Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR676327
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR676327/1
Mobiliteitsplan Gouda 2017–2026
Geldend van 04-05-2022 t/m heden
Intitulé
Mobiliteitsplan Gouda 2017–2026Stad in beweging
Verkeersruimte en historisch stadsbeeld
Leeswijzer |
||
1 |
Het Mobiliteitsplan |
De kenmerken van het plan en de wijze waarop het is opgesteld. |
2 |
Koers voor de stad |
Speerpunten die sterk richtinggevend zijn voor de verdere uitwerking van het mobiliteitsbeleid in de thema’s van de volgende hoofdstukken. |
3 |
Verkeersnetwerken |
De manier waarop de stad is ingericht voor de verschillende vervoerwijzen (auto, vrachtverkeer, openbaar vervoer, fiets, bromfiets, voetgangers). |
4 |
Verkeersveiligheid |
Aanpak voor de verbetering van de verkeersveiligheid. |
5 |
Leefbaarheid en duurzaamheid |
De relatie tussen mobiliteit, de omgeving en de mens: milieu, leefbaarheid (oversteekbaarheid, verkeersoverlast) en duurzame mobiliteit. |
6 |
Bereikbaarheid en doorstroming |
De manier waarop de verschillende vervoersstromen worden afgewikkeld in de stad en de prioriteit bij het kruisen van de stromen onderling. Hierin speelt verkeersmanagement een rol. |
7 |
Parkeren |
Diverse thema’s op het gebied van parkeren: parkeerregulering, parkeren binnenstad en fietsparkeren. |
8 |
Mobiliteitsagenda |
De projecten en acties die moeten worden opgestart om het voorgestelde beleid te realiseren. |
De gegevens en analyses die gebruikt zijn bij het opstellen van dit Mobiliteitsplan zijn opgenomen in het ‘Informatiedocument Mobiliteitsplan Gouda’. Het informatiedocument bestaat uit drie delen:
|
Stad in beweging
Voorwoord
Voor u ligt het nieuwe Mobiliteitsplan van de gemeente Gouda. Een plan met een belangrijk thema, omdat iedere burger en ondernemer dagelijks met mobiliteit te maken heeft.
Na jaren van economische teruggang en stilstand nemen de bedrijvigheid en de werkgelegenheid weer toe. Dat betekent ook een toename van het verkeer. Niet alleen van het woon–werkverkeer, maar ook van het vrijetijdsverkeer. Want we trekken graag meer bezoekers naar onze stad.
De stad zelf is altijd in ontwikkeling en transformatie: de stad beweegt. En haar bewoners en gebruikers moeten zelfs letterlijk kunnen bewegen om hun sociale, culturele, recreatieve en economische activiteiten te kunnen uitvoeren.
Slim en efficiënt
In een compacte stad met een historische kern is het een opgave om het verkeer in goede banen te leiden. We moeten efficiënt met de beperkte ruimte omgaan en slim investeren om de stad gezond en in beweging te houden.
In het Mobiliteitsplan komen alle vormen van vervoer aan bod. We hebben een balans gezocht én gevonden in de verdeling van ruimte voor het autoverkeer en het langzame verkeer, tussen bereikbaarheid en leefbaarheid en verkeersveiligheid.
Maar het een kan niet zonder het ander: om de fietsvoorzieningen te verbeteren, moeten we ook het autoverkeer in de juiste banen leiden. Sommige routes moeten worden verbeterd. Op andere routes moet er meer prioriteit komen voor het langzame verkeer.
Technologie
De technologie is volop in ontwikkeling. Dat biedt extra kansen om efficiënte en betaalbare oplossingen te realiseren. Denk bijvoorbeeld aan het succes van de elektrische fiets, waardoor het gemakkelijker wordt om de auto eens te laten staan. We willen die innovatie ook toepassen in het verkeerssysteem. Zo kunnen we fietsers bij verkeerslichten meer prioriteit geven door het verkeersmanagementsysteem te koppelen aan de smartphone. Het zal ook niet lang meer duren voordat de parkeerautomaten uit het straatbeeld verdwenen zijn. Digitalisering biedt tal van kansen die we tot voor kort niet eens voor mogelijk hadden gehouden!
Terugkijken is leerzaam, maar vooruitkijken is noodzakelijk. Al met al is het nog een forse uitdaging om onze stad bij de tijd te houden, en ervoor te zorgen dat mensen hier graag willen wonen en werken. Kortom,
‘een stad in beweging’
1. Het Mobiliteitsplan
1.1 De stad Gouda
Gouda is een gemeente met 71.189 inwoners (1 januari 2016). De gemeente maakt deel uit van Regio Midden–Holland, en heeft als aangrenzende gemeenten Waddinxveen, Bodegraven–Reeuwijk, Zuidplas en Krimpenerwaard.
De stad ligt centraal in het zuidelijke deel van de Randstad, midden tussen de stedelijke gebieden van Rotterdam, Den Haag en Utrecht. De drie grote steden zelf liggen allen op een afstand van minder dan 45 km, wat ook geldt voor steden als Zoetermeer, Leiden en Delft. Tegelijk grenst Gouda direct aan het landelijk gebied dat wordt gekarakteriseerd door polderlandschappen en groen.
Gouda is een regionale centrumgemeente met voorzieningen als een ziekenhuis, een historische binnenstad met kernwinkelgebied, de markt, een schouwburg, bioscopen en voortgezet, middelbaar en hoger onderwijs. Station Gouda is het knooppunt van openbaar vervoer in de regio.
Kenmerken
De typische kenmerken van Gouda zijn:
- –
de historische binnenstad met singels en grachten;
- –
commerciële activiteiten en werkgelegenheid in de binnenstad en op bedrijventerreinen (Goudse Poort, Kromme Gouwe en Schielands Hoge Zeedijk);
- –
een gedifferentieerde opbouw (oud centrum, oude wijken, naoorlogse stadsuitbreidingen);
- –
de vele watergangen, sloten en vaarten;
- –
haar ligging tussen karakteristieke landschappen als de Krimpenerwaard, de Reeuwijkse Plassen, polders en waterwegen (Gouwe–Nieuwe Gouwe–Gouwekanaal– Stroomkanaal en de Hollandsche IJssel).
Hoofdinfrastructuur
In en om Gouda vinden we de volgende (regionale) hoofdinfrastructuur:
- –
de autosnelwegen A12 en A20 (met sinds eind 2016 de parallelstructuur van de A12: de N451 en de Moordrechtboog N457);
- –
de provinciale wegen N207 (naar Waddinxveen, Wester–gouwe en de Krimpenerwaard) en N228 (naar Oudewater);
- –
de spoorweglijn van Utrecht naar Rotterdam/Den Haag en de aftakking naar Waddinxveen, Boskoop en Alphen aan den Rijn.
1.2 Kenmerken Mobiliteitsplan
Kenmerken van het Mobiliteitsplan |
|
Integraal |
In dit Mobiliteitsplan worden relaties gelegd met andere thema’s en beleidsvelden, zoals duur– zaamheid en economie. Het Mobiliteitsplan kan later worden gebruikt als input voor de Omge– vingsvisie. |
Schaalniveaus |
In het Mobiliteitsplan komen verschillende schaalniveaus aan de orde: regio, stad en wijk. |
Flexibel |
De tijdshorizon is 2026. Het Mobiliteitsplan bevat geen detailoplossingen, maar oplossingsrichtin– gen om de ambities te verwezenlijken. De technologische ontwikkelingen gaan immers snel. We kunnen niet alle veranderingen op langere termijn voorzien. Daarom moet het plan flexibel zijn en vooral gaan over de gewenste effecten. De manier waarop we die effecten kunnen bereiken, wordt vooral bepaald door de Koers die in dit Mobiliteitsplan wordt beschreven. |
Toetsingskader |
Ontwikkelingen en projecten (ruimtelijke indeling, infrastructuur, onderhoud, openbare ruimte) worden uitgewerkt ‘door de bril’ van dit Mobiliteitsplan. |
Inhoud |
De inhoud zegt vooral iets over de gewenste effecten, de relatie tussen mobiliteit en de kwaliteit van de stad, de ontwikkelingen en het efficiënt benutten van ruimte en middelen. |
Rollen |
Niet ieder probleem is een probleem van de overheid. Ook de burger en de maatschappij hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om verkeers– en mobiliteitsgedrag. Het Mobiliteitsplan maakt duidelijk waar een rol voor de gemeente is weggelegd en waar niet. De rol van de gemeente kan variëren van regisseur tot een partij die samenwerkt met anderen om een gezamenlijk doel te bereiken. |
Profileren |
Het Mobiliteitsplan geeft inzicht in de noodzakelijke samenwerking met de omliggende gemeen– ten, overheden, ondernemers, organisaties en marktpartijen. |
Agenda |
De Koers van het Mobiliteitsplan vormt de basis voor de Mobiliteitsagenda. De Mobiliteitsagenda is vervolgens de basis voor uitvoerings– en investeringsplannen en cofinanciering door andere partijen. |
Het laatste gemeentelijke Mobiliteitsplan is in 2007 vastgesteld en heeft een doorlooptijd tot 2020. Maar door economische veranderingen, nieuwe inzichten en andere prioriteiten zijn ruimtelijke ontwikkelingsprogramma’s inmiddels bijgesteld. Infrastructurele maatregelen die in 2007 werden geformuleerd, zijn daardoor niet noodzakelijk of niet uitvoerbaar gebleken. Daarnaast klinkt de roep om het fietsverkeer en het parkeren nadrukkelijker en integraal bij het mobiliteitsbeleid te betrekken. Ook de landelijke tendens om meer in te zetten op een verandering van het mobiliteitsgedrag (‘Beter Benutten’) is van invloed op het mobiliteitsbeleid.
Deze ontwikkelingen maken een actualisatie van het mobiliteitsbeleid wenselijk. We zijn toe aan, zoals het coalitieakkoord 2014–2018 zegt, ‘een geactualiseerd Mobiliteitsplan met realistische doelstellingen met aandacht voor een betere doorstroming, bereikbaarheid, leefbaarheid, duurzaamheid, fietsveiligheid en parkeren’. Ook vragen de beperkte financiele middelen om een prioritering. Daarbij speelt de vraag in welke rol de gemeente op zich neemt bij het oplossen van mobiliteitsvraagstukken.
1.3 Ontwikkeling in fases
Projectfases |
1. Inventarisatie en Ambities |
2. Mobiliteitsplan |
3. Inspraak en besluitvorming |
Inventarisatie
De inventarisatie bestond uit:
- –
het verzamelen en analyseren van de beschikbare gegevens, documenten en (potentiële) ontwikkelingen (ook op maatschappelijk en technologisch vlak);
- –
de consultatie van gemeentelijke beleidsadviseurs van verschillende beleidsvelden (gemeentelijke projectgroep);
- –
de consultatie van de raadsfracties (Startnotitie op 29 april 2015 en een informatieve sessie over ambities op 25 november 2015): de gemeenteraad heeft een aantal thema’s benoemd die ze duidelijk in beeld wil krijgen in het Mobiliteitsplan (verkeersveiligheid, duurzaamheid, bereikbaarheid, doorstroming, leefbaarheid en parkeren);
- –
de consultatie van maatschappelijke organisaties, ondernemers en bewoners (klankbordgroep). De eerste (inventariserende) bijeenkomst vond plaats op 29 oktober 2015.
De inspraak heeft plaatsgevonden in het eerste kwartaal van 2017. De inspraakreacties zijn opgenomen in de Reactienota.
Ambities
Ambities Mobiliteitsplan |
|
Integraal |
Samenhang met andere beleidsterreinen en ontwikkelingen |
Streefbeelden |
Het toedelen van de ruimte aan netwerken en locaties, bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid |
Bereikbaarheid |
‘Vitale’ relaties: de belangrijkste verbindingen met de gewenste kwaliteit |
Grenswaarden |
Benoemen wanneer iets goed is (streefwaarde) en wanneer iets een knelpunt is |
Het staat niet vooraf vast dat alle ambities van het Mobiliteitsplan verwezenlijkt kunnen worden. Bij het opstellen van het Mobiliteitsplan of tijdens de uitwerking daarvan kunnen nadere keuzes en afwegingen noodzakelijk zijn. Een keuze wordt bepaald door:
- –
de mate waarin wordt bijgedragen aan de verschillende ambities;
- –
de uitvoerbaarheid (financieel, technisch, fasering);
- –
het draagvlak (maatschappelijk, bestuurlijk).
Het is de opgave om zo veel mogelijk ambities met elkaar te verenigen. Oplossingen die bijdragen aan meerdere ambities verdienen de voorkeur, zonder de eventuele neveneffecten uit het oog te verliezen.
De teksten in het Mobiliteitsplan geven het voorgestelde beleid en de wensbeelden voor de toekomst weer. |
2. Koers voor de stad
2.1 De Koers is het fundament
Dit hoofdstuk beschrijft de Koers voor het Mobiliteitsplan. In de onderstaande tabel zijn de speerpunten van de Koers benoemd, en is aangegeven met welke thema’s er een relatie is. Daarna worden de speerpunten nader toegelicht. In de volgende hoofdstukken komen de thema’s (inclusief de verkeersnetwerken) aan de orde.
