Algemene plaatselijke verordening gemeente Son en Breugel 2022

Geldend van 01-04-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Son en Breugel 2022

De raad van de gemeente Son en Breugel,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 januari 2022, bijlage nr.: 11 – 2022;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende verordening:

Algemene plaatselijke verordening gemeente Son en Breugel 2022

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 6 juni 1997;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4.10.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. de veiligheid;

  • c. de volksgezondheid;

  • d. de bescherming van het (leef) milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1.9 Experimenteerartikel

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder experiment: tijdelijk afwijken van een of meer bepalingen in deze verordening met het oog op het verzamelen van gegevens om te beoordelen of de afwijking permanent of algemeen kan worden gemaakt.

  • 2.

    Het college of de burgemeester kunnen, ieder voor zover het een aan hen in deze verordening gegeven bevoegdheid betreft, besluiten tot het houden van een experiment.

  • 3.

    Het college of de burgemeester kan niet bij wijze van experiment afwijken van de volgende onderdelen van deze verordening:

  • a.

    de hoofdstukken 1, 3, 4 en 6; en

  • b.

    de afdelingen 1, 2, 10, 10A, 11 en 14 tot en met 16 van hoofdstuk 2.

  • 4.

    In het besluit, zoals genoemd in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen:

  • a.

    het doel van het experiment;

  • b.

    de tijdsduur van het experiment;

  • c.

    van welke regels wordt afgeweken;

  • d.

    voor welk gebied het experiment geldt; en

  • e.

    de voorwaarden die het college of de burgemeester verbindt aan het experiment.

  • 5.

    De raad wordt uiterlijk vier weken voor aanvang van het experiment door het college of de burgemeester geïnformeerd over het experiment.

  • 6.

    Een experiment heeft een looptijd van ten hoogste een jaar.

  • 7.

    Het experiment wordt geëvalueerd. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van deze verordening, kan het college of de burgemeester besluiten, in afwijking van het zesde lid, het experiment met ten hoogste een jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van de verordening.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

  • a.

    aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b.

    aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of;

  • c.

    zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1a Ordeverstoring

Het is verboden, in welke vorm dan ook, de orde te verstoren.

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

  • a.

    naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b.

    het doel van de betoging;

  • c.

    de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d.

    de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e.

    voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

  • f.

    maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12:00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12:00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1.

    Het is verboden om voorwerpen op of aan de weg te plaatsen, tenzij:

  • a.

    de (verkeers)veiligheid en de openbare orde gewaarborgd blijven;

  • b.

    reclame-uitingen niet langer dan 4 weken worden geplaatst;

  • c.

    bij het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg vanwege werkzaamheden op aangrenzende percelen, het gebruik niet eerder dan 1 week van tevoren begint en niet later dan 1 week na voltooiing van de werkzaamheden wordt beëindigd.

  • 2.

    Het is verboden om voorwerpen op of aan de weg te plaatsen als het gaat om:

  • a.

    buitengemeentelijke reclame-uitingen. Deze mogen slechts worden geplaatst door een door het college gecontracteerde aanbieder van reclamemedia;

  • b.

    reclame-uitingen met een commercieel doel, anders dan evenementen (artikel 2.25) en incidentele festiviteiten (artikel 4.3). Deze mogen slechts worden geplaatst door een door het college gecontracteerde aanbieder van reclamemedia;

  • c.

    gedwongen (woning)ontruimingen.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat het gebruik, als bedoeld in lid 1 sub c, disproportioneel is en het gebruik verbieden.

  • 4.

    De Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, en het Provinciaal wegenreglement zijn onverkort van toepassing.

Artikel 2.12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

  • a.

    daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

  • b.

    het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt kennis gegeven in het gemeenteblad op www.overheid.nl.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

  • a.

    daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • d.

    er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Afdeling 3 Evenementen

Artikel 2.25 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoop- en theatervoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet en artikel 5.18 van deze verordening;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder e.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie;

  • c.

    een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3;

  • d.

    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e.

    een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s;

  • f.

    een straatfeest of buurtbarbecue;

  • g.

    een bijeenkomst die gerelateerd is aan outlaw motor gangs en andere door de burgemeester aangewezen vergelijkbare groeperingen.

