Archeologiebeleid gemeente Beesel 2010

Geldend van 08-07-2010 t/m heden

Intitulé

Archeologiebeleid gemeente Beesel 2010

INLEIDING EN SAMENVATTING:

Inleiding:

Sinds september 2007 is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Toen kregen de gemeenten er nieuwe taken bij. De Wamz die is opgenomen in de monumentenwet geeft gemeenten beleidsruimte om de archeologische monumentenzorg op het gemeentelijk grondgebied beleidsmatig en financieel zelf in te vullen. De gemeente moet zich hierbij houden aan het rijks- en provinciaal beleid,

De gemeente hecht grote waarde aan de cultuurhistorische identiteit en leefbaarheid van de woonomgeving. Ook in het kader van recreatie en toerisme wordt de meerwaarde van het culturele erfgoed onderkend. Bekendheid met archeologie en archeologische vindplaatsen kan de gemeente ook toeristisch aantrekkelijk maken. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld archeologische wandel en fietsroutes.

Archeologie draagt daardoor in belangrijke mate bij aan de identiteit van de gemeente. Ook daarom wil de gemeente wil archeologisch waardevolle gebieden voor de toekomst veilig stellen. Uitgangspunt is hierbij dat zo mogelijk de terreinen die van belang zijn voor de verschillende archeologische perioden worden veilig gesteld. De gemeente streeft naar behoud in situ. Dit wil zeggen dat de archeologie zoveel mogelijk behouden moet blijven op de oorspronkelijke plaats in de bodem. Om dit doel te bereiken maakt de gemeente een eigen archeologiebeleid.

Deze nota bevat de beleidsrealisatie en de uitvoering van het gemeentelijk beleid.

Bij het schrijven van deze nota is gekeken naar het Voorbeeldplan Gemeentelijke Archeologische Monumentenzorg van de VNG. Het algemeen wettelijk en beleidsmatig kader is als bijlage bij deze nota gevoegd.

Samenvatting:

Kort samengevat komt het archeologiebeleid neer op het volgende:

a. Archeologiebeleid:

1. doorvertaling van de archeologische beleidskaart naar het bestemmingsplan

2. voorwaarden in aanlegvergunningen en bouwvergunningen.

3. toepassing van de archeologische beleidsadvieskaart als toetsingskader voor archeologisch onderzoek.

b. Archeologisch onderzoek:

Gebieden met een zeer lage archeologische verwachtingswaarde:

geen onderzoek onder 10ha.

Gebieden met een lage verwachtingswaarde:

onderzoek bij planontwikkeling groter dan 5.000 m2.

Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting:

Onderzoek vanaf 1.000 m2

Gebieden met een hoge archeologische verwachting:

onderzoek vanaf 500 m2

Beschermde AMK terreinen:

behoud op de plaats (in situ), en waardering van het terrein

Terreinen waarin resten bekend zijn:

Altijd archeologisch onderzoek

c. Kosten van archeologisch onderzoek en vervolgkosten:

1. voor rekening van initiatiefnemers op grond van de legesverordening (volgens principe de verstoorder betaald)

2. voor gemeentelijk projecten ten laste van het project.

3. een fondsvorming voor excessieve kosten. Als deze kosten zich voordoen ten laste van de post onvoorzien incidenteel.

Wat is het doel van deze nota

Met een helder archeologisch beleid maakt de gemeente duidelijk hoe met archeologische waarden wordt omgegaan.

Met deze nota wil de gemeente Beesel:

  • 1.

    een formeel en helder afwegingskader creëren. Op basis daarvan kan de gemeente archeologische waarden meewegen in de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Dit is een vorm van goed bestuur;

  • 2.

    archeologiebeleid en ruimtelijke ordening op elkaar afstemmen;

  • 3.

    duidelijk maken wat de organisatorische, procedurele en financiële gevolgen zijn voor alle betrokken partijen

  • 4.

    toezien op een zorgvuldige invulling van de archeologische monumentenzorgprocedure bij bodemverstorende ingrepen. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is daarbij het uitgangspunt.

  • 5.

    de risico’s beperken tijdens het vergunningentraject en de uitvoering van een plan.

  • 6.

    de kans verkleinen op ‘onaangename verrassingen’ verkleinen bij het maken van plannen door het volgen van de juiste procedures.

Wat betekent archeologie voor de Gemeente.

De Wet op de archeologische monumentenzorg heeft de volgende consequenties voor de gemeente:

  • De gemeente is als eerste verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg.

  • De gemeente moet archeologie regelen in de bestemmingsplannen.

  • De gemeente mag zelf voorwaarden stellen of ontheffing verlenen als ze vergunningen afgeeft.

  • De gemeente loopt financieel risico bij (toevals)vondsten op vrijgegeven terreinen

  • De gemeente is verantwoordelijk voor haar beslissingen en keuzes met betrekking tot het archeologisch erfgoed. De gemeente is daarop aanspreekbaar.

Met name de twee laatste punten, maken het noodzakelijk dat de gemeente eigen archeologiebeleid vaststelt. De gemeente moet haar rol van bevoegd gezag goed invullen. Dit is van belang vanuit het perspectief van beheersing van de risico’s die de gemeente loopt. Dat betekent niet dat gemeenten verplicht zijn om in ruimtelijke plannen altijd voorrang te geven aan de archeologie. De gemeente moet archeologische waarden afwegen tegen andere belangen. Zij volgt hiermee de regelgeving zoals die ook voor de provincie geldt.

Welke beleidsruimte heeft de gemeente?

De Monumentenwet geeft gemeenten de nodige beleidsruimte bij de inhoudelijke en praktische invulling van de nieuwe taken. Gemeentelijk archeologisch beleid, een beleidskaart en een verordening zijn niet verplicht. Zij zijn wel bijna onmisbaar om de gemeentelijke keuzes voor alle betrokkenen helder te maken en inhoudelijk te onderbouwen. De gemeente maakt daarmee duidelijk hoe zij omgaat met de archeologische waarden op haar grondgebied. Dit geldt ook voor de eventuele financiële en organisatorische consequenties daarvan. Dit geldt zowel voor de gemeentelijke organisatie als voor derden.

Welke partijen zijn bij archeologie betrokken

Hieronder volgt een kort overzicht van de partijen die een rol spelen bij de archeologie.

De afgelopen jaren zijn steeds meer partijen betrokken bij archeologische monumentenzorg. De vraag naar archeologie is van karakter veranderd. Voor een uitgebreidere beschrijving van de betrokken partijen wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze nota.

1. Initiatiefnemers van bodemingrepen (de ‘veroorzakers’)

De gemeente kan van een aanvragers verlangen dat zij archeologisch onderzoek verrichten. Hierbij vraagt de gemeente aan initiatiefnemers hoe zijn bij geplande bodemverstorende ingrepen met aanwezige archeologische waarden omgaan. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologisch onderzoek. Als de gemeente zelf het initiatief neemt, kan zij de kosten voor archeologisch onderzoek ook in de grondprijs doorberekenen. Zij kunnen dit ook verrekenen via een grondexploitatieplan.

De gemeente kan richtlijnen geven voor de manier waarop initiatiefnemers het archeologisch onderzoek moeten uitvoeren. Dit gebeurt meestal in een programma van eisen.

2. Onderzoekers

a. Marktpartijen

Sinds 2001 mogen behalve de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed gemeenten en universiteiten ook gekwalificeerde bedrijven archeologische werkzaamheden uitvoeren. Alleen bedrijven of instanties die hiervoor bevoegd zijn 1 mogen archeologische opgravingen uitvoeren. Zij moeten zich bij het uitvoeren van archeologische opgravingen volgens de AMZ-cyclus houden aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De Erfgoedinspectie heeft het toezicht op de naleving hiervan.

b. Universiteiten

De financieringsmogelijkheden voor zuiver wetenschappelijke opgravingen door universiteiten zijn er bijna niet meer sinds de introductie van de ‘Malta-archeologie’. De meeste universiteiten hebben een eigen archeologisch bedrijf opgericht. Dat verricht op commerciële basis archeologische werkzaamheden. Volgens de Monumentenwet mag de Minister beslissen dat een universitaire vakgroep een opgraving moet uitvoeren. Dit kan als een vindplaats van uitzonderlijk wetenschappelijk belang is

c. Amateurs en vrijwilligers

Amateur-archeologen van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal zijn erg belangrijk voor de archeologie in de gemeente Beesel. In het verleden voerden hun amateur-archeologen zelfstandig opgravingen uit onder supervisie van de provinciaal archeoloog. Met de professionalisering van de archeologie is de inzet van amateurs en vrijwilligers bij archeologisch veldwerk nog steeds mogelijk.

De plaatselijke kennis en deskundigheid die bij de Heemkundevereniging aanwezig is, is groot. Het ligt het voor de hand dat zij bij de uitvoering van onderzoeken nadrukkelijk een rol krijgt toegewezen.

Wat moet er gebeuren als iemand een archeologische vondst doet?

Tijdens werkzaamheden in de bodem kunnen archeologische resten aan het licht komen. Dan is de uitvoerder verplicht dit te melden bij het bevoegd gezag. Hij moet dat dan melden bij de gemeente.

De monumentenwet regelt dit. De gemeente moet dan een melding doen aan de minister.

Op dat moment moet de gemeente een aantal vragen beantwoorden:

  • a.

    Is er sprake van archeologie die wij moeten behouden?

  • b.

    Zo ja, wat moet daarmee gebeuren?

  • c.

    Is aanpassing van het plan mogelijk?

  • d.

    Kan de vondst worden bewaard op de plaats waar zij is gevonden?

  • e.

    Is een (kostbare) opgraving nodig?

  • f.

    Wat kost dit?

  • g.

    Wie moet de kosten betalen?

Wat kunnen de consequenties van archeologie zijn voor de gemeente?

De kosten die samenhangen met archeologische monumentenzorg zijn in een aantal gevallen voor de gemeente.

Het kan zijn dat zijn dat burgemeester en wethouders de ingreep hebben goedgekeurd. De extra kosten en tijdverlies die dit met zich meebrengt kunnen niet worden doorberekend aan de initiatiefnemer. Die heeft immers aan zijn formele verplichtingen voldaan. Hetzelfde geldt in situaties waarin de gemeente het terrein heeft vrijgegeven (vrijgesteld van onderzoek). Zelfs als de initiatiefnemer de nodige vooronderzoeken heeft uitgevoerd zijn onverwachte bodemvondsten mogelijk. De gemeente loopt het risico dat zij in zo’n geval de kosten moet betalen. Dit geldt voor de kosten van opgraving en conservering van de vondsten.

Wat is de stand van zaken in onze gemeente?

  • 1.

    De archeologische beleidsadvieskaart (Kaartbijlage 4 bij het rapport) voor de gemeente is gereed voor vaststelling. Hierdoor is duidelijk op welke plaatsen in de gemeente archeologisch belangen in het geding kunnen zijn.

  • 2.

    Deze nota werkt een gemeentelijk archeologiebeleid uit dat hoort bij de archeologische kaart.

  • Dit archeologiebeleid regelt de bescherming en het beleid van de gemeente die bij de kaart hoort.

  • Burgers en initiatiefnemers, maar ook het rijk en de provincie kunnen de gemeente aanspreken op het aanleveren van informatie. Dit is geregeld in de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen. Het gaat dan over beperkingen die verbonden zijn aan een kadastraal perceel. Daaronder vallen ook de beperkingen op het gebied van archeologische waarden of verwachtingen.

  • 3.

    Voordat initiatiefnemers de bodem mogen verstoren moeten zij eerst archeologisch (voor)onderzoek doen. Deze nota vormt het kader hiervoor.

Deel II Beleidsrealisatie

Algemeen

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft een overzicht van de stand van zaken op het gebied van archeologisch onderzoek in de gemeente Beesel en de daaruit opgebouwde kennis.

Het grondgebied van de gemeente in drie archeologische categorieën is ingedeeld.

  • Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarden.

  • Gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

  • Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

  • Gebieden met een zeer lage verwachtingswaarde.

