Beleidsregels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022

Geldend van 03-05-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022

Hoofdstuk 1 Inleiding

De Verordening sociaal domein gemeente Terneuzen 2022 (verder te noemen: de verordening) is op 16 december 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De datum van inwerkingtreding is 1 maart 2022. Deze verordening vormt de basis voor de beleidsregels.

De verordening is een algemeen verbindend voorschrift en is rechtstreeks bindend voor de burger. De Jeugdwet bepaalt dat de gemeente een aantal zaken in de verordening regelt. De verordening bevat een aantal hoofdregels. Een uitwerking kan in beleidsregels worden vastgelegd.

Beleidsregels

Een beleidsregel beschrijft hoe het college omgaat met een bepaalde bevoegdheid. Er kunnen dus geen rechten of plichten voor inwoners worden vastgelegd. Wel geeft het de inwoner duidelijkheid hoe het college omgaat met een hulpvraag en aanvraag van de inwoner. Het helpt onze consulenten om een hulpvraag te beoordelen.

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb). “Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.

Bij beleidsregels gaat het een bij besluit vastgestelde algemene regel dat niet een algemeen verbindend voorschrift is. Feitelijk gaat het om een geschreven geldende gedragslijn met betrekking tot een bepaald beleidsterrein. Het gaat over de vaststelling van feiten, wetsinterpreterend beleid of de toepassing van de bepaling in de verordening. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens door het college vastgesteld beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt door een publicatie op www.overheid.nl.

Uitvoeringsorganisatie

De gemeente Terneuzen heeft de uitvoering van de Jeugdwet neergelegd bij aan-z. Bij deze uitvoeringsorganisatie zijn de jeugdconsulenten in dienst, die namens het college aanvragen afhandelen.

Begripsbepalingen

De begrippen in artikel 1.1. van de Jeugdwet en 11.1 van de verordening zijn ook op deze beleidsregels van toepassing.

Hoofdstuk 2 De hulpvraag

2.1 Aanvraag (art. 2.4 van de verordening)

  • 1. Omdat de Jeugdwet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Elke belanghebbende kan een aanvraag om jeugdhulp doen. Meestal is dit de jeugdige en of zijn ouder(s) met een behoefte aan jeugdhulp.

  • 2. Is de hulpvraag schriftelijk of digitaal ingediend en voorzien van een naam, een dagtekening, een handtekening en een duiding van wat de hulpvraag is, dan is sprake van een aanvraag als bedoeld in de Awb.

  • 3. Als de aanvraag door één van de ouders is ingediend, zal er tijdens de intake altijd gevraagd worden naar de andere ouder. Volgens het Burgerlijk Wetboek heeft namelijk iedere ouder (ongeacht of deze het gezag heeft) informatierecht en consultatierecht (artikel 1:377b BW en (artikel 1:377c BW). Dit houdt in dat beide ouders altijd op de hoogte gesteld worden van de betrokkenheid van de jeugdconsulent. De jeugdconsulent mag deze informatie over de jeugdige alleen delen met de andere ouder wanneer dit in het belang van de jeugdige is en de jeugdige zich hier niet tegen verzet. Daarnaast mag een ouder zonder gezag informatie opvragen bij de jeugdconsulent. De jeugdconsulent mag alleen informatie van de jeugdige delen met de ouder(s) als dat in het belang is van de jeugdige.

    Wanneer een ouder ongeacht het gezag het niet eens is met de aanvraag, mag de jeugdconsulent de aanvraag wel verder in behandeling nemen. Maar de jeugdhulp kan alleen worden gestart met de toestemming van de gezagdrager, tenzij de jeugdige 16 jaar of ouder is.

    Er bestaat dan recht op een onderzoek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de jeugdige en of zijn ouder(s) eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. Uit de Jeugdwet volgen de voorwaarden waaraan een goed onderzoek tenminste moet voldoen.

  • 4. Termijn van afhandelen

    Na de ontvangst van de aanvraag moet er binnen acht weken een beschikking worden afgegeven. Mocht het niet lukken om de beschikking binnen acht weken af te geven, laat het college de aanvrager weten binnen welke redelijke termijn de beschikking wel wordt afgegeven.

  • 5. Opschorten of buiten behandeling stellen van de aanvraag

    Een beslistermijn kan ook opgeschort worden. Een aanvrager moet namelijk bij de aanvraag gegevens en stukken overleggen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (art. 4.2 Awb). Als deze gegevens ontbreken, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om die gegevens alsnog binnen een bepaalde termijn aan te leveren.

