en uitvoerenden die te maken hebben met de uitvoering van grond- en baggerwerken (bijvoorbeeld aannemers, loonbedrijven, beleidsmedewerkers, medewerkers civiele werken, enzovoort).

1.2 De deelnemende gemeenten

Deze Nota bodembeheer heeft betrekking op het grondgebied van 18 gemeenten die qua bodemgebruik en bodemhistorie uiteenlopen: van een kleiige bodem in het noorden, tot zand in het zuiden en oosten en veen op verscheidene andere plaatsen. De deelnemende gemeenten zijn:

Achtkarspelen

Kollumerland c.a.

Ameland

Leeuwarderadeel

Boarnsterhim

Littenseradiel

Dantumadiel

Menameradiel

Dongeradeel

Schiermonnikoog

Ferwerderadiel

Terschelling

Franekeradeel

Tytsjerksteradiel

Harlingen

Smallingerland

het Bildt

Vlieland

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1. Deelnemende gemeenten

1.3 Leeswijzer

Dit hoofdstuk is algemeen van aard en beschrijft de deelnemende gemeenten en de opzet van de Nota bodembeheer.

Hoofdstuk 2 is eveneens algemeen van aard. Daarin wordt op hoofdlijnen het kader (aanleiding, doel, reikwijdte, kenschets gezamenlijk bodembeleid, geldigheidsduur, bodemkwaliteitskaart andere gemeenten en aansprakelijkheid) van de Nota bodembeheer uiteen gezet.

Hoofdstuk 3 beschrijft het opstellen van de functiekaart, de ontgravingskaart en toepassingskaart alsmede het gehanteerde stoffenpakket en is daarmee van belang voor de beleidsmedewerker.

Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op het generieke beleidskader (van belang voor beleidsmedewerker en uitvoerende).

Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het gebiedsspecifieke beleid met onder andere de bermen, dijken en kaden alsmede de specifieke situatie voor Harlingen. Dit hoofdstuk is daarmee van belang voor beleidsmedewerker en uitvoerende.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel, welke gebieden buiten de bodemkwaliteitskaarten vallen en de overige erkende bewijsmiddelen (van belang voor beleidsmedewerker en uitvoerende).

Hoofdstuk 7 is het laatste hoofdstuk dat de melding, het toezicht en handhaving behandelt.

2 Kader Nota bodembeheer

2.1 Aanleiding gezamenlijke Nota bodembeheer

Aanleiding voor de, in paragraaf 1.2 genoemde, gemeenten om gezamenlijk invulling te geven aan bodembeleid is:

  • a.

    het makkelijker kunnen toepassen van partijen grond binnen de deelnemende gemeenten;

  • b.

    helder en eenduidig beleid voor alle deelnemende gemeenten. Dit vergemakkelijkt de taken van het bevoegd gezag, waardoor deze efficiënter (en dus goedkoper) uitgevoerd kunnen worden;

  • c.

    eenduidigheid voor externe partijen.

2.2 Doel

Het doel is gericht op het verkrijgen van een optimale afstemming tussen de bodemfunctie en de plaatselijke bodemkwaliteit door het meest gunstig toepassen van grond en baggerspecie.

2.3 Reikwijdte

In deze Nota bodembeheer zijn de regels en procedures omtrent het binnen het grondgebied van de deelnemende gemeenten (opnieuw) toepassen van grond en baggerspecie als bodem nader toegelicht. Het beleid is zowel gericht op de toepassing van grond en baggerspecie afkomstig van binnen als van buiten het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de landelijk geldende generieke toepassingseisen en de, alleen voor grondverzet binnen de deelnemende gemeenten, van toepassing zijnde gebiedsspecifieke eisen. Daarnaast is beschreven wanneer gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de toe te passen partij grond als de ontvangende bodem. De Nota bodembeheer heeft geen betrekking op de toepassing van grond en baggerspecie in oppervlaktewaterlichamen. Reden hiervan is dat de Nota bodembeheer gaat over de bevoegdheid van de gemeenten. Voor het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater is het Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest of Rijkswaterstaat (Noordzee en Waddenzee) bevoegd gezag. De exacte grens tussen de landbodem en het oppervlaktewaterlichamen is vooral bij overgangsgebieden als droge oevers, stranden, kwelders en waterkeringen in de praktijk soms lastig vast te stellen. In de Waterwet is aangegeven waar het onderscheid tussen de landbodem en een oppervlaktewaterlichaam is gelegen. Aanbevolen wordt om bij twijfel vroegtijdig contact op te nemen met de desbetreffende gemeente of waterschap.

Primaire waterkeringen, voor zover deze geen bevoegdheid van de gemeente zijn vallen buiten dit kader. In het geval er sprake is van een ander bevoegd gezag dan de gemeente moet overleg plaatsvinden met het betreffende bevoegd gezag.

2.4 Kenschets gezamenlijk bodembeleid

De deelnemende gemeenten maken bij de toepassing van grond en baggerspecie nagenoeg volledig gebruik van het landelijke generieke beleidskader.

Het generieke beleidskader gaat bij de toepassing van grond en baggerspecie uit van het stand-still principe op locatieniveau.

De uitzonderingen op het generieke beleid hebben betrekking op de toepassing van grond in wegbermen buiten de bebouwde kom en de toepassing van baggerspecie in regionale waterkeringen. Daarnaast zijn door de gemeenten Harlingen, Terschelling en Vlieland aanvullende eisen en randvoorwaarden vastgesteld voor de toepassing van grond en baggerspecie in deze gemeente.

2.5 Geldigheidsduur

De geldigheidsduur van de Nota bodembeheer is 10 jaar. De bodemkwaliteits-kaarten en functiekaarten, waar de Nota bodembeheer op is gebaseerd, dienen daarentegen elke 5 jaar te worden bekeken, waarna vastgesteld moet worden of actualisering op basis van nieuwe en/of beschikbare data noodzakelijk is.

2.6 Bodemkwaliteitskaart andere gemeente(n)

De deelnemende gemeenten kunnen op enig moment de bodemkwaliteitskaart van een andere, niet in het samenwerkingsgebied gelegen, gemeente als bewijsmiddel erkennen (door middel van een bestuurlijk besluit). Deze bodemkwaliteitskaart mag dan als bewijsmiddel worden gebruikt voor de kwaliteitsklasse van een toe te passen partij grond (of eventueel baggerspecie). Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

Om de bodemkwaliteitskaart van een niet in het samenwerkingsgebied gelegen gemeente als bewijsmiddel te kunnen accepteren, moet deze minimaal aan de volgende eisen voldoen:

  • de bodemkwaliteitskaart moet zijn opgesteld in de lijn van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten van 3 september 2007, inclusief wijzigingsblad van 1 maart 2011;

  • de milieuhygiënische kwaliteit moet zijn uitgedrukt op klasse niveau;

  • de kwaliteitsklasse moet minimaal zijn gebaseerd op de gemiddeld gemeten gehalten;

  • het besluit tot vaststelling van de bodemkwaliteitskaart door het bevoegd gezag mag niet ouder zijn dan 5 jaar.