Wij verwijzen naar de beleidskaart en het rapport dat erbij hoort . Deze horen als bijlage bij deze beleidsnota. De beleidskaart en het rapport zijn geen statisch gegeven. Als er nieuwe inzichten zijn naar aanleiding van recentere onderzoeken en vondsten, kan de gemeente hiermee bij de beslissingen rekening houden.

De manier van archeologisch vooronderzoek dat de gemeente voorschrijft bij plannen en projecten is afgestemd op de verwachtingswaarde. Archeologie is daarmee een integraal onderdeel van de ruimtelijke ontwikkelingsprocedures. De gemeente toont hiermee aan dat zij met de archeologische belangen zorgvuldig omgaat in ruimtelijke ontwikkelingsplannen.

I. Wat zijn de taken en bevoegdheden van de gemeente op het gebied van de archeologische monumentenzorg?

De gemeente heeft de volgende taken en bevoegdheden:

  • er voor zorgen dat bij inrichtingsplannen en besluiten over bodemingrepen de archeologische belangen goed in kaart zijn gebracht. Hiermee moet zij in het afwegingsproces zorgvuldig omgaan.

  • bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

  • In bestemmingsplannen vastleggen welke gevolgen zij verbindt aan de aanwezigheid van archeologische waarden of verwachtingen bij geplande bodemverstorende activiteiten.

  • Via een stelsel van voorschriften voorwaarden verbindt aan ruimtelijke ingrepen om onnodige schade aan archeologie te voorkomen.

  • initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten verplichten archeologisch (voor)onderzoek te verrichten. Het is mogelijk dat een geplande ingreep behoudenswaardige archeologie bedreigd. Als behoud niet mogelijk is dan is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de kosten van een definitieve opgraving. Hierin zijn ook betrokken de kasten van (wetenschappelijke) uitwerking van de verkregen gegevens in een rapportage.

  • door het stellen van richtlijnen of in een Programma van Eisen aangeven hoe initiatiefnemers het archeologisch onderzoek moeten (laten) uitvoeren.

  • Bij de uitvoering van archeologisch onderzoek toezien op toe de uitvoering van archeologische werkzaamheden en producten volgens de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • Volgens de Monumentenwet is archeologisch onderzoek bij ruimtelijke ingrepen kleiner dan 100 m2 niet verplicht. Bij beschermde archeologische monumenten geldt de onderzoeksplicht altijd ook als de oppervlakte kleiner is. De gemeenteraad kan besluiten van deze oppervlakte af te wijken.

  • Dit is afhankelijk van de plaatselijke situatie.

II. Welke beleidsinstrumenten heeft de gemeente ter beschikking

De volgende instrumenten staan ter beschikking:

  • 1.

    gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart;

  • 2.

    bestemmingsplanvoorschriften en vergunningvoorwaarden voor bouw-, sloop- en aanlegvergunningen;

  • 3.

    erfgoedverordening;

  • 4.

    onderzoeksagenda en selectiebeleid;

  • 5.

    nadere financiële regelingen;

  • 6.

    voorlichting en informatie voor betrokkenen;

  • 7.

    facetbestemmingsplan.

Hieronder gaat de nota in op de beleidsinstrumenten voor de gemeente Beesel

1. Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart.

In opdracht van de gemeente Beesel heeft ADC Heritage samen met ADC ArcheoProjecten een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. De kaart is gemaakt met subsidie van de provincie. Deze kaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen en projecten. De archeologische gebieden op deze kaart moet de gemeente overnemen in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen met de bijbehorende voorschriften.

De gemeente past de beleidskaart ook toe bij de toetsing voor het al dan niet voorschrijven van archeologisch onderzoek.

2. Bestemmingsplanvoorschriften en vergunningvoorwaarden voor bouw-, sloop- en aanlegvergunningen.

De gemeente is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische waarden. Met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voor de gemeente het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening. Voor de integratie van de Archeologische Monumenten Zorg in de ruimtelijke ordening is de opname van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan een essentiële eerste stap.

De gemeente kan van de aanvrager van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning verlangen dat archeologisch (voor)onderzoek wordt uitgevoerd. Dit is mogelijk wanneer een bestemmingsplan volgens de herziene Monumentenwet tot stand is gekomen. De gemeente kan richtlijnen geven voor de wijze waarop dat onderzoek wordt uitgevoerd. Dit kan via goedkeuring van het programma van eisen voor het onderzoek. De kosten voor het onderzoek komen voor rekening van de initiatiefnemer van het betreffende plan. Als de gemeente plannen maakt geldt dat uiteraard ook voor haar.

Bij ontheffingen van bestemmingsplannen en bestemmingsplanwijzigingen kan de gemeente de initiatiefnemer vragen archeologisch onderzoek uit te voeren.

De uitgangspunten voor bestemmingsplannen en vergunningvoorwaarden zijn:

  • De gemeente houdt bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening met archeologische waarden;

  • De op de plankaart opgenomen archeologische terreinen worden gekoppeld aan voorschriften in de bouw-, sloop- en aanlegvergunning;

  • Het is niet verplicht om wettelijk beschermde archeologische terreinen (rijksmonumenten) en provinciale attentiegebieden op de plankaart aan te duiden. Met het oog op de volledigheid van de informatie kunnen echter de contouren daarvan op de plankaart worden opgenomen;

  • In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven waarom de aangewezen terreinen vanuit archeologisch oogpunt bescherming verdienen. In de planvoorschriften vastleggen welke gevolgen de gemeente verbindt aan bekende archeologische vindplaatsen of aan zones met een bepaalde archeologische verwachting bij geplande bodemverstorende activiteiten.

  • De voorwaarden voor het verlenen van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen worden hierop aangepast;

  • De gemeente moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan kosten maken voor archeologisch onderzoek. Zij kan die kosten onder bepaalde voorwaarden verhalen in het kadervan de grondexploitatie.

In het rapport behorende bij de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is als bijlage I opgenomen een modelvoorschrift ‘archeologie in bestemmingsplannen’.

3. Archeologieverordening of erfgoedverordening

Met de herziening van de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met archeologische waarden. Het opnemen van een archeologische paragraaf is niet eenvoudig of snel te realiseren. Een verordening voorziet in de overgangssituatie. Hierin kan het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid krijgen regels te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Dit kunnen dezelfde regels zijn die gaan gelden wanneer een initiatiefnemer een aanlegvergunning aanvraagt op grond van een aangepast bestemmingsplan met een archeologische paragraaf. De verordening legt ook financiële regelingen en regievoering over archeologisch onderzoek vast.

Een archeologieverordening kan de volgende zaken behandelen:

  • criteria voor de selectie en aanwijzing van archeologische monumenten of planologisch beschermde archeologische gebieden;

  • de rol van de monumentencommissie bij procedures en vergunningen voor planologisch beschermde archeologische gebieden, bijvoorbeeld in het kader van structuur- en bestemmingsplannen, en bij het afgeven van monumentenvergunningen;

  • eventuele andere wijzen waarop deskundigheid wordt ingebracht bij de verdere ontwikkeling van het archeologiebeleid, inclusief toezicht en handhaving daarvan;

  • de inbreng van archeologische waarden in stedenbouwkundige-, structuur- en beeldkwaliteitsplannen, bijvoorbeeld via cultuurhistorische effectrapportages (CHER’s);

  • de status van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart;

  • stimulerings- en subsidiemaatregelen en eventuele noodfondsconstructies voor particulieren;

  • de wijze waarop eventuele aanvullende maatregelen op het gebied van de archeologische monumentenzorg zijn geregeld. Bijvoorbeeld de instelling van een metaaldetectorverbod in archeologische gebieden. Dit kan bijvoorbeeld via de Algemene Plaatselijke Verordening;

  • de wijze waarop de gemeente regie wenst te voeren over het archeologisch onderzoek;

  • een regeling voor schadevergoeding voor initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten.

Er kan ook worden gekozen voor een integrale erfgoedverordening (inclusief Monumentenzorg). Hiervoor is onlangs een modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeente uitgebracht.

4. Onderzoeksagenda en selectiebeleid

De gemeente Beesel kan onderzoeken of zij een gemeentelijke onderzoeksagenda en selectiebeleid gaat opstellen. Met een eigen archeologiebeleid kiest de gemeente voor beheer en behoud van het zichtbare en onzichtbare erfgoed. Het uitgangspunt bij de formulering van een eigen archeologisch selectiebeleid is het vinden van een verantwoorde balans tussen de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen enerzijds en de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid op gemeentelijk niveau anderzijds. Niet alles kan en hoeft te worden behouden. De gemeente kan er voor kiezen om aanvullend op aan het rijks- en het provinciaal beleid, daarvoor een inhoudelijk onderbouwd, verantwoord programma vast te stellen. Om de gemeente zoveel mogelijk autonoom prioriteiten te kunnen laten stellen, kunnen op basis van deskundig advies en transparante waardestelling door de gemeente zelf gebieden geselecteerd. Het uitgangspunt voor de te maken selectie kan daarbij zijn het behoud van een representatief beeld van het gemeentelijk bodemarchief. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud in situ van als behoudenswaardig geclassificeerde terreinen het uitgangspunt.

Het rapport behorende bij de gemeentelijke verwachtings- en beleidsadvieskaart kan als basis dienen voor een onderzoeksagenda en selectiebeleid. Dat rapport beschrijft immers de gemeentelijke archeologische karakteristiek.

5. Nadere financiële regelingen

Bij de bekostiging van de archeologische monumentenzorg is het van belang een onderscheid te maken tussen de soorten van kosten.

1. de algemene uitvoeringskosten van het gemeentelijk beleid. Deze kunnen worden gezien als apparaatskosten (eventueel op te vatten als bestuurslasten), noodzakelijk voor het nakomen van de algemene gemeentelijke taakstelling. Via een uitkering uit het Gemeentefonds komt het rijk gemeenten tegemoet in de bestuurslasten.

2. de projectgebonden uitvoeringskosten.

De projectgebonden uitvoeringskosten zijn de kosten van het doorlopen van het archeologisch proces om het behoud van informatie te garanderen en/of te komen tot een verantwoorde afweging van belangen. Deze houden in de meeste gevallen direct verband met individuele bouw- en inrichtingsprojecten.

Binnen deze projecten kan vervolgens weer een onderscheid gemaakt worden tussen:

  • 1.

    gemeentelijke projecten (bijvoorbeeld voor de inrichting van de openbare ruimte),

  • 2.

    projecten van andere overheden,

  • 3.

    private initiatieven en alle gradaties daartussenin.

Binnen de bestaande wet- en regelgeving staan de gemeente verschillende mogelijkheden voor het doorberekenen van de archeologiekosten in niet-gemeentelijke projecten ter beschikking. Te denken valt aan het verrekenen van archeologiekosten via de gronduitgifte, exploitatieovereenkomsten of een vorm van baatbelasting.

Via het veroorzakerprincipe kan de gemeente de benodigde archeologische werkzaamheden in private projecten aan de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep opdragen. De gemeente stelt in die gevallen wel de randvoorwaarden op waarbinnen die werkzaamheden dienen plaats te vinden. Dit gebeurt via een Programma van Eisen, en eventuele aanvullende kwaliteitseisen. Met de invoering van het gemeentelijk beleid en de bijbehorende vergunningvoorschriften wordt invulling gegeven aan het principe “de veroorzaker betaalt”. De gemeente kan op basis daarvan van initiatiefnemers verlangen dat zij de kosten van archeologische maatregelen en werkzaamheden voor hun rekening nemen.

Ook de gemeente zelf is neemt belangrijke initiatieven voor ruimtelijke ingrepen. Zij moet daar ook naar handelen. Dit betekent dat de gemeente in projecten het geld moet ramen dat nodig is voor archeologisch onderzoek. De gemeente heeft hierbij een belangrijke voorbeeldfunctie.

De gemeente moet ook nadenken over de manier waarop onderzoek moet worden betaald als archeologische vondsten gedaan worden bij projecten waarvoor geen vergunning nodig is. Dit kan ook nodig zijn bij ingrepen die zijn vrijgesteld van onderzoek.