    Deze termijn zorgt voor een opschorting van de beslistermijn (art. 4:15 Awb). De gemeente bepaalt welke gegevens noodzakelijk zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

    Wanneer de gegevens niet worden aangevuld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten (art. 4:5 Awb). Dit dient wel binnen 4 weken te gebeuren nadat de aanvraag is aangevuld of de termijn om stukken aan te vullen ongebruikt is verstreken. Wanneer deze termijn verstreken is, kan de aanvraag alsnog worden afgewezen omdat het recht op een voorziening niet is vast te stellen, omdat onvoldoende gegevens bekend zijn.

    Wanneer een pgb-plan niet wordt ingediend (ondanks herhaald verzoek hiertoe), is het niet mogelijk een indicatie af te geven voor een jeugdhulpvoorziening in de vorm van een pgb. Er kan immers geen zorgvuldig onderzoek plaatsvinden of een pgb mogelijk is zonder dat een pgb-plan is ingevuld. Als vaststaat dat wel een indicatie voor een jeugdhulpvoorziening in natura toegekend kan worden, dan kan dit wel gedaan worden. De gemeente voldoet daarmee aan zijn zorgplicht.

  • 6. Eerdere afwijzing

    Als een aanvrager eerder een afwijzende beschikking heeft gekregen, dan moet de aanvrager nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben en aantonen. Als er geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden zijn, of worden gemeld kan de (herhaalde) aanvraag worden afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking (art. 4:6 Awb).

  • 7. Cliëntondersteuning

    Artikel 2.2.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) draagt het college op in ieder geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het college heeft beleidsvrijheid bij het inrichten van de cliëntondersteuning. Daarbij is het wel van belang dat het college moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de jeugdige en zijn ouder(s) handelen.

    Cliëntondersteuning is domein overstijgend en heeft ook betrekking op de Jeugdwet. Dit maakt integrale dienstverlening aan inwoners nog beter mogelijk. In de schriftelijke ontvangstbevestiging van de aanvraag informeert het college de jeugdige en zijn ouder(s) over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar de jeugdige en zijn ouder(s) kunnen zich ook laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Bijvoorbeeld door een bestaande cliënten- of belangenorganisatie of iemand uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 8. Vertrouwenspersoon

    De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk dat jeugdigen en hun ouder(s) een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon (art. 1.1, begripsbepalingen en reikwijdte van de Jeugdwet). Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) voert dit vertrouwenswerk in de praktijk uit. Jeugdigen, ouder(s) en pleegouder(s) kunnen op deze organisatie een beroep doen als zij problemen hebben met (personen werkzaam bij) de gemeente Terneuzen, de uitvoeringsorganisatie aan-z, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of Veilig Thuis.

2.2 Gegevens (art. 2.1.2 van de verordening)

  • 1. Voor het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek kan het noodzakelijk zijn om (medische) gegevens op te vragen bij derden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de huisarts, de school, de jeugdgezondheidszorg of een betrokken hulpverlener. Er worden alleen (medische) gegevens bij derden opgevraagd als deze gegevens daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een volledig beeld van de situatie van de jeugdige en de eventuele jeugdhulp die noodzakelijk is.

  • 2. Indien informatie wordt opgevraagd, worden de jeugdige en/of zijn ouder(s) hierover mondeling door de jeugdconsulent geïnformeerd. Aan de jeugdige en/of zijn ouders wordt uitgelegd waarom er contact wordt opgenomen met de derde, welke informatie wordt opgevraagd en waarom het opvragen van deze informatie noodzakelijk is.

    • -

      Tot 12 jaar worden ouders op de hoogte gebracht van het opvragen van de informatie en de noodzaak hiervan;

    • -

      Vanaf 12 jaar worden zowel de jeugdige als de ouders op de hoogte gebracht van het opvragen van de informatie en de noodzaak ervan. Dit uiteraard voor zover de 12 tot

    • -

      16-jarige in staat is zijn belangen te behartigen (wilsbekwaam is);

    • -

      Vanaf 16 jaar wordt de jeugdige op de hoogte gebracht van het opvragen van de informatie en de noodzaak ervan. Tenzij de 16-jarige niet wilsbekwaam is.

  • 3. In sommige situaties zal informatie nodig zijn van de professionals, die gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Zowel in de Jeugdwet als in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is niet voorgeschreven dat deze toestemming schriftelijk door de ouders en of de jeugdige moet worden gegeven. Maar een schriftelijke toestemming verdient wel de voorkeur volgens de Autoriteit Persoonsgegevens.

2.3 Advies (art. 2.4.3 van de verordening)

Het college beschikt niet altijd over alle benodigde kennis en informatie om een beslissing te nemen.

Hiervoor kan het college de hulp inschakelen van een onafhankelijke adviseur als extern deskundige (artikel 3:2 Awb en artikel 3:5 Awb). Het college blijft verantwoordelijk voor het onderzoek (artikel 3:9 Awb).

Onpartijdigheid en onafhankelijkheid adviseur

Een adviseur is een persoon of instantie, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren over het door het college te nemen besluit. Een adviseur is niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van dat college (artikel 3:5 Awb).

Wanneer het advies wordt uitgebracht, mag het college de conclusies van de adviseur niet zomaar overnemen. Voor het college geldt er een toetsingsplicht waarbij zij controleert of er gebreken kleven aan de uitgebrachte conclusies (artikel 3:49 Awb).

Een advies is niet bindend. Het college blijft zelf altijd de eindverantwoordelijke voor het te nemen besluit en voor de onderbouwing daarvan. Het college mag aan het advies in beginsel wel doorslaggevende betekenis toekennen.

Het overnemen van een advies vraagt geen nadere toelichting, tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel ten grondslag mag leggen. Neemt het college het advies echter niet over, terwijl het wel een logisch en inzichtelijk advies is, dan zal dat goed onderbouwd moeten worden.

2.4 Het verslag (art. 2.3 van de verordening)

De jeugdconsulent zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek wat samen met de jeugdige en zijn ouder(s) is uitgevoerd:

Het verslag is een weergave van:

  • 1.

    onderzoek van de gegevens die al binnen de gemeente bekend zijn na akkoord gegevens gebruik door de jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • 2.

    de uitkomsten van het gesprek;

  • 3.

    eventueel advies van een (medische-) adviesinstantie; 4. afweging of en welke vorm van hulp het meest passend is.

Het verslag wordt als bijlage bij de beschikking aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) verzonden.

2.5 Inhoud van het besluit (art. 2.5.1 van de verordening)

De jeugdige en/of zijn ouder(s) ontvangen de beslissing op de aanvraag binnen acht weken na de indiening van de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien de beschikking niet binnen de wettelijke termijn gegeven kan worden, zal op grond van artikel 4:14 van de Awb de jeugdige en/of zijn ouder(s) schriftelijk geïnformeerd te worden over een verlenging van deze termijn. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten schriftelijk instemmen met de verlenging van de beslistermijn. Als er niet ingestemd wordt met de verlenging dan kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) de gemeente in gebreke stellen.

Als er sprake is van overmacht of de schuld ligt buiten de gemeente, dan kan een beslistermijn op grond van artikel 4:15 Awb opgeschort worden. Van opschorting is alleen sprake:

  • -

    als het bestuursorgaan de aanvrager verzoekt om de aanvraag aan te vullen door meer informatie te verschaffen;

  • -

    als het bestuursorgaan wacht op informatie uit het buitenland;

  • -

    als de aanvrager schriftelijk instemt met het uitstel;

  • -

    als de vertraging de schuld is van de aanvrager (de aanvrager vraagt bijvoorbeeld steeds opnieuw om uitstel van aan te leveren gegevens of voordat de beslistermijn afloopt stuurt de aanvrager een dik pak met aanvullende gegevens, waar het bestuursorgaan niet één-twee-drie op kan reageren); of

  • -

    als er sprake is van overmachtsituaties (zoals het volledig afbranden of het onder water lopen van het gemeentehuis).

In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing, wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is. Ook staat in de beschikking welke algemene voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing is bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

De beschikking voor Zorg in Natura vermeldt de in te zetten zorg. De beschikking kent wel een maximale duur, namelijk 1 jaar, tenzij de aard van de voorziening zich hiertegen verzet of duidelijk is dat de aangevraagde hulp voor een langere periode noodzakelijk is. Zo is bijvoorbeeld een perspectief biedende vervangende woonplek bij een pleeggezin altijd voor een langere periode bedoeld.

De toekenning eindigt wanneer:

  • -

    de jeugdige (op grond van het woonplaatsbeginsel administratief) verhuist naar een andere gemeente;

  • -

    de jeugdige en/of de budgethouder overlijdt;

  • -

    als de indicatieperiode of de geldigheidsduur is verstreken;

  • -

    als de jeugdige aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • -

    de budgethouder geen verantwoording af legt;

  • -

    de aanvrager en/of de budgethouder het pgb laat omzetten in ZIN en vice versa. Bij een omzetting zal een nieuwe beschikking worden afgegeven.

De jeugdconsulent kan periodiek controleren op de voortgang en de kwaliteit van de resultaten van de individuele voorziening.

Toegang via de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts

Alle gecontracteerde zorgaanbieders zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de Awb. Een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts roept geen aanspraak op een persoonsgebonden budget (pgb) in het leven. Het is aan de gemeente om te bepalen of er een mogelijkheid is om te kiezen voor een pgb in plaats van een voorziening in natura.

2.6 Terugwerkende kracht (art. 2.5.3 van de verordening)

Een aanvraag om jeugdhulp wordt niet met terugwerkende kracht verleend, tenzij er al een hulpverleningstraject op het moment van de aanvraag loopt. In dat geval zal de jeugdconsulent onderzoeken of de reeds ingezette hulp nodig en passend is. Indien de jeugdconsulent oordeelt dat dit de meest passende vorm van jeugdhulp is, zal de gemeente de reeds gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag vergoeden.

2.7 Spoedeisende gevallen (art. 2.5.4 van de verordening)

Artikel 2.6, eerste lid aanhef en onder b, van de Jeugdwet bepaalt onder meer dat jeugdhulp altijd bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. De verplichting tot het zorgen voor spoedhulp laat zich niet vertalen in beleidsregels, maar is afhankelijk van de individuele situatie. Het bepalen van de urgentie is van belang om vast te kunnen stellen hoe snel de voorziening gestart moet worden. Bij de bepaling van de urgentie zijn veiligheid van de jeugdige, het risico op kindermishandeling, de balans tussen draaglast en draagkracht en de escalatie van de problematiek essentieel. Er zijn vervolgens drie gradaties van urgentie met bijbehorende criteria te onderscheiden:

  • -

    Crisis: er is sprake van crisis bij een plotselinge, ernstige ontregeling (in de fysieke, sociale en psychische gesteldheid van de jeugdige of van de omgeving) met als gevolg het ontstaan van een acuut onhoudbare situatie in het thuismilieu of de woonsituatie van de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan ernstige verwaarlozing of ernstig fysiek of seksueel misbruik. Er moet direct in het gezag worden voorzien, ouder of jeugdige dreigt met suïcide, ouder of jeugdige heeft een psychose;

  • -

    Spoed: is een situatie waarbij een crisis dreigt doordat: o problematiek ernstig, langdurig of complex is en/of o de verhouding tussen draaglast/draagkracht uit balans is geraakt.

  • -

    Regulier: enkelvoudige of meervoudige problematiek waarbij geen sprake is van dreigende crisis.

Hoofdstuk 3 Gezond en veilig opgroeien

3.1 Vrij toegankelijke hulp (art. 4.1 van de verordening)

Vrij toegankelijke hulp is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is. Deze hulp is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp en is beschikbaar voor alle inwoners. Er vindt dus geen toets plaats of de jeugdige en/of zijn ouder(s) hiervoor in aanmerking komen. Er is geen verwijzing of beschikking nodig. Als uit onderzoek blijkt dat dit een passende oplossing is, kan naar algemene vrij toegankelijke hulp worden verwezen.

Voorbeelden van algemeen vrij toegankelijke hulp in de gemeente Terneuzen zijn:

  • -

    het consultatiebureau, het opvoedspreekuur schoolarts/jeugdgezondheidsverpleegkundige; - de kinderopvang, de buitenschoolse opvang; - het jongerenwerk.

Er is ook algemeen vrij toegankelijke hulp, die een beperkte toegangsbeoordeling kennen en waarbij een snelle en adequate oplossing geboden kan worden voor de beperkingen die een jeugdige en/of zijn ouder(s) ondervindt. De algemene vrij toegankelijke hulp heeft een preventief karakter. Een dergelijke preventieve voorziening is voorliggend op de individuele voorziening, waarvan door de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

3.2 Niet vrij toegankelijke hulp (art. 4.2 van de verordening)

Individuele voorzieningen voorzien in individuele hulp wanneer vrij toegankelijke voorzieningen niet toereikend zijn. Hier is een beschikking voor nodig. Een jeugdige kan hier alleen gebruik van maken als ze worden doorverwezen door een huisarts, een medisch specialist, een jeugdarts of via de gemeente (via de jeugdconsulent).

3.3. Overgang van 18- naar 18+ (art. 4.3 van de verordening)

Jeugdhulp na 18e levensjaar

De inzet van jeugdhulp vindt plaats op basis van de Jeugdwet en het Burgerlijk Wetboek, waarbij de leeftijdsgrens van 18 jaar wordt gehanteerd. De Wet geeft in artikel 1.1 onder de definitie ‘jeugdige’ aan dat jeugdhulp soms ook mogelijk is tot de leeftijd van 23 jaar (verlengde jeugdhulp). Dit kan voorkomen als:

  • -

    De hulp niet onder een ander wettelijk kader valt, bijvoorbeeld: Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wmo 2015 (in geval van begeleiding);

  • -

    De hulp al voor het 18e jaar is begonnen en er een beschikking is afgegeven voor het 18e jaar;

  • -

    Na het afsluiten van jeugdhulp binnen een half jaar blijkt dat opnieuw jeugdhulp nodig is; - De cliënt het ermee eens is;

  • -

    Wanneer de jeugdhulp wordt geboden in het kader van straffen en maatregelen of van reclasseringstoezicht. De kinderrechter kan een machtiging gesloten jeugdhulp verlengen. Dit kan tot maximaal 6 maanden na de 18e verjaardag.

Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar

De zorgaanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert stelt vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) een plan op waarin de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Het opstellen van het plan gebeurt in samenspraak met de jeugdige en/of ouders en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. In het plan is expliciet aandacht voor veranderingen in:

  • -

    benodigde ondersteuning en indien van toepassing een zorgvuldige en geleidelijke overdracht naar een andere zorgverlener/behandelaar (NB: uitdrukkelijke wens is om hier zo min mogelijk in te wisselen);

  • -

    huisvesting;

  • -

    financiën;

  • -

    school/werk/dagbesteding.

In het ondersteuningsplan wordt bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wmo 2015, Zvw of Wlz. Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van deze wetten valt, dan kan de verlengde Jeugdwet worden ingezet.

Daarvoor moet in elk geval worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    jeugdige krijgt jeugdhulp en voortzetting van deze hulp na het 18e jaar is noodzakelijk. - vóórdat jeugdige 18 jaar is, is bepaald dat jeugdhulp na het 18e noodzakelijk is.

  • -

    na beëindiging jeugdhulp - die startte voordat de jeugdige 18 jaar was -, is bepaald dat hervatting van deze hulp binnen 6 maanden noodzakelijk is. Daarnaast valt alle jeugdhulp die verleend wordt in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering onder de Jeugdwet. Dit geldt ook als de jeugdige ouder is dan 18 jaar en/of als de hulp ook door een andere wet kan worden gefinancierd.

Verlengde pleegzorg

Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e jaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen.

Pleegzorg als vorm van verlengde jeugdhulp, zoals beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Pleegkinderen kunnen tot een half jaar na hun 21e verjaardag een beroep doen op verlengde jeugdhulp.

Hoofdstuk 4 De vorm van de ondersteuning

4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget (art. 6.2.1 van de verordening)

Het college kan slechts een pgb verlenen als aan de volgende voorwaarden is voldaan (artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet):

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouder(s) zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouder(s) stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten.

  • 3.

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Alleen als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan het college het pgb verstrekken.

Ad 1) Voldoende in staat de pgb-taken uit te voeren

De jeugdige of zijn ouder(s) moeten er blijk van geven dat zij op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal het college kijken of de jeugdige of zijn ouders met hulp uit het sociale netwerk òf met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het is aan het college om daar in iedere individuele situatie een oordeel over te vellen.

Het gaat hierbij niet om het beheren van het budget zelf. Dat is ondergebracht bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het gaat vooral om o.a. het aangaan en beheren van de zorgovereenkomst(en) die de jeugdige en/of zijn ouder(s) met aanbieder(s) sluit. Het college zal nagaan of de ouder(s) de beheerstaken uitvoeren. Als blijkt dat de hulpverlener niet met voldoende afstand en kritisch de beheertaken zal kunnen vervullen, dan zal het college geen pgb toekennen.

Kosten bij beheer door bewindvoerder, curator en/of mentor

Het college zal geen extra beloningskosten van de curator, de bewindvoerder en/of mentor als noodzakelijke kosten toekennen. Deze komen voor eigen rekening van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Ad 2) Motivering dat natura-aanbod niet passend is

De tweede voorwaarde bepaalt dat de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aangeven dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, voor hen niet passend is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als:

  • -

    de jeugdhulp niet goed vooraf is in te plannen,

  • -

    de jeugdhulp op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • -

    jeugdhulp op verschillende locaties moet worden geleverd,

  • -

    het noodzakelijk is om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren, of

  • -

    als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

Om aan deze voorwaarde te voldoen, zullen de jeugdige of zijn ouders moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de voorziening 'in natura'.

Ad 3) Jeugdhulp voldoet aan kwaliteitseisen

De jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouders met het pgb willen inkopen, moet voldoen aan kwaliteitseisen. Het college moet controleren of de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp goed is. Het college hoeft de kwaliteit van de jeugdhulp geboden door professionals niet zelf te toetsen. De landelijke inspecties zorgen voor toetsing van de kwaliteit van jeugdhulp.

Weigeringsgronden pgb

De Jeugdwet noemt een aantal situaties waarin het college een pgb kan weigeren. Dat is het geval (zie artikel 8.1.1 lid 4 Jeugdwet):

  • a.

    voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de natura voorziening, of

  • b.

    als het college het pgb eerder heeft ingetrokken of herzien omdat sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking, niet voldaan is aan de voorwaarden of het pgb niet goed is besteed.

Ad a) Kosten pgb hoger dan voorziening in natura

Als de gemeente door verstrekking van een pgb duurder uit zou zijn, kan het college het pgb voor dat deel weigeren. Het college kan het budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen als het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Ad b) Het pgb is in een eerdere beslissing ingetrokken/herzien

Het college kan een pgb weigeren als het eerder een beslissing om een pgb te verstrekken heeft herzien of ingetrokken, omdat:

  • -

    de ontvanger van het budget onjuiste of onvolledige gegevens had verstrekt

  • -

    niet werd voldaan aan de gestelde voorwaarden van het pgb, of

  • -

    het pgb niet werd gebruikt of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was.

4.2 Verantwoording pgb (art. 6.2.4 van de verordening)

Nadat de individuele voorziening in de vorm van een pgb is toegekend, controleert de jeugdconsulent of het pgb wordt gebruikt voor het doel waarvoor het pgb is toegekend.

Gedurende het jaar kan de jeugdconsulent o.a. een steekproef houden bij de budgetbeheerder of de jeugdige en/of zijn ouder(s) door bijvoorbeeld een huisbezoek en/of een administratieve controle uit te voeren (rechtmatigheid) en de inhoudelijke hulpverlening en hulpvraag met de jeugdige en/of zijn ouder(s)/budgetbeheerder te bespreken (doelmatigheid).

Als onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb word(t)(en) geconstateerd, kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van het pgb te heroverwegen en eventueel in te trekken.

Hoofdstuk 5 Afspraken tussen inwoner en gemeente

5.1 Beëindiging voorziening (art. 7.4.1 van de verordening)

  • 1. Het college heeft op grond art. 7.4.1 van de verordening de bevoegdheid om in bepaalde gevallen een verstrekte individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb in te trekken en terug te vorderen. Het college heeft de ruimte om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke individuele omstandigheden.

  • 2. Het college neemt in de beslissing op, op welk moment die beslissing in werking treedt.

Hoofdstuk 6 Intrekking en inwerkingtreding beleidsregels

6.1 Afwijken van de beleidsregels (hardheidsclausule) (art. 10.1 van de verordening)

Het college handelt overeenkomstig de beleidsregels tenzij dat voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

6.2 Intrekken oude beleidsregels (10.3 van de verordening)

Het Besluit jeugdhulp Terneuzen 2017 en de Beleidsregels jeugdhulpvervoer gemeente Terneuzen 2021 zijn per datum van inwerkingtreding van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022 ingetrokken.

6.3 Naam en Ingangsdatum (art. 10.5 van de verordening)

Deze beleidsregels worden aangehaald als:

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Terneuzen 2022 en treden in werking met ingang van 1 mei 2022

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouder(s) van de gemeente Terneuzen in zijn vergadering van 19 april 2022.

Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,

de secretaris,····

J.G. (Jan) Princen

de burgemeester,

H.J.A. (Erik) van Merrienboer