2.7 Aansprakelijkheidsclausule

De Nota bodembeheer is een instrument voor de samenwerkende gemeenten om op een duurzame, milieuhygiënisch verantwoorde en kostenefficiënte wijze invulling te geven aan de toepassing van grond en baggerspecie op de landbodem. De eigenaar van het perceel waar de grond wordt toegepast, blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de bodem op zijn perceel. De deelnemende gemeenten kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortkomt uit onzekerheden in de bodemkwaliteitsdata.

3 Functiekaart en bodemkwaliteitskaarten

3.1 Algemeen

Om het toepassen van grond of baggerspecie binnen de regio te kunnen faciliteren, zijn door de gemeenten een functiekaart en bodemkwaliteitskaarten opgesteld.

De bodemkwaliteitskaarten bestaan uit:

  • a.

    een ontgravingskaart;

  • b.

    een toepassingskaart.

Deze kaarten zijn onderdeel van deze Nota bodembeheer en zijn opgenomen in bijlage 5. Bij het opstellen van de kaarten is door de samenwerkende gemeenten aangesloten op de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten van 3 september 2007, inclusief wijzigingsblad van 1 maart 2011. In afwijking van deze richtlijn is bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten uitgegaan van het gebruik van onderzoeken ouder dan 5 jaar. Tevens is bij niet-aaneengesloten deelgebieden per snipper volstaan met één waarneming behorende bij het nieuwe stoffenpakket. De motivatie is dat uit indicatieve berekeningen, gebaseerd op het bodemdatabestand van de deelnemende gemeenten, is gebleken dat de nieuwe parameters molybdeen, barium en kobalt niet van invloed zijn op de kwaliteitsklasse-indeling van de bodem. Deze bevinding wordt gedeeld in een tussentijdse evaluatie van de Regeling, uitgevoerd in opdracht van Bodem+ (CSO, project 10K208, “Tussentijdse evaluatie bodemkwaliteitskaarten, concept 3 februari 2011). Bij het opstellen van de ontgravings- en toepassingskaarten zijn voor het gehele bodem-beheergebied de gemiddeld gemeten gehalten getoetst aan de normen en rekenregels van de Regeling bodemkwaliteit. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de kaarten en beschrijft wanneer welke kaart gebruikt moet worden.

3.2 Functiekaart

De bodemfunctiekaart speelt een rol bij het, volgens het generieke kader, op de landbodem toepassen van partijen grond of baggerspecie. Eén van de uitgangspunten van dit generieke kader is namelijk dat de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor het gebruik van de ontvangende bodem (de bodemfunctieklasse). Iedere gemeente is dan ook verplicht om voor haar bodembeheergebied een functiekaart vast te stellen.

De bodemfunctiekaart is een weergave van het huidige, en eventueel toekomstige, gebruik van de landbodem. Bij het toekennen van een functieklasse wordt onderscheid gemaakt in:

  • gebieden met de bodemfunctieklasse 'wonen';

  • gebieden met de bodemfunctieklasse 'industrie';

  • overige gebieden (deze gebieden zijn niet ingedeeld in de functieklasse 'wonen' of 'industrie' en vallen daardoor automatisch in de functie 'landbouw/ natuur').

Een motivatie van de keuzes die zijn gemaakt tijdens het opstellen van de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 3 van deze Nota bodembeheer.

Het vaststellen van de bodemfunctiekaart is overeenkomstig artikel 55 Besluit bodemkwaliteit een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

3.3 Gehanteerd stoffenpakket

De in deze Nota bodembeheer opgenomen ontgravingskaarten en toepassingskaarten zijn gebaseerd op bodemkwaliteitsdata in het gezamenlijke BIS (Bodem Informatie Systeem) van de deelnemende gemeenten en aanvullend uitgevoerd onderzoek. Daarbij is het volgende stoffenpakket gehanteerd:

  • barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink;

  • PAK10 (VROM);

  • polychloorbifenylen (PCB 7 van VROM);

  • minerale olie (GC).

3.4 Ontgravingskaart

De ontgravingskaart geeft een indicatie van de chemische kwaliteit van een partij grond die wordt ontgraven voor toepassing elders. Hierbij is onderverdeling gemaakt in de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv.) en de ondergrond (0,5 - 2,0 m -mv). De te verwachten bodemkwaliteit is verdeeld in vier kwaliteitsklassen, waarvan er drie binnen het Besluit bodemkwaliteit toegepast kunnen worden (zie figuur 2).

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2: Overzicht normen landbodem

Wanneer de ontgravingskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de vrijkomende grond, is opgenomen in paragraaf 6.1.

Grond uit bodemlagen dieper dan 2,0 m –mv is over het algemeen van dezelfde, zo niet een betere kwaliteit dan grond afkomstig uit de laag 0,5 - 2,0 m -mv. De ontgravingskaart van de ondergrond wordt dan ook representatief geacht voor grond afkomstig uit bodemlagen dieper dan 2,0 m –mv.

De ontgravingskaart van de ondergrond mag daarom ook als bewijsmiddel worden gebruikt voor partijen grond uit de diepere ondergrond.

Hierbij wordt opgemerkt dat de ontgravingskaart geen inzicht verschaft in de chloridegehalten van de ontgraven ondergrond. In gebieden met zoute kwel kan sprake zijn van verhoogde chloridegehalten in de grond. Ter plaatse van deze gebieden dienen bij eventueel grondverzet, op basis van het zorgplichtbeginsel, aanvullende maatregelen getroffen te worden om de nadelige gevolgen van chloride te beperken.

3.5 Toepassingskaart generieke kader

Op de toepassingskaart is de kwaliteitsklasse aangegeven waar een partij grond of baggerspecie aan moet voldoen wanneer men deze op een bepaalde locatie binnen de deelnemende gemeente wil toepassen. Omdat het landelijk geldende beleidskader van het Besluit bodemkwaliteit (= het generieke kader; zie hoofdstuk 4) voorschrijft dat:

  • de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor de functie die de bodem heeft EN

  • voor het toepassen van de partij grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet mag verslechteren; moet een toe te passen partij grond of baggerspecie worden getoetst aan zowel de kwaliteitklasse als de functieklasse van de ontvangende bodem.