De compacte structuur met de historische binnenstad geven Gouda haar charme en kwaliteiten. Anderzijds betekent het dat grote ingrepen om het gemotoriseerde verkeer anders af te wikkelen nauwelijks mogelijk zijn. Dat levert zelfs beperkingen op voor het fietsverkeer. We moeten het doen met de begrenzingen die deze stad ons oplegt en ervoor moeten zorgen dat de specifieke kwaliteiten verbeterd en geborgd worden. We streven naar een goede verdelingussen de (verkeers)ruimte voor het langzame en het gemotoriseerde verkeer. Het verbeteren van de verkeersveiligheid is daarbij een belangrijke opgave, net als het voorkomen van verkeersoverlast. |
Koers: speerpunten en samenhang met de thema’s |
|||
Speerpunt |
Toelichting |
Relatie met thema(‘s) |
|
Benutten |
Gouda is een karakteristieke stad met een historische binnenstad. In de stad worden de mogelijkheden van de infrastructuur begrensd door de spoordoorsnijdingen, de grachten, de singels en de watergangen. |
Verkeersnetwerken Bereikbaarheid en doorstroming |
|
Leefbaarheid |
De manier waarop we het gemotoriseerde verkeer afwikkelen in de stad heeft grote invloed op de kwaliteit van andere vervoerwijzen, de verkeersveiligheid en de omgeving. Andersom kunnen knelpunten die op dit vlak ontstaan, aanleiding zijn om het gemotoriseerde verkeer in andere banen te leiden. |
Verkeersnetwerken Verkeersveiligheid Duurzaamheid Doorstroming |
|
Verkeersveiligheid |
De verkeersveiligheid in Gouda vraagt nog om de nodige Verkeersveiligheid verbeteringen. Ieder ongeval is er één te veel. Bij een groot deel van de letselongevallen zijn (brom)fietsers betrokken. |
Verkeersnetwerken |
|
Duurzaamheid |
We zetten vooral in op een aangename fietsstad en schoon vervoer. |
Verkeersnetwerken Verkeersveiligheid Leefbaarheid |
|
Binnenstad, singels |
De binnenstad met het kernwinkelgebied en de singels is ons visitekaartje. Het is ook het punt waar diverse verkeersstromen, winkelbezoekers en het historische erfgoed vragen om een evenwichtige verdeling tussen de verkeersruimte en de verblijfsruimte. |
Verkeersnetwerken Veiligheid Leefbaarheid en duurzaamheid Bereikbaarheid en doorstroming Parkeren |
|
Parkeren |
Het parkeren is vooral een vraagstuk van verdeling van de openbare ruimte, financiering en ruimtegebruik. |
||
2.2 Benutten: meer dan infrastructuur alleen
Uitbreiding van de infrastructuur voor de piekmomenten is nog maar beperkt mogelijk en niet kostenefficiënt. De bottlenecks in de stad zijn vrijwel altijd de kruispunten. Daar valt, zo nodig, nog wel winst te behalen. Veel winst is te behalen door een verandering van het mobiliteitsgedrag en verkeersmanagement:
- –
niet reizen;
- –
op een andere tijdstip reizen;
- –
een andere vorm van vervoer gebruiken;
- –
een andere route kiezen;
- –
dynamische routekeuze, doorstroomroutes en dosering.
Verandering van het mobiliteitsgedrag vraagt om inzicht in het keuzeproces (succesfactoren) en om creatieve oplossingen. Zo heeft het spreiden van de aanvangstijden van onderwijsinstellingen een groter effect dan het bijbouwen van infrastructuur en de inzet van extra openbaar vervoer. Het is ook nog eens goedkoper en sneller te realiseren. En zo zal een nieuwe fietsverbinding niet automatisch betekenen dat mensen vaker de fiets gebruiken. Marketing, communicatie en/of financiële prikkels (door werkgevers) voor specifieke doelgroepen zijn vrijwel zeker ook nodig om meer mensen te bewegen om te gaan fietsen.
Om de gewenste effecten en ambities te verwezenlijken, beoordelen we wat de meest efficiënte aanpak (tijd, geld, draagvlak) is: infrastructuur (beperkt) uitbreiden, infrastructuur beter benutten door gedragsverandering en/of (nieuwe) technologie inzetten op het gebied van verkeersmanagement (innovatie, communicatie, informatie).
We zetten altijd eerst in op het beter benutten. Als het niet anders kan en haalbaar is vervolgens op het uitbreiden van de infrastructuur. Daarbij richten we ons vooral op de stadswegen (doorstroomroutes) als de gewenste doorstroomkwaliteit niet wordt behaald. |
Om het wegennet beter te benutten, kan het nodig en nuttig zijn om te investeren in infrastructuur voor het fietsverkeer als dat bijdraagt aan het vergroten van het fietsgebruik en de verkeersdruk op de weg daardoor afneemt.
2.3 Bereikbaarheid én leefbaarheid in balans
Mobiliteit is een voorwaarde voor een goed functionerende stad. Een van de drie speerpunten in deze bestuursperiode (2014–2018) is het bevorderen van de aantrekkelijkheid van Gouda voor inwoners, bedrijven en toeristen. Deze ambitie wordt overgenomen voor de gehele looptijd van dit Mobiliteitsplan.
Bereikbaarheid (auto), veiligheid en leefbaarheid (langzaam verkeer, woonomgeving) zijn communicerende vaten. De auto draagt bij aan de individuele verplaatsingsmogelijkheden en de economische ontwikkeling. Het gemotoriseerde verkeer kan echter ook een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de stad:
- –
minder ruimte voor het langzame verkeer en overige openbare functies;
- –
afname van de bereikbaarheid door congestie;
- –
omgevingshinder en verkeersonveiligheid.
We moeten een goede balans vinden tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid, waarbij het één niet ten koste hoeft te gaan van het ander. De negatieve effecten van de verkeershinder willen we verminderen door stringentere keuzes te maken tussen het hoofdwegennet, het fietsnetwerk en de verblijfsgebieden. |
Hoofdwegennet |
bestaat uit de stadswegen en randwegen waarop het autoverkeer wordt gebundeld. De doorstroming staat centraal, waarbij we ook zorgen voor verkeersveiligheid en oversteekbaarheid. |
Fietsnetwerk |
zijn de doorstroomroutes opgenomen. Op de doorstroomroutes is het uitgangspunt prioriteit en kwaliteit (ruimte, verkeersveiligheid, doorstroming en comfort) voor de fietser. |
Alle ruimte buiten het hoofdwegennet bestaat uit de ver– blijfsgebieden. De verblijfsgebieden zijn bedoeld voor het bestemmingsverkeer en niet voor doorgaand verkeer (sluip– verkeer). In de verblijfsgebieden is het gemotoriseerde verkeer welkom, maar schikt het zich naar de omgeving en de overige verkeersdeelnemers.
Verkeersnetwerken: ruimte verdelen tussen vervoerwijzen en functies optimaal benutten
2.4 Verkeersveiligheid: winst boeken
Een duurzaam verkeersveilige infrastructuur is nodig om het aantal ongevallen te verminderen.
We willen het aantal verkeersslachtoffers gedurende de looptijd van het Mobiliteitsplan (10 jaar) met 50% verminderen en we streven naar 0 verkeersdoden. Daartoe zetten we in op duurzaam veilige infrastructuur, educatie en handhaving. Over 10 jaar willen we het aantal jaarlijkse verkeersslachtoffers teruggebracht hebben van ongeveer 60 tot maximaal 30. |
De aanpak en het succes zullen mede worden bepaald door keuzes die we maken op het gebied van de verkeersstructuur en de ruimteverdeling tussen het langzame en gemotoriseerde verkeer. We moeten extra aandacht hebben voor de kwetsbare verkeersdeelnemers (fietsers, voetgangers, personen met een lichamelijke functiebeperking). Buiten de randwegen en stadswegen moet het gemotoriseerde verkeer zich meer gaan aanpassen ten gunste van de veiligheid van het langzame verkeer.
2.5 Duurzame mobiliteit: meer fieten
De duurzame stad heeft de toekomst. Het klimaatakkoord (Parijs, 2015) betekent dat ook voor het mobiliteitssysteem een transformatie nodig is: het moet schoner en zuiniger en we gaan meer duurzame energie gebruiken. Op dit vlak zal vooral de markt haar werk moeten doen. Daar waar het nodig en mogelijk is, ondersteunen we ontwikkelingen op het gebied van duurzame mobiliteit.
Onze actieve rol ligt vooral op het vlak van het fietsverkeer. De fiets is het duurzame vervoermiddel ‘avant la lettre’. In Gouda wordt al veel gefietst. We willen het gebruik van de fiets verder vergroten door een uitstekend fietsklimaat te bieden. Voor een uitstekend fietsklimaat is het nodig dat we ruimte maken voor de fietser. Doordat de ‘speelruimte’ beperkt is, zijn hier en daar principiële keuzes en slimme oplossingen noodzakelijk. Als de fiets veilig, sneller en gemakkelijker is dan de auto, neemt de aantrekkelijkheid om te fietsen toe. |
De compactheid van Gouda (met fietsafstanden van minder dan 6 km en verplaatsingen tot vaak maximaal 20 minuten) biedt uitstekende fietskansen, temeer daar de ruimtelijk fysieke grenzen van de hoofdinfrastructuur voor het gemotoriseerde verkeer binnen de stad bereikt zijn.
Voor een gezonde duurzame stad is de toename van het fietsgebruik een kans. En hoe paradoxaal het ook lijkt: ook voor het economisch weggebonden gemotoriseerde verkeer is dat van groot belang. Meer fietsen betekent immers een betere benutting van de weginfrastructuur door het (noodzakelijk weggebonden) gemotoriseerde verkeer.
2.6 Binnenstad: verblijven en ontmoeten
De binnenstad is een verkeersluw gebied. Het wordt vooral gebruikt door bestemmingsverkeer (parkeren) en fietsers. De singels rondom de binnenstad vormen nu nog kortsluitroutes tussen delen van het hoofdwegennet, en worden daardoor ook gebruikt door doorgaand gemotoriseerd verkeer. De singels hebben echter ook een belangrijke functie voor het fietsverkeer en het openbaar vervoer. Ze bieden in potentie een aantrekkelijk (historisch) stadsbeeld.
De belangrijkste opgave voor de binnenstad en de singels is het beeld en de beleving van historische stad te borgen of zelfs te versterken, een aangenaam fietsklimaat te bieden, en te zorgen voor een goede bereikbaarheid van de parkeervoorzieningen. |
- –
Voor de binnenstad inclusief de singels betekent dat onder meer:
- –
het verminderen van het doorgaande gemotoriseerde verkeer en het ontwarren van de verkeersknoop Kleiwegplein, waardoor de bereikbaarheid voor het bestemmingsverkeer (parkeren) toeneemt en de wachttijden afnemen;
- –
het bieden van meer ruimte en comfort voor de fietsers;
- –
het verbeteren van de verkeersveiligheid;
- –
het versterken van het historisch stadsbeeld op de singels (inrichting) als unique selling point voor onze eigen bewoners en bezoekers (economische waarde);
- –
het bieden van gastvrijheid en een goede bereikbaarheid voor onze bezoekers, waarbij we rekening houden met de ambitie om te groeien naar 1.000.000 bezoekers per jaar.
Voetgangersgebied en singels
2.7 Parkeren: verdelingsvraagstuk
Zoals ook geldt voor de infrastructuur, zullen we de beschikbare ruimte om te parkeren optimaal moeten gebruiken. Het parkeren is vooral een vraagstuk van verdeling, financiering en ruimtegebruik. Dat betekent dat de rol van de gemeente met name ligt op het bieden van mogelijkheden om de parkeerruimte optimaal te benutten en te verdelen en toe te delen aan gebruikers waaraan we prioriteit willen geven.
Ook heeft de gemeente een rol in het maken van afwegingen bij het verdelen van de openbare ruimte over meerdere functies zoals spelen, groen, verblijven, straatmeubilair, stallen van fietsen en parkeren.
Sinds de laatste uitbreidingen in en rond de binnenstad (Stationsgarage, Klein Amerika, Bolwerkgarage) is het parkeren voor binnenstadbezoekers goed geregeld en is er voldoende ruimte voor de toekomst (groei van het aantal bezoekers). Er zijn nog wel parkeervraagstukken als het gaat om de bewoners van de binnenstad en de woonwijken.
De technologische ontwikkelingen bieden ons meer mogelijkheden om de parkeerruimte op een kostenefficiënte wijze te verdelen. Digitalisering in de parkeerwereld vergroot het gebruikersgemak en verlaagt de exploitatiekosten. In de woonwijken kan de inzet van parkeerregulering (betaald parkeren met vergunningen) zorgen voor een ‘eerlijke’ verdeling en het optimaal benutten van de beschikbare capaci– teit.
Bij het zoeken en vinden van oplossingen voor parkeervraagstukken hanteren we de volgende principes:
|
Wegennetwerk RVVP
Doseerpunt: locatie waar verkeerslichten op een bepaald moment de capaciteit van een bepaalde richting van het gemotoriseerde verkeer beperken, zodat de doorstroming op het vervolg van het traject goed blijft. Het doseerpunt is een bewust gekozen locatie waar eventuele vertraging optreedt, waardoor de verkeershinder (auto, fiets) in andere delen van het netwerk verminderd wordt.
3. Verkeersnetwerken
3.1 Samenhang verkeersnetwerken
Alle vervoerwijzen hebben verkeersruimte nodig. Dat vraagt om keuzes. In dit hoofdstuk zijn de wensbeelden voor de verkeersnetwerken opgenomen. Daarbij is uitgegaan van de volgende principes:
- 1.
Willen het gemotoriseerde verkeer bundelen op een (beperkt) aantal hoofdwegen. Deze wegen hebben de belangrijkste doorstroomfunctie, waarbij we ook moeten zorgen voor verkeersveiligheid en oversteekbaarheid.
- 2.
Het bundelen van het gemotoriseerde verkeer biedt mogelijkheden om op andere kwetsbare routes de verkeersdruk te verminderen en de kwaliteit voor de fietser te verhogen.
