Nadere regels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022

Geldend van 03-05-2022 t/m heden

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022

Hoofdstuk 1 Inleiding

De Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2022 (verder te noemen: de verordening) is op 16 december 2021 vastgesteld. De datum van inwerkingtreding is 1 maart 2022. Deze verordening vormt de basis voor deze nadere regels.

De verordening is een algemeen verbindend voorschrift en is rechtstreeks bindend voor de burger. De Jeugdwet bepaalt dat de gemeente een aantal zaken in de verordening regelt. De verordening bevat een aantal hoofdregels.

Nadere regels

Nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften die een uitwerking zijn van de verordening. Het college heeft op grond van de verordening de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen. Nadere regels kunnen rechten en plichten bevatten voor inwoners.

Uitvoeringsorganisatie

Gemeente Terneuzen heeft de uitvoering van de Jeugdwet neergelegd bij aan-z. Bij deze uitvoeringsorganisatie zijn de jeugdconsulenten in dienst, die namens het college aanvragen afhandelen.

1.1Begripsbepalingen

De begrippen in artikel 1.1 van de Jeugdwet en 11.1 van de verordening zijn ook op deze nadere regels van toepassing.

Andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

Hoofdstuk 2 De hulpvraag

2.1 Melding bij de gemeente (art. 2.1 van de verordening)

  • 1. Een behoefte aan jeugdhulp kan door de jeugdige en of zijn ouder(s) dan wel wettelijk vertegenwoordiger schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal bij het college worden gemeld. Het begrip ‘melding’ is een term die niet voorkomt in de Jeugdwet. De melding zoals hier bedoeld moet gezien worden als ‘het eerste contact’: een verzoek om informatie of om hulp of kan direct aanleiding zijn tot het doen van een aanvraag.

    Als de jeugdige en of zijn ouder(s) mondeling of telefonisch een aantal algemene jeugdhulpvragen stellen, dan ziet het college dit nog niet als een aanvraag. Een verzoek om algemene informatie wordt direct afgehandeld. Wordt het verzoek schriftelijk of digitaal ingediend en is dit verzoek voorzien van een naam, dagtekening, een handtekening en van een aanduiding van wat er voor jeugdhulp wordt gevraagd, dan is sprake van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4:1 en 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2.4 van de verordening.

  • 2. Het eerste contact voor een jeugdige en of zijn ouder(s) kan, op grond van de Jeugdwet, ook via de huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts of de gecertificeerde instelling (als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel) verlopen in plaats van via de gemeente.

    De Jeugdwet regelt niet dat de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts bepaalt welke jeugdhulp noodzakelijk is. De huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts verwijzen slechts.

    Als door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts verwezen wordt naar een jeugdhulpaanbieder, die niet door de gemeente is gecontracteerd, dan komen de kosten in beginsel voor jeugdhulp voor rekening van de jeugdige en of zijn ouder(s).

2.2 Aanvraag (art 2.4 van de verordening)

  • 1. Voor het doen van een aanvraag heeft het college een aanvraagformulier vastgesteld.

  • 2. Een aanvraag kan schriftelijk of digitaal via het onder lid 1 genoemde aanvraagformulier worden ingediend. De aanvraag moet voorzien van van een naam, dagtekening, een handtekening en een aanduiding wat het probleem is.

  • 3. Als de aanvraaggegevens van de jeugdige en of zijn ouder(s) niet compleet zijn, krijgt de jeugdige en of zijn ouder(s) een redelijke hersteltermijn om de gegevens aan te leveren. In het algemeen volstaat een termijn van twee weken als een redelijke termijn om gegevens aan te leveren. Als de gegevens na de hersteltermijn nog niet compleet zijn, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.

  • 4. Als de jeugdige en of zijn ouder(s) een individuele voorziening aanvraagt, moeten zij gegevens en documenten aanleveren die nodig zijn om een besluit te kunnen nemen.

  • 5. Een eventuele aanvraag voor jeugdhulpvervoer moet bij voorkeur met een aanvraag voor een individuele voorziening worden ingediend.

2.3 Het gesprek (art. 2.2 van de verordening)

  • 1. In artikel 2.2 van de verordening is bepaald dat de jeugdconsulent in een gesprek met de jeugdige en of zijn ouder(s) onderzoekt of de noodzaak voor jeugdhulp aan de orde is. De jeugdconsulent onderzoekt wat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn van de jeugdige en of zijn ouder(s).

  • 2. De Jeugdwet kent geen regels omtrent de identificatieplicht. De jeugdige en of zijn ouder(s), die een aanvraag voor jeugdhulp indienen, moeten zich door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht legitimeren.

    Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen zich legitimeren door middel van:

    • -

      een paspoort;

    • -

      een Europese identiteitskaart;

    • -

      een rijbewijs.

  • Ten aanzien van personen met een andere nationaliteit is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechtelijke status. De volgende documenten merkt de gemeente voor de Jeugdwet als geldig identiteitsbewijs aan:

    • -

      een buitenlands paspoort;

    • -

      een vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER;

    • -

      verblijfskaart Ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

    • -

      vreemdelingendocument van type W (asielzoekers).

