Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 8 maart 2022, nr. 82444667, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht)

Geldend van 04-02-2025 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2025

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 8 maart 2022, nr. 82444667, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

Gelet op Natuurvisie 2016 en het bijbehorende Supplement biodiversiteit en artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

Overwegende dat Provinciale Staten op 12 december 2016 de “Natuurvisie” en het bijbehorende “Supplement biodiversiteit” hebben vastgesteld, waarin de doelstellingen van het beleid voor biodiversiteit zijn opgenomen;

Overwegende dat Provinciale Staten op 12 december 2016 het Beleidskader wet natuurbescherming hebben vastgesteld, waarin beleidsafspraak 5 (pagina 32) is opgenomen om gemeenten te stimuleren om in te zetten op soortmanagementplannen;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 18 mei 2021 het programma Biodiversiteit in Stad en Dorp hebben vastgesteld;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 8 februari 2022 het Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten 2022-2026 hebben vastgesteld, waarin de doelstellingen van het beleid ter bestrijding en beheersing van invasieve exoten zijn opgenomen;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten deze doelstellingen willen bereiken door onder andere subsidie te verlenen aan activiteiten die aan realisering daarvan bijdragen;

Overwegende dat de Uitvoeringsverordening Subsidie Biodiversiteit: besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 mei 2021, nr. 8223686B, niet meer voldoet en wordt ingetrokken;

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten

[vervallen]

Paragraaf 2 Soortenmanagementplan

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    AsvpU2022: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    Beschermde soorten: soorten die op grond van de artikelen 11.37, 11.46 en 11.54 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) wettelijk beschermd zijn;

  • c.

    Omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten: vergunning van de verboden conform de voorwaarden uit de Omgevingswet (Ow), voor verschillende activiteiten binnen een plangebied, zijnde een substantieel deel van een gemeente, waarbij maatregelen worden genomen die het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken. De voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning zijn vastgelegd in artikel 8:74j Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) voor de soorten die vallen onder het beschermingsregime van de Vogelrichtlijn, in artikel 8:74k Bkl voor de soorten die vallen onder het beschermingsregime van de Habitatrichtlijn. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van de artikelen 8.74j en 8.74k Bkl, in samenhang met artikel 5.1 tweede lid, aanhef en onder g van de Wet, een omgevingsvergunning verlenen in verband met de werkzaamheden voor onder andere de verduurzaming van grondgebonden woningen in particulier eigendom. De omgevingsvergunning wordt verleend als:

    • 1.

      er geen andere bevredigende oplossing dan het verrichten van de activiteit bestaat;

    • 2.

      de activiteit nodig is voor de genoemde belangen;

    • 3.

      aan het gestelde ten aanzien van de staat van instandhouding van de soort wordt voldaan;

  • d.

    SMP: Soortenmanagementplan: een beleidsplan gericht op het versterken van de staat van instandhouding van beschermde diersoorten binnen een gemeente of enkele gemeenten, berustend op ecologisch onderzoek, dat wordt opgesteld met als doel het dienen als onderbouwing voor het aanvragen van een ontheffing, vergunning of vrijstelling van een verbod ten aanzien van beschermde diersoorten;

  • e.

    Pre-SMP: Pre-Soortenmanagementplan: werkwijze die voorziet in de bescherming van populaties gebouwbewonende soorten met de bijbehorende compenserende maatregelen en natuurvriendelijk isoleren gedurende het opstellen van een soortenmanagementplan (SMP). Zie ook 'Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 22 februari 2022, nr. UTSP-1204204527-1348, tot wijziging van de Beleidsregels Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017;

  • f.

    Stedelijk gebied: het gebied zoals aangeduid op de themakaart stedelijk gebied in Atlas. Buiten het stedelijk gebied ligt het ‘landelijk gebied’.

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in het kader van Natuurvisie 2016 en het bijbehorende Supplement biodiversiteit, voor het opstellen van een soortenmanagementplan ten behoeve van het kunnen aanvragen van een omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten die minimaal het gehele stedelijke gebied omvat.

