Beleidsregel vrijlating giften Participatiewet gemeente Losser

Geldend van 01-04-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel vrijlating giften Participatiewet gemeente Losser

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;

gelet op:

  • -

    titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 31 lid 2 onderdeel m van de Participatiewet en

  • -

    de door de gemeenteraad op 1 februari 2022 aangenomen motie,

besluit vast te stellen de

Beleidsregel vrijlating giften Participatiewet gemeente Losser

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel en toelichting worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet Bestuursrecht, alsmede andere wet- en regelgeving

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Participatiewet;

    • b.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;

    • c.

      gift: een betaling van geld of schenking in natura uit vrijgevigheid door een natuurlijke persoon of door een instelling waarbij geen sprake is van een tegenprestatie, wederdienst of verplichtend karakter, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onderdeel m van de wet.

    • d.

      kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

    • e.

      uitkering: de algemene bijstand die aan de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden wordt verstrekt op grond van de Participatiewet;

Artikel 2 Giften

  • 1. Het college laat giften vrij zolang de gift of giften tezamen per uitkering per kalenderjaar niet hoger zijn dan € 1.200,-. Dit geldt ook voor giften die bedoeld zijn ter ondersteuning van het levensonderhoud.

  • 2. Het college merkt het meerdere van de gift of giften boven de € 1.200,- per uitkering per kalenderjaar aan als middel.

  • 3. Het maakt geen verschil of de gift in natura wordt gegeven of uit geld bestaat, of eenmalig of periodiek wordt verstrekt.

  • 4. De waarde van giften in natura wordt zo nodig bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer.

  • 5. Giften in de vorm van verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, stichting Leergeld en soortgelijke charitatieve instellingen worden niet als middel beschouwd en worden vrijgelaten.

  • 6. Giften met een bepaalde bestemming kunnen buiten beschouwing worden gelaten, als sprake is van noodzakelijke, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, waarin wordt voorzien door een gift van een derde. Voorwaarde is dat de gift aantoonbaar wordt aangewend voor dit doel en het college van oordeel is dat vrijlating van deze specifieke gift met de uitkering te verenigen valt.

  • 7. Voor de belanghebbende die gedurende het kalenderjaar een uitkering toegekend heeft gekregen, geldt de drempel van € 1.200,- voor de periode vanaf de toekenning tot en met 31 december van het kalenderjaar.

  • 8. Het bedrag van de maximale vrijlating uit lid 1 geldt per kalenderjaar. Het is niet mogelijk om een ‘ongebruikt’ deel van de vrijlating mee te nemen naar een volgend kalenderjaar.

Artikel 3 Meldingsplicht

  • 1. Giften worden door belanghebbende altijd gemeld bij het college tenzij in deze beleidsregel anders is bepaald.

  • 2. Voor giften die genoemd zijn in artikel 2 lid 5 geldt geen meldingsplicht.

Artikel 4 Afwijking

  • 1. Het college kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van deze bepalingen indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel vrijlating giften Participatiewet Losser.

  • 2. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 22 maart 2022 van het college van burgemeester en wethouders van Losser

de secretaris,

drs. J. van Dam

de burgemeester (wnd),

G.J. Kok MDR

Toelichting

De Participatiewet vormt het sluitstuk van de sociale zekerheid. Dat betekent dat de Participatiewet het laatste vangnet is voor mensen die het op eigen kracht niet redden. Het betekent ook dat bij de vaststelling van het recht op bijstand rekening dient te worden gehouden met de eigen mogelijkheden en eigen middelen om het beroep op bijstand zo gering mogelijk te doen zijn.

De definitie van een gift kan worden omschreven als ‘een betaling uit vrijgevigheid door een natuurlijk persoon of een instelling, waarvoor niets wordt terug verlangd’. Er is geen sprake van een terugbetalingsverplichting en/of enige vorm van tegenprestatie of verplichtend karakter. Deze beleidsregel geeft aan hoe er met het ontvangen van giften aan personen met een uitkering moet worden omgegaan. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen.

De Participatiewet biedt de mogelijkheid om giften buiten beschouwing te laten. In artikel 31 lid 2 onder m van de Participatiewet is bepaald dat ‘giften voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn’ niet tot de middelen worden gerekend in de zin van de Participatiewet.

Door giften niet volledig in aanmerking te nemen, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Het uitgangspunt hierbij is dat kerkelijke, particuliere en maatschappelijke initiatieven zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Wanneer giften niet leiden tot een duidelijke besparing op de kosten van levensonderhoud, zal vrijlating in beginsel mogelijk moeten zijn. Dit mag echter niet leiden tot een bestedingsniveau dat onverenigbaar is met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is. Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating daarom niet onbeperkt zijn.

Als de gift of giften het totaal aan drempelbedrag overschrijdt, wordt met het meerdere rekening gehouden bij de uitkering verstrekking. Dat kan, afhankelijk van onder meer soort, frequentie en omvang van de gift, in de vorm van in mindering brengen op de uitkering, toerekening tot het vermogen of een afstemming op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

Een gift met een bepaalde bestemming kan buiten beschouwing worden gelaten, als sprake is van noodzakelijke, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, waarin wordt voorzien door een gift van een derde. Voorwaarde is dat de gift aantoonbaar wordt aangewend voor dit doel en het college van oordeel is dat vrijlating van deze specifieke gift met de uitkering te verenigen valt.

Het drempelbedrag van € 1.200,- wordt toegerekend aan een kalenderjaar (1 januari t/m 31 december). Wanneer iemand minder dan het drempelbedrag in een kalenderjaar aan giften heeft ontvangen, mag het restant niet mee worden genomen naar het volgend jaar. Voor mensen die gedurende het jaar een uitkering toegekend hebben gekregen, geldt dat de drempel van € 1.200,- geldt voor de periode van de aanvraag van de bijstandsuitkering t/m 31 december van dat jaar.

Ten aanzien van de inlichtingenplicht geldt dat degene die bijstand ontvangt wordt geacht al hetgeen te melden dat voor de vaststelling en voortzetting van het recht op bijstand van belang is. Dat betekent dat ook de ontvangst van giften gemeld dient te worden zodat de gemeente kan beoordelen welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. De vaststelling van een maximale vrijlating van € 1.200,- leidt er dus niet toe dat schenkingen onder dit bedrag niet gemeld zouden moeten worden.

De meldingsplicht geldt niet voor giften in de vorm van verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, stichting Leergeld en soortgelijke charitatieve instellingen. Deze hoeven niet te worden gemeld bij het college.