  • 3. In de Jeugdwet is geregeld dat de jeugdige en zijn ouder(s) de mogelijkheid krijgen samen met familie, vrienden en anderen die tot het sociale netwerk behoren een eigen plan (familiegroepsplan) op te stellen. In dat plan kunnen ouder(s), de jeugdige zelf en/of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren, aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

  • 4. Als de jeugdige en zijn ouder(s) een familielid, vriend of iemand uit de sociale omgeving of een onafhankelijke cliëntondersteuner mee wil nemen om deel te nemen aan het gesprek, dan is dat altijd mogelijk.

2.4 Inhoud van het gesprek (artikel 2.2.1 van de verordening)

Het college informeert de jeugdige en of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

Het college onderzoekt zo snel mogelijk de aanvraag om jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.4 van de verordening. Dit gebeurt in een gesprek met de jeugdige en of zijn ouder(s), door vraagverheldering en vraagverdieping.

2.5 Beoordelen van de aanvraag (2.4.2 van de verordening)

Wanneer een aanvraag voor jeugdhulp wordt gedaan onderzoekt het college:

  • a.

    Of de gemeente Terneuzen verantwoordelijk is

    Nadat is vastgesteld wat de hulpvraag is, beoordeelt het college of zij verantwoordelijk is op grond van het woonplaatsbeginsel (artikel 1.1 Jeugdwet). De hoofdregel is dat die gemeente verantwoordelijk is waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. De uitzondering hierop jeugdhulp met verblijf.

  • b.

    Of de Jeugdwet van toepassing is

    Als vaststaat dat het college op grond van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is, wordt onderzocht of degene die jeugdhulp vraagt tot de doelgroep uit de Jeugdwet behoort. De jeugdhulpplicht geldt voor jeugdigen (tot 18 of 23 jaar) en ouder(s). Ook als deze niet de Nederlandse nationaliteit bezit.

  • c.

    Wat de hulpvraag is van de jeugdige en of zijn ouder(s)

    • -

      Het college stelt na een aanvraag om jeugdhulp eerst vast wat de hulpvraag van de jeugdige en of de ouder(s) is. Het college moet daarbij actief onderzoek doen naar de problemen van het gezin en de hulp die zij daarbij wensen;

    • -

      Het college mag de hulpvraag niet formuleren als voorziening. Ook niet als de vraag om jeugdhulp van de jeugdige en of de ouder(s) gericht is op een voorziening. De bepaling van de voorziening komt namelijk pas aan het eind van het onderzoek aan de orde.

  • d.

    Wat de beperkingen/problematiek zijn en brengt deze in kaart

    • -

      Het college stelt vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (artikel 2.3 Jeugdwet). En als daar sprake van is, maakt het college concreet om welke problemen en/of stoornissen het gaat;

    • -

      Voor zover het onderzoek naar de nodige jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist, wordt een specifiek deskundig oordeel gevraagd.

    • -

      Het college vormt zich een medisch oordeel over de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en de daaruit voortvloeiende beperkingen van de jeugdige. Dat kan niet alleen worden gebaseerd op informatie die ouder(s) inbrengen.

  • e.

    Bepaalt welke hulp nodig is

    • -

      Als duidelijk is welke problemen en/of stoornissen er zijn, bepaalt het college welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie. Daarbij wordt hulp ingezet die gericht is op de resultaatsgebieden die de jeugdhulpplicht omschrijft. De jeugdhulp die ingezet wordt stelt de jeugdige in staat (artikel 2.3 Jeugdwet):

      • o

        gezond en veilig op te groeien;

      • o

        te groeien naar zelfstandigheid;

      • o

        voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

    • -

      Bij het bepalen welke jeugdhulp nodig is houdt het college rekening met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en de ouder(s) en wat de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van hen is (artikel 2.3 lid 4 Jeugdwet). Door hier rekening mee te houden wordt uitvoering gegeven aan het vereiste van het inzetten van 'passende jeugdhulp', volgens artikel 2.6 Jeugdwet.

    • -

      Het college zorgt ervoor dat de voor het onderzoek vereiste deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de aanvrager.

    • -

      Als de aanvrager niet meewerkt aan het onderzoek, gebruikt het college de gegevens waarover hij kan beschikken. Wat kan betekenen dat hij een indicatie stelt die mede gebaseerd is op aannames.

  • f.

    De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

    • -

      Als vaststaat welke hulp nodig is, beoordeelt het college aan de hand van het toetsingskader zoals is vermeld in artikel 2.6 van deze regels welke bijdrage de jeugdige en zijn ouder(s) en het sociale netwerk hierin kunnen leveren.

    • -

      Wanneer de jeugdige en of zijn ouder(s) (deels) in staat zijn om zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, wordt er op grond van artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet geen voorziening getroffen. Er is dan namelijk sprake van voldoende probleemoplossend vermogen. Dit wordt ook wel 'eigen kracht' genoemd.

    • -

      Het college onderzoekt of sprake is van voldoende eigen kracht van ouder(s). Om te beoordelen of hiervan sprake is, maakt de gemeente het onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp. Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat ook bovengebruikelijke hulp in beginsel van ouder(s) mag worden verwacht. Voor de vraag of sprake is van voldoende eigen kracht van ouder(s), onderzoekt het college of:

      • 1.

        Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

      • 2.

        Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

      • 3.

        Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op? (zie bijlage 2 Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting.

      • 4.

        Blijft de ouder de bovengebruikelijke hulp zonder vergoeding bieden? En zo ja, komt de ouder daardoor niet in de problemen?

    • Als uit onderzoek blijkt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan concludeert het college dat sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de beoordeling van eigen kracht moeten alle feiten en omstandigheden worden meegenomen.