Artikel 2.3 Nadere criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 2.2 kan slechts worden verstrekt indien:

  • a.

    de maatregelen in het soortenmanagementplan tot doel hebben de staat van instandhouding en bescherming van beschermde soorten die voorkomen in het plangebied en die beïnvloed worden door de omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten, te verbeteren;

  • b.

    de aanvrager in de onderzoeksfase voor het opstellen van een SMP gebruik maakt van de pre-SMP methodiek conform de beleidsregels Wnb en hiervoor een tijdelijke omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten van de provincie heeft ontvangen of minimaal een complete aanvraag daarvoor heeft ingediend.

Artikel 2.4 Subsidieontvangers

Subsidie kan worden verstrekt aan gemeenten gelegen in de provincie Utrecht.

Artikel 2.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 4.4 van de AsvpU2022 worden bij de aanvraag om subsidie gevoegd:

    • a.

      een offerte van een adviesbureau voor de kosten van de activiteit, bedoeld in artikel 2.2;

    • b.

      een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied. 

Artikel 2.6 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4.6 van de AsvpU2022, kan de subsidie geweigerd worden indien er aan de aanvrager in het verleden reeds een subsidie op grond van deze paragraaf is verstrekt.

Artikel 2.7 Openstelling en subsidieplafond

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van deze verordening;

  • 2. in het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, geven Gedeputeerde Staten nadere invulling aan:

    • a.

      het subsidieplafond;

    • b.

      de periode van openstellen

Artikel 2.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €50.000,-. 

  • 2. Combineren van subsidies uit verschillende subsidieregelingen is toegestaan.  

Artikel 2.9 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie en met inachtneming van artikel 4.8 van de AsvpU 2022, komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inventarisatie en onderzoek naar de betrokken beschermde soorten;

  • b.

    [vervallen]

  • c.

    [vervallen]

  • d.

    het opstellen van een soortenmanagementplan.

  • e.

    het opstellen van de aanvraag omgevingsvergunning flora en fauna op basis van het soortenmanagementplan.

Artikel 2.10 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.9 komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking, de volgende kosten:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente of waterschap;

  • b.

    legeskosten indien de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan; 

  • c.

    voor onvoorziene omstandigheden; 

  • d.

    voorbereidingskosten die gemaakt zijn > 12 maanden vóór indienen aanvraag zijn niet subsidiabel. Hiervan kan afgeweken worden als er kosten gemaakt moesten worden, waarbij de planning onvoldoende toereikend is, vanwege de beperkte onderzoeksperioden bij soortenonderzoek of wanneer investeringskosten gemaakt moeten worden ter bepaling van de omvang van een SMP in relatie tot de lange doorlooptijd tussen de investering en het opstellen van een SMP. In deze situaties geldt dat de kosten die gemaakt zijn > 24 maanden vóór indienen aanvraag niet subsidiabel zijn.  

Artikel 2.11 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft de volgende verplichtingen:

  • a.

    het soortenmanagementplan is uiterlijk drie jaar na de datum van de subsidieverlening gereed;

  • b.

    de voor het soortenmanagementplan verzamelde ecologische data worden in de Nationale Databank Flora en Fauna ingevoerd en/of eventuele opvolgers daarvan; 

  • c.

    het soortenmanagementplan bevat de informatie genoemd in bijlage 2.

  • d.

    de subsidieontvanger schrijft de omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten door naar de initiatiefnemers die daarom vragen en die aan de voorwaarden van deze ontheffing voldoen, zoals onder andere particulieren, woningcorporaties en projectontwikkelaars.  

Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten

[vervallen]

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Intrekking

Ingetrokken wordt de Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit van 11 mei 2021, nr. 8223686B.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van de Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, worden behandeld overeenkomstig de regeling die gold ten tijde van hun aanvraag.

Artikel 4.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 8 maart 2022.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage 1 Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 8 maart 2022, nr. 82444667

[vervallen]

Bijlage 2 Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 8 maart 2022, nr. 82444667

Paragraaf 2 Soortenmanagementplan

Het soortenmanagementplan bevat in elk geval de volgende informatie:

  • 1.

    De aanleiding voor de aanvraag omgevingsvergunning.