Artikel 2.26 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor eendaagse evenementen, indien het evenement een barbecue of straatfeest of een culturele activiteit in de open lucht betreft. Hiervoor moet een melding worden gedaan bij de burgemeester.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5.

    Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2.25, tweede lid, onder e, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of –gala’s.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, onder e, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 8.

    Het college stelt een evenementenbeleid op met aanvullende regels voor het organiseren van evenementen.

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2.28 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    In deze afdeling wordt verstaan onder;

  • alcoholhoudende drank;

  • paracommerciële rechtspersoon;

  • zwak-alcoholhoudende drank;

  • dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet

  • 3.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

Artikel 2.28a Terrassen

  • 1.

    Het is verboden om, zonder vergunning van het college een terras te exploiteren.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het exploiteren van een terras.

Artikel 2.29 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de openbare inrichting.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

  • a.

    winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

  • b.

    zorginstelling;

  • c.

    museum; of

  • d.

    bedrijfskantine of – restaurant.

  • 6.

    De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve een vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1.8 of 2.29 tweede of derde lid.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.31 Sluitingstijden

  • 1.

    Openbare inrichtingen, niet zijnde een inrichting als bedoeld in het tweede of derde lid, zijn gesloten:

  • a.

    Op maandag tot en met vrijdag tussen 1:00 en 6:00;

  • b.

    Op zaterdag en zondag tussen 3:00 en 6:00, waarbij:

  • vanaf 2:00 geen bezoekers meer tot het horecabedrijf worden toegelaten;

  • vanaf 2:30 het grote licht in het café aangaat, de muziekinstallatie uit staat en er geen drank meer wordt verstrekt.

  • c.

    Op een algemeen erkende feestdag als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Algemene termijnenwet en carnavals zondag en maandag en dinsdag geldt de regeling 2.31, lid 1 onder sub b.

  • 2.

    Cafetaria’s, snackbars of shoarmazaken zijn gesloten:

  • a.

    op maandag tot en met vrijdag tussen 01.30 uur en 06.00 uur;

  • b.

    op zaterdag en zondag en op een algemeen erkende feestdag als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Algemene termijnenwet tussen 02.30 uur en 06.00 uur.

  • 3.

    Openbare inrichtingen die in hoofdzaak in gebruik zijn bij jeugdorganisaties of -instellingen, sportorganisaties of –instellingen, of bij organisaties of instellingen met een sociaal of cultureel doel, zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 06.00 uur.

  • 4.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd genoemd in het eerste en tweede lid.

  • 6.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.29, vijfde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7.

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 8.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.32 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2.35 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2.29 tot en met 2.32 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2.36 Toegang ambtenaren van politie, gemeentelijke BOA’s en toezichthouders gemeente.

De houder van een openbare inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie, gemeentelijke boa’s en toezichthouders van de gemeente vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerde toegang hebben tot zijn verblijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie of gemeentelijke boa’s of toezichthouders van de gemeente hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.36a Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt zwak-alcoholhoudende drank uitsluitend vanaf 12.00 tot 24.00 uur en in ieder geval niet langer dan één uur na afloop van de laatste activiteit.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank

  • tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Afdeling 5 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.37 Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.38 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Afdeling 6 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.42 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen

  • b.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • c.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

  • d.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • e.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 7 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2.42a Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • b.

    Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • c.

    Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is.

  • a.

    Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.

  • b.

    Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.

  • c.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat.

  • d.

    Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

  • a.

    in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied, of

  • b.

    in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

  • c.

    in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteiten.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 (=de algemene weigeringsgronden ) kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

  • b.

    indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  • c.

    indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d.

    indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

  • e.

    indien niet voldaan is aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

  • f.

    indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  • g.

    indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of

  • h.

    indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5.

    Naast - en in aanvulling op - artikel 1.4 lid 1 APV kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend krachtens het tweede lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling.

  • 6.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overlegd:

  • a.

    de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

  • b.

    het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • c.

    het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • d.

    indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

  • e.

    een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

  • f.

    een verklaring omtrent gedrag (VOG);

  • g.

    een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • h.

    naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning betrekking heeft.

  • i.

    indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

  • b.

    indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  • c.

    indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d.

    indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

  • e.

    indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

  • f.

    indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • g.

    indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

  • h.

    indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

  • i.

    indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  • j.

    indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

  • k.

    indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

  • 8.

    Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  • 9.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

  • 10.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het negende lid van deze bepaling gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.

  • 11.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

  • 12.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

  • 13.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 14.

    Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

  • 15.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2.43 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2.44 Hinderlijk gedrag

  • 1.

    Het is verboden zich op of bij een openbare plaats zodanig te gedragen dat hierdoor voor overige weggebruikers of omwonenden hinder, overlast of gevaar kan ontstaan.

  • 2.

    Het is verboden op of bij een openbare plaats zaken of stoffen bij zich te hebben of te gebruiken waarmee hinder of overlast wordt, of kan worden, veroorzaakt.

  • 3.

    Het is voorts verboden op of bij een openbare plaats zaken of stoffen bij zich te hebben waarmee schade kan worden veroorzaakt aan, of toegang kan worden verschaft tot, zaken die rechtens aan een ander toebehoren. Onder schade wordt in dit verband mede verstaan: gevolgschade.

  • 4.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 5.

    De in het tweede, derde en vierde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in die leden wordt genoemd.

  • 6.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.46 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatige sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2.48a Verboden lachgasgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2.50 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

  • b.

    een andere plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2.57 Uitnodigen of aanlokken tot ontuchtige handelingen

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats, zichtbaar vanaf de weg iemand door woord, houding, gebaar of op enigerlei andere wijze tot ontuchtige handelingen uit te nodigen, dan wel aan te lokken;

  • 2.

    Een ieder die van een ambtenaar van politie of van gemeentelijke Buitengewoon Opsporingsambtenaren in het belang van de naleving van het bepaalde in het eerste lid, het bevel krijgt zich van de daar bedoelde plaats te verwijderen in een bepaalde richting, is verplicht onverwijld aan het bevel gevolg te geven;

  • 3.

    Het is degene aan wie dit door de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de tijdsduur daarbij genoemd;

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste 12 weken.

Artikel 2.61 Liggen of slapen op of aan de openbare weg

  • 1.

    Het is verboden, op of aan de weg of openbaar water, tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

  • 2.

    Het verbod om op openbaar water te liggen of te slapen is niet van toepassing op de Sonse jacht-/passantenhaven (Kanaaldijk-Zuid 2 te Son en Breugel);

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing indien dit liggen of slapen past binnen de activiteiten van een evenement waarvoor, op basis van artikel 2.26 van deze Algemene plaatselijke verordening, een vergunning is verleend of melding is gedaan en de burgemeester hiertegen geen bezwaren heeft.

Artikel 2.62 Overlast of schade door dieren

  • 1.

    Het college kan bepaalde plaatsen of gebieden aanwijzen waar het verboden is om daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben;

  • a.

    ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid en;

  • b.

    de overlast of schade niet genoegzaam te beperken is door aan het houden van deze dieren voorwaarden te stellen.

  • 2.

    Het is de eigenaar of houder van een dier verboden dit dier, op of aan de weg, los te laten lopen.

  • 3.

    Voorts is het de eigenaar of houder van een dier verboden, dit dier te laten verblijven op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • 4.

    Het college wijst gebieden aan waar het bepaalde in het tweede lid niet geldt mits het dier onder voldoende toezicht wordt gehouden.

  • 5.

    De in het tweede en derde lid bepaalde verboden gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of hulphond.

Artikel 2.63 Hondenpoep

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen van honden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a.

    die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

  • b.

    die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2.64 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  • a.

    anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b.

    anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a.

    vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

  • b.

    door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

  • c.

    zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Een hond als bedoeld in het eerste lid dient voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.64a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijn gebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2.64, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

  • a.

    op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht; en

  • b.

    het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

  • c.

    het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e.

    de naam, de geboortedatum en het adres van degene die het goed heeft verkregen aan de hand van een legitimatiebewijs.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

  • 3.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 10 Carbidschieten

Artikel 2.73 Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    De burgemeester kan voor het gebied buiten de bebouwde kom ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2.78 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.79 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.80 Verblijfsontzegging in verband met drugs

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met artikel 2.78 en 2.79 een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met artikel 2.78 en 2.79, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het eerste of tweede lid genoemde verbod, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 2.81 Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van, of de handel in, middelen als bedoeld in artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2.

    Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een bevoegd opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2.82 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.10, 2.50, 2.78, 2.79 of 5.34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.83 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.84 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen.

Artikel 2.85 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder moet doen of nalaten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

  • a.

    geluid- of geurhinder;

  • b.

    hinder van dieren;

  • c.

    hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op het erf aanwezig zijn;

  • d.

    overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

  • e.

    intimidatie van derden vanuit de woning of het erf.

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Afbakening

De artikelen 1.2, en 1.5 tot en met 1.8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3.2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2 Vergunning seksbedrijf

Artikel 3.3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 5.

    Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

  • 6.

    De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 7.

    De vergunning kan worden verlengd.

Artikel 3.4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3.5 Nuloptie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een maximum stellen aan het totaal aantal seksinrichtingen van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, waarvoor vergunning kan worden verleend.

Artikel 3.6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • c.

    of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

  • d.

    het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e.

    het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

  • f.

    het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • g.

    een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

  • h.

    voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

  • i.

    een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

  • j.

    bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

  • k.

    voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

  • l.

    voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

  • a.

    de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

  • b.

    de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

  • c.

    de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

  • d.

    de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

  • e.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • f.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

  • g.

    er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

  • h.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

  • i.

    de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

  • 2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3°. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • 4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

  • 6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • j.

    er een maximum als bedoeld in artikel 3.5 is vastgesteld en dit maximum al bereikt is.

  • k.

    de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt gelijk gesteld:

  • a.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • b.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

  • a.

    voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

  • b.

    als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3.6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

  • c.

    als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

  • d.

    als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

  • e.

    als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3.15, eerste en tweede lid;

  • f.

    als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3.17 gestelde verplichtingen zal naleven;

  • g.

    als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3.8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de naam van de exploitant;

  • b.

    voor zover van toepassing, die van de beheerder;

  • c.

    voor welke activiteit de vergunning is verleend;

  • d.

    het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e.

    het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • f.

    voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

  • g.

    de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

  • h.

    voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

  • i.

    het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3.9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

  • a.

    de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

  • b.

    de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

  • c.

    is gehandeld in strijd met de artikelen 3.10, 3.13, aanhef en onder a, 3.14, eerste of tweede lid, 3.15 en 3.17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

  • d.

    zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

  • e.

    zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a tot en met i;

  • f.

    de vergunninghouder dat verzoekt;

  • g.

    de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.4.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

  • a.

    is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

  • b.

    in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

  • c.

    een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

  • d.

    is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

  • e.

    is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

  • f.

    zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

  • g.

    de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

  • h.

    er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

  • i.

    gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3.10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3.8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3.11 Verlenging vergunning

  • 1.

    Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3.3, 3.5, 3.6 tot en met 3.8 en 3.15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2.

    Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3 Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3.12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 23:00 uur en 07:00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 23:30 uur en 06:30 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3.13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3.14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

  • a.

    te handelen in strijd met het eerste lid;

  • b.

    werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3.15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

  • a.

    op het gebied van hygiëne;

  • b.

    ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

  • c.

    ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

  • d.

    ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

  • a.

    de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

  • b.

    inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

  • c.

    in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

  • d.

    in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

  • e.

    de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

  • f.

    de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

  • g.

    de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

  • h.

    de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

  • i.

    de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

  • j.

    aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

  • k.

    de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

  • l.

    de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

  • m.

    de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

  • n.

    de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

  • o.

    de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3.16 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

  • b.

    er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

  • 1.

    de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

  • 2.

    de verhuuradministratie;

  • 3.

    met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3.15, tweede lid, onder k;

  • 4.

    de werkroosters van de beheerders;

  • c.

    de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

  • d.

    medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

  • e.

    onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

  • f.

    onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

  • g.

    gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3.17 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3.18 Straatprostitutie

Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

Afdeling 4 Overige bepalingen

Artikel 3.19 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4.1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4.2 tot en met 4.5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan aan de aanwijzing voorwaarden verbinden.

  • 6.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn;

  • a.

    mits de houder van de inrichting, ten minste 20 werkdagen voorafgaand aan de festiviteit, daarvan schriftelijk melding heeft gedaan aan het college;

  • b.

    en indien binnen 15 werkdagen na ontvangst van de melding door het college geen tegenbericht met nadere voorschriften is gestuurd.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

    Tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 3.