- 3.
De belangrijkste fietsroutes lopen zo min mogelijk langs de hoofdwegen. Het fietsen moet vooral aangenaam zijn in een wat rustigere en leuke omgeving.
De voorstellen voor het voetgangersverkeer zijn opgenomen in de hoofdstukken over verkeersveiligheid en leefbaarheid.
3.2 Hoofdwegennet
Het hoofdwegennet bestaat uit drie typen wegen en straten (zie kaartbeeld op vorige pagina): de randwegen, de stadswegen en de stadsstraten.
Randwegen
- 1.
We willen het (regionale) gemotoriseerde verkeer zo snel mogelijk afleiden naar de randwegen die aan ‘buitenzijde’ van de stad liggen. De randwegen sluiten aan op de ‘poorten’ van de stad. Ze spelen een belangrijke rol voor het externe verkeer (herkomst of bestemming buiten Gouda) en bij voorkeur ook bij interne verplaatsingen.
De randwegen maken deel uit van de regionale wegenstructuur die opgenomen is in het Regionale Verkeers– en Vervoerplan (RVVP) van de Regio Midden–Holland.Eind 2016 zijn de Moordrechtboog en de Gouwekruising (parallelstructuur) geopend. Daarmee wordt een betere ontsluiting geboden voor Gouda–west. De Gouwekruising ontlast het Gouweaquaduct op de A12.
- 2.
De stadswegen bundelen en verdelen het verkeer in de stad van en naar de wijken, de binnenstad en de bedrijventerreinen. In de stad zijn de stadswegen de doorstroomroutes. Die zijn van belang voor de (economische) bereikbaarheid, maar ook voor de leefbaarheid (elders verkeersdruk verminderen of vermijden). We willen het autoverkeer bundelen op routes die daar het meest geschikt voor zijn.
Het vrachtverkeer naar de bedrijventerreinen wordt afgewikkeld over de stadswegen. Dat zijn ook de routes voor eventuele LZV’s (lange zware vrachtvoertuigen met een lengte van maximaal 25,25 meter en een gewicht van maximaal 60 ton, die rijden op wegen die daarvoor zijn vrijgegeven).
- 3.
De stadsstraten verzamelen en verdelen het gemotoriseerde verkeer van en naar de bestemmingsgebieden. De stadsstraten zijn de schakels van/naar de randwegen en de stadswegen. De stadsstraten hebben geen functie voor doorgaand regionaal verkeer, zijn belangrijk voor fietsers en maken deel uit van de wijkstructuren. De ruimte op de stadsstraten is vaak beperkt. De stadsstraten vragen om een goede oversteekbaarheid en een goede balans tussen de verblijfsfunctie en de verkeersfunctie.
De verkeerskundige uitgangspunten en ontwerpprincipes voor het hoofdwegennet zijn opgenomen in bijlage 1.
Structuurveranderingen voor een betere kwaliteit in de stad |
|
Geen grote nieuwe infrastructuur |
In het vorige Mobiliteitsplan (2007) waren twee nieuwe schakels opgenomen: de ‘Mijstunnel’ en de ‘Westelijke stadsentree’. Na de reconstructie van het kruispunt Burgemeester van Reenensingel–Goudse Poort en van het Hamstergat blijkt de toegevoegde waarde van een tunnel (tussen Hamstergat en de Spoorstraat) gering te zijn. Een ‘Mijstunnel’ trekt vooral verkeer weg van het Hamstergat, maar bijvoorbeeld niet uit de Spoorstraat. Een ‘Mijstunnel’ draagt niet bij aan het vergroten van de bereikbaarheid en ook niet aan het verminderen van de verkeersdruk op de singels. Een ‘Westelijke stadsentree’ biedt mogelijkheden om de verkeersdruk in het zuidwestelijk deel van Gouda (Korte Akkeren) te verminderen. Daar staat tegenover dat elders binnen het bestaande stedelijk gebied de verkeersdruk weer zal toenemen, vooral rond de binnenstad. Dat leidt eerder tot een afname van de bereikbaarheid en de leefbaarheid dan tot een verbetering. Onderdeel van de ‘Westelijke stadsentree’ is een fietsverbinding. Die optie van een nieuwe fietsbrug willen we wel handhaven. De haalbaarheid van die nieuwe fietsbrug moet nader onderzocht worden. Met een nieuwe fietsbrug bereiken wij het volgende:
|
Autoverkeer meer naar de randwegen en stadswegen
|
In het wegennet zijn de volgende ingrepen (in de gewenste volgorde) nodig om het gemotoriseerde verkeer meer te geleiden naar de randwegen en stadswegen, waardoor de verkeersdruk elders vermindert ten gunste van het verblijfsklimaat, het milieu en de veiligheid en het comfort van de fietser:
Deze voorstellen zijn een uitkomst van een analyse van het wegennet met als doel meer verkeer te bundelen op de randwegen en stadswegen en doorgaande verkeersstromen (singels, A12– Zuidwestelijke Randweg) te voorkomen. Daartoe zijn diverse verkeersstructuren doorgerekend. Een van de conclusies was dat zonder enkele ‘dwingende’ ingrepen de gewenste effecten niet te bereiken zijn. |
3.3 Fietsnetwerk
Het fietsnetwerk bestaat uit de doorstroomroutes voor de fiets. Dat zijn de ‘snelle’ en comfortabele routes waarop de fietser de hoogste prioriteit heeft. Op deze routes concurreert de fiets met de auto qua reistijd. Daarvoor zijn beperkte wachttijden en rechtstreekse routes noodzakelijk. Bij een aantal verbindingen is dat al het geval, maar sommige verbindingen vragen nog om verbeteringen. Op de doorstrooroutes van het fietsnetwerk staan de kwaliteit (doorstroming, comfort, verkeersveiligheid en beleving) van het fietsverkeer centraal. Het fietsen op doorstroomroutes moet vooral leuk zijn. De doorstroomroutes sluiten ook aan op de regionale kwaliteitsroutes (RVVP).
Het gemotoriseerde verkeer moet zich, zo nodig, qua vereersruimte (rijden en parkeren) en verkeersgedrag (sneheid) aanpassen. Op de doorstroomroutes van het fietsnetwerk is 30 km/uur voor het gemotoriseerde verkeer het uitgangspunt, tenzij de fietsvoorzieningen kwalitatief zodanig zijn (vrijliggende fietspaden) dat een hogere maximumsnelheid (50 km/uur) voor het autoverkeer verantwoord is. Buiten de doorstroomroutes zijn er uiteraard ook fietsvoorzieningen. De vorm daarvan hangt af van het type weg (voor verkeerskundige uitgangspunten zie bijlage 1).
Aangename fietsomgeving, prettige beleving en leuk fietsen
Fietsnetwerk: comfort, doorstroming en veiligheid |
|
Opbouw fietsnetwerk |
Het fietsnetwerk is opgebouwd uit de volgende elementen:
Op regionaal niveau zijn directe (snel)fietsroutes gewenst naar Waddinxveen, Bodegraven, Boskoop, Bergambacht, Nieuwerkerk (Rotterdam, dit RVVP–project is al in voorbereiding), Ouderkerk en Moordrecht. Deze kernen liggen op een afstand van minder dan 15 km (goed te fietsen met een elektrische fiets) en leveren het nodige woon–werkverkeer naar Gouda op. |
Meer ruimte voor de fiets |
Op een aantal stads– en wijkstraten zijn nadere keuzes nodig voor de inrichting en het gebruik. Deze straten hebben nu één of meer van de volgende kenmerken: doorgaand verkeer (‘sluipverkeer’), een te hoge verkeersbelasting (volgens de functie van de weg), relatief veel ongevallen, weinig ruimte voor de fietser en onvoldoende kwaliteit van de openbare ruimte. Om deze knelpunten op te lossen en de ambities te verwezenlijken, zijn enkele principiële keuzes nodig. Het gaat om de singels rondom de binnenstad, het Kleiwegplein, de Nieuwe Veerstal, de Joubertstraat, de Koningin Wilhelminaweg, de Reigerstraat, de Lazaruskade en de Wachtelstraat. Op deze doorstroomroutes van het fietsverkeer is het uitgangspunt dat de kwaliteit en de verkeersveiligheid verbeterd worden. Zo nodig moet het autoverkeer zich aanpassen. Zoekrichtingen voor structurele verbeteringen zijn:
Per ‘probleemroute’ worden op basis van de zoekrichtingen varianten uitgewerkt en keuzes voor de uitvoering gemaakt. |
3.4 Openbaar vervoer
Station Goverwelle
Netwerk openbaar vervoer op verschillende schaalniveaus |
|
Opbouw netwerk
|
Het openbaarvervoernetwerk heeft verschillende schaalniveaus: Regio
Stad, wijk en buurt
Voor het stadsvervoer en het flexnet bestaan verschillende financieringsbronnen (openbaar vervoer, leerlingenvervoer, WMO–vervoer). We zoeken naar een optimale invulling van de beschikbare budgetten. Optimaal wil zeggen: zo veel mogelijk reizigers voor de beschikbare middelen. Dat betekent ook dat het stadsvervoer, met weinig reizigers en een lage kostendekkingsgraad, (gedeeltelijk) kan worden vervangen door buurt– en wijkvervoer ‒ en omgekeerd. Daartoe onderzoeken we ook of een stapsgewijze integratie van de verschillende aanbestedingen tot stand kan komen. |
Westergouwe |
Westergouwe ligt dicht bij de stad. Maar een busverbinding naar bijvoorbeeld station Gouda of de binnenstad levert een forse omweg op voor de reizigers. De bereikbaarheidsfunctie van een dergelijke buslijn is daarom gering, zal weinig reizigers trekken en een lage kostendekkingsgraad hebben. Daarom willen we (op termijn, onder regie van de Provincie) een traditionele stadslijn in Westergouwe vervangen door een ander concept: knooppunten die bediend worden door kleinschalig (automatisch) openbaar vervoer op buurtniveau. De knooppunten voor Westergouwe zijn station Gouweknoop en een bushalte aan de zuidzijde (regionale lijn). Voor de langere termijn is dit een ontwikkelingsoptie die voor meerdere delen van Gouda interessant kan worden. Vooruitlopend op een automatisch systeem willen we de kansen voor een vraagafhankelijk buurtsysteem in beeld brengen. Dit systeem is dan een feeder voor het reguliere openbaar vervoer.
|
Openbaar vervoer: aanbod en concurrentiepositie verbeteren |
|
Netwerk, ketens en marketing |
De (inter)regionale positie van Gouda in het openbaar vervoer is sterk. Die positie willen we nog verder versterken. Het regionale netwerk We blijven de ontwikkeling van station Gouweknoop (conform het RVVP) nastreven. We vinden dit station van belang voor de bedrijventerreinen in Gouda en Moordrecht en voor de nieuwe wijk Westergouwe. Het station is een overstappunt (ketenmobiliteit) voor automobilisten die gebruikmaken van de trein, maar mogelijk ook voor bezoekers van de binnenstad. Een robuust openbaarvervoernetwerk wordt dichterbij gebracht door bestuurlijke afspraken rondom het HOV–net Zuid–Holland–Noord, als onderdeel van Randstadnet. De verbeterde spoorverbinding tussen Leiden en Utrecht, in combinatie met de verbeterde infrastructuur tussen Alphen aan den Rijn en Gouda (meer haltes in de nabijheid van bouwontwikkelingen), vormt de ruggengraat van het openbaar vervoer in Midden–Holland, samen met de intercityverbindingen naar de grote steden en Gouda als openbaarvervoerknooppunt in de regio. Ook een mogelijke R–net–verbinding tussen Schoonhoven en Gouda verbetert de bereikbaarheid van de regio (buslijn 197). Alle treinverbindingen hebben een hoge frequentie, met uitzondering van de verbindingen naar de stations in Leidsche Rijn Utrecht (Vleuten, Terweijde, Leidsche Rijn, 2 x per uur). Vanwege de nabijheid is een verhoging van die frequentie gewenst volgens het concept van de Stedenbaan (wonen, werken en recreëren dichter bij het openbaar vervoer brengen). Meer woon–werkverkeer per openbaar vervoer De bereikbaarheid van de bedrijventerreinen per openbaar vervoer is in het algemeen matig tot slecht in vergelijking met de bereikbaarheid per auto. Binnen de huidige mogelijkheden wordt ingezet op:
Binnenstad De bereikbaarheid van de binnenstad per openbaar vervoer is zowel vanuit de regiokernen als vanuit de omliggende stedelijke gebieden goed. Wel is voor OV–reizigers een aantrekkelijke looproute gewenst tussen het station en de binnenstad. Daarvoor is een herinrichting van het Stationsplein, de Vredebest en het Kleiwegplein belangrijk. Ook kunnen concurrerende regionale openbaarvervoerverbindingen door goede marketing en communicatie meer benut worden. In het openbaar vervoer reken je af per persoon, in het autoverkeer per voertuig. Daarom vormen groepstickets (winkelkaartjes en/of meermanskaartjes in de daluren) een belangrijk middel om meer winkelbezoekers voor het openbaar vervoer te laten kiezen. Reistijd en betrouwbaarheid buslijnen Voor de aantrekkelijkheid van de reiziger en vanuit het oogpunt van kostenefficiëntie moeten de stads– en regiobuslijnen direct, snel en betrouwbaar zijn. Op kruispunten met verkeerslichten wordt daarom het openbaar vervoer versneld afgewikkeld via (korte) busstroken en/of beïnvloeding van de verkeerslichten. Die beïnvloeding blijft echter niet ‘onvoorwaardelijk’: in de toekomst wordt die mede bepaald op basis van het aantal reizigers in de bus en het aantal kruisende fietsers. In de verblijfsgebieden valt het openbaar vervoer (stadslijnen) eveneens onder het regime van 30 km/uur. Dat geldt bijvoorbeeld ook op de singels. Voor het openbaar vervoer wordt daar de doorstroming verbeterd door het aantal verkeerslichten te verminderen en de verkeersdruk te verlagen (minder doorgaand verkeer). In de verblijfsgebieden wordt rekening gehouden met de doorstroming en het comfort van het openbaar vervoer. Snelheidsremmers, in de vorm van bijvoorbeeld plateaus, worden daar toegepast in combinatie met haltes. Bereikbaarheid en beschikbaarheid in de stad Mede met het oog op de toekomst (autonome voertuigen, Westergouwe) willen we met de Provincie Zuid–Holland een verdere uitwerking geven aan een toekomstvaste, robuuste en betaalbare opzet van het openbaar vervoer in de stad. We streven naar een optimale mix tussen aanbodgericht (sterke buslijnen) en vraaggericht openbaar vervoer (zoals de GroeneHartHopper). Slecht gebruikte vaste lijnen worden vervangen door een flexibeler systeem dat maatwerk biedt. Dat moet leiden tot een kostenbesparing, maar gelijktijdig tot een betere bediening van de reiziger (van deur tot deur en beschikbaar in geheel Gouda). |
Geregistreerde ongevallen 2010–2014, minimaal één gewonde, ook ongevallen met uitsluitend materiële schade Rood = aantal geregistreerde ongevallen 2010–2014, minimaal één dode
4. Verkeersveiligheid
4.1 Verkeersveiligheid moet beter
Het verbeteren van de verkeersveiligheid is een speerpunt in dit Mobiliteitsplan. De verkeersveiligheid in Gouda laat helaas nog te wensen over. Dat blijkt uit het ongevallenbeeld, dat in werkelijkheid nog ernstiger is doordat de registratie van de ongevallen in de periode 2010– 2013 slecht was.