  • 2.

    De meerwaarde voor het plangebied van een omgevingsvergunning.

  • 3.

    Het doel, de reikwijdte, ambitie, verantwoordelijkheden en afbakening van de aanvraag. Over welke beschermde soorten gaat het, hoe om te gaan met de overige soorten, motivatie achter keuze soorten.

  • 4.

    De juridische verantwoording: geef aan van welk(e) verbod(en) uit de Omgevingswet u een vergunning wenst, en op grond van welke belangen het nodig is.

  • 5.

    De vergunningstermijn.

  • 6.

    Een beschrijving van het plangebied, beschrijving van de ingreep(en) en de beoogde eindsituatie.

  • 7.

    Toekomstige gebruikers van het Soortenmanagementplan en de omgevingsvergunning. Zie ook 8 j.

  • 8.

    Beschrijving per soort. Daaronder vallen in elk geval:

    • a.

      Een beschrijving van de ecologie en de ecologische randvoorwaarden per soort (waaronder de rol van groenstructuren);

    • b.

      Een beschrijving per soort van de nul-situatie, verspreiding, ecologische functies (in tekst en verspreidingskaarten) in het projectgebied van de soorten die deel uitmaken van het Soortenmanagementplan ten tijde van de aanvraag. De nul-situatie dient ook inzicht te geven over de projectgrens heen, zodat inzicht ontstaat in de samenhang met populaties buiten het plangebied;

    • c.

      Een beschrijving van de wijze waarop het onderzoek naar de nul-situatie van de beschermde soorten die deel uitmaken van het Soortenmanagementplan heeft plaatsgevonden (inclusief kaartmateriaal waarop alle uitgevoerde onderzoeken staan);

    • d.

      Een beschrijving van de staat van instandhouding per soort op zowel landelijk, provinciaal, als lokaal niveau;

    • e.

      Een overzicht van de bedreigingen per soort (algemeen en specifiek ten gevolge van de voorgenomen ingrepen in het plangebied);

    • f.

      Een beschrijving van de beoogde verbetering per soort (ambitieniveau/streefbeeld per soort);

    • g.

      Een beschrijving van de wijze waarop soortenorganisaties al dan niet betrokken zijn in het Soortenmanagementplan;

    • h.

      Een concrete uitwerking van maatregelen die tot de beoogde verbetering voor de soorten moeten leiden, zo veel mogelijk onderverdeeld naar generieke maatregelen en meer specifieke maatregelen die tot de beoogde plus moeten leiden. Hieronder vallen ook kaarten met de potentiële locaties voor maatregelen;

    • i.

      Een beschrijving van de wijze van uitvoering van maatregelen (materieel, periode);

    • j.

      Een beschrijving van de wijze waarop de maatregelen in stand gehouden worden en wie daarvoor verantwoordelijk is. Afspraken waaraan de toekomstige gebruikers van het Soortenmanagementplan en de gebiedsgerichte ontheffing zich moeten houden. In ieder geval is dit uitgewerkt voor particulieren als toekomstige gebruikers;

    • k.

      Uitwerking van aanvullende maatregelen als bij de toekomstige monitoring blijkt dat de getroffen maatregelen niet werken. Zie ook punt 10;

    • l.

      Tevens – voor zover relevant – aangeven of verankering van maatregelen in het bestemmingsplan kan en zal plaatsvinden.

    • m.

      Bovengenoemde maatregelen moeten zo gedetailleerd mogelijk opgenomen worden in een mitigatie- en compensatieplan en gestandaardiseerde ecologische werkprotocollen. 

    • n.

      Standaard maatwerkoplossingen moeten opgesomd worden bij bijzondere verblijfplaatsen zoals kolonies / bolwerken van huismus en gierzwaluw en grote kraam- en/of winterverblijfplaatsen van vleermuizen. Deze oplossingen moeten gemonitord worden. Zie ook punt 10. 

  • 9.

    Inzicht in de planning en uitvoering van het soortenmanagementplan, het voorgenomen beheer van voorzieningen en de wijze van borging van:

    • a.