6. Voorlichting en informatie voor betrokkenen

Een goede samenwerking tussen enerzijds de amateur-archeologen en lokale historici, en anderzijds de professionele uitvoerders is onmisbaar. Dit is een voorwaarde voor een goed functionerende archeologische monumentenzorg. De gemeente erkent het grote belang van amateur-archeologen en lokale historici. Zij stimuleert dat zij betrokken worden bij en kunnen participeren in archeologische opgravingen op gemeentelijk grondgebied.

De gemeente voert een actief communicatiebeleid op het gebied van archeologie, zodat de consequenties van haar beleid vanaf het begin helder zijn voor grondeigenaren en gebruikers. Archeologische informatie wordt actueel gehouden en is makkelijk toegankelijk. De resultaten van archeologisch onderzoek worden gebruikt om inwoners van de gemeente te informeren en bewust te maken van de geschiedenis van hun leefomgeving.

7. Facetbestemmingsplan

Als bestemmingsplannen worden geactualiseerd wordt de archeologische informatie standaard opgenomen. Dit gebeurd ook bij wijzigingsbesluiten of vrijstellingen. Deze manier van werken kan betekenen archeologische informatie en voorschriften nog lange tijd blijven ontbreken in geldende bestemmingsplannen. Zelfs wanneer de archeologische informatie op de beleidsadvieskaart is opgenomen, geldt deze niet automatisch binnen het planologische proces. De gemeente loopt daarmee het risico van een langdurig verschil tussen de doelen van het beleid en de uitvoering. Om dit weg te nemen, kan de gemeente besluiten de archeologische maatregelen uit de beleidsadvieskaart in een keer voor alle bestemmingsplannen vast te leggen. De gemeente maakt dan een facetbestemmingsplan of parapluplan. Bij zo’n bestemmingsplan, of parapluplan, geldt de archeologische beleidsadvieskaart als plankaart.

Hoe zit het met de rechtsbescherming?

Beslissingen van de gemeente op het gebied van de archeologische monumentenzorg staan volgens de gebruikelijke procedures open voor bezwaar en beroep. Daarom is het van belang dat in de Monumentenwet rekening is gehouden met financiële aansprakelijkheidsrisico’s voor gemeenten.

Belanghebbenden kunnen onredelijke schade lijden door weigering van een vergunning of voorschriften verbonden aan een besluit. Zij komen in aanmerking voor een billijke vergoeding.2 Het bestuursorgaan dat de verplichting heeft opgelegd dient die vergoeding ook uit te keren. Het struikelblok zit hierbij in de definitie van redelijk en billijk.

Komen alle kosten voor rekening van de gemeente?

Algemene kosten:

Het Rijk verstrekt via het Gemeentefonds een bestuurslastenvergoeding aan gemeenten voor de aanloop- en uitvoeringskosten die gepaard gaan met de invoering van de herziening van de Monumentenwet. Deze kosten zijn opgenomen in de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het gaat hierbij om een bedrag van € 5.323 per jaar. Dit bedrag is in de gemeentebegroting echter niet meer voor archeologiebeleid geoormerkt.

De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de Archeologische Monumenten Zorg op het gemeentelijk budget laten drukken. De gemeente doet er goed aan om in de begroting rekening te houden met de kosten voor archeologie. In het algemeen komen de kosten voor archeologie bij projecten voor de initiatiefnemer als deze kosten bestaan uit onderzoekskosten en hierop gebaseerde vervolgkosten. Omdat wij de risico’s bij goed onderzoek als gering inschatten.

Voor uitzonderlijk waardevolle vindplaatsen is in de Monumentenwet een financiële bijdrage van het Rijk voorzien. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen om aan de archeologische zorgplicht een gemeentelijke subsidieregeling te verbinden. Zij kunnen ook beleidsregels vaststellen waarmee nadelige financiële gevolgen voor de initiatiefnemer in bepaalde gevallen kunnen worden gecompenseerd. Ook in het geval van exsessieve kosten kan de gemeente een beroep doen op het Rijk. De gemeente moet echter eerst zelf een bedrag betalen dat is bepaald op € 2,50 per inwoner. Voor onze gemeente betekent dit een bijdrage per opgraving waarbij de kosten niet in verhouding staan met de opbrengsten van circa € 35.000. Wil een project in aanmerking komen voor een vergoeding van het Rijk dan moet en voordat het project tot uitvoering komt de afspraken met het Rijk over de kosten zijn vastgelegd.

Bouwstenen voor het gemeentelijk archeologiebeleid

Met deze nota kiest de gemeente Beesel voor de invulling van het gemeentelijk archeologiebeleid voor een aantal specifieke aanvullingen afwijkt van het wettelijk verplichte ‘basispakket’. Door een gemotiveerde keuze komt een archeologiebeleid tot stand dat toch voldoet aan de wettelijke eisen. De gemeente legt hiermee een aantal belangrijke ‘eigen’ cultuurhistorische accenten en prioriteiten die bij ruimtelijke planvorming voldoende zelfstandige beslissingsbevoegdheid bieden.

Uitgangspunten voor het archeologiebeleid in de gemeente Beesel:

  • 1.

    bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening in zones met een hoge en middelhoge verwachting moet de verstoorder vroegtijdig archeologisch onderzoek uitvoeren:

  • 2.

    bij de uitvoering en voorbereiding van plannen streeft de gemeente naar inpassing van terreinen met archeologische waarden;

  • 3.

    niet wettelijk beschermde AMK-terreinen en wettelijk beschermde archeologische terreinen beschermt de gemeente ook planologisch door het opnemen van een aanlegvergunningstelsel in bestemmingsplannen,

  • 4.

    voor wettelijk beschermde AMK-terreinen houdt de gemeente bij inrichting- en beheer rekening met de duurzame instandhouding van het monument.

  • 5.

    Bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen is de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart richtinggevend. De archeologische gebieden op deze kaart worden overgenomen in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen met de bijbehorende voorschriften.

  • In het rapport behorende bij de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is als bijlage I opgenomen een modelvoorschrift ‘archeologie in bestemmingsplannen’.

  • 6.

    Behoud van archeologische waarden op de vindplaats hanteert de gemeente als uitgangspunt .

  • Als behoud niet mogelijk is, wordt een vindplaats opgegraven. Het principe van ‘de verstoorder betaalt’ geldt altijd als uitgangspunt.

  • 7.

    Om te komen tot een verantwoorde afweging van onder andere het archeologische belang bij beslissingen over ruimtelijke ingrepen zal de gemeente tijdens het doorlopen van het AMZ-proces zo nodig advies inwinnen een daartoe gekwalificeerd archeoloog.

  • 8.

    In haar rol van opdrachtgever van bodemverstorende ingrepen ontwikkelt de gemeente zich tot een goed opdrachtgever van archeologische werkzaamheden.

  • 9.

    Bij de toetsing van archeologische producten, zoals Programma’s van Eisen en onderzoeksrapporten, die aan de gemeente houdt rekening met de geldende kwaliteitseisen in haar rol als bevoegd gezag.

  • 10.

    Plannen van aanpak en programma’s van eisen moeten initiatiefnemers ter goedkeuring voorleggen aan de gemeente. Uit het plan van aanpak moet ook blijken dat de onderzoeker de plaatselijke amateur-archeologen van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal raadpleegt bij het onderzoek;

  • Resultaten van het overleg met de amateurs moeten onderzoekers in de rapportage vastleggen.

  • 11.

    bij de uitvoering van grondwerkzaamheden in zones met een lage archeologische verwachting krijgen amateur archeologen van Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal de gelegenheid om waarnemingen te doen of werkzaamheden te begeleiden onder eindverantwoordelijkheid van een gekwalificeerd senior archeoloog

  • 12.

    De gemeente ziet erop toe dat alle relevante informatie uit alle uitgevoerde archeologische procedures en projecten in de gemeente beschikbaar blijft. Dit geldt zowel voor de verdere ontwikkeling van gemeentelijk beleid, als voor presentatie en publicatie. Daarmee voorkomt de gemeente dat de vergaarde kennis over het gemeentelijk bodemarchief versnipperd raakt.

Deel III Uitvoering

Het gemeentelijk archeologiebeleid in de praktijk

Deze beleidsnota is het kader voor het gemeentelijk beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Voor een succesvolle archeologische monumentenzorg is echter meer nodig dan

een kader. Het komt daarbij vooral aan op een zorgvuldige en op de praktijk gerichte uitvoering. Dit laatste deel van deze nota geeft aan hoe de gemeente Beesel de komende jaren haar archeologiebeleid concreet gaat invullen. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op een aantal uitvoeringsaspecten die voor de gemeente Beesel de meeste aandacht en inzet zullen vereisen.

Hoe neemt de gemeente archeologische waarden en verwachtingen op in bestemmingsplannen.

De archeologische beleidsadvieskaart fungeert als een visuele vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarmee wordt de kaart ook formeel richtinggevend bij ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen. Het overnemen van de archeologische gebieden van de beleidsadvieskaart in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen met de bijbehorende voorschriften is een logische volgende stap.

Op de archeologische beleidsadvieskaart is voor zowel de bebouwde kernen als het buitengebied een indeling gemaakt van zones met verschillende beleidsadviezen. Op de beleidsadvieskaart en in de begeleidende tekst wordt aangegeven hoe in de praktijk bij voorkeur moet worden omgegaan met de verschillende terreinen en verwachtingszones, in het bijzonder in relatie tot planontwikkeling.

De kaart en het rapport geeft aan:

  • a.

    voor welke terreinen archeologische informatie al beschikbaar is.

  • b.

    Waar archeologische waarden zijn vastgesteld.

  • c.

    welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn

  • d.

    welke vervolgstappen bij bodemingrepen noodzakelijk zijn.

In de bestemmingsplannen moet een artikel Archeologisch waardevol gebied (AWG) worden opgenomen voor alle bekende terreinen met archeologische waarden (AMK-terreinen) en een artikel Archeologisch onderzoeksgebied (AOG) voor zones met een (middel) hoge archeologische verwachtingswaarde met bijbehorende aanduidingen op de plankaart. De vertaling naar de bestemmingsplanvoorschriften kan als volgt worden gedaan:

Beschermd archeologisch monument

Deze terreinen zijn op basis van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument, of staan op de voorlopige lijst. Het beschermingsregime voor deze monumenten staat geheel los van het bestemmingsplan. Wel zijn terreinen die onder dit regime vallen opgenomen op de plankaart. In de gemeente Beesel is de Romeinse nederzetting op de Solberg het enige van rijkswege beschermde archeologisch monument.

Terrein met de aanduiding (zeer) hoge archeologische waarde en de aanduiding AWG

Deze terreinen staan op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Provincie. In deze terreinen zijn archeologische resten vastgesteld. Op deze terreinen rust een voorschrift aanlegvergunning als aangegeven in de modelvoorschriften. Er geldt voor deze terreinen geen oppervlaktenorm als vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten.

Wanneer vraagt de gemeente archeologisch onderzoek?

De gemeente vraagt van initiatiefnemers bij bodemverstorende activiteiten een (financiële) de inspanning vragen om archeologische resten op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Dit is afhankelijk van de archeologische verwachting die de gemeente voor bepaalde gebieden heeft.

Daarom zijn op de beleidsadvieskaart AMK-terreinen (archeologische terreinen) en de archeologische verwachtingswaarde van overige terreinen aangegeven. Dit ligt in lijn van de herziene Monumentenwet.

Binnen deze gebieden geldt voor bepaalde ingrepen en activiteiten vrijstelling van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. De gemeente maakt onderscheid tussen 6 zones en gebieden:

1. In zones en gebieden met een zeer lage archeologische verwachtingswaarde

Voor deze gebieden gelden geen restricties voor planvorming. Voor de amateur archeologen moet het mogelijk zijn op initiatief van de gemeente archeologische waarnemingen te doen en interessante vondsten te documenteren.