    Voor de duur van 6 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.3.

Artikel 4.6 (Geluid)hinder buiten een inrichting

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt. Als veroorzaker van hinder wordt tevens aangemerkt degene die rechtens verantwoordelijk is voor het hinderveroorzakende object.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen, machines of vrachtauto’s, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

  • a.

    het maximale geluidsniveau;

  • b.

    de situering van geluidsbronnen;

  • c.

    de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de provinciale milieuverordening.

Afdeling 2 Bodem-, weg en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.8 Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen;

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, sfeerballon, geluks-lampion, Thaise wensballon, papierballon, geluks-ballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur en zonder sturing wegdrijft.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.9 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge de Wet natuurbescherming;

  • b.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een diameter van de stam van minimaal 15 centimeter op 1,30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • c.

    dunning: velling uitsluitend ter bevordering van de overblijvende houtopstand waarbij de kronen van de overblijvende bomen na 3 jaar weer gesloten moeten zijn en waarbij de beboste oppervlakte gelijk blijft of velling ter bevordering van de natuurwaarden waarbij de kronen niet gesloten hoeven te zijn met als doel om zo de onderliggende beplanting tot ontwikkeling te laten komen op basis van aantoonbare ecologische meerwaarde;

  • d.

    forse snoei: het reduceren van 50% of meer van de takken van de boom;

  • e.

    hakhout: speciale onderhoudsvorm, waarbij een of meerdere bomen periodiek op circa 20 tot 80 centimeter boven de grond worden afgezaagd, waarna ze op de stronk weer opnieuw uitlopen;

  • f.

    hoofdgroenstructuur: de in de ‘Beleidsnota Openbaar Groen 2021’ vastgestelde zonering;

  • g.

    kandelaberen: het sterk innemen van de kruin, waarbij doorgaans de takken van de kroon met 50% tot 80% wordt ingekort. De takken worden hierbij geamputeerd zonder naar de zijtakken te kijken;

  • h.

    knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als (periodiek) noodzakelijk onderhoud;

  • i.

    lijst met beeldbepalende en monumentale bomen: een door het college vastgestelde lijst met bomen;

  • j.

    vellen: rooien, kappen, verplanten, het fors snoeien van meer dan 50% van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de boom ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.10 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een boom, die voorkomt op de lijst met beeldbepalende en monumentale bomen, te vellen.

  • 2.

    Het is tevens verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een boom te vellen als deze onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur én een stamdiameter heeft van 15 cm of meer, gemeten op 1.30 m boven het maaiveld.

  • 3.

    Als de in het eerste en tweede lid genoemde bomen worden geveld, geldt hierbij altijd een herplantplicht waarbij een minimale plantmaat van 16-18 cm, gemeten op 1.30 m boven het maaiveld geldt.

  • 4.

    De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de monumentale waarde van de boom;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de boom;

  • c.

    de beeldbepalende waarde van de boom;

  • d.

    de cultuurhistorische waarde van de boom;

  • e.

    de ecologische waarde van de boom;

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan voorschriften aan de vergunning verbinden, zoals de termijn van herplant.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing.

  • 7.

    De vergunning vervalt indien daarvan niet binnen een termijn van maximaal 1 jaar na afgifte gebruik is gemaakt.

  • 8.

    Het college kan de rechthebbende van een boom aanschrijven, indien het college van oordeel is dat deze boom een gevaar oplevert voor verspreiding van een besmettelijke ziekte. Het college kan aan de rechthebbende voorschriften opleggen ten einde dit gevaar te verminderen of uit te sluiten.

  • 9.

    Als er sprake is van een zeer onveilige situatie, dan kan het bevoegd gezag een noodkap toestaan. Hiervoor is geen vergunning vereist.

  • 10.

    In het gemeentelijke groenbeleid kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze afdeling.

  • 11.

    Het in het eerste lid en tweede lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    een boom die dood is;

  • b.

    een boom die moet worden geveld krachtens de Plantengezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

  • c.

    het periodiek snoeien van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

  • d.

    het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op of aan de weg te parkeren.