      Beschikbaarheid van alternatieve verblijfplaatsen als tijdelijke opvang van het verlies van de potentiële verblijfplaatsen voor de periode tussen de ingreep en de realisatie van de nieuwe situatie als er nog geen alternatieve permanente oplossing beschikbaar zijn; 

    • b.

      Het tijdig ongeschikt maken van verblijfplaatsen van beschermde soorten;

    • c.

      Controle om afwezigheid van beschermde soorten op het moment van ingreep aan te tonen;

    • d.

      Duurzame verblijfsmogelijkheden voor beschermde soorten in de nieuwe situatie. In het onderdeel ‘Management- en administratieplan’ van het Soortenmanagementplan beschrijft u de processen, communicatielijnen en verantwoordelijkheden. 

  • 10.

    Omschrijving van de voorgenomen monitoring en evaluatie voor een periode van 10 jaar (monitoringplan). Gezien de relatieve onbekendheid met de effectiviteit van sommige maatregelen dient het Soortenmanagementplan minimaal te voorzien in een tussentijdse evaluatie na 4 of 5 jaar. Voor zover hieruit zou blijken dat maatregelen tekortschieten worden de aanvullende maatregelen toegepast en zo nodig verder uitgewerkt. Zodat het doel van het Soortenmanagementplan (de beoogde plus voor soorten) alsnog gehaald wordt. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van effectieve maatregelen. Voor niet-bewezen effectieve maatregelen, hanteert de provincie Utrecht de volgende uitgangspunten: Niet (bewezen) effectieve maatregelen tellen voor 50% mee als alternatieve maatregel, maar alleen wanneer de overige 50% aan maatregelen bestaan uit (bewezen) effectieve maatregelen waarbij ook voldoende aandacht is voor de variatie in de maatregelen. In algemene zin geldt namelijk dat hoe groter de variatie is, hoe groter de kans is op ingebruikname. Voor de monitoring van de populatie-ontwikkeling raden we aan om gestandaardiseerde methodieken als VleerMUS en MUS te gebruiken. 

  • 11.

    Financiering, hoe wordt het Soortenmanagementplan en de voorgenomen maatregelen gefinancierd (denk aan stakeholders zoals woningbouwcorporaties, leges, koppeling aan andere beleidsthema’s). 

Toelichting behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 8 maart 2022, nr. 82444667

Juridisch kader

Deze uitvoeringsverordening is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze uitvoeringsverordening zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en staan algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.

Voor een goed begrip van deze uitvoeringsverordening is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze uitvoeringsverordening.

Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten

[vervallen]

Paragraaf 2 Soortenmanagementplan

Aanleiding

Vanaf 1 januari 2017 zijn provincies verantwoordelijk voor een actief soortenbeleid. Dit volgt uit artikel 1.12 van de oude Wet natuurbescherming (Wnb). Deze verantwoordelijkheid is per 1 januari 2024 overgenomen in de Omgevingswet (artikel 3.57 uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving). De wet biedt de mogelijkheid om behalve vergunningen voor individuele gevallen ook omgevingsvergunningen te verlenen, waarmee alle initiatieven binnen een specifiek thema en begrensd gebied onder de werking van de omgevingsvergunning vallen. Een omgevingsvergunning in het belang van flora en fauna, kan verleend worden als er een plan aan ten grondslag ligt waaruit blijkt dat de staat van instandhouding van de beschermde soorten die in het geding zijn, verbetert: een soortenmanagementplan (SMP).

Zonder omgevingsvergunning zal een initiatiefnemer, bijvoorbeeld een woningcorporatie die op grootschalige wijze haar woningbezit wil verduurzamen, maar ook particuliere woningbezitters, vooraf per project zich moeten vergewissen of er bij de uitvoering van geplande werkzaamheden beschermde soorten in het geding kunnen zijn. Dit gaat zowel om verbouwingen, sloop-nieuwbouw maar ook isolatiewerkzaamheden en de plaatsing van zonnepanelen en kleine ingrepen aan gebouwen zoals schilderwerk, voegherstelwerk en vervangen van kozijnen. Op grond van een quick-scan, een gedetailleerd vervolgonderzoek en de uitwerking van mitigerende en compenserende maatregelen kan vervolgens een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit proces is tijdrovend, kostbaar en onzeker voor de initiatiefnemer, waardoor het tot vertraging en extra kosten in het project kunnen leiden.