2. In zones en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde

  • a.

    bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en plangebieden kleiner dan 5000 m2 vrijstelling van archeologisch onderzoek

  • b.

    bij grotere terreinen en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van:

    • 1.

      een AMK terrein

    • 2.

      terrein met hoge of zeer hoge archeologische waarden

    • 3.

      bodemvondst

voorafgaand aan vergunningverlening archeologisch onderzoek uitvoeren;

Onderzoek wordt alleen aanbevolen indien er sprake is van grootschalige ontwikkelingen of ingrepen (groter dan 5.000 m2. Dit houdt in dat initiatief nemers een verkennend booronderzoek moet uitvoeren om de mogelijke aanwezigheid van intacte bodems vast te stellen.

3. In zones en gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde

  • a.

    bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en plangebieden kleiner dan 1000 m2 vrijstelling van archeologisch onderzoek

  • b.

    bij grotere terreinen en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van:

    • 1.

      een AMK terrein

    • 2.

      terrein met hoge of zeer hoge archeologische waarden

    • 3.

      bodemvondst

voorafgaand aan vergunningverlening archeologisch onderzoek uitvoeren starten met een bureauonderzoek.

Wanneer daar binnen de gemeente aanleiding voor is, laat de gemeente in de kleinere plangebieden de amateur-archeologen van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal tijdens de graafwerkzaamheden waarnemingen doen.

4. In zones en gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde

  • a.

    bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en plangebieden kleiner dan 500 m2 vrijstelling van archeologisch onderzoek

  • b.

    bij grotere terreinen en/of gelegen binnen een straal van 50 meter van:

    • 1.

      een AMK terrein

    • 2.

      terrein met hoge of zeer hoge archeologische waarden

    • 3.

      bodemvondst

archeologisch onderzoek uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden;

Bodemingrepen in niet wettelijk beschermde AMK-terreinen moeten worden voorkomen. Indien toch bodemingrepen gaan plaatsvinden, moeten de terreinen nader worden gewaardeerd.

Voor alle terreinen waarvan bekend is dat er zich archeologische resten bevinden geldt geen vrijstellingsgrens voor de oppervlakte van de planontwikkeling.

5. Terrein waar geen bodemarchief meer aanwezig is

Voor deze terreinen rust geen bijzondere bestemming of voorschrift.

In het rapport behorende bij de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is als bijlage I opgenomen een modelvoorschrift ‘archeologie in bestemmingsplannen’.

6. Bekende beschermde archeologische waarden

Voor archeologische rijksmonumenten (beschermde AMK terreinen) geldt het streven naar behoud van het bodemarchief op de vindplaats (in situ). Het verdient aanbeveling om voor dit terrein een inrichtings- en beheerplan op te (laten) stellen waarbij de duurzame instandhouding van dit monument wordt gewaarborgd.

Archeologisch onderzoek samengevat:

  • 1.

    Gebieden met een zeer lage archeologische verwachtingswaarde:

  • geen onderzoek onder 10.000 m2

  • 2.

    Gebieden met een lage verwachtingswaarde

  • bij planontwikkeling groter dan 5.000 hectaren verkennend booronderzoek

  • 3.

    Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting:

  • Onderzoek vanaf 1.000 m2

  • 4.

    Gebieden met een hoge archeologische verwachting

  • onderzoek vanaf 500 m2

  • 5.

    Beschermde AMK terreinen:

  • behoud op de plaats (in situ), en waardering van het terrein

  • 6.

    Terreinen waarin resten bekend zijn:

  • Altijd archeologisch onderzoek

Afstemming van de onderzoeksnormen op de gemeenten in de omgeving:

Met deze oppervlakten voor vrijstelling is nadrukkelijk gekeken naar de gehanteerde normen in Venlo en Roermond. De oppervlakten zijn zo gekozen dat deze aansluiten aan het beleid dat in Venlo en Roermond wordt toegepast.

De voorbereiding en uitvoering van archeologisch onderzoek in de gemeente en het toezicht op kwaliteit

Bij ruimtelijke planvorming en ingrepen kan de nieuwe archeologiewetgeving en de beleidsmatige vertaling ervan door de gemeente grote consequenties hebben. Dit geldt niet alleen voor de gemeente zelf. Ook grondeigenaren en –gebruikers, plannenmakers en initiatiefnemers van bodemingrepen krijgen er mee te maken. Het is van het grootste belang dat archeologische besluiten (zogenaamde selectiebesluiten) op een zorgvuldige, transparante, rechtvaardige en rechtmatige wijze tot stand komen.

Deze besluiten hebben immers vaak grote financiële, planologische en cultuurpolitieke gevolgen. In ieder geval staan deze beslissingen open voor bezwaar en beroep en moeten deze daarom goed gemotiveerd zijn.

Aktiepunt:

Het bestemmingsplan moet voor alle betrokkenen inzichtelijk maken waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is en waarom. Een goede voorlichting over de consequenties van het gemeentelijk AMZ-beleid aan potentiële bodemverstoorders is daarom ook van groot belang. Dit geldt voor bodemverstoorders van binnen en buiten de gemeente.

Rijk, provincie en private partijen kunnen de gemeente aanspreken op het aanleveren van betrouwbare inhoudelijk en beleidsmatige informatie over beperkingen die verbonden zijn aan een kadastraal perceel. Dit is mogelijk in het kader van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb). Ook daarom is een goede publieksvoorlichting van belang.

Uit- en aanbesteden van archeologische werkzaamheden

Voor archeologische werkzaamheden in de gemeente Beesel gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • De gemeente besteedt archeologische werkzaamheden aan overeenkomstig het gemeentelijk aanbestedingsbeleid. Uitgangspunt is een optimale prijs-kwaliteitsverhouding.

  • Uitbesteden van archeologische werkzaamheden gebeurt op basis van een Plan van Aanpak of Programma van Eisen. De daarvoor aangewezen en daartoe gemandateerd gemeenteambtenaar moet dit goedkeuren.

  • De gemeente werkt met archeologische bedrijven en instellingen die erkend zijn en werken volgens de KNA.

  • In de verschillende fasen van het archeologisch werk houdt het bevoegd gezag toezicht gehouden op de uitvoering. Waar dit nodig is evalueert de gemeente dit en stuurt zij dit bij.

  • De gemeente neemt in de opdrachtverlening de voorwaarde op van participatie van lokale deskundigheid (amateur-archeologen, historische verenigingen en dergelijke)

  • De gemeente speelt een actieve rol bij het uitdragen van de onderzoeksresultaten aan de inwoners van de gemeente Beesel en andere belangstellenden.

Kwaliteitsborging

Met de herziening van de Monumentenwet is iedereen die beroepshalve archeologische werkzaamheden verricht, voldoen aan de uitvoeringseisen zoals geformuleerd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

De gemeente ziet bij de uitvoering van archeologisch onderzoek er daarom op toe dat dit gebeurt:

  • door daartoe toegelaten bedrijven

  • conform de procedures en specificaties van de KNA.

Dat geldt voor:

  • de werkzaamheden waarvoor de gemeente als opdrachtgever fungeert

  • voor werkzaamheden die de gemeente op grond van een vergunningaanvraag vraagt van initiatiefnemers.

Aktiepunt:

Archeologisch onderzoek dient plaats te vinden op basis van een Plan van Aanpak en/of Programma van Eisen. De daarvoor aangewezen en daarvoor gemandateerde gemeenteambtenaar moet dit goedkeuren. De specifieke vraagstelling voor het onderzoek moet zijn gekoppeld aan een onderzoeksstrategie. Die moet zijn toegesneden op de locatie. De archeologische vraagstellingen moeten aansluiten bij landelijke en regionale wetenschappelijke onderzoeksthema’s. De gemeente kan als (mede) initiatiefnemer vragen aan het Programma van Eisen ook een financiële raming toe te voegen. Dit kan zij doen als en sprake is van een bodemverstorende ingreep waarvoor een Programma van Eisen wordt opgesteld.

Inpassing, zichtbaar maken en behoud op de vindplaats (in situ)

Algemeen beleidsuitgangspunt is het behoud van archeologische resten bij voorkeur in de grond. Dit noemt men behouden in situ. Het vermijden van opgravingen is vanuit kostenoverwegingen beter.

Daarbij is het voordeel dat behoud in situ het ook voor toekomstige generaties mogelijk is om kennis te maken met het verleden. Opgraven is dus altijd pas tweede beste oplossing is. Daarom is het van belang dat bij de voorbereiding van nieuwe plannen, om in een zo vroeg mogelijk stadium te onderzoeken of archeologische resten in situ kunnen worden veiliggesteld. Onderzoek moet plaatsvinden voordat de initiatiefnemer de ontwerpplannen maakt. Voor het behoud is creativiteit en flexibiliteit aan de kant van de ontwerpers en opdrachtgevers vereist. Soms brengt dit ook extra kosten in de uitvoering met zich mee. Deze investeringen wegen echter over het algemeen in ruime mate op tegen de uitzonderlijk hoge kosten van een uitgebreide opgraving.

Bij inpassingsmaatregelen en archeologievriendelijk bouwen kan concreet gedacht worden aan:

  • 1.

    het vermijden van de aanleg van (parkeer)kelders

  • 2.

    het toepassen van zogenaamde zettingsvrije constructies

  • 3.

    het bouwen op bestaande funderingen

  • 4.

    het toepassen van draagconstructies boven archeologisch waardevolle lagen.

Aktiepunt:

Bij projecten in archeologisch waardevolle gebieden waar de gemeente als (mede) opdrachtgever optreedt laat de gemeente dergelijke archeologische maatregelen opnemen in het Programma van Eisen van het civieltechnisch ontwerp.

Archeologische resten die bij opgravingen blootgelegd worden kunnen een belangrijke toegevoegde waarde hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de ontwikkeling van de gemeente Beesel. Op locaties die zich daartoe lenen is het aan te bevelen aan die voorgeschiedenis en het historische verhaal dat met de plek verbonden is op gepaste wijze zichtbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld ook door plaatsen met hun historisch verhaal op te nemen in toeristische routes.

Aktiepunt

Ook hierin wil de gemeente, behalve een stimulerende rol richting ontwikkelaars, ook zelf een concrete bijdrage leveren, bijvoorbeeld via de inrichting van de openbare ruimte.

Informatievoorziening en kennismanagement

Zowel rijk, provincie als particuliere initiatiefnemers kunnen de gemeente aanspreken op betrouwbare inhoudelijke en beleidsmatige informatie en een transparant en verantwoord selectiebeleid. Het is voor de gemeente dus strategisch en organisatorisch van groot belang om zelf steeds over een zo volledig mogelijk en actueel overzicht van het eigen bodemarchief te kunnen beschikken. De beleidsadvieskaart is een belangrijk instrument, dat actueel moet blijven. Alle relevante informatie uit archeologisch onderzoek binnen de gemeente dient beschikbaar te komen voor de verdere ontwikkeling van het gemeentelijk beleid en voor presentatie en publicatie. Uiteindelijk moet de gemeente alle nieuwe informatie in een goed functionerend informatiesysteem onderbrengen en kunnen gebruiken kunnen het actualiseren van de beleidsadvieskaart.

De gemeente moet voorkomen dat kennis van en informatie over het eigen bodemarchief versnipperd raakt. Dat geldt niet alleen voor projecten waarbij de gemeente optreedt als opdrachtgever, maar ook en vooral voor private projecten.

Aktiepunt:

De gemeente zal zelf een sturende rol gaan vervullen op het gebied van informatie- en kennismanagement. Het Programma van Eisen kan hierin een belangrijke rol vervullen. Hierin dient immers te worden vastgelegd hoe de overdracht van documentatie en vondstmateriaal plaatsvindt. in het programma van eisen laat de gemeente de voorwaarde opnemen, dat de opdrachtgever onderzoeksrapporten en overige documentatie ook aan de gemeente verstrekt.