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.6 Caravans e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, oplegger of ander dergelijk object, langer dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor direct gebruik of het vakantie- of stallingsklaar maken, op of aan de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    De redelijke noodzaak, als bedoeld in lid 1, is in ieder geval na 5 opeenvolgende kalenderdagen verstreken.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.8 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden om binnen de bebouwde kom een voertuig te parkeren dat, met inbegrip van eventuele lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter en/of een hoogte van meer dan 2,4 meter.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur t.b.v. het onmiddellijk laden en lossen of voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3.

    Van het verbod in het eerste lid kan door het college ontheffing worden verleend.

Artikel 5.10 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden om met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door - deze te parkeren in - een park, plantsoen of speelweide of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    de weg;

  • b.

    voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c.

    voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.12 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1.

    Het is verboden fietsen, bromfietsen of vergelijkbare vervoermiddelen buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te (doen) laten staan als daardoor:

  • a.

    op een voetpad of trottoir de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

  • b.

    het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt geschaad;

  • c.

    overlast wordt veroorzaakt;

  • d.

    schade aan de openbare gezondheid ontstaat of kan ontstaan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen, bromfietsen of vergelijkbare vervoermiddelen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is toegestaan een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, indien deze inzameling is aangemeld bij het Centraal bureau fondsenwerving en in het landelijke collecterooster is opgenomen.

  • 2.

    Het is tevens toegestaan een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, indien de inzameling geschiedt door of voor een lokaal, ideëel, niet commercieel, doel, de inzameling niet wordt gehouden in een week waarin een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt gehouden en de organisatie zich houdt aan de regels die gelden voor organisaties die zijn aangemeld bij het Centraal bureau fondsenwerving.

  • 3.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

Artikel 5.15 Definitie venten

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.

    het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet.

  • c.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld in artikel 5.18.

Artikel 5.16 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

  • b.

    het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning

  • 1.

    In dit artikel wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a.

    vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder g, van de Gemeentewet;

  • b.

    vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.25;

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de standplaats niet verkeersveilig is geplaatst;

  • b.

    de standplaats onevenredige overlast of hinder voor de omgeving veroorzaakt;

  • c.

    de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • d.

    er binnen een straal van 100 meter reeds 3 andere standplaatsen worden ingenomen;

  • e.

    dit in strijd is met een ter plaatse geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

  • f.

    de rechthebbende op het perceel hiervoor geen toestemming heeft gegeven;

  • g.

    de standplaats wordt ingenomen tussen 22:00 uur en 08:00 uur.

  • 5.

    Voor het innemen van een standplaats is, per strekkende meter per dag(deel), een vergoeding verschuldigd conform de Verordening marktgeld (prijspeil 2022: € 1,92 per strekkende meter).

  • 6.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen of paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

  • a.

    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • c.

    indien hiervoor een vergunning, als bedoeld in artikel 2.26 van deze verordening is verleend.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod (afval)stoffen te verbranden

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht (afval)stoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover het betreft het op (eigen) privé terrein hebben van:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Openbare veiligheid

Artikel 5.41 Openbare veiligheid

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    nabij, op of over openbare brandkranen, brandputten of andere waterwinplaatsen van de brandweer zodanige voorwerpen te plaatsen of geplaatst te hebben, dat de brandweer in het onmiddellijke gebruik daarvan belemmerd kan worden;

  • b.

    voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben, dat de brandweer in het onmiddellijke gebruik van in- en uitritten van brandweergebouwen of politiegebouwen belemmerd kan worden.

  • 2.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, onder 6 van het Wetboek van strafrecht of het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens.

Hoofdstuk 6 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.2a Prostitutie Controle Team

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

  • 2.

    De aanwijzing, mandatering en de registratie van leden van het Prostitutie Controle Team worden geregeld in de “Centrale Mandaatregeling Prostitutie Controle Team”.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 april 2022.

  • 2.

    Op dat tijdstip wordt de Algemene plaatselijke verordening 2019, vastgesteld bij raadsbesluit van 13 juni 2019 en gewijzigd bij raadsbesluit van 17 december 2020 en 22 juli 2021, ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening- van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

  • a.

    gedurende zes weken na het in werking treden van deze verordening;

  • b.

    ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Son en Breugel 2022.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 17 februari 2022.

DE RAAD VOORNOEMD,

De griffier, Frans den Hengst

De voorzitter, Hans Gaillard