Voor een SMP zoals deze subsidieregeling beoogt organiseert een gemeente – al dan niet samen met woningcorporaties – het benodigde onderzoek voor (minimaal) het gehele stedelijk gebied in de gemeente. Het onderzoek aan de voorkant richt zich niet zozeer op individuele gevallen maar meer op de kwetsbare verblijfplaatsen, zijnde kolonies/bolwerken van huismus en gierzwaluw en grote kraam- en/of winterverblijfplaatsen van vleermuizen, de instandhouding van het leefgebied, de omvang van een populatie van een soort en de trend daarin. Er wordt meer dan ruimschoots (en tijdig) gemitigeerd en gecompenseerd. De gemeente krijgt een omgevingsvergunning voor het overtreden van verbodsbepalingen en schrijft deze door naar woningcorporaties, particulieren, ontwikkelaars en andere initiatiefnemers die daar gebruik van willen maken. De corporaties zijn hierbij gebaat omdat er een veel grotere planningszekerheid ontstaat: op voorhand is ruim van tevoren bekend waar kwetsbare locaties zijn en er wordt op veel ruimere schaal gemitigeerd en gecompenseerd zodat de beschermde soorten er uiteindelijk op vooruit gaan. Om dit te onderbouwen zal aan initiatiefnemers gevraagd worden de positieve trend te onderbouwen door monitoringonderzoek.

Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten

[vervallen]

Artikelsgewijs

Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten

[vervallen]

Paragraaf 2 soortenmanagementplan

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

Onder c Omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten

Bij de inzet van een omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten wordt beoogd om zowel een soort duurzaam te beschermen als ruimte te verschaffen voor ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet precies duidelijk is hoe, waar en wanneer deze zullen worden uitgevoerd. De omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten behelst als het ware overcompensatie: ook al weet de aanvrager vooraf nog niet precies wat hij tijdens het uitvoeren van activiteiten allemaal zal aantreffen, vast staat dat hij vooraf duidelijk heeft kunnen maken dat de situatie van de soorten na het uitvoeren van activiteiten niet gelijk zal blijven, maar beter zal worden. Het is daarbij belangrijk om de meest wezenlijke functionaliteiten van een gebied voor het voortbestaan van de soort in beeld te hebben. Als een soort, afhankelijk van de tijd van het jaar, verschillende gebieden gebruikt dan moeten de verschillende functies afzonderlijk in beeld zijn. Het gaat hierbij dus nadrukkelijk om het behoud van de soort, niet het individu. De inventarisatie die aan het soortenmanagementplan vooraf gaat hoeft derhalve niet tot op grote zekerheid ook het laatste individu in beeld te hebben gebracht. Belangrijke verblijfplaatsen moeten wel in beeld zijn.

Artikel 2.11 Verplichtingen subsidieontvanger

De inhoudelijke eisen waaraan een SMP dient te voldoen zijn opgenomen als bijlage 2 van deze verordening. Een ander criterium is dat de staat van instandhouding van de soorten waarover het SMP handelt, moet verbeteren. Dat betekent dat de omgevingsvergunning flora en fauna activiteiten (mede) verleend kan worden op grond van het in de wet genoemde belang ‘flora en fauna’. Een SMP dient gebaseerd te zijn op deugdelijk ecologisch onderzoek dat voldoende recent is, zodat aannemelijk is dat het overtreden van verbodsbepalingen van de Wnb tot een minimum wordt beperkt.

  • d.

    Doorschrijven naar derden moet in de basis kosteloos zijn. Indien de vergunning na doorschrijven gebruikt wordt voor de ontplooiing van commerciële activiteiten met winstoogmerk (bijvoorbeeld projectontwikkelaars), kunnen leges worden gerekend of een afdracht geëist worden aan het fonds voor bovenwijkse voorzieningen.

Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten

[vervallen]