Plaats van de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentelijke organisatie

Integratie met andere beleidsvelden

Archeologie heeft binnen de gemeente niet langer een vrijblijvend karakter. Het is dan ook van groot belang dat:

  • alle betrokkenen binnen de gemeentelijke organisatie op de hoogte zijn van het gemeentelijk archeologiebeleid en de eisen die dit met zich meebrengt ten aanzien van ruimtelijke ingrepen;

  • er binnen de gemeentelijke organisatie nauwe afstemming en heldere werkafspraken moeten worden gemaakt;

  • dit geldt ook voor de gemeentelijke diensten die (ook kleinschalige) bodemverstorende ingrepen plegen, zoals groenvoorziening, waterbeheer, kabels&leidingen en dergelijke;

  • inwoners en andere potentiële bodemverstoorders helder en eenduidig worden geïnformeerd over het gemeentelijke archeologiebeleid. Dat wil zeggen de vastgestelde eisen op het gebied van de archeologische monumentenzorg, het veroorzakerprincipe, eventuele gemeentelijke bijdrageregelingen en dergelijke;

  • resultaten van archeologisch onderzoek beschikbaar komen voor het publiek c.q. de inwoners van de gemeente.

De herziene Monumentenwet en de archeologische monumentenzorg hebben consequenties voor verschillende afdelingen binnen de gemeentelijke organisatie:

  • Grondzaken: calculeren van archeologische risico’s bij de aan- en verkoop van gemeentelijke gronden.

  • Ecologie, natuur en landbouw: inpassing van archeologisch waardevolle elementen in het landelijk gebied.

  • Civiele techniek: de digitale verspreiding van de archeologische beleidsadvieskaart en de koppeling van deze kaart aan de gemeentelijke bodem- en geo-informatiesystemen.

  • Bouwen en wonen: uitwerking van het opnemen van archeologische voorwaarden in vergunningverleningprocedures, en het opstarten van een nader onderzoek naar verhaalmogelijkheden en fonds- of subsidieregelingen.

  • Welzijn en toerisme: afstemming van het AMZ-beleid met andere beleidsvelden, met name op het gebied van integraal cultuurbeleid en de relatie met recreatie, educatie en toerisme.

  • Voorlichting: integratie van het AMZ-beleid in het algemene voorlichtingsbeleid van de gemeente.

Aktiepunt

Voor de betrokken afdelingen kunnen interne procedures en wederzijdse informatievoorziening op het gebied van de archeologische monumentenzorg worden vastgelegd bij:

  • vergunningprocedures bij bouw- en sloopplannen en ontgrondingen;

  • het opstellen van structuurplannen of –visies;

  • bestemmingsplannen en vrijstellingprocedures;

  • m.e.r.-trajecten;

  • trajectnota’s.

Archeologische expertise

De gemeente Beesel kiest niet voor het in dienst nemen van een senior archeoloog die bevoegd en in staat is een inhoudelijk gefundeerde beslissing te nemen over de archeologie in het proces van afweging van belangen.

Centraal aanspreekpunt voor AMZ-taken

Binnen de afdeling grondgebied brengt de gemeente het taakveld archeologie onder bij één van de beleidsmedewerkers Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Deze heeft tot taak het beleid op het gebied van de archeologische monumentenzorg verder te ontwikkelen. In nauw overleg met de projectleiders binnen de afdeling grondgebied brengt hij archeologie in projecten en planprocedures. Hij start de procedure ingevolge de archeologische monumentenzorg op. Hij bereidt de uitvoering van de benodigde archeologische werkzaamheden in ruimtelijke projecten voor en begeleidt deze.

Voor selectie en waardering van archeologische vindplaatsen wordt een beroep gedaan op de expertise van een daartoe bevoegd archeoloog, zoals een senior archeoloog werkzaam bij een erkend archeologisch adviesbureau. Om de continuïteit en kwaliteit van het gemeentelijk beleid te garanderen is het raadzaam om hiervoor een meerjarig contract voor levering van archeologische diensten af te sluiten.

Benodigde formatie

Binnen de afdeling grondgebied is formatie voor het coördineren van de AMZ-taken. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het vaststellen, implementeren en evalueren van het archeologiebeleid, beleidsontwikkeling, de voorbereiding en coördinatie van archeologische werkzaamheden in ruimtelijke ordeningsprojecten en procedures, en het voorbereiden van selectiebesluiten. Bij het nemen van formele beslissingen in het kader van de verlening van vergunningen zal het gemeentebestuur onafhankelijk deskundig advies inwinnen van een senior archeoloog. Bij de voorbereiding en begeleiding van uitvoerende archeologische werkzaamheden zal een beroep worden gedaan op de archeologische markt.

Financiën

Het gemeentelijk beleid schrijft voor dat de kosten van archeologisch onderzoek primair bij de veroorzaker van de bodemverstoring komen te liggen. Vooronderzoek (bureauonderzoek, boringen en proefsleuven) dient dan ook een regulier onderdeel van de planvoorbereiding te zijn en van begin af aan te worden meegenomen in de begroting van het ruimtelijk project dat het archeologisch onderzoek noodzakelijk maakt. Dit geldt zowel voor initiatieven van de gemeente zelf als voor die van derden.

Risicobeheersing door goede voorbereiding

Archeologie kan een financieel risico vormen in iedere exploitatie. Dat begint al bij de locatiekeuze: locaties zonder archeologische waarde of met een (zeer) lage archeologische verwachting verdienen de voorkeur vanuit het motto behoud in situ. Wanneer behoud niet mogelijk is, of wanneer de maatschappelijke afweging anders uitvalt, moet rekening worden gehouden met de kosten van archeologisch onderzoek. De aard en de omvang van de aangetroffen vindplaats(en) is bepalend voor de hoogte van die kosten, evenals de bereikbaarheid van de resten en de vereiste onderzoeksmethode. Vooral uitvoerend onderzoek in de stadskern, en steentijdvindplaatsen is arbeidsintensief en dus duur. Om duidelijkheid te verkrijgen over de (mogelijke) kosten voor archeologisch onderzoek moet daarom al in de vroegste fase van de planvoorbereiding (in de initiatieffase) een eerste inschatting gemaakt worden van de te verwachten archeologische waarden en de daarbij behorende onderzoekskosten.

Aktiepunt:

De gemeente maakt aan initiatiefnemers vanaf de eerste contacten over projecten bekend, dat kosten van archeologie voor rekening van de verstoorder komen.

Planschade door het aanwijzingsbeleid

Belanghebbenden die schade lijden door de aanwijzing van een monument, of ten gevolge van de weigering van een vergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg, of ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, komen in aanmerking voor een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding.

Dit zou kunnen betekenen dat, indien de gemeente archeologische gebieden aanwijst in het bestemmingsplan, de belanghebbende de gemeente financieel zou kunnen aanspreken. De gemeente zal dan ook eventuele planschade-overwegingen bij het aanwijzingsbeleid moeten betrekken.

Archeologie en de exploitatieplan of de projectovereenkomst

De gemeente sluit in het kader van de gebiedsontwikkeling regelmatig overeenkomsten met particulieren, projectontwikkelaars en grondexploitanten. In deze overeenkomst kan tevens helder worden gemaakt wie de kosten voor het archeologisch onderzoek en de eventuele bijkomende risico’s voor zijn rekening neemt.

Excessieve kosten archeologie

Bij strikte toepassing van het veroorzakerprincipe kunnen zich situaties voordoen die politiek of maatschappelijk ongewenst zijn. De belangrijkste daarvan is de situatie waarbij de archeologische waarden van zodanige betekenis of omvang zijn, dat winstgevende exploitatie van die grond niet (meer) mogelijk is. Het is mogelijk dat de realisatie van een project dan in gevaar door de hoge archeologiekosten De gemeente kan vanuit algemeen belang besluiten om die kosten geheel of gedeeltelijk van de veroorzaker over te nemen. Mocht dit zich vaker voordoen, dan kan besloten worden tot het instellen van een archeologiefonds of subsidieregeling.

Rijksregeling excessieve kosten

Artikel 34a van de herziene Monumentenwet meldt dat de regeling (per Amvb) van een rijksbijdrage in excessieve kosten voor die gevallen waarin de kosten voor archeologisch onderzoek redelijkerwijs niet (geheel) ten laste kunnen komen van de desbetreffende gemeente (of provincie). In het bestuursakkoord dat het kabinet Balkenende IV met de VNG heeft gesloten over de decentralisering van specifieke uitkeringen is echter afgesproken dat de excessieve kostenregeling opgaat in het Gemeentefonds. Daartoe is ingaande 2008 € 1,25 miljoen in het Gemeentefonds gestort, die via de factor ‘woonruimten’ wordt verdeeld onder de gemeenten. Dit betekent dat iedere gemeente via het Gemeentefonds structureel een (kleine) bijdrage ontvangt voor eventuele excessieve opgravingskosten voor de opgraving van vindplaatsen van nationaal belang. Het is belangrijk dat de gemeente Beesel dit bedrag veilig stelt door de bestemming ervan vast te leggen in de gemeentebegroting.

Benodigd budget

Kosten

Posten

Bedrag

Vaste kosten voor beleid

Formatie beleidsmedewerker

Hiervan kan nu nog geen inschatting worden gegeven. Dit zal uit ervaringscijfers moeten blijken.

Senior archeoloog afhankelijk van projecten

€ 115,00 per uur te verrekenen met initiatiefnemers via legeskosten

Voorlichtingsmateriaal

Via website gemeente

Variabele kosten i.v.m. beleid

Bijdragen aan excessieve kostenregeling o.i.d.

Ten laste van de post onvoorzien incidenteel als zich dit voordoet

Stimuleren behoud in situ/inpassing

Vaste kosten uitvoering

Bijscholing/opleidingsplan

Binnen reguliere budget scholing/opleiding

Vrijwilligers/mateur archeologen

Voor rekening van initiatiefnemers € 25 per uur.

Variabele kosten uitvoering

Presentatie en publicatie

Voor rekening van initiatiefnemers

Ondertekening

Reuver, 24 februari 2010

Bijlage 1 Wettelijk en beleidsmatig kader:

Het rapport dat hoort bij de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geeft al een overzicht van de beleidskaders. Aan de hand hiervan is de archeologische verwachtingskaart vertaald naar een beleidsadvieskaart. In dit hoofdstuk wordt nogmaals een kort overzicht gegeven van het rijks- en provinciale beleid op het gebied van archeologie. Daarna wordt ingegaan op de nieuwe taken van de gemeente. Ook worden de belangrijkste andere spelers binnen het archeologisch bestel besproken.

Wetgeving en Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is op 1 september 2007 in werking getreden. Toen is het Verdrag van Malta vertaald in Nederlandse wetgeving

Tot in de jaren negentig van de vorige eeuw was archeologie vooral een rijksaangelegenheid. Sinds de ondertekening van het Europese ‘Verdrag van Malta’ in 1992 zijn de opvattingen over hoe om te gaan met het archeologisch erfgoed ingrijpend veranderd.

De belangrijkste punten in dit verdrag zijn:

  • Behoud in de bodem: waardevolle archeologische resten moeten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven.

  • Geïntegreerd behoud van het archeologisch erfgoed: het archeologisch belang moet worden meegewogen in de ruimtelijke ordeningsprocessen.

  • Financiering van archeologisch onderzoek en behoud: initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten zijn financieel verantwoordelijk voor het noodzakelijk archeologisch onderzoek.

  • Bewustmaking van het publiek: het publiek wordt bewust gemaakt van de waarde van het archeologisch erfgoed. Hiervoor worden de onderzoeksresultaten beschikbaar gesteld en beleefbaar gemaakt.

Rijkstaken en –bevoegdheden

De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (voorheen Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en monumenten) beheert namens de Minister van OCW de lijst van wettelijk beschermde archeologische monumenten. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is verantwoordelijk voor het beheer van het landelijke archeologische informatiesysteem ARCHIS. Zij verricht onder andere onderzoek naar degradatie van het bodemarchief en vormen van beheer. Als kenniscentrum verricht Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed geen uitvoerende (opgravings-)taken. Zij is verantwoordelijk voor het toekennen van opgravingsbevoegdheid aan uitvoerende partijen (overheden en bedrijven).

De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed treedt op als bevoegd gezag bij wijziging van archeologische rijksmonumenten. Dit is ook het geval bij grote infrastructurele projecten die vallen onder de Tracéwet en bij grote provincie-overschrijdende projecten.

De Minister van OCW verantwoordelijk is voor het functioneren van het archeologisch bestel. Daarom heeft het Ministerie van OCW samen met de archeologische branche een kwaliteitssysteem opgezet. Dit bestaat uit drie onderdelen:

  • de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Het doel van deze nota is het ontwikkelen en concretiseren van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid. Hierin staan de werkprocessen beschreven.

  • de Erkenningsregeling voor bedrijven die archeologische werkzaamheden uitvoeren

  • het Beroepsregister. Daarin zijn alle professionele archeologen die in Nederland werkzaam zijn opgenomen. Hierin zijn ook hun bijbehorende kwalificaties en specialisaties opgenomen.

Er is een Erfgoedinspectie ingesteld. Deze houdt toezicht te houden op de kwaliteit van de uitvoering van archeologisch onderzoek.

Wetgeving en provinciaal beleid

Volgens de Provincie Limburg moeten ruimtelijke plannen zoveel mogelijk rekening houden met archeologische waarden. Het doel van deze nota is een eigen gemeentelijk archeologiebeleid dat ook voldoet aan de uitgangspunten van de provincie.

Provinciale wettelijke taken en bevoegdheden

Samenvatting van de wettelijke taken en bevoegdheden van provincies:

  • Zij kan archeologische attentiegebieden aanwijzen.

  • Dit gebeurt wanneer oude bestemmingsplannen waardevolle archeologische vindplaatsen onvoldoende beschermen. Hiermee kan een gemeente verplicht worden het betreffende bestemmingsplan versneld aan te passen.

  • De provincie hanteert gebiedsgericht beleid.

  • Dit beleid vormt het kader waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen, bestemmingsplanwijzigingen en ruimtelijke inrichtingsplannen worden getoetst. Naar verwachting zal de provincie de komende jaren steeds meer sturing geven op het gebied van cultuurhistorische waarden.

  • De provincie is het bevoegd gezag als het gaat om het afgeven van ontgrondingvergunningen en bij veel Milieueffectrapportages.

  • De provincie kan in deze gevallen aan initiatiefnemers eisen stellen. Zij kan ook voorschriften verbinden aan de te verlenen vergunning of het te nemen besluit.

  • De provincie heeft tot taak een provinciaal depot voor bodemvondsten in stand te houden.

  • Daarnaast kan de provincie gemeentelijke depots aanwijzen.

  • In de meeste provincies zijn de laatste jaren, erfgoedhuizen en steunpunten opgericht. Deze ondersteunen de gemeenten en adviseren over archeologie, monumenten en historische geografie.

De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening

In de nieuwe WRO heeft de provincie het instrument van aanwijzing gekregen

Met de bevoegdheid tot het aanwijzen van archeologische attentiegebieden liep de Wamz hierop vooruit. Deze bevoegdheid is vooral bedoeld om regelend op te kunnen treden. Het gaat om gevallen waarin in (vigerende) bestemmingsplannen archeologische waarden onvoldoende zijn beschermd. De gemeente moet in dat geval de aangewezen terreinen verplicht in hun bestemmingsplan opnemen.

Het doel van de nieuwe Wro is dat de provincie zoveel mogelijk vooraf duidelijk maakt welk beleid (juridisch) doorwerkt naar gemeenten. Dit kan door bestuurlijk overleg of door de inzet van bepaalde instrumenten, De provincie stelt daarvoor één of meerdere structuurvisies op. Daarin legt zij de hoofdpunten van haar ruimtelijk beleid vast en geeft zij aan hoe dit beleid wordt uitgevoerd.

Met de introductie van de nieuwe Wro is de provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen vervallen. De provincie heeft nu vier mogelijkheden om haar beleid juridisch door te laten werken richting gemeenten:

  • de aanwijzing,

  • de algemene regels (provinciale verordening), en

  • het inpassingsplan (met het projectbesluit).

  • zienswijzen indienen tijdens de bestemmingsplanprocedure.

Beleid van de provinciaal Limburg zelf

Provinciaal Omgevingsplan (2006)

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL 2006) geeft een visie op de ontwikkeling van Limburg en de provinciale ambities onder andere op het gebied van cultuurbeleid. De uitgangspunten van bijvoorbeeld het Verdrag van Malta zijn erin vertaald naar provinciaal ruimtelijk beleid.

De Provincie gaat uit van een ontwikkelingsgerichte, vroegtijdige inbreng en betrokkenheid van cultureel erfgoed bij ruimtelijke processen. Dit omgevingsbeleid gaat er vanuit het cultuurhistorisch erfgoed wordt beschermd. Het gaat hierbij om het behoud, het herstel en de inpassing van de diversiteit aan cultuurhistorische verschijningsvormen in hun historische context. Het POL 2006 gaat uit van het beschermen van archeologische waarden op de oorspronkelijke plaats en sluit hiermee aan op (inter)nationale afspraken.

De provincie eist dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd conform de richtlijnen van de KNA. Daarbij worden de werkvolgorde, regels en bepalingen gevolgd zoals die zijn vastgelegd in de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg. De provincie toetst Programma’s van Eisen en archeologische onderzoeksrapporten. Karterende booronderzoeken moeten worden uitgevoerd volgens de Leidraad Karterend Booronderzoek van de SIKB.

Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling (2005)

In de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling worden actuele ontwikkelingen op provinciaal niveau over onder andere de archeologie besproken. De Handreiking geeft aan wat de meest recente voorschriften zijn en worden tips en verwijzingen gegeven.

Erfgoedbeleid

Het erfgoedbeleid van de provincie Limburg is opgenomen in de nieuwe integrale cultuurnota 2009 – 2012. Het huidige jaar, 2008, is een overgangsjaar waarin vooruitlopend op de nieuwe cultuurnota bescheiden hierop wordt ingezet.

Archeologische waarden kunnen fungeren als ankerpunten bij de inrichting van de openbare ruimte. Zij dragen zo bijdragen aan de eigen culturele identiteit. Volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg is het verplicht bij ruimtelijke ingrepen archeologisch onderzoek te doen. De provincie heeft ervoor gekozen vooral in te zetten op de archeologische aandachtsgebieden. Dit zijn representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een groot potentieel aan archeologische waarden. Dit is vooral gedaan om de effectiviteit en kwaliteit van deze onderzoeken in Limburg te vergroten.

Onbewust worden door de aanleg van nieuwe natuur archeologische resten vernietigd. Het is voor de ‘natuuraanlegger’ vaak niet duidelijk welke ingreep archeologieverstorend is en welke niet. De provincie werkt samen met haar partners aan een voorlichtingsprogramma. Ze streeft ernaar de Limburgse natuur archeologievriendelijk te laten aanleggen. Op weg naar een mooier landschap met behoud van een interessant bodemarchief. De provincie realiseert zich dat investeren in draagvlakverbreding voor archeologie impliciet deel uit maakt van de nieuwe Wet op de archeologische Monumentenzorg. In de komende jaren wil de provincie Limburg de mogelijkheden onderzoeken om de waarde van het onzichtbare archeologisch erfgoed te promoten. Tevens wil zij de amateur-archeologen ondersteunen bij hun activiteiten. Zij zet in op versterking van de samenwerking.

Initiatieven en activiteiten die Limburgse organisaties ondernemen op het terrein van erfgoededucatie en volkscultuur kunnen ook voor subsidie aanmerking komen. Dit is mogelijk op grond van de Nadere subsidieregels Erfgoededucatie en Volkscultuur 2008 van de provincie Limburg.

Cultuur Historische Waardenkaart Limburg

De provincie Limburg heeft de cultuurhistorische waarden (archeologische, bouwhistorische en historisch-geografische) geïnventariseerd. Het resultaat van deze inventarisatie is de Cultuur Historische Waardenkaart Limburg.

De gegevens over de archeologie zijn onderverdeeld in:

  • Archeologische monumenten. Deze bevatten de rijksmonumenten en de te beschermen archeologische monumenten en terreinen, die van hoge archeologische waarde of betekenis zijn.

    Grens Via Belgica. Deze grens geeft globaal de breedte aan waar het tracé van deze Romeinse weg is aangelegd.

  • Historische dorpskernen. Deze bevatten de beschermende dorpsgezichten en historische buitenplaatsen.

  • IKAW. Deze zogenaamde archeologische verwachtingskaart geeft een gebiedsindeling in drie categorieën op basis van de verwachting van archeologische vondsten. Gebieden met een lage, midden, dan wel een hoge archeologische verwachting.

  • De archeologische informatie wijzigt voortdurend. Dit komt doordat nieuwe vondsten worden gedaan. Dit komt ook door ruimtelijke ontwikkelingen.

  • Voorbeelden hiervan zijn:

    • 1.

      de aanleg wegen en bedrijventerreinen

    • 2.

      landinrichtings- en ruilverkavelingprojecten

    • 3.

      bouwplannen. Provinciale archeologische aandachtsgebieden

Er bevinden zich binnen de gemeente Beesel geen provinciale archeologische aandachtsgebieden. De Provincie Limburg heeft in maart 2008 besloten haar verantwoordelijkheid voor archeologie te gaan beperken tot waarden van provinciaal belang. Daarvoor heeft ze een aantal archeologische aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen. Deze gebieden hebben een groot potentieel aan archeologische waarden. De Provincie zet zich in voor het behoud en onderzoek van archeologische waarden in deze gebieden.

Limburgse Archeologiebalans

In het kader van het van kracht worden van de nieuwe Monumentenwet heeft de Provincie Limburg tevens de Limburgse Archeologiebalans laten opstellen. Hiermee is 10 jaar archeologische monumentenzorg in Limburg vastgelegd. De archeologiebalans zal in de nabije toekomst door de Provincie Limburg gebruikt worden voor een gefundeerd en verantwoord archeologiebeleid.

Bijlage 2 ARCHEOLOGISCHE SITUATIE IN BEESEL

De gemeente Beesel is rijk aan archeologie. Vrijwel elke periode van het Paleolithicum tot de Nieuwe Tijd is vertegenwoordigd. De landschapsvormen (geomorfologie) en bodems die in de gemeente Beesel voorkomen, zijn in het verleden voor een groot deel bepalend geweest bij de keuze van een nederzettingslocatie. De gemeentegrens van Beesel wordt min of meer gevormd door natuurlijke grenzen: in het noorden de Schelkensbeek, in het oosten het beboste hoogterras, in het zuiden de Swalm en in het westen de Maas. De archeologische vondsten concentreren zich ten westen van de Rijksweg N271 die de gemeente Beesel van zuid naar noord doorsnijdt. Uit historische bronnen kan afgeleid worden dat het gebied rond Meerlebroek in het verleden uit moerasland bestond. Dit is een gebied met een relatief jonge bewoningsgeschiedenis. De geschiedenis van Beesel speelt zich vrijwel uitsluitend af tussen Maas en Meerlebroek.

Monumenten

Op het grondgebied van Beesel liggen dertig geregistreerde archeologische terreinen variërend van ‘van archeologische waarde’ tot ‘van zeer hoge archeologische waarde’, één terrein is een archeologisch Rijksmonument. Het betreft een inheems-Romeinse nederzetting uit de 2e en 3e eeuw op het stuifduin de Solberg. Onder de overige AMK-terreinen bevindt zich een aantal, relatief grote, terreinen met aanwijzingen voor bewoning in de Steentijd en de Metaaltijden. Uit de Romeinse tijd zijn enkele villa- en nederzettingsterreinen alsmede een grafveld bekend. De Middeleeuwen worden vertegenwoordigd door twee moated sites en een nederzettingsterrein bij Lommerbergen. Tot de Nieuwe Tijd tenslotte behoren enkele schansterreinen.

Monumentnr.

Toponiem

Plaats

Vindplaats

Datering

Waarde

227

De Solberg

Beesel

Nederzetting

Romeinse tijd

ZHAWB

8446

Donderberg

Rijkel

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

ZHAW

Villa

Romeinse tijd

ZHAW

8674

Haselt

Beesel

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

ZHAW

Grafveld

Late Bronstijd-IJzertijd

ZHAW

Nederzetting

IJzertijd

ZHAW

8675

Haselt

Beesel

Nederzetting

IJzertijd

ZHAW

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

ZHAW

Grafveld

Late Bronstijd-IJzertijd

ZHAW

8677

De Kamp

Reuver

Nederzetting

Late Middeleeuwen A

AW

8680

Bussereind-Oost

Bussereind

Nederzetting

Mesolithicum-Neolithicum

AB

8681

Bussereind-Centrum

Bussereind

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

AW

8682

Bussereind-Centrum

Bussereind

Nederzetting

Mesolithicum-Neolithicum

AW

8683

Centrum; Bussereind-Zuid

Bussereind

Nederzetting

IJzertijd

AW

 

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

AW

8684

Centrum; Bussereind-Zuid

Bussereind

Nederzetting

Paleolithicum

AW

8685

Beesels Broek

Bussereind

Schans

Late Middeleeuwen B- Nieuwe Tijd B

AW

8688

Het Broek

Beesel

Nederzetting

Paleolithicum-Mesolithicum

AW

8692

Tas- of Huilbeek

Beesel

Nederzetting

Nederzetting

Mesolithicum-Neolithicum

AW

11070

Prinsendijk

Beesel

Weg

Romeinse tijd

HAW

11178

Jagerhuis

Bussereind

Nederzetting

Mesolithicum-Neolithicum

HAW

Nederzetting

IJzertijd

HAW

11195

Smeetshof

Rijkel

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

HAW

 

Romeinse tijd

HAW

Late Middeleeuwen

HAW

11252

De Kamp; De Oude Schei

Reuver

Moated site

Late Middeleeuwen B

ZHAW

11253

Bussereind; Waterloo; Jagerhuis

Bussereind

Nederzetting

Paleolithicum-Neolithicum

HAW

 

IJzertijd

HAW

11254

Lichteveld; Dreessen Campken

Beesel

Urnenveld

Late Bronstijd-IJzertijd

HAW

11255

Het Broek; Turfhei

Beesel

Nederzetting

Mesolithicum-Neolithicum

ZHAW

11256

Prinsendijk

Beesel

Weg

Romeinse tijd

HAW

11257

Bussereind; Hof gen Rade

Beesel

Huisplaats

Late Middeleeuwen

HAW

11258

De Weerd; Bentheimer Schans

Reuver

Schans

Nieuwe Tijd A

ZHAW

15592

Ouddorp

Beesel

Kerk

Late Middeleeuwen A-Nieuwe tijd B

HAW

16310

Rijkel

Rijkel

Oude dorpskern

Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd

HAW

16698

Beesel

Beesel

Oude dorpskern

Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd

HAW

16741

Leeuwen

Leeuwen

Oude dorpskern

Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd

HAW

16742

Reuver

Reuver

Oude dorpskern

Late Middeleeuwen-Nieuwe Tijd

HAW

Het beschermde rijksmonument op de Solberg is reeds beschermd via de Monumentenwet 1988. De overige AMK-terreinen in de gemeente Beesel genieten nog geen bescherming. De gemeente Beesel zal voor deze terreinen een vorm van bescherming realiseren in een nieuwe gemeentelijke monumenten- of erfgoedverordening. De gemeente Beesel zal behalve op de bescherming van deze terreinen, tevens inzetten op het versterken van de beleefbaarheid van de vindplaatsen die zich hiervoor lenen.

Steentijd

De oudste resten van menselijke activiteit in de gemeente Beesel bestaan uit (vuur)stenen werktuigen uit het Midden-Paleolithicum. De makers en gebruikers van deze werktuigen waren de Neanderthalers.

Hun kampementen lagen op de plateaus van de Maasterrassen.

Na de IJstijd werd het klimaat milder. Er kwam meer begroeiing, de samenstelling van het wild veranderde en het wild bleef langer op één plek. Hierdoor bleven de jagers ook langer op dezelfde plek. Er ontstonden woonden samen in kampementen die een wat blijvender karakter kregen. Een concentratie van waarnemingen van Paleolithische vondsten bevindt zich op het lage terras langs de Maas.

Rond 8.800 v. Chr. (Mesolithicum) warmde het klimaat verder op. De begroeiing veranderde sterk. Op de kale toendra’s ontstonden bosgebieden. De dichtere vegetatie bood voedsel en beschutting aan een andere fauna. Dit bood mogelijkheden voor een niet zwervend bestaan: de omgeving voorzag in voldoende jachtdieren en plantaardig voedsel. Men vestigde zich ook nu op de hogere gelegen terreinen, zoals het Haselt en het Maasveld, om zich te beschermen tegen overstromingen.

In de loop van de tijd doet de landbouw zijn intrede in West-Europa en ook in onze streken. Omstreeks 5300 v. Chr. (Neolithicum) verschijnen de eerste landbouwers in Limburg. De overgang van nat naar droog was zeer aantrekkelijk voor de jager-verzamelaars. Ze vestigden zich meestal wel op de hogere, droge delen van zo’n overgang in het landschap. Van de overblijfselen van neolithische samenlevingen springen de grafheuvels het meest in het oog.

Metaaltijden

In de Bronstijd zijn landbouw en veeteelt de voornaamste vormen van bestaan. Dit uit zich in de bouw van boerderijen met een stalgedeelte, die ook nu op de hoger gelegen zones zijn gebouwd. De hogere landschapsgedeelten werden gekozen omdat ze minder getroffen werden door overstromingen. Op alle hogere landschapsdelen langs de Maas zijn nederzettingen te verwachten.

In de Late IJzertijd veranderde het nederzettingssysteem. De boerderijen werden herbouwd op dezelfde plek. In deze periode ontstaan dorpjes (waarin meerdere boerderijen tegelijkertijd bestaan).

Mogelijk werden nederzettingsterreinen in deze periode in enkele gevallen kunstmatig opgehoogd met nederzettingsafval om zo veiliger voor overstromingen te zijn, een soort terp.

Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat metalen voorwerpen uit de Bronstijd in Zuid-Nederland en Noord-België in grote getale afkomstig zijn uit natte, ‘natuurlijke’ plaatsen in het landschap. Hierbij moet worden gedacht aan gebieden als moerassen, rivieren, beekdalen, bronnen en vennetjes. Er wordt algemeen van uitgegaan dat het om kostbaarheden gaat die bewust door prehistorische gemeenschappen zijn opgegeven of ‘geofferd’. Deze traditie gaat al terug tot in de Steentijd. De plaatsen waar vondsten kunnen worden aangetroffen liggen bijvoorbeeld daar waar de rivieren samenkomen of in perifere gebieden als het moerassige Meerlebroek.

Gegevens uit vindplaatsen in ‘natte context’ kunnen veel nieuwe informatie opleveren. Het onderzoek naar deze vindplaatsen staat nog in de kinderschoenen. De gemeente Beesel zal bij ontwikkelingen in laaggelegen, natte landschapsdelen extra aandacht besteden aan archeologisch onderzoek. Hierbij wordt onder andere gedacht aan terreinen zoals moerassen, rivieren, beekdalen, bronnen en vennetjes. Het onderzoek wordt gericht op het opsporen van vondsten.

Romeinse tijd

In 12 v. Chr werd het deel van het huidige Nederland ten zuiden van de grote rivieren ingelijfd bij het Romeinse rijk. Limburg behoorde tot de provincie Germania Inferior. Een belangrijke verbindingsweg liep vanaf Xanten naar de Maasvallei om vervolgens langs de oostelijke oever van de Maas uit te komen op de verbindingsweg Keulen-Boulogne. Een groot deel van de Romeinse weg in de gemeente Beesel kon aan de hand van terreinverkenningen door de plaatselijke heemkundevereniging in kaart worden gebracht. Vanaf de Witte Steen bij Reuver loopt de weg langs de Duits-Nederlandse grens over de Prinsendijk. De weg lijkt op een aantal punten georiënteerd op natuurlijke hoogten. De route liep op Beesels grondgebied over het hoogterras. Het gebied onder langs het hoogterras is vrij vochtig met bronnen met kwelwater. Waarschijnlijk was het in de Romeinse tijd ook een vochtig gebied. Delen van de Romeinse weg zijn in de gemeente Swalmen aangemerkt als beschermd monument, in de gemeente Beesel als terrein van hoge archeologische waarde. Soms zijn de Romeinse wegen in de loop van de Middeleeuwen opgenomen in een nieuwe wegennet.

Langs de Romeinse wegen lagen veelal ook de grafvelden.

Van de Romeinse vindplaatsen in Limburg zijn de villae het bekendst, met name op de vruchtbare lössgronden in Zuid-Limburg en op andere vruchtbare bodems, zoals de rivierkleigronden van Beesel.

De Romeinse weg die door de gemeente Beesel loopt, is een opvallend en historisch zeer interessant fenomeen. De weg spreekt bovendien tot de verbeelding bij de inwoners van de gemeente, en bij recreanten. De gemeente Beesel zal aandacht besteden aan het zichtbaar maken dan wel houden van dit deel van de Romeinse weg.

Middeleeuwen

Vanaf 400 na Chr. breekt de Frankische periode aan. De Vroege Middeleeuwen zijn slecht vertegenwoordigd in het vondstmateriaal. De enige vroegmiddeleeuwse resten die in de gemeente bekend zijn, zijn ongeveer 250 meter ten zuidwesten van de St. Lambertuskapel gevonden aan de Sangersweg. Mogelijk wijzen deze vondsten op de locatie van een Merovingische nederzetting. Vrijwel alle bewoning bleef geconcentreerd in de strook tussen Maas en Meerlebroek.

Vanwege het vrijwel ontbreken van vondsten en vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen, zal aan deze periode extra aandacht worden besteed bij archeologisch onderzoek waarbij de kans op het aantreffen van resten uit deze periode aanwezig is.

In de Middeleeuwen was het landschap dynamisch. De Maas verplaatste haar bedding regelmatig en de overstromingen die het Maasdal teisterden waren van grote invloed op de mogelijkheden van de mens om het Maasdal te bewonen en gebruiken. De bewoning concentreerde zich op de hoger gelegen delen in, nu nog bestaande, dorpen. Na 1000 groeide de bevolking. Grote gebieden werden ontgonnen, steden werden gesticht. Het laaggelegen gebied is nog steeds minder geschikt voor bewoning maar is wel goed bruikbaar voor de bouw van watermolens en baksteenovens.

Uit de periode 11e – 13e eeuw zijn weer meer gegevens bekend uit de gemeente Beesel. De nog bestaande woonkernen in de gemeente Beesel zijn alle in de Middeleeuwen of kort daarna ontstaan:

  • Van Rijkel is een vroege vermelding bekend uit de 10e eeuw (Rikilo). In de 14e eeuw wordt het buurtschap genoemd als Rikel.

  • De oude dorpskern van Beesel ligt in het gedeelte dat nu Ouddorp wordt genoemd. Hier liggen de oudste huizen en de oude kerk die op het hoogste punt van het dorp is gelegen. De nederzetting ontstond in de 12e eeuw op een langgerekte noord-zuid lopende rug aan de Maas. De bewoningskern Beesel kan in haar oorspronkelijk vorm gekarakteriseerd worden als een kransakkerdorp: een dorp bestaande uit een krans van langs een centrale akker gelegen buurtschappen met een centraal daartussen gelegen kerk- of marktdorp. De uitbreiding van de bebouwing vond plaats langs oude wegen.

  • De Nieuwstraat in Beesel gaat over in de Bussereindseweg. Deze weg loopt langs de rand van een oude Maasarm en is als zodanig waarschijnlijk een van de oudste wegen in Beesel, met name het gedeelte tussen Nieuwstraat en Waterloseweg. In een lintbebouwing liggen van oudsher vele boerderijen. Deze bebouwing vormt Bussereind. De naam heeft waarschijnlijk te maken met de aanwezigheid van een bos. De vroegste vermeldingen dateren uit de 16e eeuw, zoals Busserendt (1534), Beusserendt (1596) en Bussereyndt (1600).

  • Het gehucht Reuver begon als een enkel huis dat in 1547 den Roever genoemd wordt. Reuver bleef tot de 19e eeuw bescheiden van omvang en werd gekarakteriseerd door lintbebouwing langs de weg Roermond-Venlo.

  • Het voormalige gehucht Leewen is ontstaan rond een omgrachte middeleeuwse herenhoeve. De naam Leewen duidt op een heuvel, in dit geval wordt daarmee waarschijnlijk een van de aangrenzende stuifzandkopjes bedoeld. De eerste vermelding van de herenhoeve, genaamd “den Hof tot Lewen”, dateert uit 1358. Op basis van het aardewerk dat in het plangebied door de heemkunde-vereniging Maas- en Swalmdal werd verzameld, bestaat het vermoeden dat de herenhoeve reeds van voor 1250 dateert. Wie de boerderij heeft laten bouwen is tot op heden niet duidelijk, vermoedelijk komen als eersten de kasteelheren van Kessel in aanmerking.

  • De benaming Ronckenstein dateert uit de 16e eeuw. Het woord lijkt een samenstelling te zijn van het klanknabootsende 'ronken' en de onvermijdelijke molensteen. Zeker is deze verklaring echter niet.

  • De vroegste vermelding van Offenbeek dateert uit 1294 in de persoon van Gerardus van Offenbeck, schout van Venlo en ambtman van Krieckenbeck. In een akte uit 1382 is voor het eerst sprake van Offenbec als plaats. Hiermee werd in die tijd een aanzienlijk groter gebied aangeduid dan tegenwoordig, dat zich langs de Schelkensbeek uitstrekte tot aan de Maas.

Nieuwe Tijd

Van het landschap van 200 tot 300 jaar geleden kunnen we een redelijk goed beeld vormen aan de hand van de Tranchot kaarten. Volgens de Trachotkaart uit 1807 behoorde een deel van het gebied ten oosten van de huidige N271 tot een moerassige zone het ‘Merlebroek’. Op de drogere delen kwam heide voor. Tot in de 19de eeuw waren dergelijke gronden minder geschikt voor gebruik als akkers en werden ze vooral gemeenschappelijk gebruikt. Toch werd zorg besteed aan deze gronden omdat ze bijvoorbeeld voor het steken van plaggen belangrijk waren. Ook het vee werd op de heide geweid. Tegen het einde van de 19de eeuw werd door de ontwikkeling van de kunstmest nieuwe ontginning aantrekkelijk. Het Meerlebroek werd door de ontwatering te verbeteren omgezet in gras- en akkerland. In de ontwatering werden grote investeringen gedaan. Daarom werden deze uitgevoerd door kapitaalkrachtige particulieren of door de overheid.

Boerderij Bergerhof dateert uit 1858. Het gebied waar deze boerderij werd gebouwd was op dat moment in ontginning.

Ondanks de ontginning van het Meerlebroek eind 19e eeuw bleef er nog veel bos en heide over. Wel was het huidige wegenstelsel en een deel van het slotenpatroon al aangelegd. Pas in de 20e eeuw is het gebied volledig in cultuur gebracht door een grote rechthoekige of vierkante kavelstructuur. Het resultaat is een grootschalig en systematisch ingericht landschap. In 1958 werd door een staatscommissie besloten dat verdere ontginningen niet meer gewenst waren. De overgebleven woeste gronden moesten een recreatieve bestemming krijgen.

Op het grondgebied van de gemeente Beesel liggen vier schansen: twee militaire schansen en twee vluchtschansen.

  • Het bekendst is de laatmiddeleeuwse Bentheimerschans of de schans St. Brigitte. Deze militaire schans werd in 1579 in opdracht van Alexander Farnese, prins (later hertog) van Parma aangelegd.

  • Een tweede militaire schans lag vlakbij het voormalig veerhuis “De Schans” bij het Kesselse veer. In november 1703 gaf de commandant van Venlo aan de ambten Kessel en Montfort, waartoe Beesel behoorde, opdracht tot het maken van een schans tegenover het veer te Kessel.

  • In het Beesels Broek lag de ‘Schans tot Besel’, vlakbij de Tas- of Huilbeek, die voor de afwatering zorgde van het drassige broekland. Een eerste vermelding van de schans dateert uit 1639/40, maar mogelijk is de schans ouder. Het was een vluchtschans die ter bescherming diende van burgers in tijden van oorlog.

  • Een tweede vluchtschans lag in het buurtschap Leewen, niet ver van de overgang van het laagterras naar het winterbed van de Maas. Op de historische kaart uit 1662 van Muliex staat deze schans duidelijk aangegeven met een omgrachting.

In de gemeente Beesel hebben op meerdere locaties veldbrandovens gelegen. Veldovens waren meestal gelegen vlakbij die plaatsen waar de klei gedolven werd zodat men niet ver met de grondstof voor de baksteen hoefde te slepen. Een naam als “De Leemkuilen” bij Beesel verwijst naar de vroegere steenfabricage ter plaatse. Steen- en pannenovens zijn in Limburg bekend uit de Romeinse periode. Onder andere zijn ze aangetroffen bij Swalmen en Belfeld. Na het vertrek van de Romeinse legioenen ging de techniek van het steenbakken verloren en verdween baksteen voor lange tijd als bouwmateriaal uit de Lage Landen. Pas in de 12de eeuw wordt op kleine schaal weer met baksteen gewerkt. Daarvóór werden gebouwen van hout of natuursteen gemaakt. De percelen waar veldovens te verwachten zijn, zijn opgenomen op kaartbijlagen 1 en 3 van de verwachtingskaar.

Op de Smaberskaart staan bij het toponiem Roovers Heijde vlasrotten aangegeven. De locatie ligt ongeveer 250 meter ten noorden van de huidige Heidweg. Waarschijnlijk zijn hier rootkuilen aangegeven. Een van de eerste stadia in de vezelproductie is het roten. Tijden het roten komen de vezelbundels los te liggen van de houtpijp. Dit gebeurt in water onder invloed van bacteriën die de pectine waarmee de vezelbundels vastzitten aan de houtpijp afbreken. Vroeger werd vaak geroot in gegraven putten, vijvers of afgedamde grachten met stilstaand water. De bundels vlas werden rechtop in de met schoon water gevulde kuil gezet.

Langs de huidige Rijksgrens ligt een aantal bunkers uit 1944. Ze maken deel uit van het noordelijke deel van de Westwall die ter verdediging van het Duitse grondgebied in de Tweede Wereldoorlog diende. Op diverse locaties in de gemeente zijn in het bosgebied restanten van loopgraven zichtbaar. Tevens zijn aan de Duitse zijde de loopgraven nog te zien alsmede in het Swalmense gebied. Van tankgrachten zijn op twee locaties nog restanten aanwezig, zo is in het noordelijk deel van de gemeente, grenzend aan de Schelkensbeek, de tankgracht over honderden meters te volgen.

In gebied de Donderberg zijn ook nog restanten van loopgraven aanwezig

In het kader van Belvedere is op het gebied Leeuwen/De Weerd een ruimtelijke visie en realisatiestrategie uitgevoerd. Het gebied ligt tussen de bebouwde kom van Reuver en de Maas. Het is een bijzonder gebied, zowel landschappelijk als cultuur-historisch. Het gehele gebied tussen de Lommerbergen, de kern Reuver en de Maas werd onderzocht. In het gebied bevinden zich veel historische restanten, variërend van sporen uit de Steentijd tot en met de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer in het Belvederegebied Leewen/De Weerd bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, wordt altijd een passend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Bijlage 3 Bij archeologie betrokken partijen

1. Initiatiefnemers van bodemingrepen (de ‘veroorzakers’)

De gemeente kan van een aanvragers verlangen dat zij archeologisch onderzoek verrichten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een bouw-. sloop- of aanlegvergunning. De Monumentenwet maakt dit mogelijk. Ook wanneer een initiatiefnemers een ontheffing of wijziging van een bestemmingsplan aanvraagt, kan de gemeente de verplichting tot archeologisch onderzoek opleggen. Hierbij vraagt de gemeente aan initiatiefnemers hoe zijn bij geplande bodemverstorende ingrepen met aanwezige archeologische waarden omgaan. Zij moeten dit in een vroegtijdig stadium aangeven De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de kosten van het archeologisch onderzoek. De initiatiefnemer kan de kosten, die de archeologische monumentenzorg met zich meebrengt, doorberekenen naar derden. Private ontwikkelaars kunnen de kosten voor archeologie doorberekenen in bijvoorbeeld de huizenprijs. Als de gemeente zelf het initiatief neemt, kan zij de kosten voor archeologisch onderzoek ook in de grondprijs doorberekenen. Zij kunnen dit ook verrekenen via een grondexploitatieplan.

De initiatiefnemer mag verwachten dat de gemeente dat duidelijk maakt waarom archeologisch (voor)onderzoek nodig is. Dit kan bijvoorbeeld in de toelichting van het bestemmingsplan gebeuren. De voorkeur gaat er naar uit dat dit wordt aangevuld en onderbouwd door een duidelijk archeologiebeleid. De keuze van archeologisch ‘gevoelige’ zones wordt daarin duidelijk gemaakt. De gemeente kan richtlijnen geven voor de manier waarop initiatiefnemers het archeologisch onderzoek moeten uitvoeren. Dit gebeurt meestal in een programma van eisen.

2. Onderzoekers

a. Marktpartijen

Sinds 2001 mogen behalve de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed gemeenten en universiteiten ook gekwalificeerde bedrijven archeologische werkzaamheden uitvoeren. Om de kwaliteit van de archeologische dienstverlening te waarborgen is een systeem van kwaliteitszorg opgezet. Alleen bedrijven of instanties die hiervoor bevoegd zijn3 mogen archeologische opgravingen uitvoeren. Zij moeten zich bij het uitvoeren van archeologische opgravingen volgens de AMZ-cyclus houden aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De Erfgoedinspectie heeft het toezicht op de naleving hiervan.

b. Universiteiten

De financieringsmogelijkheden voor zuiver wetenschappelijke opgravingen door universiteiten zijn er bijna niet meer sinds de introductie van de ‘Malta-archeologie’. De meeste universiteiten hebben daarom ondertussen een eigen archeologisch bedrijf opgericht. Dat verricht op commerciële basis archeologische werkzaamheden. Volgens de Monumentenwet mag de Minister beslissen dat een universitaire vakgroep een opgraving moet uitvoeren. Dit kan als een vindplaats van uitzonderlijk wetenschappelijk belang is

c. Amateurs en vrijwilligers

Amateur-archeologen van de Heemkundevereniging Maas- en Swalmdal zijn erg belangrijk voor de archeologie in de gemeente Beesel. In het verleden voerden hun amateur-archeologen zelfstandig opgravingen uit onder supervisie van de provinciaal archeoloog. Met de professionalisering van de archeologie is de inzet van amateurs en vrijwilligers bij archeologisch veldwerk nog steeds mogelijk.

De plaatselijke kennis en deskundigheid die bij de Heemkundevereniging aanwezig is, is groot. Het ligt het voor de hand dat zij bij de uitvoering van onderzoeken nadrukkelijk een rol krijgt toegewezen.


Noot
1

Het doen van opgravingen volgens de Monumentenwet: “het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt”. Hiertoe behoort ook archeologisch booronderzoek.

Noot
2

Artikel 42 MW’88: “Voor zover blijkt dat de aanvrager van een sloopvergunning …, van een aanlegvergunning …, een ontheffing … of een projectbesluit … of van een reguliere bouwvergunning … tengevolge van de weigering daarvan in het belang van de archeologische monumentenzorg of ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.”

Noot
3

Het doen van opgravingen volgens de Monumentenwet: “het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt”. Hiertoe behoort ook archeologisch booronderzoek.