De strengste van beide klassen bepaalt uiteindelijk de kwaliteitsklasse waar een toe te passen partij grond of baggerspecie aan moet voldoen. De toepassingskaart betreft daarom een combinatie van de functiekaart (zie paragraaf 3.2) en de ontgravingskaart. Deze twee kaarten zijn als het ware over elkaar heen gelegd, waarbij de strengste klasse uiteindelijk bepalend is voor de kwaliteitsklasse grond of baggerspecie die mag worden toegepast (zie tabel 1 op pagina 9).

3.6 Toepassingskaart gebiedsspecifieke kader

De gebiedsspecifieke toepassingskaart wordt beschreven in hoofdstuk 4.8 paragraaf 5.2.

4 Generieke beleid en toepassingskader

4.1 Toepassen op landbodem

Het generieke toepassingskader vormt de basis voor het bodembeleid voor het toepassen van grond- en baggerspecie binnen de samenwerkende gemeenten. Hierop zijn slechts enkele uitzonderingen gemaakt, die zijn beschreven in hoofdstuk 5. De uitgangspunten van het generieke toepassingskader zijn:

  • de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie moet geschikt zijn voor het gebruik van de ontvangende landbodem (de zogenoemde bodemfunctieklasse) EN

  • door het toepassen van de partij grond of baggerspecie mag de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet verslechteren.

Voor zowel een toe te passen partij grond of baggerspecie als voor de ontvangende bodem wordt onderscheid gemaakt in drie kwaliteitsklassen: Achter-grondwaarden1 , wonen en industrie. Deze klassen zijn weergegeven in figuur 3.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3: Overzicht kwaliteitsklassen landbodem

Voor de maximale waarden van de klassen Achtergrondwaarden, Wonen en Industrie wordt uitgegaan van de normen in tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor wat betreft het gebruik van de bodem zijn bodemfunctie-kaarten opgesteld (zie hoofdstuk 3).

De kwaliteit van de ontvangende bodem en de functie die deze bodem vervult, vallen niet altijd in dezelfde klasse. Omdat voor beide sprake moet zijn van stand-still, wordt de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie bepaald door de strengste van de twee klassen (dubbele toets).

In tabel 1 is van de diverse combinaties van kwaliteits- en functieklassen aangegeven wat dit betekent voor de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 1: Systematiek generiek toepassingskader

Voor het bepalen van welke kwaliteitsklasse grond of baggerspecie waar binnen de regio volgens het generieke kader mag worden toegepast, wordt verwezen naar de generieke toepassingskaarten van de samenwerkende gemeenten. Deze zijn opgenomen in bijlage 4. Bij de vaststelling van de kwaliteitsklassen van de te ontgraven en toe te passen grond van deze kaarten is gebruik gemaakt van de rekenkundige gemiddelden.

Opgemerkt moet worden dat ook vanuit andere wet- en regelgeving (o.a. Verdrag van Malta (archeologie), Natuurbeschermingswet, Flora en faunawet, de Provinciale Milieuverordening, bestemmingsplan (RO-wetgeving) enzovoort) aanvullende eisen en randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan het toepassen en aan de opslag van grond en baggerspecie.

4.2 Omgaan met bodemvreemd materiaal en asbest

De samenwerkende gemeenten sluiten aan bij de generieke toepassingskaders voor wat betreft bodemvreemd materiaal en concentratie asbest.

4.3 Verspreiding van baggerspecie op de kant

Het op de kant verspreiden van baggerspecie is een activiteit waarvoor landelijk een generiek beleidskader is vastgesteld. Gemeenten hebben hierdoor geen beleidsmatige vrijheid om aanvullende regels te stellen. Omdat het verspreiden van baggerspecie wel in de regio kan voorkomen, is in deze Nota bodembeheer een korte toelichting op dit toetsingskader opgenomen.

Het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen is vastgelegd in artikel 35, lid f van het Besluit bodemkwaliteit. Verspreiding van baggerspecie is uitsluitend mogelijk voor zover er sprake is van “verspreidbare baggerspecie”. Bij de beoordeling of er sprake is van verspreidbare of niet-verspreidbare baggerspecie, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde msPAF-toets. Bij het verspreiden van baggerspecie gelden de volgende voorwaarden:

  • de baggerspecie mag over de aan de watergang grenzende percelen tot aan de perceelsgrens worden verspreid;

  • er wordt niet getoetst aan de kwaliteit- of functieklasse van de ontvangende bodem;

  • het verspreiden van baggerspecie hoeft niet te worden gemeld (zie paragraaf 7.1).

Interpretatieverschil over de reikwijdte van het verspreidingsbeleid is mogelijk. Om dit te voorkomen hanteren de betrokken gemeenten bij de uitleg van het verspreidingsbeleid het “Handvat implementatie Besluit bodemkwaliteit, reikwijdte verspreiden van baggerspecie” van Bodem+. Dit Handvat is opgenomen als bijlage 6 van deze Nota.

4.4 Grootschalige bodemtoepassing van grond of baggerspecie

Bij grootschalige toepassing zijn de kwaliteit en de functie van de ontvangende bodem niet van belang. De optie grootschalige toepassing maakt het mogelijk om grond of baggerspecie toe te passen op een ontvangende bodem die schoner is dan de toe te passen grond of baggerspecie. Een grootschalige bodemtoepassing moet conform de regels uit het Besluit bodemkwaliteit nuttig en functioneel zijn. Opgemerkt wordt dat niet alle toepassingen in aanmerking komen voor grootschalige toepassingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het ophogen van industrieterreinen niet onder grootschalige toepassingen valt.

Gemeenten hebben geen beleidsmatige vrijheden ten aanzien van grootschalige bodemtoepassingen. Hier worden dus de landelijk geldende wettelijke regels gevolgd. Bij een grootschalige bodemtoepassing gelden de volgende eisen:

  • de partij toe te passen grond mag de maximale waarden voor de klasse industrie niet overschrijden;

  • de kwaliteit van de toe te passen grond moet voldoen aan de emissietoets-waarden;

  • als de kwaliteit niet voldoet aan de emissietoetswaarden, dan moet een uit-loogonderzoek worden uitgevoerd om te toetsen of voldaan wordt aan de maximale emissiewaarden.