Opvallend is dat er in Gouda enkele routes zijn waarop het ongevallenbeeld ongunstig is. Dat vraagt dan ook om een integrale aanpak van deze routes in samenhang met een wijziging in de verkeersdruk, het snelheidsgedrag en de ruimte voor het langzame verkeer.
4.2 Duurzaam veilige infrastructuur
Duurzaam veilige infrastructuur: voorkomen is beter dan genezen |
|
Duurzaam veilige verkeersvoorzieningen |
De gemeente heeft als wegbeheerder een verantwoordelijkheid op het gebied van verkeersveiligheid. Nieuwe infrastructuur wordt ingericht volgens de principes van ‘duurzaam veilig’. Dat geldt ook voor herinrichtingen in het kader van groot onderhoud en projecten. Daar waar veel letselongevallen plaatsvinden, gaan we al eerder aan de slag. Voor een duurzaam veilige infrastructuur worden de volgende principes gehanteerd:
Op rotondes krijgt de fietser voorrang. Een verkeersregelinstallatie heeft de voorkeur boven een rotonde als er te weinig ruimte is voor een rotonde of een rotonde te weinig capaciteit biedt of als we moeten kunnen ‘sturen’ (bijvoorbeeld doseerpunten, doorstroomroutes). Vanwege het risico van schijnveiligheid wordt zeer terughoudend omgegaan met zebra’s. Uitzonderingssituaties zijn locaties met veel voetgangers en autoverkeer met lage snelheid (op maximaal één rijstrook) en een uitstekende zichtbaarheid. Ook rotondes lenen zich soms voor een zebra. In een zone van 400 meter rondom voorzieningen (onderwijs, winkels zorg, OV–haltes) is extra aandacht nodig voor de oversteekplaatsen voor voetgangers. Voor het middelbaar onderwijs geldt dit voor een zone van 1.000 meter voor de oversteekplaatsen voor fietsers. |
4.3 Routes en kruispunten
Extra aandacht voor en inzet op de ‘probleemroutes en locaties’ |
|
Prioriteit voor onveilige routes en locaties |
Dankzij de registratie van ongevallen hebben we een beeld van de locaties waar veel veiligheidswinst te behalen is:
|
Veilige kruispuntoplossing in verblijfsgebied
4.4 Kwetsbare verkeersdeelnemers
Kwetsbare verkeersdeelnemers |
|
Fietsers, bromfietsen, voetgangers
|
Bijna 60% van de geregistreerde (2010–2014) verkeersslachtoffers in Gouda (n=237) is fietser (36%) of bromfietser (23%). Voor fietsers en bromfietsers gaan we uit van:
Het aantal geregistreerde ongevallen met voetgangers is lager (n=8) dan dat met (brom)fietsers. De ongevallen zijn divers van aard. Voor voetgangers richten we ons vooral op de oversteekvoorzieningen. |
Schoolroutes
|
Voor de bereikbaarheid van de scholen zijn veilige fietsroutes essentieel. Ook hebben de oversteekvoorzieningen hier de eerste aandacht. De schoolomgeving (basisschool) is op de eerste plaats het domein van de voetganger en de fietser (schoolzone, erf, maximaal 15 km/uur). Voor de basisscholen gaan we uit van een schoolomgeving die vrij is van parkeer– en verkeerschaos op de tijdstippen van halen en brengen. De ouders van de leerlingen spelen een belangrijke rol in het mobiliteitsgedrag op weg naar en rondom de basisscholen. Zij hebben een verantwoordelijkheid op het gebied van verkeersveiligheid. Door de inrichting en parkeerverboden willen we voorkomen dat er pal voor de deur van de school geparkeerd wordt. De parkeerplaatsen liggen wel in de buurt van de school, maar niet voor de deur. Vanaf de parkeerplaatsen moeten de schoolkinderen de school zelfstandig kunnen bereiken. Samen met de school (bestuur, leerkrachten, ouders, scholieren) beoordelen we de looproutes en brengen we, als daartoe aanleiding is, verbeteringen aan. Voorwaarde is echter wel dat de basisschool actief is op het gebied van verkeersveiligheid (verkeerslessen en het stimuleren van lopen en fietsen naar school, ‘veiligheidslabel’) zodat de inspanningen en investeringen elkaar versterken. |
Geregistreerde letselongevallen fiets 2010–2014
Geregistreerde letselongevallen bromfiets 2010–2014
4.5 Inclusieve samenleving
Ontwerpen vanuit diverse invalshoeken |
|
Inclusieve samenleving
|
In het VN–verdrag staat dat personen met een beperking toegang moeten hebben tot de fysieke omgeving en tot vervoer in zowel stedelijke als landelijke gebieden. De gemeente Gouda gaat verder werken aan een inclusieve samenleving: een samenleving die algemeen toegankelijk is. In een inclusieve samenleving kan iedere burger, met of zonder beperking, volwaardig meedoen. Het huidige overheidsbeleid is gericht op het langer thuis blijven wonen van ouderen. Dat stelt ook eisen aan de toegankelijkheid van de openbare ruimte en de voorzieningen. Om personen met een lichamelijke functiebeperking zelfstandig te kunnen laten deelnemen aan het verkeer (integrale toegankelijkheid) zijn er speciale voorzieningen en kaders nodig voor routes, locaties, kruispunten, voorzieningen, het openbaar vervoer en parkeren. Uniformiteit in de aanpak is van groot belang, net als het herhalen van succesvolle toepassingen, het consequent uitvoeren van richtlijnen (opnemen in gemeentelijke leidraad Inrichting Openbare Ruimte) en het hanteren van kaders bij projecten en onderhoudswerkzaamheden. Er is hier ook een samenhang met de regels voor uitstallingen (obstakelvrije routes) en het parkeren van fietsen. Als beheerder van de openbare ruimte heeft de gemeente een regierol op het gebied van toegankelijkheid. Voor deelname aan het verkeer zijn de volgende voorzieningen nodig:
Daarnaast gaan digitale hulpmiddelen een grotere rol spelen. We willen met de belangenorganisaties in beeld brengen welke toepassingen voor Gouda nuttig zijn en versneld tot extra resultaten kunnen leiden. Behalve de ‘solitaire’ voorzieningen voor personen met een lichamelijke functiebeperking worden ook de volgende routes en verbindingen beoordeeld en zo nodig integraal verbeterd:
Uitwerking vindt projectgewijs plaats bij herinrichtingen, in overleg en samenwerking met de GAB (Goudse Adviesraad voor mensen met een Beperking). |
4.6 Gedrag en handhaving
Gedrag en houding |
|
Verkeerseducatie en training |
Verkeerseducatie op basisscholen en in het voortgezet onderwijs is belangrijk om kinderen de vaardigheden aan te leren die nodig zijn om aan het verkeer deel te nemen. Speerpunten en doelgroepen zijn: veilig fietsen, geen smartphone gebruiken als je fietst, ouderen (vooral gebruikers van scootmobielen) en scholieren (‘schoolopseef’ en ‘totallytraffic’). De gemeente heeft onder andere een faciliterende rol bij de besteding van de regionale middelen (ROVZH: Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid–Holland) ter bevordering van de verkeersveiligheid. Jaarlijks wordt een programma opgesteld in samenwerking met het ROVZH, de politie (handhaving) en VVN. Tevens sluiten wij aan bij het Regionaal Actieprogramma Verkeersveiligheid dat iedere 3 jaar wordt opgesteld. |
Handhaving |
De gemeente Gouda heeft niet de bevoegdheden om zelf de handhaving op verkeersovertredingen te regisseren en uit te voeren. Een goede inrichting beperkt de noodzaak tot handhaving, maar maakt die niet volledig vermijdbaar. Voor de verkeersveiligheid en de vermindering van verkeersoverlast blijft handhaving essentieel. We willen daarom in overleg met de politie werken aan de meest efficiënte aanpak, volgens de volgende principes:
|
4.7 Subjectieve verkeersonveiligheid
Subjectieve verkeersonveiligheid |
|
Buurtlabel
|
Subjectieve onveiligheid hoeft niet te betekenen dat locaties onveilig zijn. Subjectieve onveiligheid kan juist leiden tot ‘behoedzaam’ verkeersgedrag. Daar staat tegenover dat subjectieve onveiligheid wel inzicht geeft in locaties en routes die getoetst kunnen worden op een verhoogd risico en op de uitgangspunten van Duurzaam Veilig (risicogestuurde aanpak). Buurtinitiatieven ter verbetering van de verkeersveiligheid ondersteunen we. Ingebrachte knelpunten toetsen we op de principes van Duurzaam Veilig met prioriteit voor schoolroutes, schoolomgeving, winkelomgeving en snelheidsgedrag. Voor een optimaal effect van investeringen en inspanningen geven we prioriteit aan buurten met een ‘Buurtlabel’ en actieve wijkteams. Het Buurtlabel wordt door Veilig Verkeer Nederland toegekend voor een periode van drie jaar. Bewoners laten daarmee zien dat zij blijvend meewerken aan een verkeersveilige woonomgeving in |
Verblijfsgebied: evenwicht tussen ruimtelijke kwaliteit, inrichting, verkeersfunctie en aangepast verkeersgedrag (30 km/uur)
5. Leefbaarheid en duurzaamheid
5.1 Communicerende vaten
De kwaliteit van de stad wordt mede bepaald door de manier waarop het verkeer is georganiseerd en de overlast door het gemotoriseerde verkeer wordt beperkt. De gebieden buiten het hoofdwegennet zijn de verblijfsgebieden. Daar is het gemotoriseerde verkeer ondergeschikt aan het gebruik van de openbare ruimte door langzaam verkeer, voor spel en sport, en voor ontmoetingsruimten (winkel, voorzieningen, groen).
De ontwikkeling naar duurzame mobiliteit heeft positieve effecten op de stad: elektrische voertuigen leveren geen uitstoot op en maken minder geluid. Meer fietsen betekent meer vitaliteit en gezondheid, minder emissie en minder ruimtebeslag (per verkeersdeelnemer).
5.2 Verblijfsgebieden
30 km/uur is de regel, sneller de uitzondering |
|
30 km/uur uitbreiden |
De standaard in de stad is 30 km/uur, behalve op onderdelen van het hoofdwegennet (randweg, stadswegen en enkele stadsstraten). De 30 km/uur–gebieden worden uitgebreid met de straten waar de intensiteit minder dan 4.000 mvt/etmaal bedraagt (prognose). Dit geldt ook voor enkele stadsstraten zolang de fietsvoorzieningen daar nog niet de gewenste kwaliteit hebben (bijvoorbeeld Joubertstraat, Wachtelstraat, Reigerstraat, Koningin Wilhelminaweg). Ook in de wijkstraten geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Dat betekent dat de inrichting daarop wordt afgestemd, waarbij rekening wordt gehouden met de busroutes en de hoofdroutes van de hulpdiensten. Deze routes krijgen geen steile verkeersdrempels. |
Sluipverkeer |
De verblijfsgebieden zijn voor het herkomst– en bestemmingsverkeer. Doorgaand verkeer is verkeer dat via een verblijfsgebied van de ene stadsweg of stadsstraat naar een andere stadsweg of stadsstraat rijdt. Als het doorgaande verkeer meer dan 15% uitmaakt van het verkeer bij de aansluiting met de stadsweg of stadsstraat, is er sprake van sluipverkeer. Dan zijn er maatregelen nodig. Bij de keuze voor bepaalde maatregelen werken we in deze volg– orde:
|
Wijkstraten |
Binnen de verblijfsgebieden liggen de wijkstraten. De wijkstraten hebben op wijkniveau een verzamelfunctie. Ze sluiten aan op stadswegen of stadsstraten en verbinden dus het verblijfs– gebied met het hoofdwegennet. De verkeersintensiteit is op de wijkverzamelstraten hoger dan in de rest van het verblijfsgebied. Dat vraag speciale aandacht voor de fietsvoorzieningen (fietsstrook, fietspad), de verkeersveiligheid en de oversteekvoorzieningen. |
Voetgangersruimte |
Aangename loopverbindingen zijn gewenst:
|
5.3 Binnenstad en omgeving
Meer bezoekers en toch verkeersluwer |
|
Historisch beeld
|
Gouda is interessant voor (internationale) bezoekers. De stad is uitstekend lopend en fietsend te ontdekken. Het station (trein, bus, parkeren) en de Nieuwe Veerstal (boot, parkeren) zijn de ‘poorten’ voor de binnenstad met aantrekkelijke entrees aan de noord– en zuidzijde (Stationsplein en het Schielands Hoge Zeedijk/Nieuwe Veerstalplein). Het realiseren van verkeersluwe en parkeerarme routes en ruimtes versterkt het historisch profiel en de economische positie. |
Bezoekerstoename
|
Het is eerst zaak om het potentieel aan nieuwe bezoekers te interesseren voor een bezoek aan Gouda. Mobiliteit speelt een rol in het aanbod van arrangementen waarin de trein, het parkeren, de (elektrische) fiets en/of de boot zijn inbegrepen. Het ontzorgen en bieden van gemak en zekerheid wordt door bezoekers op prijs gesteld. Grote touringcars horen niet thuis in de binnenstad, maar wel aan de rand van de binnenstad. De afzetlocaties voor de touringcars worden bijvoorbeeld het station (noordzijde of zuidzijde), Klein Amerika (nu al het geval) en de Nieuwe Veerstal. Vanaf deze punten kunnen bezoekers lopen, fietsen of een stadstoer doen in bijvoorbeeld (elektrische) fietstaxi’s. |
Singels voor bestemmingsverkeer (auto) en langzaam verkeer |
De hele binnenstad (waar gemotoriseerd verkeer is toegestaan) inclusief de singels beschouwen wij, conform het Mobiliteitsplan van 2007, als een verblijfsgebied (30 km/uur). De singels bieden nu nog een directe verbinding van noord naar zuid (en andersom) en zijn daardoor nog altijd aantrekkelijk voor het doorgaande gemotoriseerde verkeer. Dat zal nog worden versterkt als de mobiliteit groeit als gevolg van de economische en ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld Westergouwe, 4.000 woningen). Op de singels komen problemen voor: verkeersonveiligheid, beperkte ruimte voor de fietser, emissie, geluidoverlast en een niet optimaal stadsbeeld (inrichting). Voor de singels geven we verder uitwerking aan:
|
Prognoses verkeersintensiteiten (2025) na wijzigingen in het wegennetwerk volgens dit Mobiliteitsplan (exclusief effecten van mobiliteitsmanagement en toename fietsgebruik)
Kolom A: Prognose intensiteiten 2025 zonder maatregelen in wegennet
Kolom B: Verandering intensiteiten 2025 door veranderingen in het wegennet conform de voorstellen van het Mobiliteitsplan (de kleuren geven de verschillen aan)
5.4 Milieu
Meer bezoekers en toch verkeersluwer |
|
Geluid |
Er treden op het gebied van luchtkwaliteit geen knelpunten op. De emissiewaarden dalen op de singels. |
Emissie |
Er treden op het gebied van luchtkwaliteit geen knelpunten op. De emissiewaarden dalen op de singels. |
Vrachtverkeer |
In verband met de leefbaarheid (geluid, verkeersveiligheid) is een reductie van het vracht– verkeer gewenst op onder andere de Bodegraafsestraatweg, de Joubertstraat en de singels. De reductie van het vrachtverkeer wordt meegenomen bij de maatregelen om de hoeveel– heid doorgaand verkeer op deze routes te verminderen. |
5.5 Schoon en zuiniger vervoer
Schoon vervoer |
|
Elektrisch
|
Voor de inzet van elektrisch vervoer zien we de volgende mogelijkheden en bijdragen:
|
Deeleconomie
|
We faciliteren het parkeren van een deelauto door een parkeerplaats te reserveren voor deelauto’s die als zodanig herkenbaar zijn (naam van het aanbiedende bedrijf op het voertuig). In de wijken met een hoge parkeerdruk willen we samen met de aanbieders de voordelen van een deelauto extra onder de aandacht brengen. Dat geldt specifiek voor de doelgroep ouderen, die vaak nog maar in beperkte mate gebruikmaken van de auto. |
Toerisme |
Schoon vervoer over water is van harte welkom. Daarvoor zijn mogelijk meer aanlegpunten nodig (rond de binnenstad). Hetzelfde geldt voor de groeiende markt van de cruisevaart. Die gastvrijheid past ook bij de ambitie van de groei van het aantal bezoekers. In samenwerking met de toeristische sector en OV–fiets is het aantrekkelijk om elektrische fietsen voor gebruik in de stad en regio aan te bieden en/of onder te brengen in verblijfsarrangementen (door de toeristische sector). |
5.6 Fietsen: schoon en gezond
Fiets: positie versterken |
|
Winst op grotere afstanden |
Fietsen draagt bij aan de gezondheid, is schoon, vergt weinig ruimte, geeft geen overlast (geluid, emissie) en zorgt voor een efficiënte benutting van de infrastructuur (vermindert de drukte op het wegennet). Gouda heeft al een hoog aandeel fietsverkeer (40–45%) op de korte afstand (< 7,5 km). De elektrische fiets biedt mogelijkheden om winst te boeken op afstanden tot 15 km. Gedurende de looptijd van het Mobiliteitsplan (10 jaar) willen we een soortgelijk aandeel van het fietsverkeer op alle ritten tot 15 km in het woon– werkverkeer behalen. Voor de overige motieven (onderwijs, boodschappen, winkelen) willen we het gebruik van de fiets bevorderen door comfortabele en herkenbare fietsvoorzieningen aan te bieden. Voor de meeste verplaatsingen in de stad zal de fiets sneller zijn of worden dan de auto. Om gedragsverandering tot stand te brengen willen we ons ook, in samenwerking met andere partijen, richten op de volgende doelgroepen en maatregelen:
|
Ruimte toedelen
|
Een toename van het fietsgebruik komt niet vanzelf tot stand. De stad moet een fietscultuur uitstralen. De fietsvoorzieningen moeten zo aantrekkelijk zijn dat het voor de korte ritten vanzelfsprekend is om de fiets te gebruiken. Daarvoor is een kwaliteitssprong nodig die alleen tot stand komt als we gedurende een lange periode consequent werken aan de verbetering van het fietsklimaat. Het is een kwestie van lange adem. Bij alle ontwikkelingen moet dan ook rekening worden gehouden met de gewenste kwaliteit voor de fietser, en moeten de juiste afwegingen worden gemaakt (bijvoorbeeld als de Fiets Effecten Analyse van de gemeente Groningen). |
Stallen essentieel
|
Het gebruik van de fiets wordt mede bepaald door de stallingsmogelijkheden. Dat wordt steeds belangrijker, omdat ook de fiets een kostbaar bezit is en de elektrische fiets sterk aan populariteit wint. De behoefte aan een stalling (bewaakt of afgesloten) geldt vooral voor de langere verblijfstijden (recreatief winkelen, werken, toerisme, treinreis). Als bewaakt stallen gratis wordt aangeboden op de juiste locaties, blijkt dat altijd succesvol te zijn. Om het gewenste kwaliteitsniveau (bewaakt, gratis) te behalen en te behouden, is een structurele aanpak nodig die borg staat voor continuïteit en betaalbaarheid. |
Verschil in ruimtegebruik door een fiets en een auto
6 Bereikbaarheid en doorstroming
6.1 Bereikbaarheid, wat is dat?
Bereikbaarheid is een containerbegrip. Bereikbaarheid verschilt per tijdstip, per motief (reisdoel) en per vervoerwijze. Het gaat niet alleen over het wegennet maar ook over de positie van de fietser, het openbaar vervoer en het vrachtverkeer. Bereikbaarheid voor een vrachtwagenchauffeur die op tijd bij zijn klant moet zijn, houdt iets anders in dan de bereikbaarheid voor iemand die met de auto een kennis bezoekt. De noodzakelijke punctualiteit en de economische waarde van de reistijd zijn verschillend. Zo is het ook met doorstroming.
Op de stadswegen is de doorstroming zeer belangrijk (economische centra), op de stadsstraten wat minder en in de verblijfsgebieden gaat het om toegankelijkheid en niet om snelheid. In dit hoofdstuk is aan het begrip ‘bereikbaarheid’ handen en voeten gegeven. Er is gedefinieerd welke kwaliteit we willen bereiken, voor wie en op welk tijdstip.
We geven prioriteit aan de zogenaamde vitale relaties. Dat zijn de relaties (verschillende vervoerwijzen) die we essentieel achten voor het economisch en maatschappelijk functioneren van de stad. De vitale relaties zijn sterk gebaseerd op de economische centra (binnenstad en bedrijventerreinen). In een compacte stad met een historische kern moeten we keuzes maken. De groei van het autoverkeer heeft, zeker in de spits, zijn grenzen. Vanuit het oogpunt van bereikbaarheid maar ook leefbaarheid, willen we de doorstroming op de belangrijkste (economische) vitale verbindingen bewaken. De bereikbaarheid wordt niet op kruispuntniveau maar op routeniveau beoordeeld. Verbetering van een kruispunt moet dan ook tot gevolg hebben dat de reistijd op de gedefinieerde route verbetert, en dat het knelpunt niet verschuift. De kwaliteitsdefinities zijn zo samengesteld dat ze gemakkelijk te meten en te toetsen zijn, zodat we ook weten wanneer het goed is of wanneer en waar er een knelpunt optreedt. Op deze wijze kunnen we de gewenste bereikbaarheid van onder andere de economische centra permanent bewaken en/of bijsturen.
6.2 Per vervoerwijze
Bereikbaarheid gedefinieerd |
|
Streefwaarden stadswegen |
Doorstroomroutes (stadswegen) De reistijd op de stadswegen mag in de spits maximaal 50% langer zijn dan in de daluren. Enige vertraging in de spitsuren is onvermijdelijk en acceptabel. Te veel vertraging is niet acceptabel, omdat dat negatieve effecten heeft op de economische bereikbaarheid en leidt tot sluipverkeer. We willen de kwaliteitsmaat ook van toepassing verklaren op de N207 en de Zuidwestelijke Randweg die in beheer en eigendom zijn van de Provincie Zuid–Holland. In 2015 was de reistijd in de spits op de vitale relaties gemiddeld maximaal 28% langer dan in de daluren. De waarde van 28% kwam voor op de N207. Op deze weg zal de verkeersdruk nog toenemen door de ontwikkeling van Westergouwe en de opening van de Moordrechtboog. Naar verwachting zal op de N207 de grenswaarde dan ook overschreden worden. Extra maatregelen op deze weg zijn gewenst, vooral ook om extra verkeer door de stad te voorkomen en voor de bereikbaarheid van de economische centra. Als de gewenste doorstroomkwaliteit door een te hoog verkeersaanbod niet meer geboden wordt, wordt ingezet op de volgende opties:
|
Streefwaarden autoverkeer binnenstad en vrachtverkeer |
Binnenstad (vanaf de stadsrand naar parkeergarages en parkeerterreinen) De reistijd van regionale bezoekers mag op zaterdagmiddag maximaal 75% langer zijn dan ‘s nachts (wanneer de doorstroming niet belemmerd wordt). In 2015 waren de gemeten waarden 59% of lager (Goverwellesingel/Hollandsche IJssel– Stationsgarage). Voor bezoekers vanuit de Krimpenerwaard is een goede bereikbaarheid van Klein Amerika of een alternatief aan de zuidkant van de binnenstad van belang, tegelijk met goede informatie over de routes naar de beschikbare parkeervoorzieningen. Deze streefwaarde is vooral van belang voor de economische bereikbaarheid van de binnenstad. Vrachtverkeer (vanaf de stadsrand naar de bedrijventerreinen) De reistijd van het vrachtverkeer mag in de spits maximaal 75% langer zijn dan in de daluren. In 2015 was de reistijd op de verbinding vanaf de A12 naar de Industriestraat 40% langer dan in de daluren. Dat was de hoogst gemeten waarde. Deze streefwaarde is vooral van belang voor het economisch weggebonden verkeer naar de bedrijventerreinen. |
Fietsverkeer |
Op de doorstroomroutes willen we de wachttijd beperken tot maximaal 10% van de reistijd (bij 18 km/uur). Dat stelt hoge eisen aan deze doorstroomroutes: voorrangroutes, zo veel mogelijk ontmengen van het hoofdwegennet, voorrang op kruispunten en verkeerslichten met korte wachttijden. |
Openbaar vervoer (bus) |
We streven naar een gemiddelde reissnelheid van minimaal 22 km/uur voor het regionale openbaar vervoer vanaf de stadsrand naar station Gouda en een gemiddelde reissnelheid van minimaal 20 km/uur voor het stadsvervoer. Dat laatste wordt overigens sterk beïnvloed door de afstand tussen de haltes. |
6.3 Hulpdiensten
Flexibiliteit en faciliteiten |
|
Hoofdroutes hulpdiensten |
Op de hoofdroutes voor de hulpdiensten houden we er rekening mee dat de calamiteitenlocatie zo snel mogelijk bereikt moet kunnen worden:
|
6.4 Doorstroming
Kruispuntvorm bepalend voor doorstroming |
|
Principes kruispunten |
In het stedelijk gebied wordt de bereikbaarheid op corridors in hoge mate bepaald door de wachttijden op kruispunten. Op deze punten kan niet iedereen onbeperkt en ongehinderd passeren. Hoe we omgaan met de verkeersafwikkeling op de kruispunten, is daarom van belang. Op de stadswegen worden zo veel mogelijk voorrangspleinen toegepast. Daardoor wordt het gebruik van de stadswegen aantrekkelijk, wordt de gewenste bereikbaarheid gegarandeerd, verminderen de omgevingsbelasting (geluid, emissie) en het energieverbruik. Er ontstaat tevens een ‘natuurlijke’ dosering vanaf de wegen en straten van lagere orde. De prioriteit voor het openbaar vervoer wordt in de toekomst mede bepaald op basis van het aantal inzittenden. Als er veel kruisende fietsers zijn, krijgen die meer prioriteit dan een (nagenoeg) lege bus. Op kruispuntniveau worden zo nodig doorstromingsmaatregelen genomen die passen bij de gewenste corridorsnelheid. Kruispunten van randwegen of stadswegen met doorstroomroutes voor de fiets worden ongelijkvloers uitgevoerd als de gewenste doorstroming voor de fietsers (op het kruispunt of de corridor) niet wordt bereikt, er geen andere oplossingen zijn en de uitvoering uiteraard haalbaar is (technisch, ruimtelijk, planologisch, financieel). Op de overige kruispunten van de doorstroomroutes voor de fiets is het uitgangspunt: voorrang voor de fiets. Voor de waterrecreatie is een afstemming van de bloktijden (brugopeningen) gewenst op de spitstijden van het wegverkeer. |
Verkeersregelingen |
|
Wie eerst bij verkeerslichten?
|
In het stedelijk gebied zijn verkeerslichten onvermijdelijk. Daar waar verkeerslichten staan, wordt de doorstroming (alle vervoerwijzen) bepaald door de manier waarop prioriteit wordt verdeeld en de randvoorwaarden die gelden voor bijvoorbeeld de maximale wachttijden. Als onderstaande streefwaarden niet worden behaald, is een nadere afweging tussen de verschillende vervoerwijzen en/of een aanpassing van het kruispunt nodig. Wegennet
Vrachtverkeer Op kruispunten met verkeerslichten krijgen lange voertuigen de mogelijkheid om de groenfase te verlengen. Daarmee worden het brandstofverbruik, de uitstoot en het geluid verminderd. Fiets
Voetgangers
|
6.5 Verkeersmanagement
Meten en sturen |
||
Monitoring |
Het verkeersmanagementsysteem (verkeerslichten, meetpunten, camera’s) richten we zó in dat we de benodigde informatie gemakkelijk kunneninwinnen: intensiteiten (auto, fiets), snelheden en doorstroming. |
|
Sturen |
Met het verkeersmanagementsysteem moeten we kunnen bijsturen om de gewenste doorstroming te bieden. Als dat (structureel) niet voldoende mogelijk is, worden er drie oplossingsrichtingen gehanteerd:
Een specifieke opgave is om het verkeer vanaf de A12 (oost) en Gouda-Noord naar/van de Krimpenerwaard af te wikkelen via de N207. Daarvoor zijn drie maatregelen essentieel: goede doorstroming op de N207, ‘matige’ doorstroming (weerstand) op de Graaf Florisweg, Joubertstraat en Koningin Wilhelminaweg en ten slotte bewegwijzering en/of dynamische route-informatie |
|
Innovatie |
Nieuwe technieken maken nieuwe toepassingen mogelijk. Op het gebied van verkeersmanagement kunnen de volgende toepassingen bijdragen aan ons beleid:
|
|
Voorbeeld van toepassen van innovaties: dynamische parkeerinformatie voor fietsers
Sectoren met parkeerregulering (2016)
7.1 Verdelingsvraagstuk
Bij het ‘toedelen’ van de parkeerruimte maken we onderscheid tussen de binnenstad, de schil rondom de binnenstad en de overige woongebieden. We maken ook onderscheid tussen verschillende typen gebruikers: bezoekers van de binnenstad, bewoners, bezoekers van bewoners en werknemers. In de woonwijken is de parkeerruimte primair voor de bewoners en hun bezoekers. In de binnenstad komen daar de binnenstadbezoekers bij. In en rondom de binnenstad hebben we voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers. Maar in de woonbuurten rondom de binnenstad is de parkeerdruk op bepaalde momenten hoog: overdag door uitwijkgedrag van werknemers en ’s avonds door het autobezit van de bewoners zelf.
Als de parkeerexploitatie een positief saldo laat zien en structureel groeit, willen we die middelen aanwenden om te investeren in activiteiten en projecten die invloed hebben op de parkeervraag en verdeling: aanbod, parkeerregulering, stimuleren vermindering autobezit (waaronder deelauto’s, fietsenstallingen), vermindering autogebruik (fietsenstallingen) en tarievenbeleid (niet verhogen of verlagen). Digitalisering draagt bij aan de kostenverlaging, terwijl gelijktijdig de service, maatwerk, de klantvriendelijkheid en de betalingsbereidheid (opbrengsten) verhoogd kunnen worden. Kostenbesparingen realiseren we ook door gebruik te maken van professionele dienstverleners op de markt van parkeerbeheer. We kunnen dan kostenefficiënt aansluiten bij de digitale infrastructuur en de marktontwikkelingen.
7.2 Parkeren en leefbaarheid
Leefbare wijken: verdelen van de beperkte ruimte |
|
Regulering en draagvlak |
Parkeren is over het algemeen van grote invloed op de leefbaarheid van buurten en wijken. Door de vervuiling (uitstoot), maar ook door de ontsiering van de buurt of wijk. De ruimte is namelijk over het algemeen te schaars om alle wensen in te vullen. Het gaat immers niet alleen om parkeerplaatsen, maar ook om bijvoorbeeld voldoende groen en water, ruimte voor voet- en fietspaden en speelruimte voor kinderen. Voor de leefbaarheid in de wijken is het enerzijds wenselijk om het aantal en het gebruik van auto’s te verminderen en anderzijds om het gebruik van elektrische auto’s en deelauto’s te stimuleren. In gebieden waar de parkeerdruk mede ontstaat door gebruikers van buiten het gebied, is het wenselijk om die auto’s te weren. Over het algemeen gaat dat echter niet vanzelf. De doelen zijn alleen te halen met sturing. Regulering kan dus wenselijk zijn, maar invoering ervan is nog niet altijd een eenvoudige beslissing en een makkelijk te nemen stap. Zowel bij maatregelen om de wijk leefbaar te maken als bij maatregelen om de parkeerdruk aan te pakken, zijn de gebruikers van het gebied niet direct voorstanders. Overwegen we dus om te reguleren aan de voorkant, dan moeten we bepalen hoe zwaar het algemeen belang weegt. Als het voor algemene stadsbrede doelen nodig is, of als in een klein gebied aan de grens van het gereguleerde gebied de leefbaarheid te veel onder druk staat, dan kan besloten worden om zonder toetsing van draagvlak over te gaan tot regulering. Het gebied kan in dat geval groter zijn dan het gebied waarin de leefbaarheid onder druk staat, omdat te voorzien is dat de druk zich anders verplaatst. Als we vanuit de wijk signalen krijgen over de parkeerdruk en willen weten of regulering breder gedragen wordt, kan eerst het draagvlak onder de bewoners worden getoetst. |
Leefbare wijken: verdelen van de beperkte ruimte |
|
Toetsing draagvlak |
Als we ervoor kiezen om het draagvlak te toetsen, hanteren we daarbij de volgende uitgangspunten:
|
Mixed parkeren |
We gaan over tot één uniform systeem voor de parkeerregulering: een open gemengd systeem (‘mixed parkeren’): vergunningen voor belanghebbenden, bezoekersregeling voor bezoek van bewoners en betaald parkeren voor overige gebruikers. Tevens willen we de reguleringstijden gelijk trekken. We beoordelen tevens of we de reguleringstijden kunnen inkorten zonder het gewenste effect te verliezen. |
Wel of niet parkeren in historische stadsruimte?
7.3 Parkeren binnenstadbewoners
Fijn wonen in een mooie binnenstad: anders parkeren? |
|
Eén vergunning per woning |
De ruimte in de binnenstad is beperkt. Daarom handhaven we het uitgangspunt van één parkeervergunning per woning. De aanschaf van een tweede vergunning is desgewenst mogelijk voor parkeerruimte buiten de binnenstad (als daar ruimte voor beschikbaar is). We willen mogelijk ook de parkeerterreinen aan de rand van de binnenstad meer gebruiken voor bewoners, voor zover dat geen problemen oplevert voor de bezoekersfunctie. |
Kwaliteit openbare ruimte binnenstad
|
We willen de beeldkwaliteit en het historische profiel van de binnenstad beter tot hun recht laten komen. Dat kan door delen parkeervrij te maken (denk bijvoorbeeld aan een parkeervrije looproute op de as station-Markt-Hollandsche IJssel). Dat vergt uiteraard wel een adequate oplossing voor de bewoners, waar ook draagvlak voor moet zijn. We gaan daarom als volgt te werk:
|
Gelijke monniken, gelijke kappen |
In de reguleringsgebieden buiten de binnenstad is een bezoekersregeling voor bezoekers van bewoners ingevoerd. Dat is niet het geval in de binnenstad. Voor de binnenstad wordt een bezoekersregeling uitgewerkt. Daarvoor worden specifieke locaties aangewezen waar bezoekers kunnen parkeren op basis van de bezoekersregeling (gereduceerd tarief). De digitalisering biedt ons daartoe meer mogelijkheden (maatwerk). We voeren dan ook een saldo in (maximum aantal parkeerminuten of -uren) waarbinnen de bezoekers van bewoners gebruik kunnen maken van een gereduceerd bezoekerstarief. De digitalisering biedt ook mogelijkheden om overal één (gereduceerd) tarief te hanteren voor personen met een gehandicaptenparkeerkaart. |
7.4 Parkeren binnenstadbezoekers
Gastvrijheid en klantvriendelijkheid |
|
Klanttevredenheid en klantenbinding |
Om voldoende parkeervoorzieningen te bieden en ze beschikbaar te houden voor bezoekers van de binnenstad, is betaald parkeren onvermijdelijk. Het betaald parkeren moet echter wel bijdragen aan een verhoging van de verblijftijd, minder parkeren op straat, klanttevredenheid en klantenbinding. We gaan de gemeentelijke parkeerterreinen en garages aantrekkelijker maken voor een langer verblijf in de (binnen)stad. Daartoe differentiëren we de prijzen naar locatie: het parkeren op terreinen en/of in de parkeergarage wordt goedkoper dan op straat. Maar gelijktijdig maken we de tarievenstructuur ook eenvoudiger en eenduidiger. Lang parkeren op straat blijft mogelijk, maar uitsluitend tegen het volle uurtarief. Ook een kort (sociaal of zakelijk) bezoek blijft mogelijk. Daar staat tegenover dat we op de parkeerterreinen ‘gratis’ parkeertijd aanbieden, bijvoorbeeld in de volgende vorm: 2 uur betalen is 4 uur parkeren of 4 uur betalen is hele dag parkeren (laag dagtarief). Dat bevordert het gebruik van de parkeerterreinen en garages, biedt meer gemak aan de bezoekers (minder op tijd letten) en bevordert een verlenging van de verblijftijd. Met een duidelijke verwijzing willen we vermijden dat er onnodig zoekverkeer ontstaat. De stationsgarage kan een dubbelfunctie vervullen: parkeerruimte voor treinreizigers en bezoekers van de spoorzone en parkeerruimte voor bezoekers van de binnenstad (winkelen, horeca, toeristen). Verder blijven we het aan- en afmelden en automatisch afrekenen met de mobiele telefoon stimuleren. Dat biedt gemak en voordelen voor zowel de gebruiker (betalen naar gebruik, geen risico op overschrijding van de parkeertijd) als de exploitant (afname parkeerautomaten, efficiëntere handhaving). Dat geldt ook voor andere vormen van betaalgemak (creditcard, chip in/out, OV-chipkaart). Samen met ondernemers willen we in beeld brengen hoe we het betaald parkeren voor vaste klanten makkelijker kunnen maken en de wijze waarop de parkeerservice (inclusief de tarieven) kan bijdragen aan klantenbinding. Opties zijn uitrijkaarten, parkeerbundels, arrangementen en loyaliteitssystemen. Buiten de binnenstad is een parkeerschijfzone (‘blauwe zone’) rond winkels een optie als de kosten door de belanghebbenden worden gedekt. In een parkeerschijfzone is immers alleen sprake van kosten (vooral voor de handhaving), niet van opbrengsten. De kosten voor de handhaving zijn onvermijdelijk. De handhaving is essentieel voor het goed functioneren van de parkeerschijfzone. |
Parkeercapaciteit |
De parkeercapaciteit voor de binnenstadbezoekers is op orde (parkeergarages en parkeerterreinen). Wel willen we beoordelen of en hoe een toename van het aanbod van parkeervoorzieningen aan de zuidkant mogelijk is. Dit mede in verband met de mogelijke ingrepen in de verkeersstructuur op de singels en de stallingsvoorzieningen voor de bewoners. Dat geldt ook voor de locatie Klein Amerika als het doorgaande verkeer op de Blekerssingel en Fluwelensingel wordt opgeheven. Station Goverwelle en in de toekomst station Gouweknoop spelen een rol in de bereikbaarheid van de binnenstad. Bij de stations kan op zaterdag parkeerruimte benut worden. De trein biedt vanaf deze locaties een snelle verbinding naar de binnenstad (P+R naar de binnenstad). |
Parkeerverwijzing |
We willen de parkeerders over de juiste routes naar de parkeervoorzieningen leiden. De grootste parkeervoorzieningen kunnen worden opgenomen in apps (beschikbaarheids- en prijsinformatie). We stellen onze parkeerdata daarvoor beschikbaar. Het gaat om de stationsgarage, Klein Amerika en Schouwburgplein. Private parkeerexploitanten zullen deze afweging zelf moeten maken. Voor incidentele bezoekers en toeristen is een duidelijk verwijzing naar de grote parkeervoorzieningen nodig. Dat is een onderdeel van een gastvrije binnenstad. |
7.5 Parkeernormen
Meer maatwerk en flexibiliteit |
|
Minder regelgeving, meer flexibiliteit, meer regelvrij bouwen |
Bij het afgeven van een omgevingsvergunning wordt een parkeereis opgesteld waaraan de aanvrager moet voldoen. In het kort komt de parkeereis neer op het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein volgens de formule: bouweenheden x parkeernorm. In de praktijk blijkt dat nogal wat onnodige (ruimtelijke en/of financiële) belemmeringen op te leveren. We willen dit systeem flexibeler maken zonder dat er extra parkeerproblemen voor de directe omgeving ontstaan. Dat sluit ook aan bij een regelvrije(re) aanpak. We werken dit verder uit met differentiatie naar parkeren voor werknemers, bezoekers en bewoners, met onderscheid naar gebieden met en zonder parkeerregulering, en met de opties voor het benutten van restcapaciteit, dubbelgebruik en openbare centrale parkeervoorzieningen (uitwisselbaar). In de gebieden met parkeerregulering willen we het gebruik van de fiets stimuleren. Een (hoge) parkeereis voor auto’s van werknemers is daar strijdig mee, terwijl een lage parkeereis voor het werknemersgedeelte niet zal leiden tot parkeeroverlast. We willen de parkeereis dan ook meer in balans brengen met ons mobiliteitsbeleid. |
7.6 Fietsparkeren
Maatwerk |
|
Keuzemogelijkheden binnenstad en station voor bezoekers, werknemers en treinreizigers. |
De fietser wil dicht bij zijn bestemming gratis parkeren, maar zijn fiets ook in goede staat terugvinden. Het is daarom belangrijk om keuzemogelijkheden aan te bieden:
Het aanbieden van bewaakte stallingen maakt het mogelijk om de stallingsdruk in de openbare ruimtes in en rond de binnenstad te verminderen. We maken een fietsparkeerplan en brengen eerst de opties in beeld voor enkele verspreid liggende locaties. We betrekken daarbij:
We willen verrommeling tegengaan. Dat vraagt om een goede balans tussen handhaving en goede alternatieven. We willen met de handhaving geen fietsonvriendelijk klimaat scheppen. Maar andersom geldt ook: als er goede alternatieven zijn en het duidelijk is waar fietsparkeren niet is toegestaan, draagt handhaving bij aan een goed straatbeeld. |
In ‘oude buurten’ (bewoners) |
In oude buurten is vaak ook een tekort aan bergingsruimte voor tweewielers. In deze buurten willen we de stallingsbehoefte inventariseren, en (als daartoe aanleiding is) de mogelijkheden om daarin te voorzien. Zo nodig verdelen we de openbare parkeerruimte evenwichtiger tussen stallingsvoorzieningen voor auto’s en voor tweewielers. |
In de binnenstad (bewoners) |
De aanpak van de ‘oude buurten’ volgen we ook in de binnenstad. Om eventueel benodigde oplossingen te vinden, betrekken we ook de benutting van de parkeerterreinen en parkeergarages en de ontwikkeling van de parkeerscenario’s voor de bewoners. |
Fietsparkeernormen |
Als fietsstad is het noodzakelijk om te voorzien in goede parkeervoorzieningen voor fietsers. Daarom nemen we in een nieuwe (flexibelere) systematiek voor het toepassen van parkeernormen ook de fietsvoorzieningen op. |
7.7 Doelgroepen
Meer maatwerk met digitalisering |
|
Gehandicapten |
Bij een verdergaande digitalisering bekijken we de mogelijkheden om één tarief voor personen met een gehandicaptenparkeerkaart te introduceren. |
Deelauto’s |
We bevorderen het gebruik van deelauto’s. Voor deelauto’s die permanent ter beschikking staan wordt een parkeerplaats gereserveerd, ongeacht de parkeerdruk. Daarvoor is in het gereguleerde gebied wel een ‘deelauto-vergunning’ nodig. |
Elektrische voertuigen |
Bij laadpalen voor elektrische auto’s is de parkeerplaats exclusief beschikbaar voor een voertuig dat ook daadwerkelijk opgeladen wordt. In het gereguleerde gebied blijft wel de betaalplicht van toepassing (vergunning of betalen). |
Autonome voertuigen |
De technische ontwikkelingen gaan snel. Autonome voertuigen zouden het mogelijk maken om op afstand te parkeren. De verwachting is dat autonome voertuigen in het stedelijk verkeer zeker niet vóór 2050 werkelijkheid zullen worden. Met deze ontwikkeling houden we dan nu ook geen rekening. |
Mantelzorgers, artsen |
Voor mantelzorgers die buiten een reguleringsgebied (sector) wonen, bestaat de mogelijkheid om een mantelzorgvergunning aan te schaffen. Artsenparkeerplaatsen worden niet uitgebreid. Bestaande artsenparkeerplaatsen blijven bestaan zolang er een praktijk is gevestigd of vanuit het woonadres de functie wordt uitgeoefend. |
Bezoekers van bewoners |
Voor de binnenstad wordt ook een bezoekersregeling ingevoerd. Dat zal digitaal (met een ‘saldo’) gebeuren. |
Touringcars |
Als het aantal bezoekers van de binnenstad (waaronder de Kaasmarkt) stijgt, zijn er extra parkeerplaatsen voor touringcars nodig. |
Stallingsvoorzieningen voor de fiets: essentieel voor het stimuleren van het fietsgebruik en het vermijden van ‘parkeerchaos’
8 Mobiliteitsagenda
8.1 Uitvoering: dynamisch proces
Het Mobiliteitsplan is een plan voor de toekomst. Het kan niet in zijn geheel op korte termijn worden gerealiseerd. Met de aanpassing van de infrastructuur is namelijk veel geld gemoeid. Prioriteiten zijn niet zo simpel te stellen.
Realisatiemogelijkheden hangen ook af van cofinanciering, samenwerking en werk met werk maken (groot onderhoud, ontwikkelingen, projecten).
Diverse projecten zijn complex wat betreft de uitvoeringskeuze, de financiering, het draagvlak en de besluitvorming. Voor die projecten is het nodig om eerst een verkenning uit te voeren. Dat doen we samen met belanghebbenden (zoals ondernemers, Fietsersbond, wijkteams). Met een verkenning krijgen we scherper in beeld wat de beste aanpak is en wat de kosten en financieringsmogelijkheden zijn. Daarna kan pas een besluit worden genomen of en hoe een dergelijk project (inclusief de financiën) uitgevoerd kan worden. Dat betekent ook dat er (vooraf) geïnvesteerd moet worden in planontwikkeling.
In het algemeen geldt dat we ‘slim’ moeten investeren: We moeten het onderhoud integraal aanpakken én aangrijpen om onze mobiliteitsdoelstellingen erin te verwerken. Dat wil zeggen: de straat of weg niet terugleggen in de oorspronkelijke staat, maar aanpassen aan de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan. Dat kan betekenen dat er extra budget nodig is bovenop het onderhoud, maar dat is niet per definitie zo. In ieder geval is twee maal aanpakken van een straat of weg vele malen duurder dan integraal in één keer. Dat geldt ook voor herontwikkeling en herinrichting.
Op vervangingsmomenten moeten we altijd nieuwe afwegingen maken: verkeerslichten terugplaatsen of het kruispunt anders inrichten, parkeerautomaat terugplaatsen of verdergaande digitalisering. We moeten aansluiten en anticiperen op subsidiemogelijkheden, en de mogelijkheden tot cofinanciering breed verkennen, tot en met Europese programma’s en programma’s op andere beleidsvelden zoals economie, innovatie en duurzaamheid.
De agenda moet jaarlijks worden vertaald in een voortschrijdend actie– en uitvoeringsprogramma (doorkijk 1–4 jaar).
8.2 Organisatie en werkwijze
Dit Mobiliteitsplan omvat een groot aantal opgaven voor de komende jaren. Niet alles kan tegelijk. Dat is financieel niet mogelijk, maar het hoeft ook niet. Belangrijk is om consequent de principes van het Mobiliteitsplan toe te passen. Het tempo van uitvoering is mede afhankelijk van de beschikbare middelen (financiën en personele capaciteit). Zo is het vinden van financiële dekking en partners voor een aantal projecten al een project op zich. Om het Mobiliteitsplan daadwerkelijk een impuls te geven en daarmee ook de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en het fietsklimaat, is het volgende essentieel en voorwaardenscheppend:
- 1.
Programmamanagement: één verantwoordelijke voor de afstemming over het onderhoud, voor het in beeld brengen en benutten van (financiële) kansen en voor het periodiek aanpassen van het programma aan de actualiteit.
- 2.
Een jaarlijks werkprogramma, dat financieel gedekt is, met een doorkijk naar de drie volgende jaren.
- 3.
Een jaarlijks budget voor ‘kleine’ projecten, de verkenningen en onderzoek. De hoogte van het budget is sterk bepalend voor de omvang en het tempo van de uitvoering.
- 4.
Een projectmatige aanpak voor de grote projecten: eerst een verkenning waarin in beeld wordt gebracht wat de meest haalbare variant is, wat de kosten zijn en de mogelijke financiële dekking. De verkenning wordt voorafgegaan door een Startnotitie die door het bestuur wordt vastgesteld. In de Startnotitie zijn het doel, de planning, de werkwijze, de participatie en het benodigde budget voor de verkenning opgenomen. Op basis van de resultaten van de verkenning kan een besluit worden genomen over de voorkeursvariant en de financiële programmering binnen de gemeentelijke begroting.
- 5.
Vooruitwerken zodat er projecten ‘op de plank’ klaarliggen waar snel op kan worden ingespeeld als er zich financiële mogelijkheden voordoen (bijvoorbeeld subsidies).
8.3 Mobiliteitsagenda
De Mobiliteitsagenda is een overzicht van de acties en projecten die voortvloeien uit dit Mobiliteitsplan. De agenda is ingedeeld volgens de thema’s van het Mobiliteitsplan. Per actie of project is het volgende aangegeven:
- –
De relatie met andere thema’s. In de volgende tabel is voor de thema’s de volgende codering gebruikt:
- ○
N = (verkeer)Netwerken
- ○
V = Veiligheid
- ○
L = Leefbaarheid, duurzaamheid
- ○
B = Bereikbaarheid, doorstroming
- ○
P = Parkeren
- ○
-
De thematische indeling is gebaseerd op de thema’s die door de gemeenteraad zijn benoemd bij de start van het project. Daarin is destijds economie niet expliciet benoemd terwijl die wel een thema is dat direct samenhangt met mobiliteit. In het Mobiliteitsplan zijn dan ook diverse voorstellen opgenomen die een directe (positieve) relatie hebben met economie. Daarom is in de Mobiliteitsagenda ook de relatie met dit beleidsveld benoemd met de codering E.
Projecten die meerdere doelen dienen hebben de voorkeur.
- –
Het indicatieve uitvoeringsjaar. Daarbij is uitgegaan van een beschikbaar budget van € 700.000,– in de periode 2017–2020, aangevuld met een even hoog bedrag door cofinanciering. In totaal dus een bedrag van € 1.400.000,–. Het vinden van cofinanciering is uiteraard een opgave. Voor het uitvoeringsjaar is onderscheid gemaakt tussen 2017, 2018, 2019, 2020 en later.
- –
Voor de komende jaren moet nog een nadere invulling worden gegeven aan de afstemming met het groot onderhoud (werk met werk maken). Dat is een van de redenen waarom de Mobiliteitsagenda jaarlijks moet worden geactualiseerd naar een uitvoeringsplan.
Voor de jaren 2017–2020 geven we prioriteit aan de volgende type projecten:
- –
het verbeteren van onveilige locaties en routes;
- –
structuuringrepen in het wegennet om de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid te verbeteren;
- –
kwaliteitsverbetering van fietsroutes;
- –
het uitbreiden en verbeteren van parkeerdiensten;
- –
verkeersmanagement.
Voor een aantal plannen is een verkenning of een uitgebreidere planontwikkeling nodig. Voor deze onderdelen is nog geen uitvoeringsactie opgenomen, omdat die later wordt bepaald op basis van de haalbaarheid, de benodigde financiën en de prioriteit. Dat wordt duidelijk op basis van de verkenning en nadere planontwikkeling.
Mobiliteitsagenda Gouda 2017–2026 (jaartallen indicatief) |
|||
Verkeersnetwerken (N) |
|||
Onderdeel |
Project/Actie |
Jaar |
Samenhang |
Wijkstraten |
Uitbreiden 30 km/uur–gebieden |
Jaarlijks |
N–V |
Fietsnetwerk |
Regionale snelfietsroutes |
Jaarlijks |
N–V–B–E |
Hoofdwegennet |
Verkennen mogelijkheden VRI’s verminderen op stadswegen |
Jaarlijks |
V–B–E |
Hoofdwegennet |
Opheffen verbinding Bodegraafsestraatweg noord–zuid |
2018 |
N–V–L–B |
Hoofdwegennet |
Verkennen verminderen doorgaand verkeer singels |
2018 |
N–V–L–B–P–E |
Fietsnetwerk |
Snelfietsroute Rotterdamseweg, verminderen doorgaand verkeer |
2018 |
N–V–L |
Hoofdwegennet |
Herinrichting Kleiwegplein |
2019 |
N–V–L–B–E |
Hoofdwegennet |
Verkennen aanpak corridor Joubertstraat |
2019 |
N–V–L–B |
Lopen |
Wandelroutes |
2019 |
N–V–L–E |
Hoofdwegennet |
Verkennen aanpak corridor K. Wilhelminaweg–Wachtelstraat |
2020 |
N–V–L–B |
Openbaar vervoer |
Verkennen innovatief openbaar vervoer i.p.v. ‘zwakke’ stadslijnen |
2019–2020 |
N–L–B |
Fietsnetwerk |
Verkennen ontbrekende schakels |
2019–2021 |
N–V–B–E |
Fietsnetwerk |
Fietsverbinding station–bedrijventerreinen |
>2020 |
N–B–E |
Openbaar vervoer |
Frequentie sprinter Utrecht verhogen |
>2020 |
N–B–E |
Openbaar vervoer |
Station Gouweknoop |
>2020 |
N–B–E |
Verkeersveiligheid (V) |
|||
Onderdeel |
Project/Actie |
Jaar |
Samenhang |
Infrastructuur |
Onveilige locaties, routes en oversteekvoorzieningen, zebra’s |
Jaarlijks |
V |
Infrastructuur |
Verplaatsen of verwijderen objecten die uitzicht belemme– |
Jaarlijks |
V |
Kwetsbare deelnemers |
Schoolomgeving: verkeersveiligheid, oversteekvoorzieningen |
Jaarlijks |
V |
Inclusieve samenleving |
Routes verbeteren op toegankelijkheid |
Jaarlijks |
N–V–L–B |
Gedrag en handhaving |
Opstellen en uitvoeren programma educatie en handhaving |
Jaarlijks |
V |
Gedrag en handhaving |
Snelheidsmonitoring |
Jaarlijks |
V |
Gedrag en handhaving |
Buurtlabel en buurtinitiatieven promoten |
Jaarlijks |
V |
Subjectieve onveiligheid |
Toetsen ‘klachtenlocaties’ |
Jaarlijks |
V |
Kwetsbare deelnemers |
Oversteekbaarheid stadswegen voor fietsers |
Jaarlijks |
V–B |
Infrastructuur |
Verwijderen ‘varkensruggen’ |
2018–2020 |
V |
Kwetsbare deelnemers |
Eenzijdige ongevallen fiets |
2018–2020 |
V |
Infrastructuur |
Wijkstraten 30 km/uur (< 4.000 mvt/etmaal) |
2018–2022 |
N–V–L |
Inclusieve samenleving |
Informatiesystemen (apps) |
2019 |
N–V–L–B |
Infrastructuur |
Stadsstraten 30 km/uur en fietsvoorzieningen |
2019–2020 |
N–V–L |
Infrastructuur |
Loopverbinding Station–Kleiwegplein |
2021 |
N–V–L–B |
Leefbaarheid, duurzaamheid (L) |
|||
Onderdeel |
Project/Actie |
Jaar |
Samenhang |
Milieu |
Aandachtspunten geluid |
Jaarlijks |
N–V–L–B–P |
Fiets |
Mobiliteitsmanagement, spitsmijden |
2019 |
B–E |
Fiets |
Promotie en stimuleren fietsgebruik |
2019 |
B–E |
Schoon en zuiniger |
Binnenstaddistributie |
2020 |
L–B–E |
Schoon en zuiniger |
Arrangementen bezoekers |
2020 |
B–E |
Verblijfsgebieden |
Toets sluipverkeer en eventuele maatregelen |
2021 |
V–L |
Verblijfsgebieden |
Uitbreiden 30 km/uur–gebieden |
2021 |
V–L |
Schoon en zuiniger |
Elektrisch openbaar vervoer |
>2020 |
L |
Mobiliteitsagenda Gouda 2017–2026 (jaartallen indicatief) |
|||
Bereikbaarheid, doorstroming (B), vervolg |
|||
Onderdeel |
Project/Actie |
Jaar |
Samenhang |
Autoverkeer |
Beoordelen doorstroming vitale relaties |
Jaarlijks |
L–B–E |
Fietsverkeer |
Kwaliteit doorstroomroutes fiets inventariseren |
Jaarlijks |
L–B |
Fietsverkeer |
Verbeteren doorstroomroutes fiets |
Jaarlijks |
L–B–E |
Hulpdiensten |
Bewaken aanrijtijden |
Jaarlijks |
B |
Verkeersmanagement |
Verkeerslichten aanpassen aan grenswaarden |
Jaarlijks |
N–V–L–B–P–E |
Verkeersmanagement |
Beïnvloeding VRI door fietsers (app) |
Jaarlijks |
N–V–L–B–P |
Verkeersmanagement |
Beïnvloeding VRI door lange voertuigen op hoofdwegennet |
Jaarlijks |
N–V–L–B–P–E |
Verkeersmanagement |
Innovatie (diverse opties) |
Jaarlijks |
N–V–L–B–P–E |
Verkeersmanagement |
Monitoringsysteem ontwikkelen en uitvoeren |
Jaarlijks |
N–V–L–B–P |
Fietsverkeer |
Westergouwe: verkenning fietsverbinding binnenstad |
2018 |
N–V–L–B–E |
Openbaar vervoer |
Marketing en tariefacties openbaar vervoer binnenstad |
2018 |
B–E |
Verkeersmanagement |
Verkeersmanagementcentrale |
2018 |
N–V–L–B–P |
Autoverkeer |
Westergouwe: verkenning benutten N207 |
2019 |
N–V–L–B–E |
Openbaar vervoer |
Westergouwe: verkenning vraagafhankelijk openbaar vervoer |
2019 |
N–L–B |
Openbaar vervoer |
Westergouwe: MIRT–verkenning station Gouweknooop |
2019 |
N–B–E |
Collectief vervoer |
Opstapplaatsen touringcars |
2020 |
B–E |
Verkeersmanagement |
Bloktijden bruggen |
2020 |
N–V–L–B–P |
Verkeersmanagement |
Beïnvloeding VRI door bus, afhankelijk van aantal inzittenden |
2020 |
N–V–L–B–P |
Verkeersmanagement |
Zichtbaar maken reistijdverhouding auto–fiets |
2020 |
N–V–L–B–P |
Parkeren (P) |
|||
Onderdeel |
Project/Actie |
Jaar |
Samenhang |
Woonwijken |
Vraagvermindering, promoten deelauto |
Jaarlijks |
L–P |
Overig |
Structureel positief resultaat parkeerexploitatie |
Jaarlijks |
P |
Woonwijken |
Promotie gebruik deelauto’s |
Jaarlijks |
L–P |
Woonwijken |
Regulering uitbreiden (onderzoek) |
2017 |
L–P |
Parkeernormen |
Methodiek en normen aanpassen |
2017 |
P |
Parkeernormen |
Fietsparkeernormen ontwikkelen en toepassen |
2018 |
P |
Doelgroepen |
Kenteken parkeren, digitale vergunningen |
2017–2018 |
P |
Doelgroepen |
Bevorderen mobiel parkeren, contactloos/cashless betalen |
2017–2018 |
P |
Doelgroepen |
Mixed parkeren en uniformiteit |
2018 |
P |
Doelgroepen |
Open data parkeren ter beschikking stellen |
2018 |
P |
Doelgroepen |
Tarievenstructuur aanpassen (vergunningen, klantenbinding) |
2018 |
B–P–E |
Fietsparkeren |
Fietsparkeerplan binnenstad locatie–onderzoek |
2018 |
B–P–E |
Woonwijken |
Stimuleringsplan gebruik deelauto’s |
2018 |
L–P |
Bezoekers binnenstad |
Klantvriendelijk parkeren, tarievenstructuur, arrangementen, |
2018–2019 |
B–P–E |
Fietsparkeren |
Verkenning uitbreiding bewaakte stallingen binnenstad |
2018–2019 |
B–P |
Doelgroepen |
Bezoekersregeling (in combinatie met digitalisering) |
2018–2020 |
B–P |
Overig |
Invoeren mixed parkeren |
2018–2020 |
B–P |
Fietsparkeren |
Onderzoek: fietsenstallingen in parkeerexploitatie |
2019 |
B–P |
Bewoners binnenstad |
Gebruik parkeerterreinen door bewoners en bezoek |
2019 |
L–P |
Doelgroepen |
Digitale RVV–ontheffingen |
2019 |
P |
Overig |
Uniformiteit reguleringstijden |
2019 |
P |
Bewoners binnenstad |
Stallingscenario’s per sector opstellen |
2019 |
L–P |
Fietsparkeren |
Verkennen behoefte en mogelijkheden buurtfietsenstallingen |
2019 |
P |
Doelgroepen |
Touringcars parkeren, onderzoek |
2019 |
B–P–E |
Ondertekening
Bijlage 1: Uitgangspunten hoofdwegennet en fietsnetwerk
Verkeerskundige uitgangspunten fietsnetwerk (streefwaarden) |
||
Doorstroomroutes |
Overige fietsvoorzieningen3 |
|
Breedte één richting |
Fietspad > 2,75 meter Fietsstraat 4,00–6,00 meter (< 2.000 mvt/etmaal) |
Fietspad > 2,25 meter, in geval van fietsstroken langs stadsstraten of wijkstraten > 2,20 meter |
Breedte twee richtingen |
3,50 meter + (bij voorkeur 4,0–4,5 meter) |
> 3,50 meter |
Solitair |
3,50 meter + (bij voorkeur 4,0–4,5 meter) |
> 3,50 meter |
Directheid |
Omrijdfactor in de stad < 1,25, regionaal < 1,15 |
– |
Wachttijd |
< 10%, voorrangsroute |
– |
Verlichting en sociale veiligheid |
Verlichting en zichtbaarheid, lage en transparante groenvoorzienigen |
|
Markering |
Asmarkering bij twee richtingen en kantmarkering |
|
Bewegwijzering |
Ja |
Optioneel |
Comfort en veiligheid |
Rood (of ander kleur) asfalt of (prefab)beton, bermstrook, plateaus of andere snelheidsremmer in geval van kruisend autoverkeer van fietspad in twee richtingen zonder VRI, geen objecten en groen die uitzicht belemmeren op kruispunten |
Zwart asfalt, bermstrook, plateaus of andere snelheidsremmer in geval van kruisend autoverkeer van fietspad in twee richtingen zonder VRI, geen objecten en groen die uitzicht belemmeren op kruispunten |
Verkeerskundige uitgangspunten wegennet (streefwaarden) |
|||
Hoofdwegennet |
Verblijfsgebied |
||
Stadswegen |
Stadsstraten |
Wijkstraten |
|
Wegcategorie Duurzaam Veilig |
Gebiedsontsluitingsweg |
Gebiedsontsluitingsweg |
Erftoegangsweg |
Functie |
Verzamelen het gemotoriseerde verkeer in de stad van en naar de wijken (de wijkstraten) en verbinden naar de randwegen |
Verzamelen het gemotoriseerde verkeer van een stadsdeel naar de stadswegenen of de randwegen |
Verzamelen het gemotoriseerd verkeer in de wijk en sluiten aan op de stadswegen en/of stadsstraten |
Maximum snelheid |
50 of 70 km/uur |
50 km/uur |
30 km/uur bij lengte > 500 m ook gedeelte 50 km/uur |
Rijbaanindeling |
2 X 1 of 2 X 2 rijstroken gescheiden rijbanen |
2 X 1 rijstroken |
1 X 2 rijstroken (geen asmarkering) |
Grenswaarden intensiteiten |
< 20.000 of < 35.000 mvt/etmaal |
< 15.000 mvt/etmaal |
> 4.000 en < 8.000 mvt/etmaal |
Parkeren op rijbaan |
Nee |
Parkeerhavens |
Ja |
Openbaar vervoer |
Haltehaven |
Haltehaven |
Halteren op rijbaan |
Fietsvoorzieningen |
Fietspad (in twee richtingen) of solitair |
Fietspad of fietsstrook |
Fietsstrook |
Solitaire oversteek langzaam verkeer |
Bij 70 km/uur of 2 X 2 rijstroken: VRI of ongelijkvloers Bij 50 km/uur en 2 X 1 rijstroken: VRI of brede middenberm, voor doorstroomroute fiets is ongelijkvloers eveneens optie |
VRI of middenberm |
Middeneiland |
Kwaliteit verkeersafwikkeling |
Doorstroomroutes |
Geen specifieke eisen |
Geen specifieke eisen |
Karakteristieken kruispunten en oversteken (inclusief duurzaam veilig) |
|||||
Stadsweg of randweg |
Stadsstraten |
Wijkstraat |
Solitair fietspad |
Solitaire voetgangersoversteekplaats |
|
Stadsweg of randweg |
Turboronde (zonder fietsers of fietsers voorrang verlenen) of verkeerslichten |
Verkeerslichten |
Voorrangsplein, verkeerslichten |
Ongelijkvloers, verkeerslichten of brede middenberm in geval van één rijstrook voor het autoverkeer en maximum snelheid is 50 km/uur |
Niet toepassen |
Stadsstraat |
Rotonde of verkeerslichten |
Rotonde of voorrangskruising met opstelgelegenheid (midden/eiland) |
Verkeerslichten of brede middenberm of voorrangsroute voor fietsverkeer met snelheidsremmers |
Verkeerslichten indien schoolroute of middeneiland |
|
Wijkstraat |
Rotonde of gelijkwaardig kruispunt |
Middeneiland of voorrangsroute voor fietsverkeer met snelheidsremmers |
Middeneiland |
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl