Algemene subsidieverordening Waterschap Limburg

Geldend van 24-05-2022 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening Waterschap Limburg

Het algemeen bestuur van het Waterschap Limburg

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 15 maart 2022;

Gelet op artikel 78 lid 1 van de Waterschapswet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht

BESLUIT:

Vast te stellen de Algemene subsidieverordening Waterschap Limburg

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    Aanvrager: natuurlijke persoon of rechtspersoon;

  • -

    Activiteitenverslag: beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen;

  • -

    Bestuursverklaring: verklaring, afgegeven door de eindverantwoordelijke van de subsidieontvanger, inzake de werkelijk verrichte activiteiten en de daarmee gepaard gaande financiële middelen;

  • -

    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg;

  • -

    Subsidieverstrekking: het totale stelsel van subsidieverlening (op grond van afdeling 4.2.3 van de wet), eventuele bevoorschotting (op grond van artikel 4:53 van de wet), vaststelling (op grond van afdeling 4.2.5 van de wet) en uitbetaling van het subsidiebedrag (op grond van 4:52, 4:53 en 4:56 van de wet);

  • -

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);

  • -

    Waterschap: Waterschap Limburg;

  • -

    Wet: de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de door het dagelijks bestuur te verstrekken subsidies op de hierna volgende beleidsterreinen:

    • a.

      waterbeheer;

    • b.

      waterzuivering

    • c.

      hoogwaterbescherming;

    • d.

      klimaatadaptatie;

    • e.

      het creëren van water(schaps)bewustzijn;

    • f.

      het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • g.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • h.

      het vervullen van maatschappelijke functies van watersystemen;

    • i.

      het tegengaan van watervervuiling.

  • 2. Tenzij het dagelijks bestuur bij de subsidieverstrekking anders bepaalt, zijn titel 4.2 van de wet en deze verordening van toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet.

  • 3. Tenzij in deze verordening of in nadere regels anders is bepaald, zijn titel 4.2 van de wet en deze verordening van toepassing op aanspraken op financiële middelen als bedoeld in artikel 4:21, derde lid van de wet.

Artikel 1.3 Bevoegdheid

  • 1. Het dagelijks bestuur kan de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader bepalen, de criteria die voor die verstrekking gelden vaststellen, en nadere regels stellen ter aanvulling op de regels in deze verordening, een en ander met in achtneming van de in de begroting van het waterschap opgenomen financiële middelen.

  • 2. Het dagelijks bestuur is bevoegd beleidsregels voor subsidieverlening voor specifieke objecten of projecten op te stellen.

Artikel 1.4 Subsidieplafond

  • 1. Met inachtneming van de in de begroting van het waterschap opgenomen financiële middelen, is het dagelijks bestuur bevoegd om bij nadere regels een subsidieplafond vast te stellen.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt bij nadere regels tevens de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 3. Indien een subsidieplafond na vaststelling kan worden verlaagd, dan wijst het dagelijks bestuur bij de bekendmaking van het subsidieplafond op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Hoofdstuk 2 Aanvraag indienen

Artikel 2.1 Aanvraagformulier

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een of meer aanvraagformulieren vaststellen ten behoeve van de aanvraag van een subsidie.

  • 2. Maakt een aanvrager geen gebruik van een vastgesteld aanvraagformulier, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

Artikel 2.2 Te overleggen informatie

  • 1. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van aard en omvang van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      de naam en het IBAN-nummer waar de subsidie aan moet worden overgemaakt;

    • c.

      een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voorzien van een toelichting;

    • d.

      indien de aanvrager een rechtspersoon is, het KvK nummer van zijn statuten, tenzij die al bij het dagelijks bestuur bekend zijn;

    • e.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

    • f.

      een verklaring dat de bij de aanvraag betrokken (rechts)personen niet in enig opzicht gelieerd zijn aan het Waterschap, en;

    • g.

      indien voor dezelfde activiteit tevens bij een of meer andere bestuursorganen of organisaties een subsidie of financiële ondersteuning is of wordt aangevraagd of verkregen, deelt de aanvrager dit mee in zijn aanvraag.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.3 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk 1 april voorafgaand aan dat boekjaar ingediend, tenzij voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen. In dat geval kan de aanvraag tot en met 31 augustus van het betreffende jaar worden ingediend, als deze in vergelijking met de subsidie voor het voorafgaande jaar niet meer dan een trendmatige wijziging inhoudt in verband met de algemene ontwikkeling van het loon- en prijspeil

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend tussen 4 en 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij nadere regels kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 2.4 Ontvangstbevestiging

Het dagelijks bestuur zendt de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag van de subsidie een ontvangstbevestiging.

Hoofdstuk 3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 3.1 Verlening en vaststelling

  • 1. In reactie op de aanvraag wordt eerst een beschikking tot subsidieverlening gegeven, en daarna een beschikking tot subsidievaststelling.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels bepalen dat voor activiteiten waarvoor het te verlenen subsidiebedrag ten hoogste € 25.000,-, inclusief BTW, bedraagt alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven.

Artikel 3.2 Subsidieverlening onder voorwaarde

  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd om een subsidie te verlenen ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2. Het dagelijks bestuur vermeldt in dat geval in de verleningsbeschikking dat de subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen in de begroting beschikbaar worden gesteld.

Artikel 3.3 Bevoorschotting

  • 1. Het dagelijks bestuur kan voorschotten verlenen op verleende subsidies.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur besluit tot bevoorschotting van de subsidie, worden in de beschikking tot subsidieverlening nadere bepalingen omtrent de bevoorschotting opgenomen.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden

Het dagelijks bestuur kan de subsidie in ieder geval weigeren:

  • a.

    als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

  • b.

    de subsidieaanvrager voor de activiteit reeds subsidie ten laste van het Waterschap of een andere overheidsinstantie (Europese subsidie, Rijkssubsidie, provinciale of gemeentelijke subsidie) heeft ontvangen;

  • c.

    indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet betrokken zijn bij het Waterschap Limburg, niet ten goede komen aan ingezetenen van het Waterschap of niet op andere wijze het belang van het waterschap dienen;

  • d.

    als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift of met onderdelen van het Waterbeheerplan of Waterbeheerprogramma; e. voor zover de aanvrager naar het oordeel van het dagelijks bestuur op een andere manier de beschikking heeft of kan krijgen over de geldmiddelen die noodzakelijk zijn om de activiteiten op behoorlijke wijze te kunnen verrichten;

  • f.

    conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidieaanvrager;

  • g.

    indien de structuur en de bedrijfsvoering van de aanvrager aantoonbare twijfels geven over een goed bestuur, danwel indien er sprake is van belangenverstrengeling;

  • h.

    indien het doel of de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen;

  • i.

    als de subsidieaanvraag is ingediend buiten de in artikel 2.3 van deze verordening genoemde aanvraagtermijn.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 4.1 Informatievoorziening

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie dat te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, en ook de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2. De subsidieontvanger verleent aan het dagelijks bestuur, dan wel aan de door dit bestuur aangewezen ambtenaren of deskundigen, inzage in de administratie indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur nodig is voor de beoordeling van de besteding van de verstrekte subsidie.

Artikel 4.2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op het beëindigen van de activiteit, waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      het doen van aangifte van faillissement of het aanvragen van surseance van betaling;

    • d.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat een of meer van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • e.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, en het doel van de rechtspersoon;

    • f.

      ontbinding van de rechtspersoon en de mogelijke financiële afwikkeling, en;

    • g.

      toepassing van de Minnelijke of Wettelijke Schuldregeling (Wsnp) indien de aanvrager een natuurlijk persoon is.

  • 3. Bij subsidies hoger dan € 25.000, inclusief BTW, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het dagelijks bestuur de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

Artikel 4.3 Opleggen andere verplichtingen bij nadere regels

  • 1. Het dagelijks bestuur kan de subsidieontvanger bij nadere regels of bij de subsidieverlening ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet opleggen, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels bepalen dat andere verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie kunnen worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 4.4 Vergoeding wegens vermogensvorming

  • 1. Voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, is het dagelijks bestuur bevoegd om bij nadere regels te bepalen dat de subsidieontvanger daarvoor aan het dagelijks bestuur een vergoeding verschuldigd is.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt bij nadere regels hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling, rekening en verantwoording

Artikel 5.1 Verantwoording zonder subsidieverlening

Indien op grond van artikel 3.1 lid 2 van deze verordening subsidie is vastgesteld zonder dat daaraan voorafgaand een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, toont de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van de activiteiten, dan wel het tijdvak waarvoor subsidie is verstrekt, aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Hierbij legt hij de in artikel 5.3, tweede lid, genoemde stukken over.

Artikel 5.2 Vaststellingsformulieren

  • 1. Het dagelijkse bestuur kan een of meer vaststellingsformulieren vaststellen ten behoeve van de aanvraag tot vaststelling van een subsidie.

  • 2. Maakt een aanvrager geen gebruik van een vastgesteld vaststellingsformulier, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

Artikel 5.3 Verantwoording subsidieverlening tot € 25.000

  • 1. Indien de subsidieverlening minder dan € 25.000, inclusief BTW, bedraagt dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het dagelijks bestuur uiterlijk acht weken na het verrichten van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, dan wel uiterlijk acht weken na de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn verricht.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 5.4 Verantwoording subsidieverlening vanaf € 25.000 en tot € 125.000

  • 1. Indien de subsidieverlening tussen de € 25.000 en € 125.000, inclusief BTW, bedraagt, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het dagelijks bestuur, uiterlijk acht weken na het verrichten van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, dan wel uiterlijk acht weken na de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn verricht.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een financieel verslag, een activiteitenverslag en een bestuursverklaring.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 5.5 Verantwoording subsidieverlening vanaf € 125.000

  • 1. Indien de subsidieverlening € 125.000, inclusief BTW, of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het dagelijks bestuur, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, dan wel uiterlijk 13 weken na de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn verricht.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een financieel verslag, een activiteitenverslag, een bestuursverklaring en een accountantsverklaring.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 5.6 Ambtshalve vaststelling

Indien een aanvraag om subsidievaststelling niet binnen de in artikel 5.3, 5.4 en artikel 5.5 van deze verordening genoemde termijnen is ontvangen, kan het dagelijks bestuur zes weken na een eenmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling van de subsidie.

Artikel 5.7 Ontvangstbevestiging

Het dagelijks bestuur zendt de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag om subsidievaststelling een ontvangstbevestiging.

Hoofdstuk 6 Intrekking en wijziging

Artikel 6.1 Intrekking en wijziging

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:50 van de wet kan het dagelijks bestuur de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidieontvanger;

    • b.

      de subsidieontvanger surseance van betaling is verleend;

    • c.

      de subsidieontvanger in staat van faillissement is verklaard.

    • d.

      er uiterlijk 6 maanden na verstrekking van de subsidie nog geen begin is gemaakt met de activiteiten.

    • e.

      er drie jaar na het verlenen van de beschikking tot subsidieverlening nog geen verzoek tot subsidievaststelling is ingediend.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de gronden waaronder de subsidieverlening kan worden ingetrokken of gewijzigd, als bedoeld in het eerste lid, bij nadere regels uitbreiden.

Hoofdstuk 7 Betaling

Artikel 7.1 Betaaltermijn en verrekening voorschotten

  • 1. De betaling van de subsidie vindt plaats binnen zes weken na de subsidievaststelling, onder verrekening van de reeds betaalde voorschotten.

  • 2. Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij de vaststellingsbeschikking af te wijken van de in het eerste lid genoemde betalingstermijn.

Artikel 7.2 Betaling in gedeelten

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7.1 van deze verordening, kan de betaling van de subsidie ook in gedeelten geschieden.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt in dat geval bij nadere regels hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Hoofdstuk 8 Subsidies per boekjaar

Artikel 8.1 Per boekjaar verstrekte subsidie aan rechtspersonen

  • 1. Op per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid is afdeling 4.2.8 van de wet van overeenkomstige toepassing, tenzij bij nadere regels of bij de subsidieverstrekking anders is bepaald.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels of bij de subsidieverstrekking toepassing geven aan artikel 4:64, derde lid, 4:68, 4:71, eerste lid, 4:72, eerste lid, 4:75, tweede lid, 4:77, 4:78, vijfde lid, 4:79, eerste en tweede lid, van de wet.

  • 3. De subsidie wordt voor ten hoogste vier boekjaren verleend.

Hoofdstuk 9 Bijzondere en slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Als het bij of krachtens deze verordening gestelde voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, kan het dagelijks bestuur gemotiveerd van bepalingen uit deze verordening afwijken.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding en titel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Verordening wordt de Verordening van het algemeen bestuur van het waterschap Limburg houdende regels voor subsidie Algemene subsidieverordening Waterschap Limburg’ ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op vóór voornoemd tijdstip ingediende subsidieverzoeken.

  • 3. De verordening kan worden aangehaald als Algemene Subsidieverordening Waterschap Limburg.

Ondertekening

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 11 mei 202.

De secretaris-directeur,

ir. E.J.M. Keulers MMO

De dijkgraaf,

drs. ing. P.F.C.W. van der Broeck

Toelichting op ASV

Algemene toelichting

Revisie van de ASV

De voorliggende verordening betreft een volledige revisie van de bestaande ASV van het Waterschap Limburg ( Waterschapsblad 2017, 105 en gewijzigd bij Waterschapsblad 2021, 12386). Met de revisie is enerzijds beoogd om de ASV beter te laten aansluiten bij de systematiek van de subsidietitel in de Algemene wet bestuursrecht (‘de wet’ of ‘ Awb ’). Anderzijds is beoogd om de subsidietitel uit de Awb aan te vullen waar de wet daar ruimte toe laat. Verder wordt met deze revisie een duidelijke grondslag aan de ASV toegevoegd voor het vaststellen van nadere regels door het dagelijks bestuur. Ook wordt er een gedifferentieerde regeling voorgesteld voor de verantwoording van subsidies. De mate van verantwoording is daarbij afhankelijk van de hoogte van de verstrekte subsidie.

Wanneer is de ASV van toepassing?

Deze verordening is van toepassing op subsidies die worden verstrekt door het waterschap Limburg. De ASV geldt in dat geval in aanvulling op de wet, die in titel 4.2 een specifieke regeling over subsidies bevat. Artikel 4:21, eerste lid, van de wet bepaalt wat onder een subsidie moet worden verstaan. Het gaat om de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan de betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Voldoet een geldverstrekking aan deze definitie, dan is er sprake van een subsidie en is titel 4.2 van de Awb en de ASV hierop van toepassing. Ook garanties en leningen kunnen onder het begrip vallen en dus een subsidie zijn (CBb 6 oktober 2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 1 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:237; ABRvS 8 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF7186).

Wanneer is de ASV niet van toepassing?

De ASV is niet van toepassing wanneer er geen sprake is van een subsidie. Daarnaast geeft artikel 4:21, tweede en derde lid, van de wet weer op welke verstrekking van financiële middelen titel 4.2 van de wet evenmin van toepassing is. In artikel 1.2, tweede en derde lid, van de ASV, zijn daarover aanvullende bepalingen opgenomen.

Uitwerking bij verordening

In de wet wordt op verschillende plaatsen gesproken over de mogelijkheid om bepaalde zaken bij of krachtens wettelijk voorschrift van toepassing te verklaren of de werking van aangewezen bepalingen uit de subsidietitel juist uit te sluiten. Van die mogelijkheden is in deze verordening zoveel mogelijk gebruik gemaakt. Het onbenut laten van de mogelijkheid om bepaalde zaken bij of krachtens verordening te regelen, laat de mogelijkheid om dit bij subsidieverlening te doen, wanneer de wet dit toestaat, onverlet.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal definities opgenomen, die in deze verordening terugkomen. Voor de uitleg van deze begrippen kan naar deze bepaling worden teruggegrepen. Hiermee wordt herhaling voorkomen. De verhouding tussen de wet, ASV en nadere regels is gelaagd. Indien bepaalde begrippen in de wet zijn omschreven dan komen deze niet in de ASV terug. Dit geldt bijvoorbeeld voor de omschrijving van het subsidiebegrip in artikel 4:21, eerste lid, van de wet. De definities uit de wet en de ASV gelden niet alleen voor de toepassing van deze verordening, maar ook voor de hierop gebaseerde nadere regels.

Voor de uitleg van het begrip aanvrager kan aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in artikel 1:3, derde lid, van de wet.

De omschrijving van het begrip activiteitenverslag is overgenomen uit artikel 4:80 van de wet. Deze bepaling maakt onderdeel uit van de regeling over subsidies die per boekjaar aan rechtspersonen worden verstrekt. Omdat deze bepaling niet voor alle subsidies geldt, is de omschrijving in de begrippenlijst overgenomen.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Uit artikel 4:23, eerste lid, van de wet volgt dat een bestuursorgaan subsidies verstrekt op grond van a) een wettelijk voorschrift, dat b) regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Artikel 1.2 ASV biedt hiervoor een grondslag.

Onder ‘wettelijk voorschrift’ moet worden verstaan een regeling van een orgaan dat aan de Grondwet of een wet in formele zin regelgevende bevoegdheid ontleent. Dit komt erop neer dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een zogenaamd algemeen verbindend voorschrift (ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:413, AB 2019/321 en JB 2019/52; ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:595, AB 2019/320, Gst. 2019/78 en JB 2019/64). De ASV is zo’n algemeen verbindend voorschrift. In het wettelijk voorschrift moeten de belangrijkste aspecten (essentialia) van de subsidieverstrekking worden neergelegd. Dit zijn in ieder geval een omschrijving van of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten. Daarnaast moet worden gedacht aan de aanwijzing van het tot subsidieverstrekking bevoegde bestuursorgaan.

Met artikel 1.2 van deze verordening wordt hieraan uitvoering gegeven. Met het eerste lid van artikel 1.2 van deze verordening wordt het dagelijks bestuur aangewezen als bevoegd orgaan om te besluiten over het verstrekken van subsidies. Dit zijn in beginsel alle subsidies binnen de in artikel 1.2, eerste lid, genoemde beleidsterreinen. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, worden uitgewerkt in op de ASV gebaseerde nadere regels.

Zoals hiervoor al is opgemerkt, geldt de subsidietitel uit de Awb in principe niet voor subsidies waarvoor op grond van artikel 4:23, derde lid, van de wet geen wettelijke grondslag nodig is. Er is voor gekozen om de subsidiebepalingen op deze vorm van geldverstrekking in beginsel alsnog van toepassing te verklaren. Desalniettemin kan het dagelijks bestuur voor de op grond van artikel 4:23, derde lid, van de wet verstrekte subsidies bij subsidieverstrekking bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is (zie artikel 1.2, tweede lid, ASV).

Van de toepassing van titel 4.2 van de wet is tevens uitgezonderd de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens het publiekrecht zijn ingesteld (artikel 4:21, derde lid, van de wet). Artikel 1.2, derde lid, van deze verordening bepaalt dat titel 4.2 van de wet en deze verordening in beginsel wel van toepassing is op aanspraken op financiële middelen als bedoeld in artikel 4:21, derde lid van de wet, zodat ook voor die geldverstrekkingen in principe een met waarborgen omkleed kader geldt. Het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt is mogelijk als dat in deze verordening of in nadere regels is bepaald.

Artikel 1.3 Bevoegdheid

Met artikel 1.3, eerste lid, van deze verordening krijgt het dagelijks bestuur de bevoegdheid om de activiteiten, binnen de beleidsterreinen als genoemd in artikel 1.2, eerste lid, van deze verordening waarvoor de subsidie kan worden verstrekt nader te bepalen. Verder delegeert het algemeen bestuur met deze bepaling de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur om bij nadere regels de criteria voor vestrekking van gelden vast te stellen en nadere regels te stellen in aanvulling op de regels in deze verordening. Hierbij wordt als nadrukkelijke voorwaarde gesteld dat de financiële middelen uit de waterschapsbegroting in acht worden genomen.

Het tweede lid bevestigt de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om beleidsregels vast te stellen (artikel 1:3, vierde lid, jo. titel 4.3 van de wet).

Artikel 1.4 Subsidieplafond

Artikel 4:25 van de wet geeft de mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen. Een subsidieplafond wordt in artikel 4:22 van de wet omschreven als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Het vormt een keuze voor het waterschap om al dan niet met een subsidieplafond te werken.

Vaststellen subsidieplafond

Indien wordt gekozen voor een subsidieplafond, dan schrijft de wet twee voorwaarden voor waaraan moet worden voldaan. Allereerst dient het subsidieplafond bij of krachtens wettelijk voorschrift te worden vastgesteld (artikel 4:25, eerste lid, van de wet). Dat betekent dat het subsidieplafond door het algemeen bestuur moet worden vastgesteld in deze verordening of dat het dagelijks bestuur dit kan doen bij nadere regels. Ten tweede geldt dat de subsidie geweigerd moet worden wanneer de verstrekking het subsidieplafond overstijgt (artikel 4:25, tweede lid, van de wet).

Nu de vraag óf een subsidieplafond wenselijk is en de hoogte daarvan per activiteit kan verschillen, delegeert het algemeen bestuur in artikel 1.4, eerste lid, van deze verordening de bevoegdheid om subsidieplafonds vast te stellen aan het dagelijks bestuur. Dit geeft het waterschap de mogelijkheid om per subsidiabele activiteit af te wegen of de vaststelling van een subsidieplafond nodig en wenselijk is. Het dagelijks bestuur stelt dus bij nadere regels de subsidieplafonds vast. Dit past overigens ook beter bij het bepaalde in artikel 1.3 ASV, dat ervan uitgaat dat het dagelijks bestuur de subsidiabele activiteiten bepaalt. Tegelijkertijd wil het waterschap dat daarbij de begroting in ogenschouw wordt genomen. Daarom regelt artikel 1.4, eerste lid, van de ASV dat het dagelijks bestuur bevoegd is om bij nadere regels een subsidieplafond vast te stellen, met inachtneming van de in de begroting van het waterschap opgenomen financiële middelen.

Verdeling

Het vaststellen van een subsidieplafond heeft tot gevolg dat de subsidie schaars is (ABRvS 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:86; ABRvS 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2310; ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:595). Er kan zich namelijk een situatie voordoen waarin onvoldoende geld aanwezig is om aan alle aanvragers een subsidie toe te kennen. Om te zorgen dat de procedure dan zo eerlijk mogelijk verloopt, is het bestuursorgaan bij het vaststellen van een subsidieplafond verplicht om transparant te zijn over de wijze waarop de subsidies verdeeld worden. Daarom schrijft de wet voor dat de verdelingsmethode moet voldoen aan een aantal voorwaarden.

Allereerst moet bij of krachtens wettelijk voorschrift bekend worden gemaakt hoe de verdelingsmethode wordt bepaald (artikel 4:26, eerste lid, van de wet). De wijze van verdeling dient bij de bekendmaking van het subsidieplafond te worden vermeld (artikel 4:26, tweede lid, ASV). De verdelingscriteria zelf hoeven echter niet per se in de ASV of in nadere regels te worden opgenomen. Dit mag ook in een daarop gebaseerd plan, programma of ander stuk. Wel dient bij de bekendmaking van het subsidieplafond naar deze regels te worden verwezen (Kamerstukken II 23700, nr. 3, p. 48-49). Dit zodat voor de aanvragers voordat de periode van verdeling ingaat, duidelijk is hoe de verdeling in zijn werk gaat (artikel 4:27, eerste lid, van de wet). In dit geval is in artikel 1.4, tweede lid, van deze verordening geregeld dat het dagelijks bestuur de verdelingsmethode van de subsidie bepaalt.

Indien het subsidieplafond pas later bekend wordt gemaakt, dan heeft de bekendmaking in beginsel geen gevolgen voor de aanvragen die al eerder waren ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de wet).

Hoe kan het waterschap subsidies verdelen?

Artikel 1.4 van deze verordening maakt het dus mogelijk dat het dagelijks bestuur bij nadere regels bepaalt a) welk subsidieplafond passend is en b) welke verdelingssystematiek daarbij gehanteerd wordt. Het waterschap kan bijvoorbeeld kiezen voor een verdeling op volgorde van binnenkomst (‘wie het eerst komt, het eerst maalt’), loting of een tendersysteem. De exacte keuze wordt door het dagelijks bestuur in de nadere regels gemaakt.

Gevolgen verlaging subsidieplafond

De wet biedt een mogelijkheid om een subsidieplafond te verlagen indien de begroting dit verlangt. Het kan zijn dat de verlaging van een subsidieplafond een reeds gestarte verdelingsprocedure doorkruist. De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor de aanvragen die al eerder waren ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de wet). Een uitzondering daarop doet zich voor indien (artikel 4:28 Awb):

  • De aanvraag is ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd;

  • De verlaging voortvloeit uit de begroting, en;

  • Bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van de verlaging en de gevolgen voor de al ingediende aanvragen (artikel 4:28 van de wet).

Om ervoor te zorgen dat het dagelijks bestuur deze laatste cumulatieve eis niet vergeet, is ervoor gekozen om expliciet in artikel 1.4, derde lid, van de ASV, te bepalen dat het dagelijks bestuur bij de bekendmaking van het subsidieplafond wijst op de mogelijkheid om het plafond te verlagen en aangeeft wat de gevolgen zijn voor de aanvragen die al zijn ingediend.

Staatssteun

Op deze plek wordt opgemerkt dat in de ASV geen concrete bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot het staatssteunrecht (artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie). De redenen hiervoor zijn als volgt. Allereerst vormt de ASV zelf niet de basis voor subsidieverstrekking. Die basis zal normaliter gelegen zijn in de nadere regels die het dagelijks bestuur kan vaststellen. Bij het opstellen van deze nadere regels moet worden beoordeeld of de op basis daarvan te verstrekken subsidies (mogelijk) kwalificeren als staatssteun. Zo ja, dan zullen de nadere regels zodanig moeten worden opgesteld dat bij subsidieverstrekking voldaan wordt aan het staatssteunrecht. Bijvoorbeeld door aan te sluiten bij de voorwaarden van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, de Landbouwvrijstellingsverordening of de (relevante) De-minimisverordening.

Voor subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet geldt dat deze niet worden verstrekt op basis van nadere regels, waarin waarborgen kunnen worden opgenomen ter voorkoming van onrechtmatige staatssteun. Ten aanzien van die subsidies zal het dagelijks bestuur dus per concreet geval moeten borgen dat de subsidieverstrekking voldoet aan het staatssteunrecht.

Tot slot is van belang dat in artikel 4:35, derde lid, in combinatie met artikel 4:43, tweede lid, van de wet reeds is geregeld dat de subsidieverstrekking wordt geweigerd als deze niet verenigbaar zou zijn met het staatssteunrecht. Ook in zoverre bestaat dus geen aanleiding voor een aanvullende regeling in de ASV. Dit laat natuurlijk onverlet dat bij de behandeling van een concrete aanvraag moet worden beoordeeld of deze (imperatieve) weigeringsgrond van toepassing is.

Hoofdstuk 2 Aanvraag indienen

Hoofdstuk 2 ASV stelt (aanvullende) eisen aan de subsidieaanvraag. Deze bepalingen gelden in aanvulling op de wet.

Artikel 2.1 Aanvraagformulier

Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 2.1, eerste lid, van deze verordening aanvraagformulieren vaststellen. Dit sluit aan bij het bepaalde in artikel 4:4 van de wet, dat aangeeft dat het bestuursorgaan kan bepalen dat aanvragen via een formulier worden ingediend. Voor het indienen van de subsidieaanvraag stelt het dagelijks bestuur daarmee de elektronische weg open (artikel 2:15, eerste lid, van de wet).

Indien er een formulier is vastgesteld, dan moet daarvan bij het indienen van een subsidieaanvraag gebruik worden gemaakt. Indien dat niet gebeurt, dan kan het dagelijks bestuur de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de wet buiten behandeling laten. Het dagelijks bestuur stelt de aanvrager dan dus eerst in de gelegenheid om de aanvraag alsnog via het formulier in te dienen. Voldoet de aanvrager niet, of niet volledig aan dit verzoek, dan kan het dagelijks bestuur de aanvraag buiten behandeling laten. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen dient binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken aan de aanvrager bekend te worden gemaakt (artikel 4:5, vierde lid, van de wet).

Artikel 2.2 Te overleggen informatie

Titel 4.2 van de wet stelt – behoudens voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen, zie de artikelen 4:60 t/m 4:65 van de wet – geen specifieke eisen aan de subsidieaanvraag. Wel volgen enkele eisen waaraan de aanvraag aan moet voldoen uit artikel 4:2, eerste lid, van de wet. Een (subsidie)aanvraag dient in ieder geval de naam en het adres van de aanvrager, dagtekening en aanduiding van de beschikking waar om wordt gevraagd te bevatten.

Uit de tekst ‘tenminste’ in artikel 4:2 van de wet volgt dat de gegevens die bij de aanvraag moeten worden ingediend niet uitputtend zijn. Welke gegevens en bescheiden nodig zijn voor een verantwoorde beslissing op de aanvraag, hangt af van het concrete geval. De gegevens die bij de subsidieaanvraag moeten worden ingediend, zijn opgesomd in artikel 2.2, eerste lid, van deze verordening.

Het tweede lid van artikel 2.2 bepaalt dat het dagelijks bestuur bij nadere regels kan afwijken van de gegevens waar in het eerste lid om wordt gevraagd. Dat biedt dus een mogelijkheid om bij nadere regels, bij de specifieke subsidieaanvraag, minder gegevens te verlangen indien de gegevens niet noodzakelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag.

Artikel 4:2, tweede lid, van de wet biedt de mogelijkheid om de aanvrager na het indienen van de aanvraag te vragen om (extra) gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zouden zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Van die mogelijkheid kan uiteraard ook gebruik worden gemaakt. Daarbij kan bijvoorbeeld verplicht worden gesteld om een foto of factuur te overleggen.

Artikel 2.3 Aanvraagtermijn

Artikel 2.3 van de ASV schrijft de termijnen voor, voor het indienen van de subsidieaanvraag. Het artikel maakt onderscheid tussen subsidies die per kalenderjaar (eerste lid) of per boekjaar (tweede lid) worden verstrekt en andere soorten subsidieaanvragen, zoals activiteitensubsidies (derde lid). Indien de subsidieaanvraag te laat wordt ingediend dan kan dat leiden tot het weigeren van de subsidie (artikel 3.4, onder i, ASV). Het dagelijks bestuur kan op grond van artikel 2.3, vierde lid, van de ASV bij nadere regels per subsidie afwijkende termijnen stellen.

Artikel 2.4 Ontvangstbevestiging

De tekst van artikel 2.4 van deze verordening spreekt voor zich. Het verzenden van een ontvangstbevestiging is bedoeld om de aanvrager de zekerheid te geven dat zijn aanvraag is ontvangen, en op welk moment. Vanaf het moment van ontvangst van de aanvraag gaan termijnen voor de behandeling ervan lopen (zie voor de behandeling van de aanvraag, de artikelen 4:5 en 4:6 van de wet, zie afdeling 4.1.2 van de wet voor de hoorplicht en afdeling 4.1.3 van de wet voor de geldende beslistermijnen). Artikel 4:3a van de wet bepaalt al dat het bestuursorgaan een elektronische aanvraag dient te bevestigen. Met deze bepaling in de ASV geldt deze ontvangstbevestiging ook voor subsidieaanvragen die op een andere manier worden ingediend.

Hoofdstuk 3 Beslissing op de aanvraag

Hoofdstuk 3 van deze verordening stelt eisen aan de beslissing op de subsidieaanvraag. Deze bepalingen gelden in aanvulling op de paragrafen 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3, 4.2.3 en 4.2.8.3 van de wet.

Artikel 3.1 Verlening en vaststelling

Hoofdregel is dat de subsidie wordt verstrekt in twee stappen (artikel 4:29 van de wet). Eerst wordt de subsidie verleend. Vervolgens wordt, zodra de activiteit is verricht of het boekjaar is verstreken, de subsidie vastgesteld. Beide beslissingen staan open voor rechtsbescherming bij de bestuursrechter. Aan beide beslissingen gaat een afzonderlijke aanvraag vooraf. De wetgever heeft toegelicht dat uit artikel 4:29 van de wet niet alleen volgt dat de decentrale wetgever een besluit tot subsidieverlening kan uitsluiten, maar daar ook juist toe kan verplichten (Kamerstukken II 23 700, nr. 3, p. 50). Artikel 3.1, eerste lid, van deze verordening bevestigt de hoofdregel: een subsidie wordt eerst verleend en vervolgens vastgesteld.

Met het besluit tot subsidieverlening krijgt de aanvrager aanspraak op financiële middelen. Dit onder de voorwaarde dat hij de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk verricht, aan al zijn verplichtingen voldoet en er geen reden bestaat om de subsidie te weigeren. Bij het besluit tot het vaststellen van de subsidie gaat het om het definitief bepalen van het bedrag van de subsidie en het verschaffen van aanspraak op de betaling van dit bedrag.

Volstaan met subsidievaststelling

Bij wettelijk voorschrift kan worden afgeweken van de hoofdregel dat subsidieverstrekking in twee stappen plaatsvindt (artikel 4:29 van de wet). Indien van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt dan valt de stap tot subsidieverlening als het ware weg en wordt de subsidie meteen vastgesteld. Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels bepalen dat alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven. Wel beperkt het algemeen bestuur de bevoegdheid van het dagelijks bestuur tot activiteiten waarvoor het te verlenen subsidiebedrag ten hoogste € 25.000,-, inclusief BTW, bedraagt.

Er zijn verschillende omstandigheden te bedenken waarom het aan de subsidievaststelling laten voorafgaan van subsidieverlening een te zware belasting is voor het waterschap. Hierbij kan gedacht worden aan de geringe hoogte van het subsidiebedrag, de doelgroep, het doel dat met de subsidieverstrekking wordt nagestreefd en de controle-intensiteit. In dergelijke omstandigheden kan het dagelijks bestuur overeenkomstig artikel 3.1, tweede lid, van deze verordening bepalen dat verlening en vaststelling in één besluit plaatsvindt. Dit kan het doelmatig werken door de subsidieontvanger bevorderen en voor het waterschap kan deze werkwijze een zekere beperking van de uitvoeringslasten als voordeel hebben. De toetsing achteraf bij deze subsidies is doorgaans minder intensief dan bij de subsidies waaraan verlening vooraf gaat aan de vaststelling (zie ook artikel 4:43 van de wet). De verordening biedt, in aanvulling op artikel 4:43 van de wet, een mogelijkheid om per specifieke subsidie te bezien wat het risico is wanneer de vaststelling vooraf gebeurt. Op die manier worden de lasten voor de subsidieaanvrager en het waterschap beperkt.

De artikelen 4:30 t/m 4:32 van de wet schrijven de gegevens voor die de beschikking tot subsidieverlening kan of dient te bevatten.

Artikel 3.2 Subsidieverlening onder voorwaarde

Artikel 3.2, eerste lid, van de ASV verleent de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur om een subsidie te verlenen ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd. Artikel 4:34, eerste lid, van de wet biedt de mogelijkheid om deze voorwaarde te stellen. Het dagelijks bestuur vermeldt in dat geval op grond van het tweede lid in de verleningsbeschikking dat de subsidie onder deze voorwaarde wordt verleend. Op grond van artikel 4:34, derde lid, van de wet dient het dagelijks bestuur zich hierop binnen vier weken na het vaststellen van de begroting te beroepen. Het dagelijks bestuur maakt een beroep op deze voorwaarde kenbaar door de subsidie in te trekken (artikelen 4:34, vierde en vijfde lid, van de wet).

Artikel 3.3 Bevoorschotting

Onder normale omstandigheden wordt een subsidie betaald nadat de hoogte ervan is vastgesteld. Dat betekent dat de subsidieaanvrager de gesubsidieerde activiteit moet voorfinancieren. Dat kan onwenselijk zijn wanneer de subsidie wordt ingezet als instrument om de activiteit te stimuleren. Daarom wordt aan het dagelijks bestuur in artikel 3.3, eerste lid, ASV de bevoegdheid verleend om voorschotten te verlenen op verleende subsidies. Dit sluit aan bij het bepaalde in artikel 4:95, eerste lid, van de wet, dat onderdeel uitmaakt van de regeling over bestuursrechtelijke geldschulden (titel 4.4 van de wet).

Of er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot bevoorschotting en op welke wijze de bevoorschotting wordt vormgegeven, wordt openomen in de subsidieverleningsbeschikking.

De betaalde voorschotten worden verleend met het te betalen subsidiebedrag (artikel 4:95, vierde lid, van de wet). Het dagelijks bestuur kan onverschuldigde voorschotten terugvorderen (artikel 4:95, vierde en vijfde lid, van de wet). Indien het dagelijks bestuur een voorschot verleent dan dienen op grond van artikel 3.3, tweede lid, van deze verordening in de beschikking tot subsidieverlening nadere bepalingen omtrent de bevoorschotting te worden opgenomen. Dit sluit aan bij het bepaalde in artikel 4:95, zesde lid, van de wet.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden

Artikel 4:35 van de wet vermeldt de omstandigheden waaronder de subsidieverlening in ieder geval kan worden geweigerd. Daarnaast levert de overschrijding van het subsidieplafond een directe weigeringsgrond voor de subsidie op (artikel 4:25, tweede lid, van de wet). Artikel 4:43, tweede lid, van de wet verklaart de weigeringsgronden uit artikel 4:35 van de wet van overeenkomstige toepassing op de beschikking tot subsidievaststelling.

Uit de woorden ‘in ieder geval’ volgt dat de weigeringsgronden die de wet opsomt niet uitputtend zijn en bij verordening kunnen worden beperkt of uitgebreid (Kamerstukken II 23700, nr. 3, p. 58; CRvB 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:119; CRvB 11 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2005, AB 2014/322). De aanvullende weigeringsgronden uit artikel 3.4, eerste lid, van deze verordening zijn geformuleerd in de vorm van een kan-bepaling. Het waterschap kan er dus voor kiezen om de subsidie te weigeren indien zich een van de genoemde gronden voordoet, maar kan ook op grond van een belangenafweging besluiten om daar niet toe over te gaan.

Indien het dagelijks bestuur voornemens is een subsidieaanvraag te weigeren, dient de aanvrager daarover te worden gehoord (artikelen 4:7 en 4:12 van de wet).

Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Uit de artikelen 4:37 t/m 4:39 van de wet volgt welke voorschriften er door het dagelijks bestuur aan een subsidiebeschikking kunnen worden verbonden. De wet maakt daarbij onderscheid tussen drie soorten voorschriften:

  • 1)

    Verplichtingen die volgen uit de wet (artikel 4:37, eerste lid, van de wet).

  • 2)

    Andere verplichtingen, die strekken tot de verwezenlijking van het doel van de subsidie (artikel 4:38, eerste lid, van de wet).

  • 3)

    Andere verplichtingen, die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie (artikel 4:39, eerste lid, van de wet).

Opgemerkt zij dat de exacte verplichtingen en de reikwijdte daarvan in de verleningsbeschikking of nadere regels moeten worden opgenomen. Uit artikel 4:40 van de wet volgt vervolgens dat de verplichtingen na de subsidieverlening kunnen worden uitgewerkt voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel 4.1 Informatievoorziening

Uit de artikelen 4:37 t/m 4:39 van de wet volgt dus dat het waterschap de subsidieverplichtingen die de wetgever in artikel 4:37 van de wet heeft voorgeschreven niet uitputtend zijn en kunnen worden uitgebreid. De artikelen 4:38 en 4:39 van de wet geven hiervoor een grondslag. Artikel 4:38 biedt een mogelijkheid tot het stellen van doelgebonden verplichtingen (verplichten die strekken tot de verwezenlijking van het doel van de subsidie). Deze verplichtingen kunnen worden opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij subsidieverlening. In de artikelen 4.1 en 4.2 van de verordening is de bevoegdheid uit artikel 4:38 van de wet benut om al enkele algemene verplichtingen aan de subsidieaanvragers op te leggen.

Artikel 4.2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 4.2 van deze verordening legt enkele andere, algemene doelgebonden verplichtingen aan de subsidieontvanger op.

Artikel 4.3 Opleggen andere verplichtingen bij nadere regels

In artikel 4.3 van de verordening delegeert het algemeen bestuur de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur om de subsidieverplichtingen uit te breiden. Dit biedt dus een mogelijkheid om de verplichtingen per subsidie bij nadere regels of bij besluit tot subsidieverlening uit te werken. Hoewel de wetgever de voorkeur heeft uitgesproken om de subsidieverplichtingen op te nemen in het wettelijk voorschrift zelf, is het expliciet mogelijk geacht om deze bevoegdheid aan de lagere regelgever te delegeren. Dit werd in het bijzonder passend gevonden wanneer dit tot doel heeft om de verplichtingen toe te spitsen op het concrete geval (Kamerstukken II 23700, nr. 3, p. 62 en 65/66). De op grond van artikel 4:38 van de wet gestelde verplichtingen dienen te voldoen aan de eis dat deze redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken (Kamerstukken II 23700, nr. 3, p. 65; ABRvS 2 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP0361, AB 2004/315).

De niet-doelgebonden verplichtingen uit artikel 4:39 van de wet (verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) kunnen enkel aan de subsidie worden verbonden indien hiervoor bij wettelijk voorschrift in een grondslag is voorzien. Artikel 4.3 biedt de grondslag om deze verplichtingen te stellen en delegeert de bevoegdheid daartoe aan het dagelijks bestuur. Dit biedt dus een mogelijkheid om de verplichtingen per subsidie bij nadere regels uit te werken. Aan het opleggen van een op grond van artikel 4:39 van de wet gestelde verplichting wordt de beperking gesteld dat deze betrekking heeft op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht (zie artikel 4:39, tweede lid, ASV). Met het opleggen van dergelijke verplichtingen moet terughoudend worden omgegaan (Kamerstukken II 1993/94, 23700, 3, p. 67).

Artikel 4.4 Vergoeding wegens vermogensvorming

De tekst van artikel 4.4 van deze verordening spreekt voor zich en sluit aan bij artikel 4:41 van de wet. Artikel 4.4, eerste lid, van deze verordening biedt het dagelijks bestuur een mogelijkheid om – wanneer het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming – bij nadere regels te bepalen dat de subsidieontvanger daarvoor een vergoeding aan het dagelijks bestuur verschuldigd is. Het dagelijks bestuur dient op grond van het tweede lid bij nadere regels te bepalen hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Van belang is nog, dat de vergoeding op grond van artikel 4:41, derde lid, van de wet, door het dagelijks bestuur moet worden vastgesteld binnen een jaar nadat het dagelijks bestuur op de hoogte is gekomen of kan zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, maar in ieder geval binnen 5 jaar na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling, rekening en verantwoording

Afdeling 4.2.5 van de wet bevat bepalingen over de subsidievaststelling. De subsidieontvanger dient na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen (artikel 4:44, eerste lid, van de wet). Hierop bestaan twee uitzonderingen. Allereerst wanneer een van de omstandigheden uit artikel 4:44, eerste lid, van de wet zich voordoet. Ten tweede wanneer op grond van artikel 3.1 van deze verordening is bepaald dat de subsidie gelijktijdig met de verlening wordt vastgesteld. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de subsidieontvanger gegevens te overleggen waaruit volgt dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden. Ook dient hij een verantwoording van de uitgaven en inkomsten te geven (artikel 4:45 van de wet).

Het subsidiebedrag wordt in beginsel vastgesteld overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening (artikel 4:46, eerste lid, van de wet). Dit kan anders zijn indien een van de omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, van de wet zich voordoet.

Het besluit tot subsidievaststelling geeft aanspraak op het vastgestelde subsidiebedrag (artikel 4:42 van de wet). Uit de artikelen 4:43, eerste en tweede lid, en artikel 4:32 van de wet volgt welke informatie het besluit tot subsidievaststelling in ieder geval dient te bevatten. De weigeringsgronden uit artikel 4:35 van de wet en de subsidieverplichtingen die op grond van de artikelen 4:38 en 4:39 van de wet aan de subsidieontvanger kunnen worden opgelegd zijn van overeenkomstige toepassing op het besluit tot subsidievaststelling.

Artikel 5.1 Verantwoording zonder subsidieverlening

Artikel 5.1 van de verordening stelt een algemene, voor iedere subsidieontvanger gestelde verplichting voor het geval dat er geen besluit tot subsidieverlening aan de subsidievaststelling vooraf is gegaan. In dat geval dient de subsidieontvanger binnen 6 maanden na afloop van de activiteit, dan wel het tijdvak waarvoor subsidie is verstrekt, aan te tonen dat de activiteiten zijn uitgevoerd. De subsidieontvanger is hiertoe op grond van artikel 4:45, eerste lid, van de wet al verplicht bij het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling. Indien de subsidieaanvraag meteen wordt vastgesteld, dan geldt deze verplichting niet. Om de besteding van gelden adequaat te kunnen controleren, wordt de subsidieontvanger verplicht om deze gegevens na het uitvoeren van de activiteit of na afloop van het tijdvak alsnog te overleggen. Daarbij dient hij tevens een financieel verslag en activiteitenverslag in te dienen, als genoemd in artikel 5.3, tweede lid, van deze verordening.

Artikel 5.2 Vaststellingsformulieren

In artikel 2.1 van deze verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur formulieren kan vaststellen waarmee de subsidieaanvraag moet worden ingediend. Artikel 5.2 bevat een soortgelijke bepaling voor de aanvraag tot subsidievaststelling, waarvoor een aparte aanvraag moet worden ingediend. Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.1 van deze verordening.

Artikelen 5.3 t/m 5.5 Verantwoording

Het waterschap maakt bij de procedure tot de subsidievaststelling gebruik van een zogenoemde staffelvariant. Hierbij wordt bij de vaststelling van subsidies gedifferentieerd naar gelang de hoogte van het subsidiebedrag, de mogelijkheid om controle uit te oefenen en de zwaarte van de verantwoording. Het voordeel van een dergelijke staffelvariant is om de administratieve lasten van de aanvrager en het waterschap bij relatief lage subsidiebedragen te beperken. Het waterschap stelt afwijkende voorwaarden voor de volgende drie categorieën bedragen waarvoor de subsidie is vastgesteld:

  • 1.1.1.

    Bedrag

  • 1.1.2.

    Aanvraagtermijn

  • 1.1.3

    Gegevens die bij de aanvraag moeten worden ingediend

  • 1.1.4.

    Subsidieverlening tot € 25.0000, inclusief BTW (artikel 5.3 van deze verordening)

  • 1.1.5.

    Uiterlijk acht weken na het verrichten van de gesubsidieerde activiteit dan wel de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn verricht

  • 1.1.6.

    Financieel verslag en activiteitenverslag

  • 1.1.7.

    Subsidieverlening tussen de € 25.0000 en € 125.0000, inclusief BTW (artikel 5.4 van deze verordening)

  • 1.1.8

    .Uiterlijk 8 weken na het verrichten van de gesubsidieerde activiteit dan wel de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn verricht

  • 1.1.9.

    Financieel verslag, activiteitenverslag en bestuursverklaring

  • 1.1.10.

    Subsidieverlening hoger dan € 125.0000, inclusief BTW (artikel 5.5 van deze verordening)

  • 1.1.11.

    Uiterlijk 13 weken na het verrichten van de gesubsidieerde activiteit dan wel de datum waarop de activiteit uiterlijk moet zijn verricht

  • 1.1.12.

    Financieel verslag, activiteitenverslag, bestuursverklaring en accountantsverklaring

Het dagelijks bestuur kan bij nadere regels afwijken van de artikelen 5.3 t/m 5.5 van deze verordening.

Artikel 5.6 Ambtshalve vaststelling

Indien er geen aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend, dan kan het dagelijks bestuur de subsidie ambtshalve vaststellen (artikelen 4:44, vierde lid, jo. 4:47 van de wet). Dit geldt op grond van artikel 5.6 van deze verordening ook voor de situatie dat de aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend. In dat geval stuurt het dagelijks bestuur de subsidieaanvager eerst een herinnering. Indien na zes weken nog steeds geen aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen dan stelt het dagelijks bestuur de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 5.7 Ontvangstbevestiging

De tekst van artikel 5.7 van deze verordening spreekt voor zich. Het verzenden van een ontvangstbevestiging is bedoeld om de aanvrager de zekerheid te geven dat zijn aanvraag is ontvangen, en op welk moment. Vanaf het moment van ontvangst van de aanvraag gaan termijnen voor de behandeling ervan lopen (zie voor de behandeling van de aanvraag, de artikelen 4:5 en 4:6 van de wet, zie afdeling 4.1.2 van de wet voor de hoorplicht en afdeling 4.1.3 van de wet voor de geldende beslistermijnen). Artikel 4:3a van de wet bepaalt al dat het bestuursorgaan een elektronische aanvraag dient te bevestigen. Met deze bepaling in de ASV geldt deze ontvangstbevestiging ook voor subsidieaanvragen die op een andere manier worden ingediend.

Hoofdstuk 6 Intrekking en wijziging

Artikel 6.1 Intrekking en wijziging

Hoofdstuk 6 van deze verordening regelt in aanvulling op afdeling 4.2.6 van de wet onder welke omstandigheden een subsidie kan worden ingetrokken of gewijzigd. Afdeling 4.2.6 van de wet maakt onderscheid tussen drie verschillende soorten intrekkings- en wijzigingsgronden.

  • 1)

    Intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening (artikel 4:48, eerste lid, van de wet).

  • 2)

    Intrekken of het ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidievaststelling (artikel 4:49, eerste lid, van de wet).

  • 3)

    Intrekken of het ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening, mits het dagelijks bestuur een redelijke termijn in acht neemt (artikel 4:50, eerste lid, van de wet).

Het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:50 van de wet is onder meer mogelijk in ‘andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen’. Dat biedt dus de mogelijkheid om de gronden van de subsidieverlening in te trekken of te wijzigen, voordat de subsidie wordt vastgesteld, bij verordening uit te breiden. Hieraan wordt in de parlementaire geschiedenis de eis gesteld dat in het wettelijk voorschrift uitdrukkelijk wordt aangegeven in welke gevallen intrekking mogelijk is (Kamerstukken II, 23700, 3, p. 79). Hiervoor is een grondslag geboden in artikel 6.1 van deze verordening. De in dit artikel genoemde gronden om de subsidieverlening te wijzigen of in te trekken gelden dus naast de in artikel 4:48 t/m 4:50 van de wet gestelde gronden om daartoe te besluiten.

Van belang is dat het dagelijks bestuur een redelijke termijn in acht neemt voordat het op grond van artikel 4:50 van de wet overgaat tot wijziging of intrekking. Deze termijn wordt aan de subsidieontvanger gegund om verplichtingen met derden af te wikkelen. De lengte van de termijn hangt af van de aard van de subsidie en gesubsidieerde activiteiten (Kamertukken II 23700, nr. 3, p. 79/80). Hoe verder de intrekking of wijziging ingrijpt in de financiële situatie van de subsidieontvanger, hoe langer de termijn is die in acht moet worden genomen. Het intrekken van de subsidie is enkel onder zwaarwegende omstandigheden mogelijk (Kamerstukken II, 23700, 3, p. 79).

Artikel 6.1, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het dagelijks bestuur de gronden waaronder de subsidieverlening kan worden ingetrokken of gewijzigd, als bedoeld in het eerste lid, bij nadere regels kan uitbreiden.

Hoofdstuk 7 Betaling

Hoofdstuk 7 van deze verordening geeft, in aanvulling op afdeling 4.2.7 en 4.4.1 van de wet, aan hoe betaling van het toegekende subsidiebedrag plaatsvindt. Het subsidiebedrag wordt, op grond van artikel 4:52, eerste lid, van de wet, in beginsel overeenkomstig de beschikking tot subsidievaststelling uitbetaald.

Artikel 7.1 Betaaltermijn en verrekening voorschotten

Het eerste lid van artikel 7.1 bepaalt dat de subsidie wordt betaald binnen zes weken nadat de subsidie is vastgesteld. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:87, eerste lid, van de wet. De beschikking kan vermelden dat betaling later plaatsvindt. Indien er voorschotten zijn betaald, dan worden deze met het vastgestelde subsidiebedrag verrekend. Dit komt overeen met artikel 4:95, vierde lid van de wet. Artikel 7.1, tweede lid, van de verordening bepaalt dat het dagelijks bestuur bij vaststellingsbeschikking kan afwijken van de betalingstermijn van zes weken.

Opschorting van de betalingsverplichting en terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen is voor het waterschap op grond van artikel 4:56 en 4:57 van de wet onverminderd mogelijk.

Artikel 7.2 Betaling in gedeelten

Artikel 4:53, eerste lid, van de wet maakt het mogelijk om een subsidie in gedeelten te betalen. Dit is met name relevant voor direct vastgestelde subsidies, zonder dat daaraan een verleningsbesluit aan vooraf is gegaan. Betaling in gedeelten is volgens de wet mogelijk onder twee voorwaarden:

  • a)

    Een wettelijk voorschrift bepaalt hoe de gedeelten worden berekend;

  • b)

    Een wettelijk voorschrift bepaalt op welke tijdstippen er betaald wordt.

Artikel 7.2, eerste lid, van deze verordening bepaalt expliciet dat de subsidie in gedeelten kan worden betaald. Om aan de overige eisen uit artikel 4:53 van de wet te kunnen voldoen, is het nodig om te bepalen hoe de gedeelten worden berekend en de tijdstippen waarop er in dat geval betaald wordt. Omdat het nagenoeg onmogelijk is om hierbij voor iedere subsidie een gelijke regeling te bieden, bepaalt artikel 7.2, tweede lid, dat het dagelijks bestuur deze aspecten bij nadere regels kan uitwerken.

Hoofdstuk 8 Subsidies per boekjaar

Artikel 8.1 Boekjaar

Afdeling 8.2.8 van de wet bevat bepalingen over per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid. Artikel 4:58, eerste lid, van de wet maakt duidelijk dat het bestuursorgaan er zelf over kan beslissen om afdeling 4.2.8 van de wet al dan niet van toepassing te verklaren. Dit kan bij wettelijk voorschrift (ASV) of bij besluit. In artikel 8.1, eerste lid, van deze verordening heeft het waterschap ervoor gekozen om deze afdeling in beginsel toe te passen op per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Afdeling 8.2.8 van de wet geldt daarmee in aanvulling op de afdelingen 4.2.1 t/m 4.2.7 van de wet (Kamerstukken II, 23700, 3, p. 87) en het bepaalde in de hoofdstukken 1 t/m 7 van deze verordening. Het dagelijks bestuur kan echter bij nadere regels, gelet op de aard van de subsidie, besluiten om afdeling 8.2.8 van de wet daarop niet van toepassing te laten zijn. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan indien de eisen uit de wet te zwaar worden geacht.

De wet biedt een grondslag om bepaalde bepalingen op per boekjaar verstrekte subsidies van toepassing te verklaren of de werking daarvan uit te sluiten. Het gaat hierbij samengevat om de volgende bepalingen:

  • a.

    Afwijken van de aanvraagtermijn van 13 weken (artikel 4:60 van de wet);

  • b.

    Vrijstelling of ontheffing verlenen van het overleggen van een accountantsverklaring bij de subsidieaanvraag (artikel 4:64, derde lid, van de wet);

  • c.

    Boekjaar gelijkstellen aan ander jaar dan kalenderjaar (artikel 4:68 van de wet);

  • d.

    Bepaalde rechtshandelingen van de subsidieontvanger onderwerpen aan toestemming van het bestuursorgaan (artikel 4:71, eerste lid, van de wet);

  • e.

    Subsidieontvanger verplichten tot het vormen van een egalisatiereserve (artikel 4:72, eerste lid, van de wet);

  • f.

    Afwijkende termijn voor de aanvraag subsidievaststelling (artikel 4:74 van de wet);

  • g.

    Vereisten inhoud financieel verslag van toepassing verklaren op subsidiëring waarbij de subsidieontvanger in overwegende mate zijn inkomsten aan de subsidie ontleent (artikel 4:77 van de wet);

  • h.

    Vrijstelling of ontheffing van verplichting tot accountantscontrole (artikel 4:78, vijfde lid, van de wet);

  • i.

    Uitbreiding accountantscontrole tot onderzoek naleving subsidieverplichtingen en vaststelling controleprotocol (artikel 4:79, eerste en tweede lid, van de wet).

Het tweede lid van artikel 8.1 biedt een grondslag aan het dagelijks bestuur om bij nadere regels toepassing te geven aan het bepaalde in de artikelen 4:60, 4:64 derde lid, 4:68, 4:71, eerste lid, 4:72, eerste lid, 4:74, 4:78, vijfde lid, en 4:79, eerste en tweede lid, van de wet en bij subsidieverstrekking toepassing kan geven aan artikel 4:64, derde lid, 4:68, 4:71, eerste lid, 4:72, eerste lid, 4:75, tweede lid, 4:77, 4:78, vijfde lid, 4:79, eerste en tweede lid, van de wet.

Artikel 8.1, derde lid, van deze verordening stelt aan per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen de grens dat deze voor maximaal vier boekjaren kunnen worden verleend.

Hoofdstuk 9 Bijzondere en slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat zich in uitzonderlijke gevallen de situatie kan voordoen dat toepassing van de ASV of de daarop gebaseerde nadere regels wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Artikel 9.1 van deze verordening geeft het dagelijks bestuur in zo’n geval de bevoegdheid om van de bepalingen uit deze verordening af te wijken. Uiteraard zijn de regels uit deze verordening niet voor niets gesteld en dient het dagelijks bestuur daarom terughoudend met deze bevoegdheid om te gaan en het gebruik van deze bevoegdheid uitdrukkelijk te motiveren. De hardheidsclausule ziet op de bij of krachtens deze verordening gestelde regels. Zodoende hoeft er niet aan iedere set nadere regels een afzonderlijke hardheidsclausule te worden toegevoegd.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding en titel

De tekst van artikel 9.2 van deze verordening spreekt voor zich.