Naast eisen met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit geldt nog een aantal aanvullende wettelijke toepassingsvoorwaarden (onderstaand overzicht is niet uitputtend):

  • minimaal 5.000 m3 aaneengesloten toepassing: de toepassing moet namelijk blijvend herkenbaar zijn als een grootschalige bodemtoepassing;

  • toepassingshoogte: minimaal 2 m nominaal. De achtergrond hiervan is hetzelfde;

  • leeflaag van minimaal 0,5 m van gebiedseigen kwaliteit: de functie die op en rond de grootschalige bodemtoepassing wordt uitgeoefend, mag namelijk niet lijden onder de toepassing;

  • de toepassing moet blijvend worden beheerd. Dit betekent dat er een aanwijsbare beheerder moet zijn die de toepassing in stand houdt in de vorm en hoeveelheid waarin deze is toegepast en staat geregistreerd.

Ter plaatse van weg- en spoorwegconstructies (artikel 35 onder a Besluit bodemkwaliteit) is sprake van afwijkende bepalingen ten aanzien van de toepassingshoogte en de dikte van de leeflaag. Voor een verder overzicht van de eisen en randvoorwaarden die aanvullend worden gesteld aan een grootschalige toepassing, wordt verwezen naar artikel 63 Besluit bodemkwaliteit.

4.5 Tijdelijke uitname van grond

Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen extra verplichtingen aan de tijdelijke uitname van grond. Dit is dus toegestaan zonder kwaliteitsbepaling, toetsing aan de functie en melding. De voorwaarde hierbij is dat de grond niet wordt bewerkt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in dezelfde toepassing wordt teruggebracht.

Hierbij kan gedacht worden aan grondverzet ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen of de aanleg van een fietspad, waarbij de vrijkomende grond wordt gebruikt in de naastliggende berm. Op de tijdelijke uitname van grond is de zorgplicht altijd van toepassing. In bijlage 5 “Handvat tijdelijke uitname” is een en ander toegelicht.

4.6 Tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen

Voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen gelden vanaf 1 juli 2008 de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Onder de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie wordt volgens het Besluit bodemkwaliteit verstaan: "De tijdelijke toepassing van grond/baggerspecie voorafgaand aan de definitieve nuttige toepassing."

In tabel 2 zijn de voorwaarden, die het Besluit bodemkwaliteit stelt aan de verschillende vormen van tijdelijke opslag op landbodem, opgenomen. Wanneer niet kan worden voldaan aan deze voorwaarden, valt de tijdelijke opslag onder de Wet milieubeheer.

Vorm van tijdelijke opslag

Voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit

Maximale duur van de opslag

Kwaliteitseisen

Meldingsplicht

Kortdurende opslag

6 maanden

-

Ja

Tijdelijke opslag op landbodem

3 jaar

Kwaliteitsklasse partij grond/baggerspecie moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem

Ja, met duur van de opslag en eindbestemming

Weilanddepot:

opslag baggerspecie op aangrenzend per- ceel

3 jaar

Alleen baggerspecie die voldoet aan de ge- nerieke norm voor ver- spreiden op aangren- zende percelen

Ja, met duur van de opslag en eindbestemming

Opslag bij tijdelijke uitname

Looptijd van de werkzaamheden

-

Nee

Tabel 2: Overzicht tijdelijke opslag grond/baggerspecie op landbodem

Uit tabel 2 blijkt dat de tijdelijke opslag tot zes maanden altijd mogelijk is, zonder bepaling van de kwaliteit. Helder moet zijn dat de zorgplicht wel van toepassing blijft. Indien langere opslag noodzakelijk is, dan is dit mogelijk tot drie jaar, mits de kwaliteit overeenkomt met de kwaliteit van de onderliggende bodem en de eindbestemming bekend is.

4.7 Toepassing grond en baggerspecie in grondwaterbeschermingsgebied

Bij de toepassing van grond en baggerspecie in een grondwaterbeschermings-gebied en een waterwingebied zijn, op grond van de Provinciale Omgevingsverordening, beperkingen van toepassing. Voor de toepassing van grond en baggerspecie in deze gebieden is voorafgaand afstemming noodzakelijk met de provincie Fryslân.

4.8 Toepassing van brakke en zoute grond en baggerspecie

Het Besluit bodemkwaliteit kent geen normwaarden voor chloride. Voor niet genormeerde stoffen geldt het zorgplichtbeginsel. Dat betekent dat de toepassing van dergelijke grond en baggerspecie niet mag leiden tot kwaliteitvermindering van de onderliggende bodem (inclusief grondwaterlichamen) of het oppervlaktewater indien het daarop draineert. Grond en baggerspecie worden in dit kader als zout aangemerkt indien de toepassing leidt tot significante nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam en/of de onderliggende bodem, inclusief grondwater. Dreigt een kwaliteitsvermindering als gevolg van de toepassing van zoute en brakke grond of baggerspecie, dan zijn compenserende maatregelen noodzakelijk. Compensatie kan plaatsvinden door één of meerdere van de volgende maatregelen:

  • 1.

    directie lozing van uittredend/drainagewater op zeewater;

  • 2.

    geohydrologische compartimentering en directe afvoer van brak/zout oppervlaktewater;

  • 3.

    tussenopslag in depots waardoor (uitspoeling van zouten) en rijping plaatsvindt;

  • 4.

    rijping buitendijks;

  • 5.

    verdunning/doorspoelen van oppervlaktewater met zoet water.

Verder wordt verwezen naar de zorgplicht zoals benoemd in de nota “Zorg om de zorgplicht” van de werkgroep Zorgplicht van de noordelijke waterschappen d.d. 2 maart 2011.

5 Aanvullend gebiedsspecifiek beleid

5.1 Aanleiding

Voor het grootste deel van het beheergebied en voor de meeste toepassingen volstaat het generieke beleid. Er zijn echter zes gebieden/specifieke toepassingen waar toepassing van vrijkomende grond en bagger niet past binnen het generieke kader. Deze zijn:

  • 1.

    toepassing van grond en baggerspecie in gemeentelijke en provinciale wegbermen;

  • 2.

    toepassing van onderhoudsbaggerspecie in kaden en dijken;

  • 3.

    toepassing van grond met de kwaliteitsklasse wonen en industrie in de gemeente Harlingen;

  • 4.

    bij wegbermen in de gemeente Tytsjerksteradiel;

  • 5.

    de gemeenten Terschelling en Vlieland kiezen voor zoveel mogelijk herschikking van grond binnen de oude dorpskern en afvoer van de overtollige grond.