  • g.

    Of er aanspraak is op een voorliggende voorziening

    Als vaststaat welke hulp de jeugdige nodig heeft en dat ouder(s) en of het sociaal netwerk hier niet (geheel) in kunnen voorzien, onderzoekt het college of de jeugdige aanspraak maakt op een voorliggende voorziening.

    Het college kent geen jeugdhulp toe als de jeugdige voor de noodzakelijke hulp gebruik kan maken van een andere, voorliggende voorziening (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Van de jeugdige wordt dan verwacht dat hij gebruik maakt van die voorliggende voorziening, zodat het college geen voorziening op basis van de Jeugdwet hoeft te treffen.

  • h.

    Of er aanspraak is op een algemene voorziening

    Het college onderzoekt of een passende algemene voorziening beschikbaar is. Het college verstrekt geen individuele voorziening voor jeugdhulp als een algemene vrij toegankelijke voorziening de problemen van de jeugdige kan oplossen. Na het doorlopen van de stappen van onderzoek (a tot en met h) is duidelijk of, en zo ja in welke vorm van jeugdhulp, duur en frequentie het college aan de jeugdige en of ouder(s) een individuele voorziening verstrekt. Onder de vorm van jeugdhulp wordt verstaan de producten die door het college zijn ingekocht.

  • i.

    Informeert over de mogelijkheid van het aanvragen van een persoonsgebonden budget (pgb)

    Jeugdhulp kan worden verstrekt als zorg in natura en door een pgb. Er is sprake van volledige keuzevrijheid. Het college informeert de jeugdige en of ouder(s) over de mogelijkheid van het aanvragen van een pgb.

  • j.

    Indien een pgb wordt aangevraagd: wordt beoordeeld of aan voorwaarden pgb wordt voldaan

    Om in aanmerking te komen voor een pgb , moeten de jeugdige en of zijn ouder(s) aan een aantal voorwaarden zoals bedoeld in artikelen 3.2 tot en met 3.5 voldoen.

2.6 Voorwaarden individuele voorzieningen (art. 2.4.5 van de verordening)

Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen

Dit artikel bevat de verdere uitwerking van de voorwaarden voor een individuele voorziening, zoals genoemd in artikel 2.4.5 van de verordening. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk.

  • 1.

    Als ouder(s) al zelf hebben voorzien in jeugdhulp, dan kent het college geen individuele voorziening toe. Hierbij past een actieve rol van de ouder(s) en de jeugdige om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op te lossen;

  • 2.

    Voor het beoordelen van de eigen kracht van ouder(s) onderzoekt het college welk deel van de noodzakelijke hulp onder gebruikelijke hulp valt en welk deel van de hulp bovengebruikelijk is.

  • 3.

    Voor het deel van de hulp dat onder gebruikelijke hulp valt, hoeft geen individuele voorziening te worden verstrekt.

  • 4.

    Voor wat betreft het deel van de bovengebruikelijke hulp onderzoekt het college op basis van het CIZ-protocol gebruikelijke hulp (zie bijlage 1) in samenspraak met de ouder(s) vervolgens, in hoeverre:

    • a.

      de ouder(s), eventueel met hulp van het sociale netwerk, in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      de ouder(s), eventueel met behulp van het sociale netwerk beschikbaar zijn om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • c.

      de ouder(s) de hulp kunnen bieden zonder dat zij overbelast raken;

    • d.

      de ouder(s) de hulp zelf kunnen bieden zonder dat er financiële problemen ontstaan in het gezin. Voor dit deel van het onderzoek past de gemeente de normen van het persoonlijk budgetadvies van het Nibud toe.

  • 5.

    Indien het antwoord op een van de voorwaarden zoals hiervoor genoemd onder lid 4 a t/m d bevestigend is, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouder(s) over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

  • 6.

    Indien de eigen kracht onvoldoende is, wordt onderzocht of en hoe de jeugdige en/of zijn ouder(s) de eigen kracht, eventueel met behulp van het sociale netwerk zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Afspraken hierover worden vastgelegd in de beschikking.

  • 7.

    Indien blijkt dat de jeugdige en of zijn ouder(s) aanvullend verzekerd zijn voor de jeugdhulp die het college nodig acht, dan geldt dit als voorliggende oplossing. Het college verstrekt geen jeugdhulpvoorziening als de jeugdige en of zijn ouder(s) in staat zijn zelf de problemen op te lossen.

  • 8.

    Als blijkt dat de aanvullende verzekering slechts een gedeelte van de noodzakelijke jeugdhulp vergoedt, dan treft het college een individuele voorziening als aanvulling hierop. Daarbij gaat het college uit van de goedkoopst passende voorziening.

  • 9.

    In de verordening is bepaald dat algemene voorzieningen voorgaan op de individuele voorzieningen. De gemeente kent o.a. de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      GGD: jeugdverpleegkundige (consultatiebureau);

    • b.

      Aanbod Emergis: 1NUL1, Emergis preventie;

    • c.

      Aanbod Aan-z: team jeugdpreventie en team jeugd en gezin .

  • 10.

    Het college verstrekt geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet als met een andere voorziening in de hulpvraag wordt voorzien.

  • 11.

    Als bij het verstrekken van een individuele voorziening ook jeugdhulpvervoer is toegekend geldt als voorwaarde dat de minimale afstand van de woning tot de jeugdhulplocatie meer is dan zes kilometer en er geen passende jeugdhulplocatie op kortere afstand van de woning beschikbaar is.

Ad 1. tot en met 10. Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben in ieder geval betrekking op jeugdhulp in de vorm van: persoonlijke verzorging, begeleiding en het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

Persoonsgebonden

De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil zeggen het kan betrekking hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden.

Zorgplicht van ouder(s) voor kind(eren)

Ouder(s) hebben naast het recht ook een plicht om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1.247 Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind als ook het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) gaat over: verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind. Verder behoren ouder(s) hun kind(eren) een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouder(s) voor kind(eren) draagt bij aan: het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.

Reikwijdte zorgplicht algemeen

De reikwijdte van de zorgplicht van de ouder(s) is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en de normale ontwikkeling van het kind. Kinderen op jonge leeftijd hebben nu eenmaal meer hulp, zorg en/of ondersteuning nodig van hun ouder(s) dan oudere kinderen. Denk bijvoorbeeld aan hulp of stimulans bij de toiletgang. Het gaat bij de zorgplicht van de ouder(s) om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Kort gezegd: het is gebruikelijk om te doen. Dat betekent ook dat als één van de ouder(s) uitvalt, de andere ouder de hulp, zorg en/of ondersteuning overneemt. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp, zorg en/of ondersteuning waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. In het algemeen gaat het over een periode van maximaal drie maanden. Gaat het om een chronische situatie, dan wordt dat meegewogen bij beoordeling of ook dan sprake is van eigen mogelijkheden van die ouder. Bij chronische situaties gaat het om hulp, zorg en/of ondersteuning die naar verwachting langer dan drie maanden nodig zal zijn. Het college weegt dus mee of het reëel is om te verwachten of de ouder dit vol kan houden.

Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen

Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen

Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt onder de gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar onderling geven. We vinden het normaal, dat ouders hun minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht aan hen bieden. Ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Alleen bij bovengebruikelijke zorg kan een kind in aanmerking komen voor jeugdhulp.

Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als de zorg voor een kind uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen nodig heeft. Het gaat dan om de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen. Om te bepalen wat onder gebruikelijke zorg en bovengebruikelijke zorg valt gebruiken we de Richtlijn gebruikelijke hulp (bijlage 1).

Permanent toezicht

Permanent toezicht valt niet onder de normale zorgplicht van ouder(s) en is leeftijdsafhankelijk en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Het gaat bij permanent toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragsituaties voor jeugdige kan worden voorkomen.

Jeugdige vanaf 12 jaar

Een jeugdige vanaf 12 jaar heeft het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind). Dat wil zeggen dat de jeugdconsulent de mening van de jeugdige in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Hoewel dat niet voor de hand ligt, kan het zijn dat de jeugdige de hulp, zorg en/of ondersteuning niet (meer) van zijn ouder(s) wil ontvangen terwijl de ouder(s) daartoe wel in staat is. Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke verzorging (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen hulp door hen verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan een jeugdige vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid heeft voor wat betreft zijn lichamelijke integriteit.

Gescheiden ouders

Ook in de situatie dat ouders gescheiden zijn, wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) de hulp, zorg en/of ondersteuning redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan ook tot de huiselijke kring worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de hulp, zorg en/of ondersteuning bieden. Bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor het kind, zij vallen beiden onder de huiselijke kring.

Werkende ouder(s)

Werkende ouder(s) zijn zelf verantwoordelijk voor de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kind(eren), ook als vanwege het werk gebruik wordt gemaakt van (naschoolse) kinderopvang. Reguliere naschoolse opvang die nodig is alleen omdat de ouder(s) niet beschikbaar zijn, kan in ieder geval niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Werkende ouder(s) kunnen voor een jeugdige met een jeugdhulpvraag een indicatie vragen voor BSO+. Dit betreft reguliere naschoolse opvang in kleinere groepen met een gekwalificeerde pedagogische medewerker.

2.7 Voorwaarden voor het toekennen van jeugdhulpvervoer

Jeugdhulpvervoer kent het college alleen toe onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het vervoer heeft te maken met een individuele voorziening voor jeugdhulp die het college heeft toegekend; en

    • a.

      het hulptraject duurt langer dan drie maanden, of

    • b.

      de jeugdige gaat twee of meer keer per week naar de locatie voor jeugdhulp;

  • 2.

    Er is sprake van een medische noodzaak.

    • a.

      Het college kan de jeugdige en zijn ouder(s) (aanvrager) om een medische verklaring vragen van een behandelend arts. Dit mag niet de eigen huisarts zijn. Deze verklaring moet een goede onderbouwing zijn van de medische noodzaak. De verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.

    • b.

      Het college kan over de medische verklaring een onafhankelijke externe deskundige om advies vragen. De jeugdige en zijn ouder(s) moeten hieraan meewerken.

  • 3.

    Er is sprake van beperkingen in de zelfredzaamheid. Hiermee bedoelen we dat:

    • a.

      de jeugdige jonger is dan 9 jaar; en/of

    • b.

      ouder(s) aannemelijk hebben gemaakt dat de jeugdige niet zelfstandig met de fiets of met het openbaar vervoer kan reizen.

  • 4.

    De minimale afstand van de woning tot de jeugdhulplocatie is meer dan zes kilometer, en er is geen passende jeugdhulplocatie op kortere afstand van de woning beschikbaar.

2.8 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorziening

  • 1. Als de aanvrager voldoet aan de voorwaarden onder 2.7 bepaalt het college in overleg met de ouder(s) welke vervoersvoorziening het meest passend is. Dit kan ook een combinatie van vervoersvoorzieningen zijn.

  • 2. Het college onderscheidt de volgende vormen van vervoer op volgorde van afweging:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de fiets, eventueel met begeleiding;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van het openbaar vervoer, als de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van het openbaar vervoer met begeleiding als de jeugdige leert zelfstandig te reizen met openbaar vervoer;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van het openbaar vervoer met begeleiding. Ouder(s) moeten aantonen dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken en dit ook niet kan leren;

    • e.

      een kilometervergoeding als de ouder(s) of iemand uit het sociale netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren;

    • f.

      een andere regeling of voorliggende voorziening waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer (bijvoorbeeld vervoer dat de zorgaanbieder regelt, regiotaxi of leerlingenvervoer);

    • g.

      aangepast vervoer (taxivervoer) als voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren. Collectief vervoer gaat hierbij voor individueel vervoer;

    • h.

      de jeugdige kan gebruik maken van (aangepast) leerlingenvervoer onder de volgende voorwaarden:

      • 1.

        de jeugdhulp vindt plaats aansluitend aan de schooltijden; en

      • 2.

        de jeugdhulp vindt plaats volgens een vast terugkerend schema; en

      • 3.

        de jeugdhulplocatie past binnen de route van het leerlingenvervoer.

  • 3. Het college hanteert de volgende criteria voor vergoeding van het vervoer:

    • a.

      de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de fiets is € 0,14 per kilometer. Dit geldt ook voor een eventuele begeleider;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming voor alle vormen van openbaar vervoer is op basis van 2e klasse;

    • c.

      een kilometervergoeding voor gebruik van eigen vervoer is € 0,19 per kilometer bij een afstand van meer dan zes kilometer enkele reis:

      • 1.

        het college vergoedt in principe alleen de kilometers die de jeugdige in de auto zit. Dit noemen we de beladen kilometers;

      • 2.

        onder bepaalde voorwaarden kan het college de kilometers vergoeden die de jeugdige niet in de auto zit (onbeladen kilometers). Deze voorwaarden zijn:

        • a.

          de jeugdige woont in een instelling voor jeugdzorg en gaat in het weekend en/of vakantie naar huis. Het college kent deze vergoeding maximaal één keer per vier weken toe;

        • b.

          de jeugdige verblijft minimaal twee uur op de jeugdhulplocatie, en het is de moeite om binnen deze periode terug te rijden naar het woonadres.

  • 4. Als aanspraak bestaat op jeugdhulpvervoer, kan het college na overleg met de ouder(s) een financiële tegemoetkoming geven voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

  • 5. Alleen de reiskosten naar de dichtstbijzijnde (passende) jeugdhulplocatie komen in aanmerking voor vergoeding. Als de aanvrager kiest voor een jeugdhulplocatie die verder weg ligt dan deze jeugdhulplocatie, dan:

    • a.

      vervalt het recht op aangepast vervoer (lid 2 g van dit artikel);

    • b.

      zijn eventuele meerkosten voor andere vormen van vervoer voor rekening van de aanvrager (lid 2 a t/m f).

  • 6. Het college kent geen financiële tegemoetkoming toe voor reiskosten die ouder(s) maken voor het bezoeken van hun kind die in een instelling woont.

  • 7. Als het college taxivervoer heeft toegekend mag de jeugdige de vervoerspas alleen gebruiken voor vervoer naar de jeugdhulplocatie. Bij oneigenlijk gebruik van de vervoerspas vordert het college de gemaakte kosten terug.

2.9 Het verslag (artikel 2.3 van de verordening)

Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouder(s) een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij die hebben meegedeeld dit niet te wensen.

2.10 Inhoud van het besluit (art. 2.5.1 van de verordening)

  • 1. De beschikking komt op naam te staan van de jeugdige voor wie de hulp bedoeld is;

  • 2. Is er sprake van hulp aan meerdere kinderen in een gezin dan krijgt ieder kind voor wie een individuele voorziening is vastgesteld een eigen beschikking;

  • 3. In bepaalde gevallen kan een beschikking op naam van de ouder(s) gesteld worden:

    • a.

      Wanneer de problematiek eerder bij ouder(s) ligt dan bij kinderen, of

    • b.

      Wanneer de problematiek systeemgericht is en de doelen op niveau van het gezin worden gesteld.

  • 4. Bij de toekenning van jeugdhulpvervoer wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      de wijze van vervoer;

    • b.

      het tijdstip van vervoer;

    • c.

      de duur van het jeugdhulpvervoer;

    • d.

      een eventuele vergoeding.

  • 5. Het college kan bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersaanvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

  • 6. In de beschikking wordt ook de verplichting opgenomen dat uiterlijk 8 weken vóór het verstrijken van de termijn van 1 jaar van de beschikking, moet er door de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag voor een nieuwe verleningsbeschikking gedaan worden, inden er nog voortzetting van hulp nodig is.

Verplichtingen

In de beschikking worden de volgende verplichtingen voor de jeugdige en of zijn ouder(s) opgenomen:

  • 1.

    de inlichtingenplicht (artikel 8.1.2 Jeugdwet);

  • 2.

    de medewerkingsplicht cliënt (artikel 8.1.2 lid 3 Jeugdwet);

  • 3.

    het verval van recht (zie art. 2.5.2 van de verordening);

Inlichtingenplicht

Ook als een individuele voorziening eenmaal is toegekend geldt een inlichtingenplicht. Dit houdt in dat de jeugdige en of zijn ouder(s) op verzoek of uit eigen beweging mededeling moeten doen van alle feiten en omstandigheden waarvan het hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de toekenning van een voorziening. Het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking of herziening van de individuele voorziening. Als de jeugdige en of zijn ouder(s) eraan twijfelen of bepaalde informatie relevant is, neemt hij hierover actief contact op met de jeugdconsulent.

Medewerkingsplicht

In het verlengde van de inlichtingenplicht ligt de medewerkingsplicht. Die houdt in dat de jeugdige en zijn ouder(s) alle medewerking moet verlenen aan de uitvoering van de Jeugdwet die de gemeente noodzakelijk vindt. Zo zijn de jeugdige en of zijn ouder(s) verplicht om gehoor te geven aan een oproep van de gemeente of om mee te werken aan het onderzoek dat door (of namens) het college is ingesteld.

Als de jeugdige en of zijn ouder(s) niet voldoen aan de medewerkingsplicht dan kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een individuele voorziening. Vooral als de jeugdconsulent niet kan vaststellen of iemand (nog langer) recht heeft op een individuele voorziening. Of als de omvang van de voorziening niet kan worden vastgesteld.

Als aan de jeugdige en of zijn ouder(s) een individuele voorziening wordt toegekend, wordt verwacht dat zij naar vermogen meewerken aan het opstellen van het ondersteuningsplan en het behalen van de daarin beschreven doelen en resultaten.

Het al dan niet opzettelijk niet meewerken aan het behalen van de doelen en resultaten en/of het niet nakomen van gemaakte afspraken, kan leiden tot een tijdelijke opschorting van de ondersteuning of, in het uiterste geval, tot beëindiging daarvan. Uiteraard kan dit niet als uit de aard van iemands beperkingen voortvloeit dat die medewerking niet of in beperkte mate verleend kan worden.

Verval van recht

Als een jeugdige en of zijn ouder(s) een beschikking heeft ontvangen en deze niet binnen drie maanden gebruik maakt van de toegekende individuele voorziening, dan vervalt het recht op aanspraak, tenzij de jeugdige en of zijn ouder(s) de gemeente hierover schriftelijk heeft geïnformeerd en uitstel hiervan heeft gevraagd.

Hoofdstuk 3 De vorm van ondersteuning

3.1 Ondersteuning in natura (art. 6.1 van de verordening)

  • 1. Het pgb en de individuele voorziening in natura zijn gelijkwaardige alternatieven. Uitgangspunt is dat een jeugdige en of zijn ouder(s) een individuele voorziening in natura krijgt. De jeugdige en of zijn ouder(s) kan verzoeken om een pgb. Voldoen zij aan de pgb-voorwaarden, dan moet het college een pgb toekennen (artikel 8.1.1 lid 1 Jeugdwet).

3.2 Voorwaarden persoonsgebonden budget (pgb) (art. 6.2.1 van de verordening)

De Jeugdwet kent drie voorwaarden, waaraan voldaan moet worden, wil een jeugdige en of zijn ouder(s) aanspraak kunnen maken op een pgb.

  • 1.

    Wettelijke voorwaarden pgb (art. 8.1.1, lid 2 Jeugdwet)

    Een pgb wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te achten is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder(s) zich gemotiveerd aangeven dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s) van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • Een pgb wordt geweigerd (art. 8.1.1 lid 4 Jeugdwet):

    • 1.

      Voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening;

    • 2.

      Indien het college eerder heeft vastgesteld dat (art 8.1.4, lid 1 onder a, d of e):

      • a.

        de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

      • b.

        de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

      • c.

        de jeugdige of zijn ouder(s) het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

3.3 Pgb-vaardigheid (art. 6.2.1 lid 2 van de verordening)

De consulent controleert niet alleen of een jeugdige en of zijn ouder(s) aan de pgb-vaardigheidseisen voldoet om met een pgb budget om te kunnen gaan. In bijlage 3 staan de tien voorwaarden genoemd waaraan getoetst kan worden of iemand pgb-vaardig is.

3.4 Budgetplan (art. 6.2.1 lid 5 van de verordening)

  • 1.

    De jeugdige en of zijn ouder(s) beschrijven in het budgetplan:

    • a.

      hoe de in te kopen hulp een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaats vinden en wanneer er evaluatiemomenten van de hulp zijn;

    • c.

      de activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een individuele voorziening nodig is;

    • d.

      deze activiteiten worden vervolgens in uren per week uitgedrukt;

    • e.

      als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

Pgb budget omzetten in zorg in natura (en andersom)

Als in de praktijk blijkt dat een pgb geen gepaste leveringsvorm is voor de jeugdige en of zijn ouder(s) kan de jeugdconsulent zorg in natura als alternatief aanbieden. De jeugdige en of zijn ouder(s) kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en een verstrekking in natura (of andersom).

Pgb voor diensten door een professionele jeugdhulpverlener

Wanneer de jeugdige en of zijn ouder(s) met de inzet van een pgb kiest voor de levering van een dienst door een professionele zorgverlener gelden de volgende voorwaarden:

De professionele jeugdhulpverlener:

  • 1.

    Zorgt voor een ondersteuningsplan waaruit blijkt welke kansen/mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften de jeugdige en of zijn ouder(s) hebben en welke hulp er wordt geboden;

  • 2.

    Zorgt ervoor dat de hulp passend is bij de doelen van de jeugdige en of zijn ouder(s) op basis waarvan de individuele voorziening is afgegeven;

  • 3.

    Legt de beoogde doelen (of subdoelen) met de jeugdige en of zijn ouder(s) vast met daarbij de wijze waarop deze doelen behaald worden en binnen welke termijn;

  • 4.

    Evalueert tussentijds op basis van het ondersteuningsplan de verleende jeugdhulp en stelt de deze waar nodig bij. Indien een evaluatie leidt tot bijstelling wordt dit vastgelegd in het ondersteuningsplan;

  • 5.

    Hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • 6.

    Draagt er zorg voor dat medewerkers op de hoogte zijn van de meldcode en weten hoe zij hier naar moeten handelen;

  • 7.

    Is bekend met en handelt conform de Nederlandse wet- en regelgeving, richtlijnen, verdragen, de Algemene Verordening Gegevensbescherming;

  • 8.

    Wordt niet onderzocht (lopend onderzoek) door het college van de gemeente Terneuzen of de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Tevens mag er geen sprake zijn van een justitiële maatregel. Indien er sprake is van een lopend onderzoek dient toestemming van de gemeente voor het leveren van jeugdhulp te worden overgelegd bij de aanvraag voor het pgb;

  • 9.

    Staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de te verlenen jeugdhulp;

  • 10.

    Beschikt over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag voor alle personeelsleden (ook vrijwilligers en stagiairs) die in contact komen met jeugdigen en ouder(s). Bij indiensttreding/aanvang van de werkzaamheden mag de VOG niet ouder zijn dan drie maanden. Deze dient elke drie jaar te worden vernieuwd;

  • 11.

    Draagt zorgt voor dat medewerkers hun taalgebruik afstemmen op de cliënt. De jeugdhulpverlener beheerst minstens de Nederlandse taal in woord en geschrift;

  • 12.

    Voert een deugdelijke administratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, cliëntdossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming;

  • 13.

    Zorgt ervoor dat door de jeugdige en of zijn ouder(s) en cliëntvertegenwoordiger geaccordeerde verslagen van evaluatiegesprekken worden vastgelegd;

Vooraf controleert de gemeente of de professionele jeugdhulpverlener daadwerkelijk aan de gestelde eisen voldoet.

3.5 Pgb bij ondersteuning door personen uit het sociale netwerk (art. 6.2.2 van de verordening)

  • 1. Tot informele hulpverleners rekent het college ook partners en familieleden van de jeugdige die op basis van het persoonsgebonden budget hulp bieden.

  • 2. Bij de vaststelling of er sprake is van een formeel (professionele jeugdhulpverlener) of een informeel tarief, geldt dat bloed- en aanverwanten in de 1e of de 2 graad van de jeugdige worden aangemerkt als informele hulpverlener, ook als zij voldoen aan de criteria van de professionele hulpverlener.

  • 3. Degene die als informele hulpverlener hulp biedt aan de jeugdige dient te beschikken over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Deze voorwaarde geldt niet voor de ouder(s), maar wel voor meerderjarige broers en zussen, grootouder(s), overige bloed- en aanverwanten en andere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige.

  • 4. Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk voor hulp vanuit het sociale netwerk (informele hulp) voor behandeling (jeugd-ggz). Deze vorm van jeugdhulp kan alleen door professionals worden geboden.

Hoofdstuk 4 Afspraken tussen inwoner en gemeente

4.1 Voorkomen van fraude (art. 7.5.2 van de verordening)

  • 1. Van de jeugdige en of zijn ouder(s) wordt verwacht dat hij mededeling doet van wijzigingen in zijn omstandigheden waarvan redelijkerwijs is in te schatten dat deze gevolgen heeft voor de verstrekte voorziening. Ook wordt verwacht dat de jeugdige en of zijn ouder(s) meewerkt aan onderzoek in geval van (vermoedens) van onrechtmatigheden.

  • 2. De jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben de plicht vermoedens van fraude te melden bij de jeugdconsulent. Wanneer aan deze oproep geen gehoor wordt gegeven, zal de betreffende medewerker hiervan zelf melding moeten maken, waarna dit aan het college wordt voorgelegd.

Hoofdstuk 5 Intrekking en inwerkingtreding

5.1 Intrekken oude regels (art. 10.3 van de verordening)

Het Besluit jeugdhulp Terneuzen 2017 is op 1 mei 2022 ingetrokken.

5.2 Ingangsdatum en naam

Deze nadere regels worden aangehaald als:

Nadere regels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022 en treden in werking met ingang van 1 mei 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen in zijn vergadering van 19 april 2022.

Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,

de secretaris,····

J.G. (Jan) Princen

de burgemeester,

H.J.A. (Erik) van Merrienboer

Bijlage 1. Richtlijn ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind1

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • -

    hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • -

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • -

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • -

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • -

    hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • -

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • -

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • -

    hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • -

    hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • -

    zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • -

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • -

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • -

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • -

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • -

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jong volwassenen van 18 tot 23 jaar

  • -

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    hebben een dagbesteding in de vorm van opleiding / arbeid.

Bijlage 2. Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting

Algemeen

Overbelasting is: meer belasten dat het prestatievermogen toelaat. In medische kringen wordt gesproken over het (on)evenwicht tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren, die van invloed zijn op de draagkracht, zijn:

  • -

    lichamelijke conditie ouder(s);

  • -

    geestelijke conditie ouder(s);

  • -

    wijze van omgaan met problemen (coping);

  • -

    motivatie voor ondersteunings- en/of zorgtaak;

  • -

    sociaal netwerk.

Factoren, die van invloed zijn op de draaglast, zijn:

  • -

    omvang en mate van (on)planbaarheid van ondersteuningstaken, ziektebeeld en prognose;

  • -

    inzicht van ouder(s) in ziektebeeld van het kind;

  • -

    woonsituatie;

  • -

    bijkomende sociale problemen;

  • -

    bijkomende emotionele problemen;

  • -

    bijkomende relationele problemen.

Onderzoek naar de draaglast en draagkracht

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de ouder(s) overbelast is/zijn. Is dit minder duidelijk, dan zal hier in het gesprek maar zeker bij de beoordeling van de aanspraak (indicatie) duidelijkheid over moeten komen. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid worden in principe bedoordeeld door een deskundige. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sectoren volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waar ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Bedenk daarnaast dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een deskundige moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • -

    gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug;

  • -

    hoge bloeddruk;

  • -

    gewrichtspijn;

  • -

    gevoelens van slapte;

  • -

    slapeloosheid;

  • -

    migraine, duizeligheid;

  • -

    spierkrampen;

  • -

    verminderde weerstand, ziektegevoeligheid;

  • -

    opvliegingen;

  • -

    ademnood en gevoelens van beklemming op de borst;

  • -

    plotseling hevig zweten;

  • -

    gevoelens van beklemming in de hals;

  • -

    spiertrekkingen in het gezicht;

  • -

    verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen;

  • -

    ongeduld;

  • -

    vaak huilen;

  • -

    neerslachtigheid;

  • -

    isolering;

  • -

    verbittering;

  • -

    concentratieproblemen;

  • -

    dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen;

  • -

    rusteloosheid;

  • -

    perfectionisme;

  • -

    geen beslissingen kunnen nemen;

  • -

    denkblokkades.

Bijlage 3. Tien eisen voor pgb-vaardigheid

De gemeente (aan-z) van het persoonsgebonden budget controleert niet alleen of u aan de voorwaarden van een persoonsgebonden budget voldoet. Zij controleren ook of u met een persoonsgebonden budget kunt omgaan. Dat heet pgb-vaardigheid. Daarmee willen ze voorkomen dat u in de problemen komt. Bijvoorbeeld omdat u niet weet welke zorg u nodig heeft. Of hoe u goede afspraken maakt met een zorgverlener. U bent pgb-vaardig als u de volgende dingen kunt:

  • 1.

    Een goed overzicht van uw eigen situatie houden.

    En u weet welke zorg u nodig heeft. Of welke zorg de persoon voor wie het budget is nodig heeft. U moet zelf kunnen vertellen welke zorg u nodig heeft. Als u dat niet kunt, kunt u ook zorg in natura ontvangen.

  • 2.

    Weten welke regels er horen bij een persoonsgebonden budget.

    Of u weet waar u die regels kunt vinden. Bijvoorbeeld op de website van de gemeente (aan-z) die u het persoonsgebonden budget geeft. Het helpt als u digitaal vaardig bent. Bijvoorbeeld dat u kunt omgaan met de computer en e-mail.

    En websites op het internet kunt bezoeken.

  • 3.

    Een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.

    En ook weet u welk deel van het persoonsgebonden budget al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor uzelf. U kunt de administratie ook nodig hebben als de pgb-verstrekker (bijvoorbeeld de gemeente) daarom vraagt.

  • 4.

    Communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    U moet uit uzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de zorgverzekeraar beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met zorgverleners. En als er iets verandert, moet u dat zelf aangeven.

  • 5.

    Zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

    Als u een persoonsgebonden budget ontvangt, moet u zelf zorgverleners uitzoeken. En afspraken maken over de zorg die ze u gaan geven. En over hun uurtarief en hun uren.

  • 6.

    Zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden. En zich hier aan houden.

    U moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de zorgverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet u kunnen laten zien dat u de zorg inkoopt waarvoor u het geld gekregen hebt.

  • 7.

    Beoordelen of de zorg uit het persoonsgebonden budget bij u past.

    En of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als u de zorg niet goed vindt, kunt u uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet u zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgverlener op te bellen. En uit te leggen wat er niet goed gaat.

  • 8.

    Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

    En dat zo regelen dat er altijd zorg is. Ook als de zorgverlener ziek is of op vakantie gaat. U moet zelf zorgverleners kunnen kiezen die goed bij uw situatie passen. En u moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de zorgverlener ziek is, moet u zelf vervanging regelen.

  • 9.

    Zorgen dat de zorgverleners die voor u werken weten wat ze moeten doen.

    En u durft een gesprek te beginnen als zij hun werk niet goed doen. Als u de zorgverlener betaalt, dan bent u zijn werkgever of opdrachtgever. U moet dan goed kunnen vertellen wat ze moeten doen.

  • 10.

    U weet wat u moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

    Het is niet erg als u sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kent. Bij- voorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar u moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.


Noot
1

Bron: CIZ Indicatiewijzer Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS Versie: 7.1 juli 2014