Om de verantwoorde toepassing op deze locaties mogelijk te maken is aanvullend gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden dit beleid en de bijbehorende toepassingseisen beschreven.

5.2 Toepassingskaart gebiedsspecifieke kader

Op de gebiedsspecifieke toepassingskaart is de kwaliteitsklasse aangegeven waar een partij grond of baggerspecie aan moet voldoen, wanneer men deze wil toepassen op bedrijventerreinen in de gemeente Harlingen. Deze kaart is alleen van toepassing, indien de grond of baggerspecie afkomstig is van het grondgebied van de gemeente Harlingen. Is dit niet het geval, dan moet de generieke toepassingskaart gehanteerd worden.

5.3 Gemeentelijke wegbermen

De meeste gemeentelijke wegen liggen in het (schone) buitengebied. Als gevolg van verkeer, depositie en onderhoudswerkzaamheden in het verleden kan berm-grond verontreinigd zijn geraakt. De mate van verontreiniging is divers, maar in de meeste gevallen gaat het om grond die aan de Achtergrondwaarden voldoet of waarin de Achtergrondwaarden in geringe mate worden overschreden. Vanwege de afwijkende kwaliteit kunnen de bermen niet zonder meer ingedeeld worden in de bodemkwaliteitszone buitengebied. Omdat het vaak om kleine partijen grond gaat, is onderzoek relatief duur. Vanuit doelmatigheidsoogpunt is een verruiming van het generieke beleid in dit geval geoorloofd.

Binnen de bebouwde kom hebben de wegbermen (trottoir, groenstrook) vaak een kwaliteit die vergelijkbaar is met het omliggende gebied. Grondverzet beperkt zich hier vaak tot reconstructies waarbij een ruimere omgeving betrokken is, bijvoorbeeld rioolrenovatie. Het heeft binnen de bebouwde kom geen zin om voor deze wegbermen gebiedsspecifiek beleid te ontwikkelen. De begrenzing van de wegbermen wordt geïllustreerd in figuur 4. De wegberm betreft een strook met een breedte van maximaal 10 meter uit de rand van de weg, tenzij de berm langs de weg eerder wordt afgesneden door een fysieke grens als een sloot, afrastering of een grens met een ander kadastraal perceel.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4: Begrenzing bermen

5.3.1 Grondverzet in Rijks- en spoorwegbermen

Ten aanzien van de toepassing van grond binnen Rijks- en spoorwegbermen, wordt gebruik gemaakt van het generieke beleidskader.

5.3.2 Grondverzet in gemeentelijke en provinciale wegbermen buiten de bebouwde kom

Voor de wegen buiten de bebouwde kom, die niet in beheer zijn bij Rijkswaterstaat, is een onderverdeling gemaakt in:

  • Doorgaande wegen

  • Overige wegen.

afbeelding binnen de regeling

De definitie van deze wegen is opgenomen in de begrippenlijst in bijlage 1 van deze Nota. De bermen van de doorgaande wegen zijn aangemerkt als aparte zone en ingedeeld in de functie industrie. De bermen langs de overige wegen buiten de bebouwde kom, zijn niet in een aparte zone ingedeeld. Deze wegbermen vallen in de kwaliteitszone van het omliggende gebied (buitengebied) en hebben ook de bodemfunctie van dat gebied (overig: landbouw en natuur).

Voor de toepassing van grond binnen de bermen van de doorgaande wegen, is een Lokale Maximale Waarde (LMW) vastgesteld op het niveau van de kwaliteitsklasse industrie. Voorwaarde bij het grondverzet is dat de toe te passen grond afkomstig is uit het gezamenlijke bodembeheergebied. Is deze grond afkomstig van elders, dan mag die toegepast worden indien voldaan wordt aan de generieke toepassingseisen. De gebiedskwaliteit binnen het bodembeheergebied blijft hiermee gelijk, waarmee voldaan wordt aan het stand-still principe.

Onderzoeksinspanning

Om bij de doorgaande wegen vast te stellen of de vrijkomende grond minimaal voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie, kan volstaan worden met een verminderde onderzoeksinspanning volgens de NEN 5740, onderzoekstrategie VED HE verdacht met onbekende plaats van voorkomen.

De resultaten hiervan worden indicatief getoetst aan de normen van de Regeling bodemkwaliteit. Dergelijk bodemonderzoek kan plaatsvinden op projectbasis of in het kader van de jaarlijkse onderhoudsplanning.

De wegbermen langs de overige wegen buiten de bebouwde kom worden niet in een aparte zone ingedeeld. Zij vallen in de kwaliteitszone van het omliggende gebied (buitengebied) en hebben ook de bodemfunctie van dat gebied (overig: landbouw en natuur). Het grondverzet binnen deze wegbermen kan plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart. Indien grond uit deze bermen elders (dus niet in bermen maar in woon- of buitengebied) wordt toegepast, dient een partijkeuring plaats te vinden.

Wegbermen binnen de gemeente Tytsjerksteradiel

Gemeente Tytsjerksteradiel hanteert een onderscheid tussen doorgaande/lokale wegen en overige wegen. Bij de toepassing van grond en baggerspecie in de doorgaande en lokale wegen wordt gebruik gemaakt van LMW, passend bij de bodemfunctie Wonen. Bij de toepassing van grond uit de wegbermen doorgaande en lokale wegen wordt gebruik gemaakt van de onderzoeksresultaten uit het vastgestelde voorgaande bodembeheer Wegbermen Gemeente Tytsjerksteradiel (mei 2003). De wegbermen zijn destijds volgens de NEN5740 onderzocht. Uit de toetsing volgens het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de boven- en ondergrond van de wegbermen doorgaande en lokale wegen klasse Wonen betreft. PAK-10 is hierin de kritische parameter.

Voor de toepassing van grond en baggerspecie van grond uit wegbermen langs ‘overige wegen’ wordt gebruik gemaakt van LMW, passend bij de bodemfunctie Industrie. Hier geldt de beperking dat de vrijkomende grond uit wegbermen van ‘overige wegen’ niet toegepast mag worden in de doorgaande en lokale wegen. Uit de toetsing volgens het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de boven- en ondergrond van de wegbermen van ‘overige wegen’ circa 80% klasse Industrie betreft en circa 20% Niet Toepasbare grond ofwel sterk verontreinigde grond betreft. PAK-10 is hierin de kritische parameter. Om vast te stellen dat vrijgekomen grond uit de wegbermen van ‘overige wegen’ minimaal voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie, kan volstaan worden met een verminderde onderzoeksinspanning volgens de NEN 5740, onderzoekstrategie VED HE verdacht met onbekende plaats van voorkomen.

Gebruiksrisico’s

Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor dat deze Nota bodembeheer onderbouwt dat de gekozen verruiming van toepassingsnormen niet leidt tot onaanvaardbare risico’s en dat de bodemfunctie geschikt blijft voor het gebruik. De gemeenten hebben ervoor gekozen om de maximale waarden voor de zone “wegbermen hoofdwegen” met bodemgebruiksfunctie industrie aan te laten sluiten bij de landelijke generieke waarden voor deze bodemgebruiksfunctie. Daarmee is per definitie onderbouwd dat de beleidsmatig gekozen verruimde toepassingsmogelijkheden niet tot onaanvaardbare risico’s leiden en de bodem duurzaam geschikt blijft voor het gebruik. De generieke maximale waarden van de functie industrie zijn immers gebaseerd op de afwezigheid van onaanvaardbare risico’s bij deze functie. Daarmee is voldaan aan deze eis.

Tabel grondverzet in bermen

Grondverzet in bermen

Doorgaande wegen Overige wegen

Binnen bebouwde kom

Functie: Gelijk aan omgeving

Toepassing: conform ter plaatse geldend beleid (generiek c.q. gebiedsspecifiek in Harlingen

Bewijsmiddel: bodemkwaliteitskaar of AP04

Buiten bebouwde kom

Functie: Industrie

Toepassing grond en baggerspecie in bermen:

Gebiedsspecifiek, LMW=industrie;

Onderzoek bij grondverzet tussen bermen

Toe te passen grond: indicatief onderzoeken (NEN 5740, strategie VED-HE)

Toepassing van grond van buiten de wegbermen

Bewijsmiddel is de bodemkwaliteitskaart of AP04-onderzoek

Functie: overige (landbouw en natuur)

Toepassing: vrij binnen wegbermen in dezelfde ca-tegorie (buiten bebouwde kom, overige wegen)* Onderzoek: geen Toepassing grond van elders: generiek met be­wijsmiddel: bkk of AP04

Indien bermgrond elders (buiten de wegbermen van de overige wegen buiten de bebouwde kom) wordt toegepast, dan is een AP04 keuring noodzakelijk

  • Onder de gebruikelijke voorwaarden als genoemd in par. 6.3 t/m 6.5

  • Voor Tytsjerksteradiel is de tabel afwijkend, zie hiervoor paragraaf 5.3.2 ”Wegbermen binnen de gemeente Tytsjerksteradiel”

5.3.3 Wegbermen in Grondwaterbeschermings- en waterwingebieden

Ongeacht het hiervoor beschrevene dient voor de toepassing van grond in gebieden die door de provincie Fryslân zijn aangewezen als grondwaterbeschermings- en waterwingebieden voldaan te worden aan de eisen die daarvoor gesteld zijn in de Provinciale Milieuverordening.

5.4 Toepassing baggerspecie in regionale waterkeringen

In het beheergebied dat deze Nota bodembeheer omvat, wordt gebruikgemaakt van een, ten opzichte van het generieke beleidskader, nadere invulling van het verspreidingsbeleid. De invulling bestaat hieruit dat de msPAF-toetsing ook gebruikt kan worden als beoordelingskader voor de aanleg van nieuwe regionale waterkeringen van baggerspecie en het herstellen of het verbeteren van bestaande kades met baggerspecie op andere dan aan een te baggeren watergang grenzende percelen. Verspreidbare bagger is veelal te kwalificeren als schoon of voldoet ruimschoots aan de klasse wonen bij toepassing op landbodem.

Indien baggerspecie direct wordt toegepast bij het herstel, verbeteren of de aanleg van regionale waterkeringen, komt binnen de grenzen van iedere gemeente de eis te vervallen dat de te verspreiden baggerspecie uit de aangrenzende watergang afkomstig moet zijn. Indien van de mogelijkheden van de hiervoor beschreven (gebiedsspecifieke) nadere invulling van het verspreidingsbeleid gebruik wordt gemaakt, dan is de toepassing in tegenstelling tot de reguliere verspreiding wél meldingsplichtig. Deze invulling is afgestemd met het Wetterskip Fryslân.

5.5 Ontvangstplicht

Het Besluit bodemkwaliteit geeft alleen de milieuhygiënische randvoorwaarden, met de bijbehorende reikwijdte, waarbinnen mag worden verspreid.

Het Besluit bodemkwaliteit staat verder los van de bevoegdheden, eigendoms-verhoudingen en ‘ontvangstplichten’ die rondom het verspreiden van baggerspecie in de Waterstaatswet in de Keur van waterschappen zijn geregeld.

Het Besluit bodemkwaliteit geeft daarnaast ook geen maat voor de laagdikte of hoeveelheden. In de Handreiking Besluit bodemkwaliteit is hierover alleen vermeld dat de hoeveelheid, en de daarmee samenhangende laagdikte, in overleg met de eigenaar van het perceel wordt bepaald.

5.6 Kabels en leidingen

De tijdelijke uitname van grond is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht (zie paragraaf 4.5).

Het gescheiden ontgraven en houden van de boven- en ondergrond is in de praktijk bij werkzaamheden aan kabels en leidingen (inclusief riolering) echter moeilijk realiseerbaar. Om de werkbaarheid te vergroten, is door de deelnemende gemeenten besloten om bij de tijdelijke uitname van grond, specifiek bij werkzaamheden aan kabels en leidingen, het niet gescheiden ontgraven en terugplaatsen van de boven- en ondergrond (onder voorwaarden) toe te staan.

In het traject 0,0 - 3,0 m -maaiveld mag de boven- en ondergrond geroerd worden teruggeplaatst. In figuur 5 is één en ander schematisch weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 5: Uitzonderingssituatie leidingentracés

5.7 Gebiedsspecifieke toepassingszones gemeente Harlingen

Naast hiervoor beschreven verruimingen van het generieke beleid kampt de gemeente Harlingen met een knelpunt voor wat betreft de toepassingsmogelijkheden van grond met de kwaliteitsklasse wonen en industrie.

5.7.1 Beleidsmatige keuze

Harlingen streeft ernaar waar mogelijk, vrijkomende grond en baggerspecie toe te passen binnen de eigen gemeentegrenzen. Het aandeel grond daarin met de kwaliteitsklassen wonen en industrie is geschikt voor de bodemfuncties wonen en/of industrie. In de structuurvisie 2025 bestaan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen uit een herstructurering van woongebieden en een herstructurering (Hermes, Koningsbuurt, Industriehaven) en uitbreiding van bedrijventerreinen richting Waddenzee en aan de oostzijde van Harlingen. Bij deze werkzaamheden en met name de uitbreidingen, is een grote grondvraag. In de woongebieden is grond met kwaliteitsklasse wonen daarvoor uitstekend geschikt. Op bedrijventerreinen geldt dit voor grond met de kwaliteitsklasse industrie.

Onder het generieke beleid vormt de dubbele toets op functie en kwaliteit vaak een belemmering op het toepassen van grond met deze kwaliteitsklassen.

Om die reden kiest de gemeente Harlingen beleidsmatig voor het loslaten van de dubbele toets in een aantal zones. Dat betekent dat de gemeente Harlingen bij de toepassing van grond en baggerspecie slechts toetst aan de bodemgebruik-functie.

5.7.2 Uitwerking en randvoorwaarden

De beleidsmatige keuze om de dubbele toets los te laten en slechts te toetsen aan de functie (kwaliteit volgt functie) heeft tot gevolg dat de hergebruiksmogelijkheden van grond met de kwaliteitsklassen wonen en industrie verruimd worden. Concreet betekent dit dat in woongebieden grond met de kwaliteitklasse wonen toegepast mag worden en op (toekomstige) bedrijventerreinen grond met de kwaliteitsklassen wonen en industrie. De Lokaal Maximale Waarden voor de functies Wonen en Industrie zijn weergegeven in tabel 3.

Bodemgebruiksfunctie

Lokaal Maximale Waarde

Wonen

Wonen

Industrie

Industrie

Tabel 3: Lokaal Maximale Waarden gemeente Harlingen

Plaatselijk staan we toe dat de kwaliteit minder wordt, maar wel geschikt blijft voor de functie die het gebied heeft; elders werken we aan verbetering van de bodemkwaliteit. Met het oog op behoud van de overall bodemkwaliteit in Harlingen (stand-still principe) stelt Harlingen de voorwaarde dat de toepassing van voor het gebruik geschikte grond in zones waarvan de bestaande kwaliteit beter is, slechts mag onder de voorwaarde dat de toe te passen grond afkomstig is van het grondgebied van de gemeente Harlingen. Indien grond toegepast wordt die afkomstig is van buiten de gemeentegrenzen, dan is het generieke kader met dubbele toets op functie én kwaliteit van toepassing.

In deze paragraaf zijn de toepassingsmogelijkheden onder dit gebiedsspecifieke kader in Harlingen in een gebiedsspecifieke toepassingskaart opgenomen.

5.7.3 Gebruiksrisico’s

Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor dat deze Nota bodembeheer onderbouwt dat de gekozen verruiming van toepassingsnormen niet leidt tot onaanvaardbare risico’s en dat de bodemfunctie geschikt blijft voor het gebruik. Harlingen heeft ervoor gekozen om de maximale waarden voor de zones met bodemgebruiks-functie wonen en industrie aan te laten sluiten bij de landelijke generieke waarden voor deze bodemgebruiksfuncties. Daarmee is per definitie onderbouwd dat de beleidsmatig gekozen verruimde toepassingsmogelijkheden niet tot onaanvaardbare risico’s leiden en de bodem duurzaam geschikt blijft voor het gebruik.

De generieke maximale waarden wonen en industrie zijn immers gebaseerd op de afwezigheid van onaanvaardbare risico’s bij deze functies. Daarmee is voldaan aan deze eis.

5.8 Gebiedsspecifieke toepassingszones gemeenten Terschelling en Vlieland

De oude kernen van de gemeenten Terschelling en Vlieland zijn reeds lang bewoonde gebieden. Dat vertaalt zich in de kwaliteit van de bovengrond. De dorpskernen van Terschelling-West en Midsland zijn ingedeeld in de kwaliteitsklasse industrie; die van Vlieland in de klasse wonen, maar bij hergebruik van deze grond is de kwaliteitsklasse industrie van toepassing.

Voor beide eilanden geldt dat het grondverzet in de oude kernen weliswaar beperkt is, maar vanwege de geografische ligging is de afvoer van grond uit de gemeente een grote hindernis, omdat die over zee naar het vasteland getransporteerd moet worden. Vanuit duurzaamheidsoogpunt is dit geen solide oplossing.

5.8.1 Gemeente Terschelling

De gemeente Terschelling continueert het beleid dat grond, vrijkomend uit de oude dorpskernen van Terschelling-West en Midsland (zone B4), zoveel mogelijk op eigen terrein herschikt moet worden. Overtollige grond dient afgevoerd te worden naar het vasteland.

In paragraaf 6.2 is beschreven dat er geen sprake is van onacceptabele risico’s voor de mens bij hergebruik van grond uit zone B4 in een woonomgeving.

5.8.2 Gemeente Vlieland

De gemeente Vlieland continueert het beleid dat grond, vrijkomend uit de oude dorpskern (zone B3), zoveel mogelijk op eigen terrein herschikt moet worden. Overtollige grond dient afgevoerd te worden naar het vasteland.

In paragraaf 6.2 is beschreven dat er geen sprake is van onacceptabele risico’s voor de mens bij hergebruik van grond uit zone B3 in een woonomgeving.

6 Gebruik bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel

6.1 Ontgravingskaart

De ontgravingskaart in bijlage 4 van deze Nota bodembeheer wordt geaccepteerd als milieukundige verklaring (art 1 Besluit bodemkwaliteit), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, niet-gezoneerd gebied of onverwachte situaties op de plaats van ontgraving. De ontgravingskaart geeft immers de (gemiddelde) milieuhygiënische kwaliteit van de bodem weer van onverdacht terrein.

6.2 Bijzondere omstandigheden

Met bijzondere omstandigheden wordt bedoeld (historische) activiteiten die (mogelijk) hebben geleid tot een van de omgeving afwijkende bodemkwaliteit. Diffuse

historische achtergrondwaarden vallen hier nadrukkelijk niet onder; wel:

  • bekende en verdachte gevallen van bodemverontreiniging;

  • gesaneerde locaties.

De eerste categorie is (mogelijk) verontreinigd als gevolg van (bedrijfs) activiteiten, waardoor de bodemkwaliteit (mogelijk) afwijkt van de omgeving. Bij de tweede categorie kunnen restverontreinigingen zijn achtergebleven, kan de saneringsdoelstelling functioneel zijn geweest, waarbij verontreiniging in de ondergrond is achtergebleven, of kan de aanvulgrond (leeflaag) een afwijkende kwaliteit hebben. Voor de actuele bodemgegevens dient bij de desbetreffende gemeente navraag te worden gedaan. Voor grond afkomstig van deze locaties is een ander erkend bewijsmiddel noodzakelijk. Zodra afdoende bodemonderzoek op een verdachte locatie heeft uitgewezen dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging als gevolg van de verdachte activiteit en de milieuhygiënische kwaliteit vergelijkbaar is met die van het omliggende gebied, dan wordt deze locatie niet meer aangemerkt als verdacht.

6.3 Niet-gezoneerd gebied

De niet-gezoneerde gebieden zijn op de ontgravingskaart wit weergegeven. Van deze gebieden zijn geen bodemkwaliteitsdata bekend en kan de ontgravingskaart niet als bewijsmiddel dienen. In deze gevallen is een ander erkend bewijsmiddel noodzakelijk.

6.4 Onverwachte situatie

Het kan voorkomen dat, ondanks dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, tijdens de graafwerkzaamheden op de locatie van herkomst alsnog een (mogelijke) afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd. Een onverwachte situatie doet zich voor indien:

  • de grond een afwijkende kleur, geur of samenstelling heeft;

  • de grond een bijmenging aan bodemvreemde materialen bevat (puin, gruis, kooltjes, et cetera) op basis waarvan wordt verwacht dat de bodemkwaliteits-kaart niet meer representatief is voor de milieuhygiënische kwaliteit, dan wel waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze het milieu negatief kan beïnvloeden;

  • in de grond visueel asbest of asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen.

Een onverwachte situatie dient in alle gevallen te worden geregistreerd en onmiddellijk gemeld bij de gemeente, als bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit. In deze gevallen zal aanvullend bodemonderzoek nodig zijn en wordt het werk mogelijk stilgelegd.

6.5 Overige erkende bewijsmiddelen

Wanneer de ontgravingskaart niet als milieukundige verklaring van toepassing is, dan dient gebruik te worden gemaakt van een ander erkend bewijsmiddel. Deze zijn:

  • 1.

    partijkeuring;

  • 2.

    erkende kwaliteitsverklaring;

  • 3.

    fabrikant-eigen verklaring;

  • 4.

    bodemonderzoek volgens NEN 5740 (onderzoeksstrategieën voor in-situ partijkeuringen) en NEN 5720.

Bij al het milieuhygiënisch onderzoek naar de kwaliteit van een partij toe te passen grond of baggerspecie dan wel van de ontvangende bodem moet voldaan worden aan de eisen, zoals die gesteld zijn in Kwalibo (Hoofdstuk 2, Besluit bodemkwaliteit).

7 Melding, toezicht en handhaving

7.1 Meldingsplicht voor de toepasser

Op grond van artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit moeten alle toepassingen van grond en baggerspecie worden gemeld, met uitzondering van:

  • het toepassen van minder dan 50 m3 grond en baggerspecie die voldoen aan de Achtergrondwaarden;

  • het verspreiden van baggerspecie op het aangrenzend perceel;

  • het toepassen van grond en baggerspecie door particulieren (behalve wanneer de werkzaamheden worden uitbesteed aan een aannemer; in dat geval moet wel een melding worden ingediend);

  • het verplaatsen van grond binnen één landbouwbedrijf (de grond moet in dat geval wel afkomstig zijn van een binnen hetzelfde landbouwbedrijf gelegen perceel waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld).

Voor het toepassen van grond en/of baggerspecie, die voldoet aan de Achtergrondwaarden, in hoeveelheden vanaf 50 m3, moet eenmalig de toepassingslocatie worden gemeld.

Het meldingsadres voor het toepassen van grond en/of baggerspecie is: www.meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl.

7.2 Behandeling en registratie van meldingen door bevoegd gezag

Het bevoegd gezag toetst de voorgenomen toepassing, en de eventueel bijgeleverde stukken, aan het Besluit bodemkwaliteit en onderliggende Nota bodembeheer. Hierbij worden de meldingen geregistreerd door het bevoegd gezag. De melding geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om te verifiëren of de toe te passen partij en de voorgenomen toepassing voldoen aan de vereisten van het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij wordt beschreven dat door de gemeente bij de melder aanvullende gegevens opgevraagd kunnen worden indien de melding en/of de bijgeleverde gegevens onduidelijk, onvolledig of anderszins niet toereikend zijn. Teneinde de meldingsbereidheid te vergroten zal de gemeente werken middels een handhavingsstrategie (bijlage 7).

7.3 Toezicht en handhaving

Op basis van de prioriteitenbepaling (bijlage 8) wordt een deel van de gemelde toepassingen in het veld gecontroleerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de beoordelingspunten vanuit de prioriteitenbepaling en met name die punten die voor een negatieve c.q. matige score zorgden. Om het toepassen (hergebruik) van grond en baggerspecie op zorgvuldige wijze te kunnen laten plaatsvinden, en om het toezicht hierop te vereenvoudigen, geldt een aantal procedurele voorschriften:

  • indien de uitvoeringsdatum ten tijde van de melding nog niet kan worden aangegeven, dient de gemeente uiterlijk vijf werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden op de hoogte te worden gesteld;

  • de uitvoerder van het project dient de voor de aan te voeren c.q. toe te passen partij grond of baggerspecie relevante bewijsmiddelen te kunnen overleggen;

  • afwijkingen van de oorspronkelijke melding dienen terstond te worden gemeld;

  • wanneer tijdens de uitvoering van het grondverzet uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat de grond of baggerspecie mogelijk is verontreinigd, mag deze grond/baggerspecie niet zonder aanvullend onderzoek of nadere bewerking worden hergebruikt. Indien een dergelijke waarneming wordt gedaan, dient contact te worden opgenomen met de gemeente.

Bij een geconstateerde tekortkoming kan melding worden gedaan bij het toezichtloket Bodem (= Bodemsignaal) van de VROM-inspectie (www.eformulieren-productie.nl/eformulieren/page/EF53011809452055580). Uiteraard is het mogelijk om handhavend op te treden.

Ondertekening

Bijlage

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Opm. 1: Dit zijn landelijk geldende achtergrondwaarden die de bovengrens aangeven voor wat in de dagelijkse praktijk 'schone grond' wordt genoemd. Deze achtergrondwaarden zijn vastgesteld op basis van gehalten zoals deze voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden.