Regeling vervallen per 24-02-2023

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020

Geldend van 10-03-2022 t/m 23-02-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020

De raad van de gemeente Mook en Middelaar;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2019;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 van de Jeugdwet;

gezien het advies van de Commissie Samenleving en de Adviesraad Sociaal Domein;

overwegende dat:

- burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

- van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

- de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

- het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;

- het wenselijk is de regels op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en in één verordening onder te brengen;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a. Aanvraag: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen (artikel 1:3 van de Awb);

  • b. Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als een overige voorziening;

  • c. Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • d. Andere voorziening: voorziening op het gebied van jeugdhulp, zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • e. Beschikking: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan (artikel 1:3 van de Awb);

  • f. Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo 2015;

  • g. Cliënt: persoon die op grond van Jeugdwet of Wmo 2015 gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als een jeugdige en zijn ouders;

  • h. Gebruikelijke hulp in relatie tot jeugdhulp: de dagelijkse verzorging en/of opvoeding die (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers aan kinderen geacht worden te bieden;

  • i. Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 5;

  • j. Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en/of jeugdhulp;

  • k. Ingezetene: cliënt die in het kader van maatschappelijke ondersteuning woonachtig is in de gemeente Mook en Middelaar. Voor cliënten in het kader van de Jeugdwet is de term ‘ingezetene’ niet relevant omdat daar gekeken wordt naar het woonplaatsbeginsel;

  • l. Maatwerkvoorziening: op de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt afgestemde maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als individuele voorziening;

  • m. Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • n. Melding: het kenbaar maken van de hulpvraag door of namens de cliënt;

  • o. Persoonlijk plan: plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid;

  • p. Pgb: persoonsgebonden budget, zijnde een door het college verstrekt budget aan een cliënt, dat de cliënt in staat stelt de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort, van derden te betrekken;

  • q. Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • r. Verslag: schriftelijke weergave van het onderzoek en een advies aan het college over het treffen van een voorziening;

  • s. Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee geheel of gedeeltelijk aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen en waardoor een maatwerkvoorziening achterwege kan blijven.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college of een andere daartoe door het college aangewezen organisatie, verder te noemen de andere organisatie, worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college of de andere organisatie bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding, een onderzoek uit overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6, tenzij met de cliënt een andere termijn is afgesproken.

  • 4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of artikel 2.6 van de Jeugdwet verstrekt het college of de andere organisatie na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp aan de rechter.

  • 5. Voor zover de hulpvraag betrekking heeft op jeugdhulp, kan de hulpvraag ook worden gemeld bij de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, die elk kunnen verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp. De gecontracteerde jeugdhulpaanbieder beoordeelt welke maatwerkvoorziening nodig is.

  • 6. Het college legt de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat cliënten een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is, conform artikel 2.3.2 lid 2 Wmo.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon als bedoeld in de Jeugdwet.

  • 3. Het college of de andere organisatie wijst de cliënt en mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning of, indien van toepassing, een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 4. Vooronderzoek

  • 1. Het college of de andere organisatie verzamelt enkel de voor het onderzoek noodzakelijk zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college of de andere organisatie alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college of andere organisatie voor het onderzoek nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt op verzoek van het college of de andere organisatie een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college of de andere organisatie in overleg met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college of de andere organisatie brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding schriftelijk de hulpvraag te beschrijven in een persoonlijk plan of een familieplan en aan te geven welke mogelijke oplossingen volgens hem nodig zijn.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college voert een onderzoek uit naar aanleiding van de melding. Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek, tenzij sprake is van de situatie bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Het college of de andere organisatie informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. Het college of de andere organisatie onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de cliënt, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt en in het geval van een jeugdige zijn ouders;

  • b. het gewenste resultaat van de hulpvraag;

  • c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • g. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • h. de mogelijkheden om met een maatwerkvoorziening een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • i. welke bijdrage in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, verschuldigd zal zijn;

  • j. de mogelijkheid een pgb te verstrekken als de cliënt dit wenst, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die mogelijke keuze;

  • k. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt of, in het geval van een jeugdige, de jeugdige en zijn ouders.

  • 4. Als de cliënt het persoonlijk plan of familieplan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college of de andere organisatie heeft verstrekt, betrekt het college of de andere organisatie dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college of de andere organisatie in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college of de andere organisatie zorgt voor een schriftelijk verslag van het onderzoek en de uitkomsten daarvan.

  • 2. Na het gesprek verstrekt het college of de andere organisatie het schriftelijk verslag zo spoedig mogelijk aan de cliënt.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het schriftelijk verslag toegevoegd en maken daar deel van uit.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt, zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college, dit kan ook elektronisch.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 6 lid 1 als aanvraag aanmerken als de cliënt dat in het verslag heeft aangegeven.

  • 3. Een aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt niet ingediend voordat een gesprek als bedoeld in artikel 5 heeft plaatsgevonden, tenzij het college toepassing heeft gegeven aan artikel 5, vijfde lid.

  • 4. Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af, tenzij met de betreffende cliënt een andere termijn is afgesproken.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op een aanvraag van gesloten jeugdhulp in het vrijwillig kader.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      - op eigen kracht;

      - met gebruikelijke hulp;

      - met mantelzorg;

      - met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      - met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      - met algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      - op eigen kracht;

      - met gebruikelijke hulp;

      - met mantelzorg;

      - met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      - met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • c.

      indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder ondersteuning vanuit de Jeugdwet nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Om tot dit oordeel te komen verkent het college samen met de jeugdige of de ouder in ieder geval in welke mate de ondersteuningsvraag opgelost kan worden:

      - op eigen kracht of met zijn ouders;

      - met gebruikelijke hulp;

      - met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      - met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

      - met gebruikmaking van andere voorzieningen.

      De maatwerkvoorziening stelt de jeugdige of de ouder in staat, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

      - gezond en veilig op te groeien;

      - te groeien naar zelfstandigheid, en

      - voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

    • d.

      indien er sprake is van een verwijzing zoals bedoeld in artikel 2, lid 5 van deze verordening, en de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 3. Voor de maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt bovendien dat:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs onvermijdbaar moet zijn geweest;

    • b.

      deze voorziening langdurig noodzakelijk dient te zijn, met uitzondering van kortdurende hulp bij het huishouden;

    • c.

      in het geval de voorziening voorzienbaar was, vast komt te staan dat van de cliënt redelijkerwijs niet kon worden verwacht, dat de cliënt maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig maakte;

    • d.

      deze naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening moet kunnen worden aangemerkt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte maatwerkvoorziening, wordt deze maatwerkvoorziening slechts verstrekt als de eerder verstrekte maatwerkvoorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer compensatie biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

  • 1. Er wordt in ieder geval geen maatwerkvoorziening verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen, of in zijn behoefte aan jeugdhulp kan voorzien;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen de beperkingen kan verminderen of wegnemen, of in zijn behoefte aan jeugdhulp kan voorzien;

    • d.

      als de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      als cliënt voor de Wmo 2015 geen ingezetene is van de gemeente Mook en Middelaar, met uitzondering van beschermd wonen1 en opvang, of volgens het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Mook en Middelaar valt;

      1 Tijdelijk verblijf LVB valt niet onder beschermd wonen. Voor deze voorziening is het ingezetenencriterium dus onverkort van toepassing.

    • f.

      als het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • h.

      als de cliënt die maatschappelijke ondersteuning vraagt onvoldoende of geen eigen verantwoordelijkheid heeft getoond;

    • i.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie;

    • j.

      voor zover de voorziening naar objectieve maatstaven niet als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • k.

      voor zover de voorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Voor alle woonvoorzieningen geldt bovendien dat er in ieder geval geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      in het geval de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      ten behoeve van specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

    • e.

      als de cliënt niet verhuisd is naar de woning die op dat moment voor zijn of haar beperkingen het meest geschikte is, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 3. Voor beschermd wonen geldt dat er in ieder geval geen toegang is tot deze voorziening als de cliënt uitsluitend (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld.

  • 4. Voor opvang geldt dat de toegang in ieder geval kan worden geweigerd wanneer:

    • a.

      een cliënt zich (na toegang tot de opvangvoorziening) niet houdt aan de huisregels;

    • b.

      een cliënt onveiligheid en overlast veroorzaakt;

    • c.

      een cliënt niet bereid is om mee te werken aan een passend ondersteuningstraject;

    • d.

      er sprake is van een tegenstellende indicatie waardoor een opvangtraject geen geschikte vorm van maatschappelijke ondersteuning voor een cliënt is;

    • e.

      een cliënt zich ernstig misdraagt jegens andere cliënten in de opvang of richting medewerkers van de opvanginstelling;

    • f.

      de eigen bijdrage (na veelvuldige waarschuwingen) niet betaald wordt;

    • g.

      er in het geval van vrouwenopvang geen sprake is van huiselijk geweld en/of geweld in een afhankelijkheidsrelatie.

  • 5. Er wordt in ieder geval geen pgb verstrekt als niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor een pgb zoals bedoeld in de artikelen 11 t/m 13.

  • 6. Het bieden van geïndiceerde ondersteuning mag niet afhankelijk zijn van de woonruimte die door de organisatie of een derde geboden wordt. Als het verblijf onderdeel is van de indicatie, dan geldt hiervoor een uitzondering.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven:

  • a. wat de te verstrekken voorziening is;

  • b. of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

  • c. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • d. de eventuele bijdrage in de kosten;

  • e. de aan de (eventuele) toekenning verbonden verplichtingen;

  • f. indien van toepassing: welke externe adviseur advies heeft uitgebracht, conform artikel 3:8 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • g. indien van toepassing: verwijzing naar het externe advies bij wijze van motivering van de beschikking, conform artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • h. hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. In aanvulling op lid 1 wordt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • b. welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

  • c. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

  • d. de te betalen geldsom, conform artikel 4:86 lid 2 onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht;

  • e. de termijn waarbinnen de betaling plaats vindt, conform artikel 4:86 lid 2 onder b van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. In aanvulling op lid 1wordt bij een beschikking tot beëindiging, intrekking of herziening in ieder geval vastgelegd:

  • a. de gronden voor beëindiging, intrekking of herziening van de voorziening;

  • b. de tussen de cliënt en het college resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.

  • 4. In aanvulling op lid 1 wordt bij een beschikking tot terugvordering in ieder geval vastgelegd:

  • a. de terug te vorderen geldsom, conform artikel 4:86 lid 2 onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht;

  • b. de gronden voor terugvordering;

  • c. de hoogte en duur van de aflossings- en betalingstermijnen, conform artikel 4:86 lid 2 onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11. Algemene regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning en onverminderd artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en waarvan niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De cliënt die een pgb wenst motiveert schriftelijk in een plan:

    • a.

      waarom hij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen terzake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel met een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      waarom hij de maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 als een pgb wenst geleverd te krijgen of waarom hij een maatwerkvoorziening in het kader van de Jeugdwet in natura niet passend acht;

    • c.

      hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend, van goede kwaliteit en cliëntgericht is. Daarbij is in elk geval van belang dat wanneer degene die de diensten verleent in contact kan komen met personen die jonger zijn dan achttien jaar, voor aanvang van de dienstverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste en tweede graad en degenen die incidentele ondersteuning bieden.

  • 4. Het pgb kan worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering van een hulpmiddel voor zover onderhoud en verzekering door het college wordt verlangd en het geen onderdeel is van het pgb.

  • 5. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

  • - welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en

    - indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en

    - over hoe cliënt het pgb gaat besteden.

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • c.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

  • - waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp, diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

  • - waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;

  • - waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk

  • - en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • d.

      voor beschermd wonen omvat mede het schoonmaken van appartement of kamer en gemeenschappelijke ruimten.

    • 6.

      De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

      • a.

        een materiële voorziening: op basis van de kostprijs van de voorziening die de cliënt zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

      • b.

        huishoudelijke hulp:

        - huishoudelijke hulp 1 en 2 door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van 80% van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

        - huishoudelijke hulp 1 en 2 door een persoon uit het sociaal netwerk: op basis van het in tweede lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk;

        - indien het tarief voor ‘huishoudelijke hulp door een persoon uit het sociaal netwerk’ hoger ligt dan het tarief voor ‘huishoudelijke hulp door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder’ dan wordt voor het eerstgenoemde het tarief van het laatstgenoemde gehanteerd.

      • c.

        individuele begeleiding:

        - reguliere begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van 80% van het laagste toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

        - specialistische begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in het bezit van bijzondere deskundigheid in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van 80% van het laagste toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

        - reguliere en specialistische begeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk: op basis van het in tweede lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk;

      • d.

        groepsbegeleiding en dagbesteding:

        - dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van 80% van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

        - gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleide persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van 80% van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid beroepskracht dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • e.

        vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van 80% van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren;

      • f.

        taxi- en rolstoeltaxivervoer: op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief met een verhoging in verband met de grotere afstand tot centrum Nijmegen;

      • g.

        een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die blijken uit opgevraagde offertes;

      • h.

        verhuishulp: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende verhuizer;

      • i.

        aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen;

      • j.

        het bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer.

    • 7.

      Budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven niet doen:

      • a.

        kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

      • b.

        kosten voor bemiddeling;

      • c.

        kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb;

      • d.

        huur

      • e.

        eten en drinken 2;

  • 2 7d en 7e gelden niet voor kortdurend verblijf en beschermd wonen

    • f.

      bijdrage in de kosten;

    • g.

      contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het pgb en kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • h.

      zorg en ondersteuning die onder een andere wet vallen dan de wet op grond waarvan het pgb is verstrekt;

    • i.

      zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorziening vallen;

    • j.

      ondersteuning bij inkopen buiten EU-landen.

    • 8.

      Indien de jeugdige niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, wordt hij niet in staat geacht de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

    • 9.

      Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt tenzij hier in de beschikking een andere termijn voor wordt vastgesteld.

    • 10.

      Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:

      • a.

        op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

      • b.

        er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoonsgebonden budget in het verleden;

      • c.

        er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

    • 11.

      Het college stelt jaarlijks de tarievenlijst vast met inachtneming van hetgeen in deze verordening en de hierbij behorende bijlage is vastgesteld.

Artikel 12. Regels voor pgb’s die ingezet worden bij professionals

  • 1. Dit artikel is van toepassing op persoonsgebonden budgetten die worden ingezet om een zorgaanbieder te financieren en een eventuele onderaannemer die onder de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder werkzaamheden verricht.

  • 2. In het plan voor persoonsgebonden budget kunnen budgethouder en college afspreken binnen welke termijn de behaalde doelen en de daaraan verbonden voorwaarden worden geëvalueerd, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet zoals in het plan voor persoonsgebonden budget is aangegeven.

  • 3. Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, verplicht het college de budgethouder om bij een (tussen)evaluatie van het plan voor persoonsgebonden budget ook aan te geven wat de behaalde doelen zijn met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet. Ook bij maandbedragen moet de pgb-houder en de betrokken zorgverlener de geleverde zorg (kunnen) verantwoorden in uren en/of dagdelen.

  • 4. De aanbieder dient te komen tot een goede samenwerking en een goede afstemming met andere professionals en het sociale netwerk van de cliënt.

  • 5. De zorgaanbieder dient te voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in bijlage 3. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door het college en het college is van oordeel dat zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitstoets, worden gedurende 1 jaar (vanaf moment van constatering van niet voldoen) geen pgb’s toegekend waarbij de betreffende zorgaanbieder partij is. Als na afloop van dat jaar de kwaliteit zodanig verbeterd is dat wel aan de eisen wordt voldaan, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het college om opnieuw te toetsen aan de kwaliteitseisen.

  • 6. Als het niet voldoen aan de kwaliteitseisen gevolg is van verwijtbaar handelen of er is sprake van voortdurende wanprestatie kan het college een waarschuwing geven, of de aanbieder niet (langer) meer accepteren in het kader van een pgb.

Artikel 13. Regels voor pgb sociaal netwerk

  • 1. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt.

  • 2. De cliënt die in aanmerking komt voor een pgb, kan alleen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk als dat aantoonbaar tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het college kan bij nadere regeling nadere voorwaarden stellen aan de verstrekking van een pgb aan een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

  • 3. Bij de beoordeling of er sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een pgb betaald kan worden, spelen in elk geval de volgende aspecten een rol:

    - het type hulp dat wordt geleverd (pgb kan niet worden ingezet voor behandeling);

    - de frequentie van de hulp;

    - of het gaat om een tijdelijke hulpvraag of hulp over een lange periode;

    - de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?);

    - de nabijheid van ondersteuner;

    - of het pgb leidt tot een betere en effectievere ondersteuning die aantoonbaar doelmatig is;

    - als volgens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, moet de persoon uit het netwerk die kwalificatie minimaal hebben;

    - de persoon uit het netwerk moet aangegeven dat de zorg voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 4. In aanvulling op de wettelijke voorwaarden en weigeringsgronden, wordt een pgb voor hulp uit het sociale netwerk alleen verstrekt, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    - deskundigheid/bekwaamheid: voor begeleiding, behandeling, jeugdhulp, dagbesteding, verblijf en beschermd wonen ggz (Wmo 2015 en Jeugdhulp) is deskundigheid/bekwaamheid van degene(n) uit het sociaal netwerk die het pgb uitvoert een voorwaarde. Bij hulp bij het huishouden is deskundigheid geen voorwaarde. De deskundigheid dient te worden aangetoond met een relevante opleiding en/of werkervaring;

    - kostenderving: een uitzondering voor pgb door sociaal netwerk is er als iemand er voor kiest om minder te gaan werken om (meer) mantelzorg te kunnen blijven bieden of op een andere wijze iets moet organiseren (bijv. oppas voor de andere kinderen) om intensieve mantelzorg te kunnen bieden. Bij schoolgaande kinderen met een beperking gaan we er van uit dat ouders met behulp van (passende) naschoolse opvang (reguliere kinderopvang al dan niet met aanvullende zorg of via specialistisch naschoolse opvang/dagbesteding voor kinderen) kunnen werken zoals andere ouders met kinderen in de schoolgaande leeftijd;

    - betere/efficiëntere ondersteuning: een reden voor inzet van een pgb binnen het sociaal netwerk kan ook zijn dat het sociale netwerk ondersteuning kan leveren die beter/efficiënter is dan ondersteuning door iemand buiten het netwerk.

  • 5. De hoogte van een pgb dat ingezet wordt om zorg in te kopen bij iemand uit het sociaal netwerk is ten hoogte van de vastgestelde tarieven voor pgb’s in het sociaal netwerk.

Artikel 14. Regels voor pgb-beheer

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een pgb voor begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen, moet de cliënt zelf in staat zijn om regie te voeren op de ingekochte ondersteuning. De pgb-beheerder kan de cliënt ondersteunen in het pgb-beheer, maar mag niet volledig in de plaats treden van de cliënt. De cliënt wordt geacht zelf de regie te voeren. Alleen als de pgb-beheerder ouder van de cliënt is of familie in de eerste graad of tweede graad, is het toegestaan dat diegene de regie overneemt. In alle andere gevallen geldt dat het college geen pgb toekent als de cliënt onvoldoende in staat is tot regievoering.

  • 2. Pgb-beheer kan plaatsvinden door iemand die tot het sociaal netwerk behoort of door een professional. Een professional is een vertegenwoordiger die zijn diensten tegen marktconform tarief levert. Het college of de andere organisatie kan vragen om een bewijs van betaling.

  • 3. De pgb-beheerder moet in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen van zijn cliënt.

  • 4. De pgb-beheerder stelt het belang van de cliënt centraal, er mag geen sprake zijn van belangenverstrengeling. De pgb-beheerder is in ieder geval niet tevens de zorgaanbieder/zorgverlener, diens vast/flexibel personeel, diens organisatie adviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon (de combinatie van zorgverlener en pgb-beheerder in één persoon of instantie is gezien de belangenverstrengeling onwenselijk en niet toegestaan), met uitzondering van situaties waarin familieleden in de eerste of tweede graad (een deel van) de zorg verlenen.

  • 5. De pgb-beheerder van de cliënt ondersteunt de cliënt van aanmelding tot evaluatie van zorg, beschermt de rechten van de cliënt en is ook integraal aanspreekpunt.

  • 6. Een bewindvoerder kan als vertegenwoordiger optreden, mits uit het onderzoek blijkt dat hij ook over zorginhoudelijke kennis beschikt.

  • 7. De pgb-beheerder heeft minimaal één keer per maand contact met de cliënt en zorgverlener.

  • 8. De pgb-beheerder dient aan te geven dat het beheren van het pgb voor hem of haar niet tot overbelasting leidt.

  • 9. Kosten voor pgb-beheer en vertegenwoordiging mogen niet worden voldaan uit het persoonsgebonden budget.

Artikel 15. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 16. Bijdrage in de kosten (Wmo 2015)

  • 1. Een cliënt is in het kader van de Wmo 2015, artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, als hiervoor een bijdrage wordt gevraagd;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb, tenzij de specifieke voorziening is uitgezonderd.

  • 2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 4. De kostprijs van een pgb is gelijk aan de hoogte van het aan een cliënt uitgekeerde bedrag.

  • 5. In de financiële bijlage (bijlage 2) wordt de omvang van de bijdrage in de kosten bepaald met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6. Het college kan de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor opvang mandateren aan de aanbieder die de opvang verzorgt.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening in natura of een pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene aan wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd als de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 9. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vaststelling van de bijdrage in de kosten.

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De aanbieder dient te komen tot een goede samenwerking en een goede afstemming met andere professionals en het sociale netwerk van de cliënt.

  • 2. De zorgaanbieder dient zelfregie en samenredzaamheid te stimuleren door eenduidig handelen, zelfregie en sociale netwerkstrategieën, inzet van deskundig personeel en het toepassen van de zelfredzaamheidsmatrix.

  • 3. De zorgaanbieder dient bij te dragen aan een inclusieve samenleving.

  • 4. Zorgaanbieders dienen invulling te geven aan diversiteitsbeleid en cultuurintensief werken.

  • 5. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 6. Het college kan bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, in het kader van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Het college kan, met uitzondering van aanbieders die hulpmiddelen of woningaanpassingen leveren, eisen dat de beroepskracht die maatschappelijke ondersteuning biedt voor aanvang van de dienstverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 7. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 8. Indien een aanbieder aan het college toestemming vraagt voor het inschakelen van een onderaannemer, wordt de onderaannemer getoetst aan de criteria opgenomen in bijlage 3. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door de gemeente en de gemeente is van oordeel dat zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitstoets mag de betreffende zorgaanbieder slechts als onderaannemer gecontracteerd worden door de hoofdaannemer indien de hoofdaannemer zich garant stelt voor de kwaliteit van de door onderaannemer geleverde ondersteuning. De onderaannemer dient in ieder geval zelfstandig te voldoen aan de wettelijke kwaliteitskaders zoals opgenomen in bijlage 3.

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan in het kader van maatschappelijke ondersteuning en preventieve ondersteuning van jeugdigen.

  • 2. Het college hanteert een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en bevordert gebruik hiervan, conform de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 3. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 4. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten in het kader van maatschappelijke ondersteuning en preventieve jeugdondersteuning en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 5. Aanbieders van jeugdhulp melden calamiteiten en geweldsincidenten, naast de melding bij de landelijke toezichthouder, ook bij een door het college aan te wijzen ambtenaar van de gemeente Mook en Middelaar.

  • 6. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 19. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Een cliënt doet aan het college of de andere organisatie op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing.

  • 3. Het college kan een beslissing tot verstrekking van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp beëindigen, herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing had geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is verstrekt;

    • g.

      de cliënt zich niet heeft gehouden aan de voorschriften uit de bruikleenovereenkomst die hoort bij de voorziening.

  • 4. Als het college een beslissing heeft ingetrokken en de cliënt redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb ontving kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Het college kan een vordering op grond van ten onrechte genoten pgb verrekenen met te verstrekken pgb of een andere periodieke uitkering.

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse waardering voor mantelzorgers wordt vastgelegd in de financiële bijlage (bijlage 2).

Artikel 21 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel, en

    • e.

      de van toepassing zijnde cao.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a. de marktprijs van de voorziening, en

  • b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    1. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

    2. instructie over het gebruik van de voorziening;

    3. onderhoud en reparatie van de voorziening, en

    4. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit levering diensten door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 2.11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      de indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat een regeling is vastgesteld voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door het college gecontracteerde voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de door het college gecontracteerde instellingen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden kan het college nadere regels treffen ten aanzien van medezeggenschap en ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet en krachtens de Inspraakverordening van gemeente Mook en Middelaar gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend en de Inspraakverordening van de gemeente Mook en Middelaar.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuningen jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2019 wordt ingetrokken per 1 januari 2020.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend en meldingen die zijn gedaan onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de aanvrager.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2019, wordt beslist met inachtneming van die betreffende verordening.

  • 5. Indien in andere verordeningen en beleidsstukken wordt verwezen naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2019, mag men in plaats daarvan vanaf de inwerkingtreding een verwijzing naar de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020 en de daarbij behorende bijlagen lezen.

Artikel 27. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels en beleidsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 10 oktober 2019

De griffier,

A.W. Peters-Sengers,

De burgemeester,

mr. drs. W. Gradisen

BIJLAGE 1: vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Vormen van maatschappelijke ondersteuning

Op grond van de Wmo 2015 kunnen de volgende voorzieningen worden verstrekt:

  • Huishoudelijke hulp

  • Rolstoel

  • Woonvoorzieningen

  • Woningaanpassingen

  • Vervoersvoorzieningen

  • Vervoersregeling

  • Begeleiding

  • Persoonlijke verzorging

  • Dagbesteding

  • Kortdurend verblijf

  • Beschermd wonen

  • Opvang

Vormen van jeugdhulp

De volgende vormen van algemene voorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:

  • welzijnswerk/sociaal cultureel werk jeugd

  • schoolmaatschappelijk werk

  • opvoedondersteuning en opvoedadvies

De volgende vormen (bouwstenen) van maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:

Blok B

  • reguliere begeleiding en verzorging

  • specialistische begeleiding

  • dagbesteding (intersectoraal)

  • dagbehandeling (intersectoraal)

  • vaktherapie

  • kortdurend verblijf

  • casemanagement

  • vervoersdiensten

  • GGZ

Blok C

  • time out voorziening / tussenvoorziening

  • pleegzorg

  • gezinshuis

  • deeltijd wonen

  • beschermd wonen

  • behandelgroep 24-uurs op terrein

  • jeugdzorgPlus

  • klinische opname

  • spoedopvang i.h.k.v. spoedeisende hulp

  • ambulant in C

  • jeugdbescherming

  • jeugdreclassering

  • drang

Toelichting bij de bouwstenen van maatwerkvoorzieningen in blok B:

  • 1.

    Bouwstenen kunnen gecombineerd worden ingezet, hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde professional. Twee dezelfde Bouwstenen kunnen niet tegelijkertijd worden ingezet.

  • 2.

    Dagbesteding, Dagbehandeling en Kortdurend Verblijf Jeugd kan alleen geleverd worden indien Opdrachtnemer ook het noodzakelijk geachte vervoer kan regelen.

  • 3.

    Casemanagement Jeugd is een stapel-Bouwsteen. Casemanagement kan alleen worden ingezet door de gemeentelijke toegangspoort bij een Opdrachtnemer waar al een Bouwsteen is ingezet (maatwerkvoorziening Wmo en/of individuele voorziening Jeugdhulp).

  • 4.

    GGZ omvat:

  • behandeling basis Jeugd GGZ

  • specialistische Jeugd GGZ (incl. observatie en diagnostiek)

  • dyslexie

  • Jeugd GGZ beschikbaarheidscomponent voor 24-uurs crisiszorg

Toelichting bij de bouwstenen van maatwerkvoorzieningen in blok C:

  • 1.

    ambulant in C omvat:

  • ambulante behandeling J&O LVG

  • ambulante groepsgerichte behandeling J&O J-LVG

  • Multisysteemtherapie

  • MDFT, ACRA / Craft

  • Gezin Centraal / IOG

De volgende overige vormen van maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:

  • kinderopvang vanuit de sociaal medische indicatie

BIJLAGE 2: financiële bijlage

Hoofdstuk 1 ALGEMEEN

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • 1.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de verordening Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020 een persoonsgebonden budget is toegekend.

  • 2.

    Zorgperiode: een periode van één maand gehanteerd door het Centraal Administratie Kantoor, verder te noemen het CAK, bij de berekening en inning van de eigen bijdrage.

  • 3.

    Voltijdopvang of 24-uurs verblijf vrouwenopvang waaronder crisisopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al dan niet op een geheim adres, voor vrouwen of mannen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.

  • 4.

    Voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang waaronder crisisopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.

  • 5.

    Beschermd Wonen: verblijf in een accommodatie met toezicht plus een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden afgestemd geheel van diensten die worden geleverd ten behoeve van een inwoner die als gevolg van een ernstige psychiatrische aandoening, niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en 24-uurs toezicht en intensieve ondersteuning nodig heeft i.v.m. risico op (zelf)verwaarlozing of overlast.

Paragraaf 2 Bijdrage in de kosten

Artikel 2

2.1

Voor maatwerkvoorzieningen die in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt is op grond van artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning een bijdrage in de kosten verschuldigd zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en eventuele echtgenoot.

2.2

Indien een cliënt een duurdere maatwerkvoorziening wil dan de goedkoopst adequate komt het meerdere voor rekening van de cliënt.

2.3

  • 1.

    In uitzondering op het onder 2.2 gestelde, is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

  • a.

    rolstoelvoorziening (ook voor aandrijfondersteuning);

  • b.

    collectief vervoer (behalve de reizigerstarieven die de vervoersorganisatie rekent) of het persoonsgebonden budget dat als alternatief wordt verstrekt;

  • c.

    woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimte(n);

  • d.

    huurderving;

  • e.

    maatwerkvoorzieningen voor een minderjarige cliënt;

  • f.

    arbeidsmatige dagbesteding;

  • g.

    zorgmijders zolang de situatie niet stabiel is;

  • h.

    handbike;

  • i.

    pendel;

  • j.

    roerende woonvoorzieningen tot en met € 500,- exclusief BTW;

  • k.

    eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten;

  • l.

    jeugdhulp;

  • m.

    gezinsondersteuning;

  • n.

    thuisbegeleiding;

  • o.

    Sociaal Medische Indicatie (SMI);

  • p.

    vanaf het overlijden van de cliënt;

  • q.

    cliëntondersteuning op grond van artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    In afwijking van in het vorige lid onder e gestelde is wel een bijdrage in de kosten verschuldigd door:

  • a.

    de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene aan wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

  • b.

    degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt, als een maatwerkvoorziening in natura of een pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd als de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of uit de ouderlijke macht zijn ontzet.

Artikel 3

3.1

De bedragen en het percentage die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

3.2

  • 1.

    Berekening, oplegging, vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten vindt plaats door het CAK met de door de gemeente Mook en Middelaar vastgestelde regels.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 vindt de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor opvang plaats door de aanbieder die de opvang verzorgt.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 vindt de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de cliënt voor een algemene voorziening door de aanbieder van deze voorziening.

3.3

De maximale bijdrage in de kosten per zorgperiode is conform wet- en regelgeving, of lager en dan als volgt bepaald:

  • a.

    Verstrekking (ook vervanging) in natura:

    - huurprijs per zorgperiode;

    - kostprijs (verstrekt bedrag) gedeeld door afschrijvingstermijn maatwerkvoorziening.

  • b.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget:

    - verstrekt bedrag gedeeld door afschrijvingstermijn maatwerkvoorziening.

  • c.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden en begeleiding/dagbesteding:

    - verstrekt bedrag per zorgperiode.

3.4

De looptijd van de bijdrage in de kosten wordt als volgt bepaald:

  • a.

    Verstrekking (ook vervanging) in natura bij huurprijs en bij opvang en beschermd wonen:

    - duur van de verstrekking.

  • b.

    Verstrekking in natura als kostprijs en als persoonsgebonden budget:

    - afschrijvingstermijn maatwerkvoorziening.

  • c.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, begeleiding/dagbesteding en beschermd wonen:

    - duur van de verstrekking.

3.5

  • 1.

    Voor de duur van de verstrekking als bedoeld onder artikel 3.3 sub a (kostprijs) en b en artikel 3.4 sub b wordt voor maatwerkvoorzieningen een economische afschrijvingstermijn gehanteerd van 7 jaar).

  • 2.

    Als een minderjarige meerderjarig wordt dan wordt de afschrijvingstermijn verminderd met het aantal jaren dat de minderjarige de maatwerkvoorziening heeft toegekend gekregen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan voor tweedehands maatwerkvoorzieningen voor een meerderjarige en minderjarige de afschrijvingstermijn worden verminderd met de actuele leeftijd van de maatwerkvoorziening.

3.6

In afwijking van artikel 3.4 lid a en artikel 3.5 lid 1 geldt voor woonvoorzieningen dat een bijdrage in de kosten wordt betaald gedurende de gehele duur van de verstrekking totdat de volledige kostprijs is voldaan.

HOOFDSTUK 2 COMPENSATIE OP BASIS VAN LEEFGEBIED EN MAATWERKVOORZIENING

Paragraaf 1. Activiteiten dagelijks leven

Artikel 4

4.1

De tarieven voor hulp bij het huishouden in natura worden bepaald aan de hand van door de gemeente middels een aanbesteding bedongen uurtarieven.

4.2

De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden vindt plaats in de vorm van een bedrag per uur.

4.3

Bij overlijden van de cliënt die een inwonende partner heeft, worden de hulp bij het huishouden in natura en de woonvoorziening in natura na zes weken beëindigd.

4.4

Bij verhuizing van een cliënt naar een andere gemeente, kan cliënt gedurende maximaal drie maanden gebruik blijven maken van het hulpmiddel.

Paragraaf 2. Huisvesting

Artikel 5

5.1

Het bedrag voor een maatwerkvoorziening voor huisvesting of een woonvoorziening die in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de goedkoopst aan het college overlegde offerte die voldoet aan het programma van eisen.

5.2

Kosten van een verhuizing worden vergoed als eenmalig persoonsgebonden budget. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking en gordijnen in de vorige woning. Voor de afschrijving wordt een lineaire afschrijvingstermijn van 8 jaar gehanteerd.

5.3

Kosten van woningsanering worden in beginsel vergoed als eenmalig persoonsgebonden budget. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking en gordijnen. Voor de afschrijving wordt een lineaire afschrijvingstermijn van 8 jaar gehanteerd.

5.4

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten huurderving is gelijk aan de netto (kale) huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de Huurtoeslag. Betaling vindt plaats aan de eigenaar van de woning. De tegemoetkoming is gemaximeerd op zes maanden op basis van de netto (kale) huurprijs.

5.5

Kosten van tijdelijke huisvesting worden in beginsel vergoed als eenmalig persoonsgebonden budget met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de Huurtoeslag tot een periode van maximaal zes maanden.

5.6

De financiële tegemoetkoming voor het logeerbaar maken wordt als eenmalig persoonsgebonden budget verstrekt en bedraagt maximaal € 2590,-.

Paragraaf 3. Verplaatsen en vervoer

Artikel 6

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening. Dit budget wordt verhoogd met een vast bedrag voor onderhoud en reparatie dat het college afspreekt te betalen aan een gecontracteerde leverancier bij de aanschaf van dezelfde voorziening in natura.

Artikel 7

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening vermeerderd met de instandhoudingskosten (voor onderhoud, reparatie en (indien van toepassing) verzekering).

Artikel 8

8.1

Bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto of (rolstoel)taxi, wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin met een andere (vervoers)voorziening in die vervoersbehoefte kan worden voorzien.

8.2

De financiële tegemoetkoming die op jaarbasis verstrekt wordt als eenmalig persoonsgebonden budget voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 710,-.

8.3

De financiële tegemoetkoming die op jaarbasis verstrekt wordt als eenmalig persoonsgebonden budget voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 1110,-.

8.4

De financiële tegemoetkoming die op jaarbasis verstrekt wordt als eenmalig persoonsgebonden budget voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 1650,-.

8.5

Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college aannemelijk kan maken, dat een financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 2, 3 en 4 onvoldoende is, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot maximaal het bedrag waarmee in de vervoersbehoefte kan worden voorzien.

Artikel 9

Indien geïndiceerd kan een cliënt van het vraagafhankelijk vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gebruik maken voor maximaal 2000 kilometer per jaar.

Paragraaf 4. Maatschappelijke participatie

Artikel 10

10.1

De eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten voor een sportvoorziening bedraagt maximaal

€ 2520,-.

10.2

Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar.

Paragraaf 5. Geestelijke gezondheid

Artikel 11

11.1

De tarieven voor beschermd wonen in natura worden bepaald aan de hand van door de gemeente middels een aanbesteding bedongen uurtarieven.

11.2

De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van beschermd wonen vindt plaats in de vorm van een combinatie van bedragen per dag(deel):

  • persoonlijke verzorging;

  • verpleging;

  • individuele begeleiding/dagbesteding;

  • dagbesteding (oftewel groepsbegeleiding of BG-groep);

  • zorg zwaarte pakket (ZZP).

11.3

Binnen beschermd wonen wordt onderscheid gemaakt tussen intramurale- en extramurale zorg. Bij intramurale zorg wordt een standaardtarief per zwaarte zzp per etmaal gehanteerd. Bij extramurale zorg (overbruggingszorg vooraf en bij toeleiding naar reguliere WMO) kan deze zorg door professionals of het eigen netwerk worden geleverd. Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo). Hier worden professionele en informele tarieven per uur voor gehanteerd.

11.4

Het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de volgende tarieven:

  • 1.

    informeel uurtarief: de budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van niet-professionele zorg in de vorm van begeleiding of dagbesteding.

  • 2.

    formeel tarief: de budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van professionele zorg (formeel).

  • 3.

    mixed tarief: de budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van een mix van niet-professionele zorg (informeel) en professionele zorg (formeel). Er zal een uitsplitsing worden gemaakt hoeveel uren informele zorg en hoeveel uren formele zorg de budgethouder nodig heeft.

  • 4.

    als de individuele zorgvraag significant hoger of lager ligt dan het gemiddelde aantal uren dat gerekend mag worden bij de geïndiceerde zorgzwaarte adviseert de GGD over het aantal uren dat de betreffende cliënt nodig heeft. De kosten per dag mogen nooit hoger zijn dan het etmaal tarief voor intramurale zorg.

Paragraaf 6. Begeleiding/dagbesteding

Artikel 12

12.1

De tarieven voor begeleiding/dagbesteding in natura worden bepaald aan de hand van door de gemeente middels een aanbesteding bedongen (uur)tarieven.

12.2

De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van begeleiding/dagbesteding vindt plaats in de vorm van een bedrag per eenheid.

Paragraaf 7. Opvang

Artikel 13

13.1

Er is een bijdrage in de kosten verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder gebruik maakt van opvang zoals bedoeld in artikel 1 lid 3 en 4.

13.2

De bijdrage in de kosten wordt bepaald per dag. De bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de cliënt gebruik maakt van het aanbod van een instelling.

13.3

De cliënt betaalt voor opvang een bijdrage in de kosten. Voor de ongehuwde cliënt wordt het inkomen genomen dat cliënt ontving in het peiljaar, vermeerderd met 4% van het vermogen van de cliënt. Voor de gehuwde cliënt wordt het gezamenlijk inkomen genomen dat cliënt en echtgeno(o)t(e) ontvingen in het peiljaar, vermeerderd met 4% van de opgetelde vermogens van de cliënt en echtgeno(o)t(e).

13.4

Indien de instelling bij voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang of vrouwenopvang (waaronder crisisopvang) aan de cliënt geen maaltijden verstrekt, wordt de bijdrage in de kosten verminderd met een bedrag voor maaltijden. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent als gemiddelde kosten. In het geval het bedrag niet bekend is, bepaalt het college het bedrag dat hiervoor in de plaats komt.

13.5

Als een cliënt een vergoeding ontvangt voor vrijwilligerswerk, wordt deze vergoeding buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van de bijdrage in de kosten.

13.6

Voor cliënten die gebruik maken van de crisisopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de bijdrage in de kosten gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm.

HOOFDSTUK 3 JEUGDHULP

Artikel 14

14.1

De tarieven voor jeugdhulp in natura worden bepaald aan de hand van door de gemeente middels een aanbesteding bedongen (uur)tarieven.

14.2

De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van jeugdhulp vindt plaats in de vorm van een bedrag per eenheid.

Artikel 15

15.1

Teneinde hun eigen kracht en regie te versterken stelt het college tijdens het vooronderzoek de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

15.2

Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6 van de Verordening Jeugdhulp.

HOOFDSTUK 4 OVERIG

Paragraaf 1. Sociaal Medische Indicatie

Artikel 16

16.1

Ouders kunnen enkel in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van een Sociaal Medische Indicatie als de gezinssituatie aan alle onderstaande criteria voldoet:

  • één of meerdere gezinsleden hebben lichamelijke, psychische of sociale problemen waardoor de ouders/verzorgers (tijdelijk) niet volledig voor het kind kunnen zorgen;

  • het kind dreigt als gevolg van de thuissituatie een ontwikkelingsachterstand op te lopen;

  • het kind staat nog niet ingeschreven bij een basisschool;

  • voor- en vroegschoolse educatie is niet toereikend;

  • ouder(s)/verzorger(s) stellen samen met de gemeente een zorgplan op waaruit blijkt dat zij doelgericht werken aan de stabilisatie van de thuissituatie.

16.2

De Sociaal Medische indicatie wordt afgegeven door het college van de gemeente Mook en Middelaar voor de maximale periode van één jaar.

16.3

Er is geen eigen bijdrage verschuldigd voor sociaal medische indicatie, conform artikel 2; de gemeente vergoedt het gehele bedrag.

16.4

In uitzondering op lid 3 vergoedt de gemeente niet het gehele bedrag indien de ouder(s) in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. In dat geval wordt de hoogte van de te ontvangen kinderopvangtoeslag in mindering gebracht op de vergoeding vanuit de gemeente.

16.5

De ouder(s) verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn.

Paragraaf 2. Mantelzorgwaardering

Artikel 17

De waardering die per jaar verstrekt wordt als mantelzorgwaardering is ter waarde van € 50,-.

Paragraaf 3. Terugvordering

Artikel 18

18.1

De meerwaarde van de woning die door het ontvangen van een woonvoorziening (compensatie op het leefgebied huisvesting) is ontstaan, dient gedeeltelijk aan de gemeente Mook en Middelaar te worden terugbetaald.

18.2

Voor het bepalen van het bedrag van meerwaarde wordt uitgegaan van:

  • a.

    het toegekende bedrag voor de woonvoorziening minus de bijdrage in de kosten die voor de woonvoorziening is betaald;

  • b.

    een afschrijving van 10% voor elk vol jaar dat de woonvoorziening was gerealiseerd.

Artikel 19

Bij een bedrag tot € 150,- wordt afgezien van terugvordering.

Paragraaf 4. Persoonsgebonden budget

Artikel 20

De pgb-beheerder dient de pgb-administratie te bewaren gedurende een termijn van 7 jaar conform artikel 5.3.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 7.3.8 van de Jeugdwet.

Artikel 21

Bij overlijden van de pgb-houder wordt het persoonsgebonden budget na een dag beëindigd.

Bijlage 3 Criteria pgb zorgaanbieders en onderaannemers

Waar in deze bijlage wordt gesproken van ‘zorgaanbieder’, wordt zowel de pgb-zorgaanbieder bedoeld als een onderaannemer, tenzij expliciet anders is aangegeven.

Algemene criteria

Geschiktheidseisen

  • Het gaat om de geschiktheid om de opdracht uit te voeren. Daarvoor moet er bij de zorgaanbieder voldoende financieel economische draagkracht zijn en;

  • De zorgaanbieder moet voldoen aan de beroepsbekwaamheidseisen, waaronder diploma-eisen, afhankelijk van de te leveren ondersteuning: een bewijs als geregistreerd professional jeugd of certificering Wmo;

  • Ervaring blijkend uit één relevante referentieopdracht3 uitgevoerd in de laatste drie jaar4. Bij een onvoldoende referentie kan de hoofdaannemer een schriftelijke verklaring afgeven waarmee hij instaat voor de uitvoering van de opdracht door de onderaannemer.

3De vereiste capaciteit, kennis en ervaring moeten zijn opgedaan in en moeten blijken uit één relevante referentieopdracht die in de afgelopen drie jaar is uitgevoerd. De gevraagde kerncompetentie:

  • ZIN referentie (één of meerdere referenties met minimaal vijf cliënten), of

  • PGB referentie geanonimiseerd (één of meerder referenties met minimaal vijf cliënten).

4Deze eis geldt niet voor pgb-zorgaanbieders die behoren tot het sociaal netwerk.

Uitsluitingsgronden

Er is bij de zorgaanbieder geen sprake van:

  • 1.

    Het niet betalen van belasting en/of sociale premies

  • 2.

    Deelneming in een criminele organisatie

  • 3.

    Fraude

  • 4.

    Terroristische misdrijven

  • 5.

    Witwassen

  • 6.

    Kinderarbeid/mensenhandel

  • 7.

    Schending van verplichtingen op gebied van milieu, sociaal- of arbeidsrecht

  • 8.

    Faillissement

  • 9.

    Vervalsing van mededinging

  • 10.

    Een belangenconflict

  • 11.

    Valse verklaring(en)

  • 12.

    Vroegtijdige beëindiging van een eerdere overeenkomst, schadevergoeding of sanctie

  • 13.

    Onrechtmatige beïnvloeding

  • 14.

    Ernstige beroepsfouten:

  • a.

    doen van een gift of belofte of het aanbieden van een dienst;

  • b.

    verstrekken van onjuiste gegevens of het ten onrechte niet verstrekken van juiste gegevens;

  • c.

    handelen of nalaten waardoor de integriteit van werknemers of andere personen ernstig in gevaar wordt gebracht;

  • d.

    begaan van gedragingen in strijd met voor het beroep relevante wet- en regelgeving, tuchtregels, toezichtregels, gedragsregels of gedragscodes;

  • e.

    het verrichten van werkzaamheden die in strijd zijn met de openbare orde;

  • f.

    alle andere delicten en gedragingen of omstandigheden die naar hun aard zijn aan te merken als ernstige fout in de uitoefening van het beroep.

Screening kan bestaan uit:

  • 1.

    Het door een zorgaanbieder laten overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat hij aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet waaronder een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG);

  • 2.

    Het doen van onderzoek in open dan wel gesloten bronnen;

  • 3.

    Het vragen van een Bibob-advies bij het Landelijk Bureau Bibob.

Kwaliteitscriteria pgb zorgaanbieders en onderaannemers

De gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg aan burgers. Ook als de ondersteuning wordt geboden via een pgb of onderaannemerschap. De zorgaanbieders dienen te werken met deskundig personeel en kwalitatief goede zorg bieden, waarin de Cliënt en zijn netwerk centraal staan. In geval van onderaanneming kan de hoofdaannemer garant staan voor de kwaliteitsonderdelen waarop de onderaannemer (nog) te kortschiet. De onderaannemer dient in ieder geval zelfstandig te voldoen aan de wettelijke kwaliteitskaders (zie onder kwaliteitseisen).

Het hulpverleningsplan en evaluatieverslag dienen aan de volgende eisen te voldoen5:

5Deze bepaling is vanzelfsprekend alleen van toepassing als voor het type zorg of ondersteuning een hulpverleningsplan en evaluatieverslag is vereist.

De gemeente hecht (er) veel waarde aan:

  • 1.

    “één huishouden, één plan” waarin alle leefdomeinen aan bod komen en er samenhang is tussen de hulp van de verschillende dienstverleners en de informele zorg en ondersteuning;

  • 2.

    dat iedereen zijn eigen mogelijkheden benut, zelfregie houdt over zijn leven en zijn sociale netwerk versterkt (samenredzaamheid);

  • 3.

    dat ook kwetsbare doelgroepen volwaardig kunnen meedoen in de samenleving en een betekenisvolle tijdsbesteding hebben aansluitend bij de wensen en mogelijkheden;

  • 4.

    methodisch werken aan ontwikkeling met door de cliënt gedragen doelen en concrete acties.

  • a.

    Er moet een check zijn gedaan van alle leefdomeinen. Leefdomeinen: inkomen, werk en opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, middelengebruik, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk (en woonomgeving), maatschappelijke participatie en justitie.

  • b.

    Het plan moet perspectiefgericht zijn. Er zijn doelen geformuleerd die duidelijk, concreet en haalbaar zijn en die niet alleen perspectief bieden op de langere termijn, maar zich ook richten op praktische, snelle resultaten. Er zijn activiteiten geformuleerd gericht op het behalen van de korte- en lange termijn doelen met een duidelijke prioritering. Het evaluatieplan evalueert de doelen, zoals geformuleerd in het hulpverleningsplan.

  • c.

    De informele en formele betrokkenen zijn in kaart gebracht. Er zijn afspraken gemaakt over hoe de afstemming tussen de betrokkenen eruit ziet. Er wordt beschreven wie de regie voert: Cliëntsysteem, casemanagement door de Zorgaanbieder, Gemeentelijke Toegangspoort, of Gecertificeerde Instelling.

  • d.

    Er is een goede balans tussen formele en informele zorg, er wordt goed beschreven hoe wordt samengewerkt met het sociale netwerk en hoe gebruik wordt gemaakt van algemene voorzieningen en de informele voorzieningen in de samenleving (verenigingen en vrijwilligersorganisaties). Er wordt ook beschreven of individuele hulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met motivatie waarom dit al dan niet mogelijk is.

  • e.

    De mogelijkheden voor deelname aan gewone maatschappelijke activiteiten worden onderzocht en gestimuleerd.

  • f.

    Er staat beschreven hoe er wordt gewerkt aan versteviging van de eigen regie van de cliënt en de versterking van zijn/haar sociale netwerk. Het eigen denkvermogen (= leervermogen) wordt aangesproken en cliënt is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan.

Bereik en participatie specifieke doelgroepen

De gemeente hecht veel waarde aan een inclusieve samenleving waarin iedereen volwaardig kan meedoen. Dat vereist toegankelijkheid van de zorg voor alle burgers met een ondersteuningsvraag bijvoorbeeld vanwege lichamelijke, verstandelijke en /of psychische beperkingen. Daarbinnen zijn er kwetsbare doelgroepen met extra uitdagingen vanwege taal, etniciteit, culturele achtergrond, geloofsovertuiging en/of seksuele geaardheid. Van de zorgaanbieder wordt verwacht dat hij deze specifieke doelgroepen kan bereiken, in hun kracht zet, hun sociaal netwerk versterkt en laat meedoen in de samenleving.

  • 1.

    Betaalbaarheid

De zorgaanbieder dient bij te dragen aan de doelstelling betaalbaarheid van zorg vanuit de doelstelling: licht waar kan, zwaar waar nodig.

  • 2.

    Duurzaamheid

De gemeente hecht belang aan duurzaamheid rondom de thema’s personeel en milieu. Een duurzaam personeelsbeleid is van cruciaal belang in de zorg: de kwaliteit van de zorg wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het personeel, de match van het personeel met de cliënt en de continuïteit van de professional voor de cliënt. Daar hoort bij dat het personeel vakbekwaam, vitaal en toekomstbestendig is en dat er geen hoog verloop van personeel is.

Kwaliteitseisen

WETTELIJKE KWALITEITSKADERS

Wet maatschappelijke ondersteuning

1

Maatschappelijke ondersteuning

Gemeente verstaat onder maatschappelijke ondersteuning:

  • bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • bieden van beschermd wonen en opvang.

2

Maatwerkvoorziening

Gemeente verstaat onder een maatwerkvoorziening een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

3

Kwaliteitssysteem

De Zorgaanbieder draagt zorg voor de goede kwaliteit van de voorziening. Een voorziening wordt in elk geval:

  • veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt;

  • afgestemd op de reële behoefte van de cliënten op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

4

Klachtenregeling

De zorgaanbieder hanteert een eenvoudige en transparante klachtenregeling die voldoet aan de uitgangspunten van de Wmo 2015 en voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten.

5

Medezeggenschapsregeling

De zorgaanbieder hanteert een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de zorgaanbieder die voor de cliënten van belang zijn.

6

Meldcode huiselijk geweld een kindermishandeling

6.1

De zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen.

6.2

Bovenwettelijk; De zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld.

7

Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)

Bovenwettelijk; De zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met cliënten. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. De zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is.

8

Verwijsindex risicojongeren

Bovenwettelijk; De zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen voldoet aan de eisen van de in de Jeugdwet verplichte landelijke Verwijsindex risicojongeren (Zie http://www.handreikingmelden.nl/ voor de handreiking.). De verwijsindex is een vroeg-signaleringsinstrument dat risicomeldingen van professionals over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Hierdoor weten betrokkenen sneller of een jongere ook bekend is bij een andere professional. Het doel is vroege signalering van risico’s die een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van een jongere bedreigen, zodat tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kan worden gegeven.

De zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. De zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de Verwijsindex.

Jeugdwet

9

Jeugdhulp

Gemeente verstaat onder jeugdhulp het volgende:

  • Ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, voor jeugdigen en hun ouders ((Hier kan ook gelezen worden verzorgers of wettelijk vertegenwoordiger(s)) bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen;

  • Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

  • Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

10

Doelgroep jeugdhulp

Jeugdhulp is bedoeld voor de jeugdige die:

  • de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt of;

  • de leeftijd van drieëntwintig jaar nog niet heeft bereikt en jeugdhulp ontvangt in het kader van jeugdstrafrecht of;

  • de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van de Jeugdwet:

    • is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

    • vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of;

    • is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

11

Verantwoorde hulp

11.1

De zorgaanbieder verleent verantwoorde hulp. Dat is hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig is, cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.

11.2

De zorgaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college en cliëntenorganisaties.

12

Verantwoorde werktoedeling

12.1

De zorgaanbieder voldoet aan de norm van verantwoorde werktoedeling.

12.2

De zorgaanbieder zet professionals in die over de juiste expertise beschikken en vakbekwaam zijn. Vakbekwaam zijn houdt in dat professionals in staat zijn om een beroep uit te oefenen volgens de voor de beroepsgroep geldende professionele standaard. Dat betekent dat steeds die professional moet worden ingezet die past bij de vraag van de cliënt, die beschikt over de noodzakelijke vakbekwaamheid en die handelt volgens de beroepsethische normen.

12.3

De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen en veldnormen).

12.4

De zorgaanbieder werkt met geregistreerde professionals (SKJ of BIG)

12.5

De zorgaanbieder deelt taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional.

12.6

De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional.

12.7

De zorgaanbieder belast niet-geregistreerde professionals uitsluitend met de uitvoering van taken indien het aannemelijk is dat dat niet afdoet aan de kwaliteit, of zelfs noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taken.

12.8

De zorgaanbieder moet kunnen verantwoorden waarom een geregistreerde, dan wel een niet-geregistreerde professional wordt ingezet voor een taak​.

13

Kwaliteitssysteem

De zorgaanbieder moet de kwaliteit van de geboden hulp systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. De zorgaanbieder moet daarnaast gegevens over de kwaliteit van hulp systematisch verzamelen en registreren.

14

Hulpverleningsplan

De zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de jeugdige en de verzorgers en dat is afgestemd op de behoeften van de jeugdige.

15

Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)

15.1

De zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of verzorgers. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. De zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. De VOG van een solistisch werkende jeugdhulpverlener mag tijdens de werkzaamheden niet ouder zijn dan drie jaar.

15.2

Bovenwettelijk; De zorgaanbieder raadpleegt het BIG/SKJ-register en het register met tuchtrechtuitspraken alvorens een Professional aan te nemen.

16

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

16.1

De zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen.

16.2

Bovenwettelijk; De zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld.

17

Vertrouwenspersoon

17.1

De zorgaanbieder stelt de vertrouwenspersoon AKJ (Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg) in staat werk te verrichten. Dit betekent dat de vertrouwenspersoon in ieder geval;

  • vrije toegang heeft tot de gebouwen, terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders waar jeugdigen kunnen verblijven, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is. De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met een jeugdige te spreken;

  • door de zorgaanbieder wordt voorzien van alle inlichtingen en alle bescheiden die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft;

  • de faciliteiten wordt verschaft die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.

17.2

De zorgaanbieder informeert cliënten en hun verzorgers actief over het recht tot ondersteuning van een onafhankelijk vertrouwenspersoon.

18

Klachtenregeling

De zorgaanbieder hanteert een klachtenregeling die voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten van jeugdigen, verzorgers en (pleeg)ouders over de zorgaanbieder of personen die voor hem werkzaam zijn. De zorgaanbieder heeft een klachtencommissie ingesteld. De zorgaanbieder informeert cliënten en hun (pleeg)ouders actief over de klachtenregeling en toegang tot de klachtencommissie.

19

Cliëntenraad

De zorgaanbieder stelt een cliëntenraad in en volgt daarbij de wettelijke bepalingen opgenomen in artikel 4.2 van de Jeugdwet.

20

Inzicht in kwaliteitsverslag

De zorgaanbieder stelt jaarlijks een verslag op over de naleving van de regels omtrent de kwaliteit van de jeugdhulp, onderscheidenlijk de kwaliteit van de uitvoering van de taken, het klachtrecht en de medezeggenschap. De zorgaanbieder verleent inzicht in dit verslag aan de gemeente door het jaarlijks aan te leveren bij de contractmanager. De zorgaanbieder maakt dit verslag openbaar.

21

Verwijsindex risicojongeren

De zorgaanbieder voldoet aan de eisen van de wettelijk verplichte landelijke Verwijsindex risicojongeren, en wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. De zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de Verwijsindex.

OVERIGE WET- EN REGELGEVING

22

In dit document staan slechts een aantal wettelijke eisen benoemd waaraan de zorgaanbieder moet voldoen. De gemeente verwacht dat de zorgaanbieder bekend is met, en voldoet aan, alle op de zorgaanbieder van toepassing zijnde wet- en regelgeving, richtlijnen en verdragen zoals, maar niet beperkt tot;

  • Geneesmiddelenwet

  • Jeugdwet

  • Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg (van de gemeenten)

  • VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind

  • VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

  • Wet aanpak schijnconstructies

  • Wet arbeid vreemdelingen

  • Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)

  • Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie

  • Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg

  • Wet Ketenaansprakelijkheid

  • Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg

  • Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag

  • Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)

  • Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst

  • Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

  • Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

23

Doorstroom en afstemming Wmo, Jeugdwet, Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en de Participatiewet

Doorstroom Jeugdwet naar Zorgverzekeringswet (Zvw)

Als een Jeugdige Zvw-zorg krijgt, bestaat er geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Indien de behandeling van een jeugdige nog niet afgesloten kan worden en continuering daarvan ná het 18e jaar noodzakelijk is vanuit de Zvw, zorgt de zorgaanbieder er in samenspraak met de jeugdige voor dat er tijdig een verwijzing van de huisarts is. Daarnaast begeleidt de zorgaanbieder de jeugdige bij het tijdig aanvragen van een zorgverzekering.

Doorstroom Jeugdwet naar Wet Langdurige Zorg (Wlz)

Jeugdigen met een blijvende beperking worden vaak in eerste instantie van hulp en begeleiding voorzien vanuit de jeugdhulp. Voor jeugdigen tot 18 jaar is de Wlz van toepassing op de meest kwetsbare jeugdigen met 'een blijvende behoefte' aan 'permanent toezicht' of '24 uur per dag zorg in de nabijheid'. Het gaat dan om zorg vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, een lichamelijke beperking, een zintuiglijke beperking of meervoudige beperkingen. Bij jeugdigen met een perspectief of vermoeden van een Wlz traject (in de toekomst) is het van belang om op een zo vroeg mogelijk moment na te gaan of voortzetting van de hulp in het kader van de Wlz is aangewezen.

Bovenstaande verplicht zorgaanbieders die met deze jeugdigen werken tot een zorgvuldige diagnose, een zorgvuldige opbouw van het dossier en begeleiding bij de aanvraag Wlz bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

Als een jeugdige dus recht heeft op Wlz-zorg, bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit. In dat geval meldt de zorgaanbieder deze weigering bij de desbetreffende gemeente. Uitzondering hierop is als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problemen van de jeugdige. In dat geval kan het zijn dat de jeugdige zowel op grond van de Wlz als op grond van de Jeugdwet een soortgelijke voorziening kan krijgen. De jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet gaat dan voor.

Afstemming Wmo 2015, de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw)

Er wordt geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 verstrekt voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Dit betekent:

Wlz

Bij een verdere achteruitgang van de cliënt met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem wordt indien noodzakelijk tijdig een Wlz-indicatie aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) door de cliënt zelf of door diens vertegenwoordiger met begeleiding van de aanvraag Wlz door de zorgaanbieder. Na de toekenning van de Wlz-indicatie vervalt de Wmo-indicatie, behoudens de door de wetgever benoemde uitzonderingssituaties. De zorgaanbieder heeft de verplichting de desbetreffende gemeente onverwijld te informeren over de toegekende Wlz-indicatie.

De Wmo 2015 bepaalt dat de Gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan doen op de Wlz gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. In dat geval meldt de zorgaanbieder deze weigering bij de desbetreffende gemeente.

Zvw

Als de Zvw toegang biedt voor zorg die al vanuit de Wmo 2015 geleverd wordt dan moet de zorgaanbieder in die gevallen actie ondernemen om Zvw-indicatie te verkrijgen, de Wmo-indicatie op dit onderdeel te stoppen en hiertoe contact op te nemen met de gemeente.

Overig

Tenslotte kan het voorkomen dat een cliënt niet alleen ondersteuning krijgt vanuit de Wmo 2015maar ook uit de aanpalende wetten, waarin bijvoorbeeld leerlingenvervoer en jeugdzorg is geregeld. Waar die zorg geleverd wordt door andere zorgaanbieder(s) dient de zorgaanbieder de dienstverlening af te stemmen met deze betrokken zorgaanbieder(s).

Samenloop Wmo 2015 en Participatiewet

De Participatiewet kan voor veel cliënten mogelijkheden bieden in de verdere verbetering van de levenssituatie van de cliënt. De zorgaanbieder denkt actief mee in de mogelijkheden die de Participatiewet in deze kan bieden voor de cliënten en ondersteunt de cliënt bij de toeleiding naar (aangepast) werk.

24

Privacy en informatie uitwisseling

24.1

De zorgaanbieder is verplicht zich te houden aan privacy wet en regelgeving (Wmo, Jeugdwet en Wet Bescherming Persoonsgegevens). Dit geldt ook voor de samenwerking met de Gemeentelijke Toegangspoort. Daar waar mogelijk en noodzakelijk willen we dat de zorgaanbieder goede afspraken maakt over de uitwisseling van informatie in het belang van de cliënt. De zorgaanbieder geeft zich er rekenschap van dat de Europese verordening (Algemene Verordening Gegevensbescherming) die is aangenomen, direct werking heeft. Alle organisaties in publieke en private sector moeten uiterlijk 25 mei 2018 aan deze nieuwe wetgeving voldoen.

24.2

De gemeente vindt het belangrijk dat uitwisseling van persoonsgegevens goed beveiligd plaatsvindt, onder andere door middel van beveiligd e-mailverkeer. De gemeente sluit daartoe de Gemeentelijke Toegangspoort aan op Zorgmail. De zorgaanbieder heeft de keuze van ditzelfde instrument gebruik te maken, of de beveiligde berichtenuitwisselingsomgeving van de regio te gebruiken of op niet- elektronische wijze te communiceren. Ontwikkelingen op het vlak van beveiligde gegevensuitwisselingen staan niet stil. De gemeente zal tijdig communiceren wat de volgende stappen zijn.   

PRESTATIE-EISEN

25

Cliëntondersteuning

Elke cliënt heeft recht op een onafhankelijke cliëntondersteuning. De zorgaanbieder informeert de cliënt hierover en beperkt zich tot betrokkenheid bij de cliënt op basis van de ondersteunings- en/of zorgbehoefte van desbetreffende cliënt.

26

Cliënt centraal

26.1

De regie op de hulpverlening ligt bij de cliënt, al dan niet samen met familieleden, buren of vrienden uit het eigen netwerk. De zorgaanbieder sluit aan bij de regiemogelijkheden die de cliënten in hun eigen sociaal netwerk hebben.

26.2

De zorgaanbieder betrekt de cliënt bij beslissingen en behandelt de cliënt als een gelijkwaardige gesprekspartner. Praten met de cliënt en niet over de cliënt, naast de cliënt staan en niet er tegenover staan, zijn de uitgangspunten.

26.3

De zorgaanbieder stemt de inzet van ondersteuning af op de agenda van de cliënten of zijn verzorgers/mantelzorgers. Dit is niet van toepassing op beschermd wonen.

26.4

Bij iedere situatie/aanvraag/casus waarbij er signalen, dan wel vermoedens zijn van een mogelijk onveilige situatie voor jeugdige en/of volwassene wordt een veiligheidsinschatting  gedaan en zo nodig wordt er een veiligheidsplan opgezet en uitgevoerd. Een veiligheidsinschatting omvat een beoordeling- en risicotaxatie van de veiligheid van de jeugdige en/of volwassene. Het dient als een signaleringsmiddel voor onveilige situaties en als kapstok voor een open gesprek over een lastig thema. Risicofactoren die kunnen worden benoemd en ingeschat zijn bijvoorbeeld (echt)scheiding, ziekte, werkloosheid, huiselijk geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag, huisvesting en sociaal isolement. Op basis van een veiligheidsinschatting moet worden bepaald welke inzet en/of afspraken nodig zijn om de risico’s te minimaliseren en de veiligheid te verhogen. Gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt bij vermoedens van onveiligheid zijn het ‘Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)’ of de ‘Checklist Veilig Thuis’. Risicotaxatie kan onderdeel uitmaken van de ‘Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’. Bovenstaande is niet van toepassing op beschermd wonen.

27

Tolken (niet van toepassing op beschermd wonen)

Bij de toewijzing van professionals aan cliënten, houdt de zorgaanbieder rekening met de moedertaal van de cliënt. Waar mogelijk zet de zorgaanbieder een professional in die de taal van de cliënt spreekt. Indien dit niet mogelijk is, bekijkt de zorgaanbieder de mogelijkheid om een tolk vanuit het sociale netwerk van cliënt of vanuit vluchtelingenwerk in te zetten.

28

Verwijzers (niet van toepassing op beschermd wonen)

28.1

Bij de Wmo is de Gemeentelijke Toegangspoort de Verwijzer (Sociale Wijkteams ook wel sociale teams, kernteams, regieteams of zorgnetwerken en Veiligheidshuis).

28.2

Bij Jeugdhulp zijn naast de Gemeentelijke Toegangspoort als Verwijzer aangewezen: huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen, medisch specialisten, voogden van gecertificeerde instellingen, rechters, raad van de kinderbescherming en de officier van justitie.

33

Hulpverleningsplan (niet van toepassing op beschermd wonen)

33.1

De zorgaanbieder wijst cliënt op de mogelijkheid om zijn/haar sociale netwerk, waaronder mantelzorger(s), te betrekken bij het opstellen van, en invulling geven aan het hulpverleningsplan en geeft hier, indien gewenst, actief invulling aan.

33.2

De zorgaanbieder werkt -in overleg met cliënt- op basis van een hulpverleningsplan dat is afgestemd op de behoeften van de cliënt.

33.3

De zorgaanbieder stelt altijd een hulpverleningsplan (begeleidings- of behandelplan) op met concrete doelen en daaraan gekoppelde activiteiten/acties om deze doelen te bereiken die overeengekomen zijn met de cliënten, verzorgers en andere betrokkenen uit het sociale netwerk, onderwijs, leerplicht, vrijwilligers, lokale zorgstructuur, (huis)artsen, jeugdgezondheidszorg, zorgaanbieders etc. Als er sprake is van doorverwijzing door een Gemeentelijke Toegangspoort, dan is het hulpverleningsplan gebaseerd op het onderzoeksverslag van de Gemeentelijke Toegangspoort.

In het hulpverleningsplan benoemt de zorgaanbieder de doelen aan de hand van de leefgebieden uit de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) waarop de cliënt problemen ervaart. De gemeente ziet de ZRM niet als instrument voor bekostiging, maar als hulpmiddel voor integrale en resultaatgerichte ondersteuning.

Tijdens het traject, zoekt de zorgaanbieder met de cliënt voortdurend naar mogelijkheden in het voorliggende veld (voorliggende voorzieningen) om aan de gestelde doelen te werken. Te denken valt aan het onder de aandacht brengen van wijkactiviteiten of het zoeken naar lotgenotencontact. Deze activiteiten moeten zichtbaar zijn in het hulpverleningsplan.

De zorgaanbieder legt in het hulpverleningsplan vast wanneer en op welke wijze de doelen worden geëvalueerd. Evaluatie vindt minimaal één keer per jaar plaats. Indien er meerdere professionals zijn betrokken bij een cliënt, maakt een bespreking van de ervaringen van de cliënt met het samenwerkingsverband integraal onderdeel uit van de evaluatie. De zorgaanbieder gebruikt deze informatie om de samenwerking tussen zijn professionals onderling en tussen zijn professionals en professionals van andere organisaties te verbeteren.

In het evaluatieverslag rapporteert de zorgaanbieder in ieder geval over de geboden activiteiten, de bereikte resultaten, de mate van doelrealisatie en een advies over het vervolg. De zorgaanbieder geeft in het evaluatieverslag aan welke gestelde doelen zijn behaald en aan welke doelen nog gewerkt moet worden, dit ook voor een eventuele overdracht naar een andere zorgaanbieder.

In het hulpverleningsplan legt de zorgaanbieder vast op welke wijze de wijzigingen in doelen/acties die voortvloeien uit de evaluatie tussentijds worden teruggekoppeld naar de betrokkenen en de verwijzer.

33.4

In het hulpverleningsplan staat hoe er wordt vormgegeven en gewerkt aan de kantelingsprincipes:

  • Licht en dichtbij: de ondersteuning wordt zo dichtbij mogelijk geboden, bij mensen thuis of op vindplaatsen (zoals scholen en wijkcentra). De aanbieders zijn verplicht zich in te spannen om de hulpverlening zoveel mogelijk lokaal en gebiedsgebonden, afgestemd op de lokale zorg- en welzijnsstructuur en vaste gezichten te leveren en te organiseren;

  • Zelfregie en samenredzaamheid: welke methodieken worden toegepast om eigen regie van de cliënten en hun sociale netwerk te versterken en samen met het netwerk het plan op te stellen en uit te voeren (bij voorkeur Sociale Netwerkstrategieën of Persoonlijk Toekomst Plan), wordt er toegewerkt naar herstel van een zo normaal mogelijke situatie in het gezin?;

  • Het principe ‘één gezin, één plan, één regisseur’: hoe wordt samengewerkt met onderwijs, het sociale netwerk en vrijwilligers (informele hulp), lokale zorgstructuur en andere zorgprofessionals (huisartsen, jeugdgezondheidszorg, leerplicht etc.)? Wie voert indien nodig de casusregie?;

  • Participatie en ‘gewoon meedoen’: stimuleert de zorgaanbieder zoveel mogelijk de deelname aan gewone activiteiten op scholen, wijkactiviteiten of sportverenigingen? Wordt bij jongeren toegewerkt naar zelfstandigheid en participatie?;

  • Collectief boven individueel: wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van het aanbod van vrijwilligersorganisaties, welzijnsvoorzieningen en algemene voorzieningen? Er wordt ook aangeven of individuele jeugdhulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met een motivatie waarom dit al dan niet mogelijk is.

33.5

De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de cliënt de inhoud van het hulpverleningsplan begrijpt en verstrekt de cliënt, indien gewenst, een versie van het hulpverleningsplan.

34

Integraal werken (niet van toepassing op beschermd wonen)

De zorgaanbieder vormt een netwerk rond de cliënt met verwijzer en stemt de ondersteuning af met andere professionele dienstverleners die zorg of jeugdhulp leveren aan de cliënt en het cliëntsysteem (één gezin, één plan, één regisseur). Waar nodig en mogelijk, werkt de zorgaanbieder binnen dit netwerk met een integraal hulpverleningsplan. Uitwisseling van informatie vindt plaats binnen de kaders van de wet.

36

Wijzigen en/of (voortijdig) beëindigen ondersteuning (niet van toepassing op beschermd wonen)

36.1

Professionals van de zorgaanbieder signaleren veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het cliëntsysteem, bijvoorbeeld als de gewenste resultaten niet worden bereikt of omstandigheden verslechteren. De zorgaanbieder past de dienstverlening aan of neemt contact op met een verwijzer voor andere dienstverlening of neemt contact op met de gemeente als daar actie nodig is.

36.2

Indien dienstverlening aan cliënt, op verzoek van cliënt/of gemeente, wordt gestaakt en cliënt ondersteuning van een andere zorgaanbieder gaat afnemen, dan verleent de zorgaanbieder volledige dienstverlening aan cliënt, medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van cliënt naar de door de gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg.

36.3

Op verzoek van de zorgaanbieder kan de ondersteuning aan een cliënt uitsluitend worden gestaakt (voortijdig) indien er zwaarwegende redenen bestaan, verband houdend met de omstandigheden van de cliënt (o.a. ondersteuningsbehoefte, regiemogelijkheden, draagkracht cliëntsysteem), op grond waarvan in redelijkheid niet van de zorgaanbieder kan worden verlangd om de ondersteuning voort te zetten of de ondersteuning niet meer passend is voor de cliënt.

Van de voorgenomen beëindiging doet de zorgaanbieder tijdig schriftelijk en met redenen omkleed melding aan de cliënt en de verwijzer. De zorgaanbieder kan de aangevangen ondersteuning alleen beëindigen nadat er een passend alternatief is gevonden. De zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van cliënten naar de door de gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg.

Bij beëindiging van ondersteuning wordt de reden voor de beëindiging in samenspraak met het cliëntsysteem vastgesteld. De reden wordt opgenomen in het zorgdossier. De zorgaanbieder rapporteert over de redenen beëindiging zorg aan de gemeente.

38

Verlenging maatwerkvoorziening (niet van toepassing op beschermd wonen)

38.1

Indien de cliënt na afloop van een maatwerkvoorziening deze voortgezet wil hebben, moet hij/zij dit minimaal acht weken voor afloop van de beschikking aangeven bij de Gemeentelijke Toegangspoort. De zorgaanbieder kan de cliënt hierbij helpen. Een verzoek tot voortzetting dat minder dan acht weken voor afloop van de beschikking wordt ingediend, is ten tijde van het aflopen van de beschikking mogelijk nog in behandeling.

38.2

Indien de toewijzing afloopt en verlenging van de maatwerkvoorziening gewenst is, dient de zorgaanbieder bij de melding aan de verwijzer ten behoeve van een herindicatie altijd een evaluatieverslag aan te leveren. Bij de evaluatie staat de actuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt centraal.

39

18+/18- (niet van toepassing op beschermd wonen)

De zorgaanbieder draagt zorg voor een goede doorgaande zorglijn van 18- naar 18+. De zorgaanbieder start, samen met de jeugdige, op zestienjarige leeftijd met het maken van een toekomstplan waarbij een regisseur wordt benoemd. Netwerkondersteuning maakt onderdeel uit van het toekomstplan.

40

Samenwerking (niet van toepassing op beschermd wonen)

40.1

Op verzoek van de gemeente participeert de zorgaanbieder in lokale netwerkgesprekken en contractmanagementgesprekken (zie 61).

40.2

De zorgaanbieder zoekt, indien van toepassing, actief samenwerking met de wijkverpleegkundige.

40.3

De zorgaanbieder werkt samen met de mantelzorgers die zijn betrokken bij een cliënt. De zorgaanbieder heeft aandacht en begrip voor de belangen en de positie van de mantelzorgers van een cliënt, betrekt de mantelzorgers bij de ondersteuning en stemt de ondersteuning af op de mantelzorger.

40.4

De zorgaanbieder stemt, in geval er samenloop van zorg en ondersteuning is bij een bepaalde cliënt, ook af met zorgverzekeraars, het zorgkantoor en behandelaars.

40.5

De zorgaanbieder werkt op operationeel-, tactisch- en strategisch niveau samen met alle betrokkenen.

40.6

Samenwerking met het onderwijs bij kinderen en jeugdigen

De zorgaanbieder werkt samen met onderwijs (o.a. leerkrachten, jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk, intern begeleider, zorgcoördinator, leerplichtambtenaar en ambulante begeleider van samenwerkingsverband). Er dient afstemming plaats te vinden tussen eventuele ondersteuning in de thuissituatie en ondersteuning op school.

Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/Passend Onderwijs, zowel met het Primair onderwijs als het Voortgezet Onderwijs. De verbinding zit op een aantal onderdelen maar zeker ook op het goed aansluiten van het VO op het ROC waardoor jeugdigen een goede aansluiting vinden en daarmee de mogelijkheid tot het behalen van een startkwalificatie. Met als doel zoveel mogelijk aan het werk te komen.

De zorgaanbieder houdt rekening met de continuïteit van het onderwijs voor het kind om verzuim zoveel mogelijk te voorkomen. Zorg wordt zoveel mogelijk op school aangeboden.

De zorgaanbieder brengt onderwijs op de hoogte van: wachttijd voor de geïndiceerde hulp, start/voortgang/beëindiging van jeugdhulp, handelingsadvies voor leerkrachten en overige adviezen. Uiteraard binnen de wetten van de privacy.

Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/Passend Onderwijs, zowel met het Primair onderwijs als het Voortgezet Onderwijs waaronder het ROC waardoor jeugdigen een startkwalificatie kunnen behalen en aan het werk komen.

De zorgaanbieder werkt volgens convenant Onderwijs Jeugd augustus 2017.

40.7

Relatie met gedwongen jeugdhulp

De partijen die voor de regio de gedwongen jeugdhulp uitvoeren hebben een subsidiecontract in het kader bestek C2 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Het is van belang om een gedegen samenwerking te realiseren met deze partijen. In bepaalde gevallen hebben deze partijen een door de kinderrechter gemandateerd recht om zorg toe te wijzen.

40.8

Relatie met residentiële jeugdhulp

Het is van belang de verbinding te leggen met residentiële jeugdhulp. Opzet is om zware residentiële zorg te beperken en in plaats daarvan zoveel mogelijk in te zetten kortdurend verblijf de plek te bieden, zodat de jeugdige zoveel mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan worden ondersteund.

40.9

Relatie met inkomensondersteuning – Berg en Dal, Beuningen en Nijmegen

Wat betreft bewindvoering stellen we de eis dat instellingen cliënten niet direct (via de rechter) naar bewindvoerders verwijzen maar deze cliënten met een advies door leiden naar gemeentelijke schuldhulpverlening, waar beoordeeld wordt of bewindvoering wenselijk is of dat een cliënt op een effectievere of efficiëntere wijze geholpen kan worden binnen de keten schuldhulpverlening.

45

Eigen bijdrage Wmo (niet van toepassing op beschermd wonen)

45.1

Voor vragen rondom het bestaan, de reikwijdte en de maximale hoogte van de Eigen Bijdrage verwijst de zorgaanbieder cliënten, indien zij dit verzoeken, naar de Gemeentelijke Toegangspoort. Voor vragen rondom de berekening en de inning van de eigen bijdrage verwijst de zorgaanbieder cliënten, indien zij dit verzoeken, naar het CAK.

45.2

De eigen bijdragen worden (landelijk) geïnd door het CAK. Dit is in een Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd. De gemeente maakt afspraken met de zorgaanbieder over het aanleveren van de gegevens die nodig zijn voor de berekening en inning van de eigen bijdrage aan het CAK. De zorgaanbieder levert de gegevens over de geleverde uren/dagdelen, en eventuele correcties, op periode- en cliëntniveau aan conform het informatiemodel eigen bijdragen ‘iEb’.

45.3

Wanneer de verantwoordelijkheid van het aanleveren van productie gegevens overgaat van zorgaanbieder naar de gemeente dan vervalt voorgaand punt 45.2. De gemeente committeert zichzelf aan een tijdige communicatie hieromtrent.

46

Passende beloning (niet van toepassing op beschermd wonen)

De gemeente hecht veel belang aan goed werkgeverschap, goed bestuur en een passende beloning voor zowel bestuurders als werknemers. Zij stelt daarom de volgende eisen aan de zorgaanbieders:

  • De zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ´goed werkgeverschap´;

  • De zorgaanbieder voldoet aan de wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling);

  • Indien er sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao, past de zorgaanbieder deze toe;

  • Indien er geen sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao dan sluit de zorgaanbieder zoveel mogelijk aan bij de in de betreffende branche gebruikelijke cao of sluit een daarmee gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket af.

  • De zorgaanbieder voldoet aan de Wet Normering Topinkomens (WNT);

  • De zorgaanbieder voldoet aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp;

  • De zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ‘good governance’. Hiertoe hanteert de zorgaanbieder de (meest recente) Governancecode zorg (In 2010 is een zorgbrede Governancecode ingevoerd voor de zorgsector door ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Hieronder vallen ook jeugd-LVB en jeugd-GGZ die deel uitmaken van de jeugdhulp. Onderdeel van de code vormen drie taken van de Raad van Toezicht: het houden van intern toezicht, het regelen van extern toezicht en het maatschappelijk verantwoorden) of, indien deze niet past bij de organisatorische kenmerken van de zorgaanbieder, een eigen Governancecode.

  • De zorgaanbieder die de Governancecode zorg hanteert en die conform de Wet Toelating Zorginstellingen winst mag uitkeren, houdt bij de uitkering van winst rekening met de maatschappelijke doelstelling, positie en belangen (op de korte- en lange termijn) van de zorgorganisatie;

  • De zorgaanbieder stelt personeel dat wordt ingehuurd als payroll- of uitzendkracht gelijk wat betreft de beloning. Daarmee hebben deze inhuurkrachten recht op de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage, naast de andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de uitzend-cao (ABU).

PERSONEEL

47

Personeel (niet van toepassing op beschermd wonen)

47.1

De gemeente hecht veel belang aan toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor alle doelgroepen en een personeelsbeleid dat hierop  aansluit. De zorgaanbieder waarborgt toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor cliënten van alle etnische/culturele achtergronden (cultuursensitief werken).

47.2

De gemeente hecht veel belang aan continuïteit in de ondersteuning. De zorgaanbieder streeft naar een gezonde verhouding tussen vast- en flexibel personeel. Hiertoe wordt een gezond personeelsbestand opgebouwd waarin er wordt gewerkt met vast en flexibel personeel op basis van structureel benodigde zorguren. Het aantal contracturen wordt in overeenstemming gebracht met het benodigd aantal structureel te verlenen (zorg)uren.

47.3

De zorgaanbieder zorgt voor een vertrouwde en stabiele relatie tussen cliënten en professionals. Personele wisselingen worden zoveel mogelijk beperkt om dit te realiseren. De zorgaanbieder zet zoveel mogelijk dezelfde professionals in bij een cliënt.

47.4

De organisatie zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers.

47.5

De zorgaanbieder beschikt over aantoonbaar bekwaam en gekwalificeerd personeel (betaald en onbetaald) voor het uitvoeren van de dienstverlening. De benodigde deskundigheid is vastgesteld per ondersteuningsvorm. De zorgaanbieder voldoet aan deze aanvullende kwalificatie-eisen. De zorgaanbieder moet dit kunnen aantonen.

48

Minimumeisen personeel Wmo (niet van toepassing op beschermd wonen)

48.1

De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het hulpverleningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

48.2

De voorziening Reguliere Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het begeleidingsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

48.3

De voorziening Specialistische Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

48.4

Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

48.5

De voorziening Persoonlijke Verzorging wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Wanneer de cliënt de behoefte heeft aan begeleiding bij persoonlijke verzorging of gebaat is bij een combinatie van beide producten, dan valt de begeleiding onder de bouwsteen ‘begeleiding’. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde professional. Indien deze voorziening wordt uitgevoerd in combinatie met reguliere/specialistische begeleiding, door dezelfde professional, gelden de minimum personeelseisen genoemd bij reguliere/specialistische begeleiding.

49

Minimumeisen personeel jeugd (algemeen) (niet van toepassing op beschermd wonen)

49.1

Het in te zetten hbo en wo geschoold personeel van de zorgaanbieder, die beroepsmatig in contact kan komen met jeugdigen of verzorgers aan wie jeugdhulp is geboden, is geregistreerd in het ´Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)´ of ´Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)´ register. Het in te zetten ondersteunend mbo-geschoold personeel werkt altijd onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional. Het in te zetten personeel van de zorgaanbieder dat de mogelijkheid heeft om zich te registeren in het BIG- of SKJ-register, registreert zich zo snel mogelijk.

LET OP: Vanaf 1 januari 2018 (naar verwachting) is een vooraanmelding in het SKJ-register niet langer gelijk aan een registratie in het SKJ-register. De professionals die vooraangemeld zijn kunnen dan niet langer worden ingezet als geregistreerde professionals. Uiterlijk 1 januari 2018 (naar verwachting) is voor een groot deel van de professionals die zich nu enkel kunnen vooraanmelden volwaardige registratie in het SKJ mogelijk.

49.2

De zorgaanbieder die professionals wil inzetten die op het moment van inschrijving enkel vooraangemeld kunnen zijn in het SKJ-register, meldt de zorgaanbieder na bekendmaking van de eisen voor registratie zo spoedig mogelijk aan de gemeente of deze professionals wel of niet in aanmerking komen voor registratie in het SKJ-register en meldt wanneer deze registratie naar verwachting is geregeld. De zorgaanbieder is verplicht deze registratie binnen redelijke termijn tot stand te brengen.

49.3

De voorzieningen Ambulante (groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG en vaktherapie en Dagbehandeling kunnen alleen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar. Onder regiebehandelaar verstaat de gemeente (conform de brieven van Schippers respectievelijk van 2 juli en 2 september 2013 met kenmerk 129353-106301-CZ / 134895-107364-CZ):

  • Psychiater

  • Klinisch psycholoog

  • Klinisch neuropsycholoog

  • Psychotherapeut

  • Verslavingsarts in profielregister KNMG

  • Verpleegkundig specialist GGZ

  • Gz-psycholoog

  • Kinder- en jeugdpsycholoog NIP (alleen in de GBGGZ)

  • Orthopedagoog-generalist NVO (alleen in de GBGZZ)

De regiebehandelaar is een zorgverlener die bij de patiënt de diagnose stelt en door wie of onder wiens verantwoordelijkheid de behandeling plaatsvindt. Dit houdt in dat de regiebehandelaar verantwoordelijk is voor alle acties die in het kader van de behandeling van een patiënt gedurende het traject plaatsvinden.

De regiebehandelaar heeft een afgeronde ggz-specifieke opleiding en is, met uitzondering van de orthopedagoog-generalist en kinder- en jeugdpsycholoog, BIG-geregistreerd. De orthopedagoog generalist is ingeschreven in het SKJ- en ´Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)´-register. De kinder- en jeugdpsycholoog is ingeschreven in het register van het SKJ en ´Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)´-register. Er wordt van de beroepsgroepen kinder- en jeugdpsycholoog NIP en orthopedagoog-generalist NVO verwacht dat zij zich registreren in het BIG, zodra de mogelijkheid hiertoe ontstaat.

49.4

De regiebehandelaar is in ieder geval aanwezig bij de diagnostiek, het maken van de behandelovereenkomst en de evaluatiegesprekken met de cliënt.

49.5

De regiebehandelaar kan ondersteund worden door medebehandelaars. De medebehandelaar verricht, in het kader van een behandeltraject, zorgactiviteiten onder verantwoordelijkheid van de regiebehandelaar. De medebehandelaar is geregistreerd in het BIG en/of in het SKJ-register.

50

Minimumeisen personeel jeugd Reguliere Begeleiding (in een groep) (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening Reguliere Begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het ondersteuningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een SKJ-geregistreerde professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

51

Minimumeisen personeel jeugd Specialistische Begeleiding (in een groep) (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening Specialistische Begeleiding wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

52

Minimumeisen personeel jeugd Dagbesteding (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

53

Minimumeisen personeel jeugd Dagbehandeling (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening Dagbehandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Deze voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG-geregistreerde regiebehandelaar.

54

Minimumeisen personeel jeugd Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG en vaktherapie (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een de BIG-geregistreerde Gezondheidspsycholoog (GZ) of Arts Verstandelijke Gehandicapte (AVG) (conform beleidsregels NZA, richtlijnen NJI).

De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling vaktherapie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG/NVO/NIP-geregistreerde regiebehandelaar of, in die gevallen waarin er sprake is van J&O of LVG-problematiek en geen sprake is van een psychische stoornis, een BIG-geregistreerde Arts Verstandelijke Gehandicapte.

55

Minimumeisen personeel jeugd Verzorging en Begeleiding (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening Verzorging en Begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

56

Minimumeisen personeel jeugd Kortdurend Verblijf (niet van toepassing op beschermd wonen)

Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

57

Minimumeisen vervoer van/naar Dagbesteding (Wmo en jeugd), Kortdurend Verblijf (Wmo en jeugd) en Dagbehandeling (jeugd) (niet van toepassing op beschermd wonen)

57.1

Voor de voertuigen die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende eisen:

  • dienen te voldoen aan alle relevante bepalingen en door de Rijksdienst door het Wegverkeer te zijn goedgekeurd voor taxivervoer;

  • dienen te zijn voorzien van een verbandtrommel, brandblusser, noodhamer en gordelsnijder;

  • zijn dusdanig ingericht dat de chauffeur vanuit zijn/haar zitplaats altijd alle inzittenden tijdens de rit kan zien;

  • dienen elke klant zicht naar buiten te bieden;

  • zijn voorzien van een kinderslot;

  • alle zitplaatsen zijn voorzien van veiligheidsgordels die geschikt zijn voor alle reizigersgroepen waaronder ook kinderen;

  • zijn rookvrij;

  • bij rolstoelplaatsen: zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de rolstoel en zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de reiziger.

57.2

Voor de chauffeurs die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende kwaliteitseisen:

  • heeft kennis van en affiniteit met de doelgroep;

  • herkent en kan omgaan met de diverse beperkingen en ziektebeelden van de doelgroep;

  • is verantwoordelijk voor veilig vervoer en past de rijstijl aan de weersomstandigheden aan;

  • heeft een servicegerichte en reizigersvriendelijke instelling;

  • past goede sociale vaardigheden toe; is vakkundig, klantvriendelijk, servicegericht, behulpzaam en heeft correcte omgangsvormen

  • gebruikt geen verbaal of fysiek geweld tegen reizigers om welke reden dan ook;

  • verwijdert geen reizigers uit het voertuig tijdens de rit om welke reden dan ook met uitzondering van situaties waarin de veiligheid van chauffeur en/of medereizigers in gevaar is;

  • is in bezit van een EHBO-certificaat.

Indien van belang voor de Cliëntmoet de vervoerder daarnaast voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:

  • het bieden van vastigheid (chauffeurs en route) aan de cliënt;

  • de chauffeur moet in bezit zijn van een certificaat voor omgaan met epilepsie

  • de chauffeur moet weten om te gaan met Cliënten met gedragsproblemen

Voor iedere chauffeur die ingezet wordt voor het vervoer van rolstoelafhankelijke reizigers gelden de volgende aanvullende eisen;

  • heeft ervaring in de omgang met de doelgroep en haar beperkingen

  • bezit praktische vaardigheden betreffende het vervoeren van rolstoelreizigers;

  • beheerst de zit- en til-technieken ten behoeve van passagiers met een fysieke beperking.

57.3

Voor de ritten die worden gemaakt in het kader van het Vervoer gelden de volgende eisen:

  • de maximale duur van de rit voor een cliënt, van thuissituatie naar de voorziening, bedraagt één uur;

  • het op tijd vertrekken van het voertuig en het op tijd aankomen op de bestemming: maximaal een half uur voor afgesproken vertrektijd en half uur na afgesproken aankomsttijd.

58

Minimumeisen casemanagement (niet van toepassing op beschermd wonen)

De voorziening casemanagement wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied.

COMMUNICATIE, CONTROLE EN HANDHAVING

59

Medewerking aan onderzoek

59.1

De zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken.

59.2

Voor zover bij een controle of onderzoek op persoonsniveau een voorafgaande toestemmingverklaring is vereist, is de zorgaanbieder gehouden om deze te vragen aan de betreffende cliënten.

60

Meldplicht

60.1

De zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de vigerende calamiteitenprotocollen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg. Dit betekent in ieder geval dat de zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt bij de Inspectie Jeugdzorg of Inspectie voor de Gezondheidszorg.

60.2

De zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de Leidraad Meldingen van de Wmo-toezichthouder GGD Gelderland-Zuid. Dit betekent in ieder geval dat de zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten die plaatsvinden bij de verstrekking van een voorziening in het kader van de Wmo 2015 zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt aan aangewezen toezichthouder Wmo GGD Gelderland-Zuid.

60.3

De zorgaanbieder is bekend en handelt, wanneer er sprake is van (dreigende) maatschappelijke onrust en/of (verwachte) media-aandacht, conform het ‘Sociaal Calamiteitenprotocol Regio Nijmegen 2015’. Maatschappelijke onrust staat hierbij voor ‘het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvinden die leiden tot subjectieve en/of objectieve problemen op het gebied van openbare orde en veiligheid’.

60.4

De gemeenten zijn verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de kwaliteit van de zorg. Daarom, doet de zorgaanbieder, aanvullend op de wettelijke meldingsplicht aan de met toezicht belaste ambtenaren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg, zo spoedig mogelijk melding aan de gemeente van:

  • Iedere calamiteit en ieder ernstig incident (met grote impact op de maatschappij, de cliënt, zijn/haar omgeving en/of andere betrokkenen);

  • Ieder geweldsincident dat plaatsvindt bij de verstrekking van een voorziening;

  • Elke melding aan of verscherpt toezicht door de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg;

  • Elk onderzoek dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW wordt gestart;

  • Elk definitief rapport dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW is uitgebracht;

  • Feiten en omstandigheden die tot een afwijking van de bepalingen uit de Raamovereenkomst of tot (gedeeltelijke) niet nakoming van de Raamovereenkomst zouden kunnen leiden;

  • Fraude of oneigenlijk gebruik van voorzieningen.

62

Communicatie naar personeel

62.1

De zorgaanbieder informeert zijn personeel over het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg (htttps://robregionijmegen.nl/wordpress/contact/meldpunt-signalen-zorg-in-het-sociaal-domein), een regionaal initiatief van de gemeente in het kader van kwaliteitsmonitoring. Bij het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg worden alle signalen rondom de zorgverlening verzameld. Ook worden er, in samenwerking met alle partijen die betrokken zijn bij kwaliteit, toezicht en handhaving, waar nodig vervolgstappen genomen.

Het Meldpunt is toegankelijk voor cliënten en hun sociale netwerk, verwijzers en toeleiders (inclusief de Gemeentelijke Toegang), en zorgaanbieders. Onder andere vermoedens van fraude, onrechtmatigheid, onheuse bejegening, onvoldoende kwaliteit, onvoldoende samenwerking en niet kantelingsgericht werken, kunnen (anoniem) bij dit Meldpunt worden gemeld.

OVERIGE EISEN

63

Woonplaatsbeginsel (niet van toepassing op beschermd wonen)

63.1

De gemeente verwacht van de zorgaanbieder te werken met de definitie in de Jeugdwet of deze verordening en zich tijdig aan te sluiten bij wijzigingen (Factsheet Woonplaatsbeginsel).

63.2

De zorgaanbieder schat voor aanvang van zorg het woonplaatsbeginsel in en communiceert deze inschatting aan de gemeente. De gemeente stelt vast bij welke gemeente het woonplaatsbeginsel rust.

63.3

Bij verhuizing van de gezagsdrager of een jeugdige onder voogdij naar een gemeente, vertegenwoordigd door de gemeente, waarbij jeugdige en gezagsdrager de dienstverlening door de zorgaanbieder willen continueren, honoreert de gemeente de oorspronkelijk afgegeven beslissing, beschikking of toewijzing van zorg voor de duur waarvoor deze is afgegeven, met een maximum van één jaar.

63.4

De gezagsdrager bepaalt in bovengenoemde situatie of de hulp bij de zorgaanbieder wordt gecontinueerd, of dat een nieuwe hulpverlener wordt gezocht. Alleen in het geval dat de gezagsdrager dit wenst wordt de behandeling bij de zorgaanbieder binnen redelijke termijn stopgezet.

Bijlage 4 Verordening in gewone taal

Dit document heet een ‘verordening’. In een verordening staan regels die de gemeente moet of mag bepalen. De regels die in deze verordening staan, gaan over hulp aan volwassenen en hulp aan jeugdigen. Iedereen die jonger is dan 18 jaar, noemen we een ‘jeugdige’.

In deze bijlage leggen we ‘in gewone taal’ uit wat er in de verordening staat. Om het begrijpelijk te houden is deze tekst niet zo compleet als de verordening zelf (U kunt aan deze verordening geen rechten ontlenen). Wilt u meer (juridische) uitleg, dan kunt u de uitgebreide toelichting lezen. De uitgebreide toelichting is te vinden achter deze uitleg in gewone taal.

Wmo 2015

Als we het hebben over hulp aan volwassenen, dan zult u vaak de woorden ‘Wmo 2015’ tegenkomen. Hiermee bedoelen we de wet waarin staat dat de gemeente hulp aan volwassenen moet bieden.

Jeugdwet

Als we het hebben over hulp aan jeugdigen, dan zult u vaak het woord ‘Jeugdwet’ tegenkomen. Hiermee bedoelen we de wet waarin staat dat de gemeente hulp aan jeugdigen moet bieden.

Hoe kom ik aan hulp?

Heeft iemand hulp nodig, dan kan hij contact zoeken met de gemeente. Het Sociaal Team komt dan op gesprek. Samen wordt bekeken welke hulp nodig is. Het Sociaal Team besluit uiteindelijk welke hulp er nodig is. Dit geldt voor hulp aan volwassenen en voor hulp aan jeugdigen.

Ook een aantal anderen mogen hulp aan jeugdigen toekennen: huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten. Heeft een jeugdige hele zware hulp nodig (bijvoorbeeld dat hij gedwongen bepaalde hulp moet ontvangen of dat hij op een gesloten afdeling opgenomen moet worden), dan mag alleen de kinderrechter dat besluit nemen.

Per artikel: wat staat er?

Artikel 1. Begripsbepalingen

Van een aantal woorden is het belangrijk om precies te begrijpen wat ze betekenen. Die woorden worden in dit artikel beschreven.

Artikel 2. Melding hulpvraag

Heeft u hulp nodig, dan kunt u dit aan de gemeente vragen. De hulp die u vraagt, noemen we de ‘hulpvraag’. Dat u hulp vraagt aan de gemeente, noemen we de ‘melding’. De gemeente laat dan schriftelijk (per brief of per mail) weten dat we de vraag ontvangen hebben. Binnen zes weken nadat u om hulp gevraagd heeft, onderzoeken we wélke hulp u nodig heeft.

U kunt ook een melding doen namens degene die hulp nodig heeft. Bijvoorbeeld omdat u zijn vertegenwoordiger, mantelzorger, familie, partner, buurman of op een andere manier betrokken bent.

Artikel 3. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Weet u niet zo goed hoe u om hulp moet vragen, of ziet u erg op tegen een gesprek met de gemeente? Dan kunt u hulp krijgen om samen te bespreken wat uw vraag precies is en bij wie u moet zijn met uw vraag. Die hulp is gratis en heet ‘onafhankelijke cliëntondersteuning’. U kunt de hulp aanvragen bij MEE Gelderse Poort, via telefoonnummer 088 - 633 00 00 of per e-mail via info@meegeldersepoort.nl

Heeft u vragen, problemen of klachten over de hulp die u ontvangt? Dan kunt u hulp krijgen om die vragen, problemen of klachten duidelijk te verwoorden en te bespreken met de gemeente of zorgaanbieder. Die hulp is gratis en heet ‘vertrouwenspersoon’.

Artikel 4. Vooronderzoek

Heeft u hulp gevraagd aan de gemeente, dan komt iemand van ons Sociaal Team bij u op gesprek. Om dit gesprek zo goed mogelijk met u te voeren, zorgt diegene voor een goede voorbereiding. Heeft hij daarvoor meer informatie van u nodig, dan kan hij u daarom vragen. U zult sowieso een identificatiebewijs moeten laten zien aan de gemeente. Zo weten we zeker dat u hulp aanvraagt voor u zelf en niet voor iemand anders.

Weet u zelf heel goed welke hulp u nodig heeft? Dan kunt u dit opschrijven en aan het Sociaal Team laten weten. Geef daarbij ook aan waarom die hulp een oplossing is voor uw probleem.

Artikel 5. Gesprek

Om een zo goed mogelijk beeld van uw situatie te krijgen, komt iemand van het Sociaal Team bij u op gesprek. Het liefst voeren we dit gesprek bij u thuis. We bespreken met u wat uw vraag is. Ook bespreken we wat u zelf kunt doen om de vraag op te lossen. En of uw netwerk daarbij kan helpen. Is uw vraag daarna nog niet (helemaal) opgelost, dan bespreken we welke hulp u van de gemeente nodig heeft. U mag natuurlijk iemand meenemen naar het gesprek, bijvoorbeeld iemand die u op dit moment soms al helpt. Dit kan heel handig zijn. Diegene kan dan direct met u en ons meedenken.

Artikel 6. Verslag

We maken een verslag van wat er in het gesprek met u besproken is. In dat verslag staat ook welke hulp u van de gemeente krijgt. Vindt u dat het verslag niet goed is of dat er iets mist, dan kunt u dat tegen ons zeggen. Wij zetten dat dan in het verslag. Bent u het niet eens met de hulp die in het verslag staat, dan mag u dat op het verslag schrijven.

Artikel 7. Aanvraag

Om te zorgen dat u de hulp krijgt, hebben we een handtekening van u nodig. Bijvoorbeeld doordat u het verslag ondertekent. Met die handtekening geeft u aan dat u graag gebruik wilt maken van de hulp die wij u aanbieden. Dat heet dan de ‘aanvraag’.

Als wij uw handtekening (de aanvraag) ontvangen hebben, dan sturen we nog een officiële brief waarin staat welke hulp u krijgt en tot wanneer u die hulp krijgt. Dit document heet de ‘beschikking’. Daarmee is alles definitief.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

De hulp die u van ons krijgt noemen we een ‘maatwerkvoorziening’. Dit betekent dat u hulp krijgt die bij u past. We vinden het wel belangrijk dat u alleen hulp ontvangt die u écht nodig heeft. Daarom bespreken we eerst wat u zelf kunt doen en wat uw netwerk kan doen om u te helpen. Ook kijken we of er andere manieren zijn om u te helpen. Alleen als u dan nog steeds niet genoeg geholpen bent, krijgt u hulp van de gemeente.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

Het kan zijn dat u hulp aan ons vraagt en dat wij u die hulp niet geven. Dat is dan bijvoorbeeld omdat u die hulp kunt krijgen van de zorgverzekeraar. Of omdat uw netwerk al zoveel hulp biedt, dat u geen hulp via ons meer nodig heeft. Ook kan het zijn dat u niet in onze gemeente woont. Of dat u zelf had kunnen meewerken om het probleem op te lossen, maar dat u niet wilde meewerken.

Artikel 10. Inhoud beschikking

In artikel 7 werd al gezegd dat u een officieel document van ons krijgt, als we besluiten dat u hulp van ons krijgt. In dat document staat onder andere welke hulp u krijgt en ook op welke manier u die hulp krijgt. U mag namelijk zelf kiezen hoe u de hulp wilt ontvangen:

U kunt ervoor kiezen dat de gemeente alles voor u regelt. Dit heet ‘Zorg in Natura’. Afgekort noemen we dat ‘ZIN’.

Of u kunt ervoor kiezen dat u zelf een aanbieder uitzoekt en een contract met hem afsluit. Dit heet ‘persoonsgebonden budget’. Afgekort noemen we dat ‘pgb’.

Artikel 11. Algemene regels pgb

U mag alleen voor een persoonsgebonden budget kiezen als u 18 jaar of ouder bent. Kiest u voor een persoonsgebonden budget, dan is het belangrijk dat u goed om kunt gaan met verantwoordelijkheden. U wordt dan namelijk zelf werkgever van de zorgaanbieder. Dit betekent dat u een aanbieder moet zoeken die de juiste hulp levert en die daar het juiste tarief voor vraagt. U bent ook zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de hulp en voor het betalen van de aanbieder. Dit betekent dat u ook een administratie bij moet houden. Om zeker te weten dat dit alles u lukt, moet u opschrijven hoe u hiervoor gaat zorgen. U kunt bijvoorbeeld opschrijven dat u iemand anders inschakelt om de administratie voor u bij te houden.

U mag het persoonsgebonden budget alleen gebruiken voor de hulp die wij aan u toegekend hebben.

Artikel 12. Regels voor pgb’s die ingezet worden bij professionals

De aanbieder die u vanuit het persoonsgebonden budget inhuurt, moet goede hulp leveren. De aanbieder moet daarom aan allerlei eisen voldoen. U hoeft de meeste eisen niet zelf te controleren, dat doet de gemeente voor u. Wel moet u zelf controleren dat de aanbieder een Verklaring Omtrent Gedrag heeft. Dit hoeft alleen als in uw gezin een jeugdige aanwezig is. Met de Verklaring Omtrent Gedrag bewijst de hulpverlener dat zijn gedrag in het verleden geen belemmering is om in contact te zijn met een jeugdige.

Artikel 13. Regels voor pgb sociaal netwerk

Vanuit het persoonsgebonden budget kunt u ook iemand uit uw netwerk betalen om de hulp aan u te leveren. U moet wel een goede reden hebben om niet een zorgaanbieder te vragen maar in plaats daarvan iemand uit uw netwerk te betalen. De hulp moet bijvoorbeeld beter en efficiënter zijn. Of hulp vanuit uw netwerk de beste oplossing is, hangt af van de hulp die u nodig heeft en wat het netwerk u daarin kan bieden. Als het gaat om hulp waar een diploma voor nodig is, dan zal diegene uit uw netwerk dat diploma moeten hebben. Ook moet duidelijk zijn waarom diegene betaald moet worden voor de hulp die hij/zij biedt. U kunt dit aangeven bij het Sociaal Team. Zij kijken dan met u of dit de beste oplossing is.

Artikel 14. Regels voor pgb-beheer

Lukt het u niet om zelf alles rondom het persoonsgebonden budget te regelen, dan kunt u iemand uit uw netwerk vragen om dat van u over te nemen. Dit mag alleen als het voor die persoon niet tot overbelasting leidt. Ook kunt u iemand inhuren om alles voor u te regelen. U zult die persoon zelf moeten betalen. U mag die persoon niet vanuit het persoonsgebonden budget betalen.

Voor begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen geldt dat u wel zelf in staat moet zijn om op te komen voor uw belangen. U moet zelf de zorgverleners kunnen aansturen. Kunt u dit niet, dan mag een familielid uit de eerste graad of tweede graad dit van u overnemen. Is dit niet mogelijk, dan ontvangt u geen pgb.

We vinden het belangrijk dat degene die voor u alles regelt rondom het persoonsgebonden budget, iedere maand contact heeft met u en de zorgaanbieder. Hij/zij moet u ondersteunen en opkomen voor wat u belangrijk vindt.

Artikel 15. Controle

Ontvangt u hulp vanuit de gemeente, dan kan de gemeente controleren of de hulp ook echt door u wordt gebruikt. De hulp kan bijvoorbeeld ook zijn dat u een scootmobiel of traplift ontvangen heeft. De gemeente kan dan controleren of de scootmobiel/traplift op de juiste manier wordt gebruikt. Zo is het bijvoorbeeld niet de bedoeling dat u de traplift gebruikt om een kast naar boven te tillen. Of dat u een aanhangwagentje achter uw scootmobiel hangt.

Artikel 16. Bijdrage in de kosten

Het kan zijn dat u moet meebetalen aan de hulp die u ontvangt. Dit heet de ‘bijdrage in de kosten’, of ook wel ‘eigen bijdrage’. Bent u volwassen, dan moet u meestal wel meebetalen. Bent u volwassen maar is de hulp bedoeld voor uw kind, dan hoeft u meestal niet mee te betalen.

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Zorgaanbieders moeten goede zorg leveren. Dit betekent bijvoorbeeld dat ze de goede diploma’s hebben en dat ze goed met u communiceren. Ook moeten ze goed communiceren met anderen waar u hulp van krijgt. Om te controleren of zorgaanbieders dit goed doen, doet de gemeente ieder jaar een onderzoek. In dat onderzoek vragen we u wat u van de hulp vindt en ook wat u van de zorgaanbieder vindt. Op die manier weten we wat uw ervaringen zijn en waar verbetering nodig is.

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Als u of uw hulpverlener te maken krijgt met geweld tijdens het ontvangen van de hulp, dan wordt er onderzoek gedaan naar wat er gebeurd is. Dit geldt ook voor andere ‘incidenten’ of ‘calamiteiten’ die gebeuren tijdens het ontvangen van de hulp. Vermoedt het Sociaal Team dat u of een gezinslid te maken heeft met geweld, dan wordt ook daar onderzoek naar gedaan.

Artikel 19. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Verandert er iets in uw situatie waardoor u geen hulp meer nodig heeft? Of waardoor u andere hulp nodig heeft? Dan moet u dit melden bij het Sociaal Team. Iemand uit het Sociaal Team gaat dan opnieuw met u kijken welke hulp nodig is en past bij uw situatie.

Blijkt dat u bewust belangrijke informatie niet aan ons heeft verteld? Dan kan het Sociaal Team de hulp stoppen en dan kan het zijn dat u moet betalen voor de hulp die u onterecht gekregen heeft.

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Mantelzorgers doen belangrijk en zwaar werk. Mantelzorgers die bij ons geregistreerd zijn krijgen daarom jaarlijks een bedankje voor hun werk. Een mantelzorger kan op de website van de gemeente een formulier vinden om zichzelf te registreren.

Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het is belangrijk dat we aanbieders genoeg betalen voor de hulp die zij leveren, ook als het gaat om materiële hulp (bijvoorbeeld een scootmobiel of woningaanpassing).

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit levering diensten door derden

Het is belangrijk dat we aanbieders genoeg betalen voor de hulp die zij leveren, ook als het gaat om diensten (bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of begeleiding).

Artikel 23. Klachtenregeling

Vindt u dat er niet goed is omgegaan met u en uw vraag om hulp? Dan kunt u een klacht indienen bij de gemeente.

Vindt u dat de zorgaanbieder niet goed is omgegaan met u en uw vraag om hulp? Dan kunt u een klacht indienen bij de aanbieder.

Artikel 24. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

We vinden het belangrijk dat aanbieders bij belangrijke beslissingen ervoor zorgen dat er mensen meedenken die ervaring hebben met het krijgen van die hulp.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Ook voor de gemeente geldt dat we bij het maken van regels zorgen dat er mensen meedenken die ervaring hebben met het krijgen van die hulp. Iedereen kan ooit hulp nodig hebben. Daarom denken niet alleen mensen mee die op dit moment hulp ontvangen, of in het verleden hulp ontvangen hebben. Ook mensen die (nog) geen hulp ontvangen worden gevraagd mee te denken. Daarom wordt deze verordening eerst een tijd neergelegd zodat inwoners erop kunnen reageren. Na die periode worden eventuele opmerkingen beoordeeld en verwerkt. Daarna wordt de verordening pas vastgesteld.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Deze verordening komt in plaats van de vorige verordening. Krijgt u op dit moment hulp van de gemeente dan verandert daar niets aan. Pas als uw indicatie afloopt en u opnieuw hulp nodig heeft dan gelden de nieuwe regels ook voor u. Ook als u in de tussentijd andere hulp nodig heeft, gelden de nieuwe regels voor u.

Artikel 27. Nadere regels en hardheidsclausule

Heeft u dringend andere hulp nodig dan in deze verordening geregeld wordt? Of zorgt uw situatie ervoor dat het niet past bij deze verordening en is er geen andere oplossing mogelijk? Dan kunnen de burgemeester en wethouders bij hoge uitzondering besluiten om af te wijken van de regels die in deze verordening staan. Dit om ervoor te zorgen dat u toch de hulp krijgt die u nodig heeft.

In deze verordening staan regels die nog niet heel concreet en praktisch zijn. De gemeente mag daarom aanvullende regels maken als zij dat wil.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

Hier staat vanaf wanneer de verordening geldig is. En hoe de verordening heet.

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Mook en Middelaar 2020

Algemeen

Voor een uitleg ‘in gewone taal’ van deze verordening, zie bijlage 4.

In deze verordening staan de regels die de gemeente volgens de Wmo 2015 en de Jeugdwet moet of mag bepalen.

Sinds 2015 zijn de taken van de gemeente uitgebreid met een aantal nieuwe ondersteuningsvormen onder de Wmo en veel nieuwe ondersteuningsvormen onder de Jeugdwet. Bij al deze taken staat centraal dat er eerst bekeken wordt wat er mag en kan worden verwacht van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Als het nodig is kan het college de cliënt de mogelijkheid bieden om gebruik te maken van een algemene voorziening. Volstaat dat niet, dan kan het college een maatwerkvoorziening toekennen. Dit met als doel dat de cliënt beter in staat is om deel te nemen aan de maatschappij en hierin zelfstandig te functioneren.

Toegankelijkheid ondersteuning

Ondersteuning vanuit de Wmo en de Jeugdwet kan ‘vrij-toegankelijk’ of ‘niet vrij-toegankelijk’ zijn:

  • Voor vrij-toegankelijke ondersteuning is geen verwijzing of besluit van het college nodig. Cliënten zijn vrij om hier gebruik van te maken en kunnen rechtstreeks contact opnemen met de aanbieder.

  • Voor niet vrij-toegankelijke ondersteuning is wel een verwijzing of besluit van het college nodig. Er wordt dan onderzoek gedaan naar de situatie van de aanvrager, onder andere door een gesprek met hem te voeren. Er wordt dan ook beoordeeld of een vrij-toegankelijke ondersteuning past bij de situatie van de cliënt. Zo ja, dan wordt eerst verkend of de vrij-toegankelijke ondersteuning de hulpvraag van de cliënt voldoende wegneemt. Als het college besluit dat niet vrij-toegankelijke ondersteuning noodzakelijk is dan volgt er een formeel besluit. Daarna kan de cliënt van deze ondersteuning gebruik maken.

Toeleiding naar niet vrij-toegankelijke ondersteuning

Ondersteuning vanuit de Wmo wordt door het college toegekend aan de cliënt. Het college neemt een besluit en verwijst de cliënt naar de aangewezen aanbieder. Voor ondersteuning vanuit de Jeugdwet geldt dit ook, maar is het college niet de enige toeleider. Naast het college kunnen ook de volgende partijen doorverwijzen naar ondersteuning vanuit de Jeugdwet:

  • Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten:

    Deze verwijzers kunnen bepalen dát de cliënt ondersteuning nodig heeft en verwijzen naar een aanbieder (die door de gemeente is gecontracteerd). Deze verwijzers bepalen echter niet wélke ondersteuning de cliënt nodig heeft. Het is dan vaak de aanbieder die bepaalt welke voorziening nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). De aanbieder moet zich houden aan de afspraken die hij hierover gemaakt heeft met de gemeente. Deze afspraken gaan vooral over afstemming met elkaar zodat het principe van ‘één gezin, één regisseur, één plan’ wordt geborgd. Ook moet de aanbieder rekening houden met de regels die de gemeente in de verordening heeft gesteld. De gemeente speelt geen nadrukkelijke rol in de toeleiding door huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten. Wel legt de gemeente de verwijzing van deze verwijzers vast in een beschikking (artikel 2 lid 6).

  • Gecertificeerde instellingen (GI’s), kinderrechters, Openbaar Ministerie (OM) en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting:

    Kinderrechters kunnen kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen tot jeugdreclassering nemen. De GI’s voeren dit vervolgens uit, maar moeten hierover verplicht overleg voeren met de gemeente. De gemeente moet de jeugdhulp inzetten die de GI’s nodig vinden om de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering uit te voeren. Het gaat immers om een besluit dat door de rechter genomen is. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, dan wijst hij in de beschikking aan welke GI die maatregel moet uitvoeren. De rechter kan dit omdat de Raad van de Kinderbescherming hierover adviseert, na overleg te hebben gevoerd met de gemeente.

    De toegang door deze verwijzers is geregeld in de Jeugdwet en komt daarom verder niet terug in deze verordening.

  • Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK):

    Het AMHK heeft inmiddels de naam Veilig Thuis gekregen. Veilig Thuis geeft advies als er sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling en ook als hier slechts vermoedens van zijn. Als het nodig is dan onderzoekt Veilig Thuis na een melding of er sprake is van kindermishandeling. Willen ouders niet dat er jeugdhulp ingezet wordt, dan kan Veilig Thuis een rol spelen in het motiveren van deze ouders. Ook legt Veilig Thuis contacten met de hulpverlening.

    Ook deze vorm van verwijzing is al geregeld in de Jeugdwet en komt verder niet terug in deze verordening.

Mandatering

De Wmo 2015, de Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal vaak namens het college gedaan worden. Namelijk door deskundige consulenten, ambtenaren of aanbieders die hiervoor mandaat gekregen hebben van het college. Waar in deze verordening en in de wet dus ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten en niet-ondergeschikten (op grond van de Awb). Een niet-ondergeschikte mag alleen rechten en plichten van cliënten vaststellen als het een aanbieder is die hiervoor mandaat heeft gekregen (artikel 2.6.3 Wmo 2015 en artikel 2.11 lid 1 Jeugdwet). Voor ondergeschikten geldt dat het mandaat om rechten en plichten van cliënten vast te stellen niet alleen beperkt is tot aanbieders.

Wettelijke kaders

Hierna volgt een hele opsomming van artikelen in de Wmo 2015 en Jeugdwet die bepalen wat we als gemeente in de verordening op moeten nemen.

De gemeente moet in de verordening regels vaststellen omwille van de uitvoering van het beleidsplan inzake ondersteuning vanuit de Wmo (artikel 2.1.3 lid 1 Wmo 2015). In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

  • op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

  • op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld;

  • welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten; ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

  • ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

  • op welke wijze ingezetenen, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

  • op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.4a, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

  • bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

  • de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een pgb, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn partner;

  • bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK worden vastgesteld en geïnd;

  • bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;

  • bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

  • bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9 van de Jeugdwet bieden verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015, en de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van ingezetenen en de gemeente.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 en artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Niet ieder begrip heeft een toelichting nodig. Hieronder worden een aantal minder eenduidige begrippen wel nader toegelicht.

c: algemeen gebruikelijke voorziening

Met deze term worden voorzieningen bedoeld die voor inwoners beschikbaar zijn, ook als de inwoner geen beperkingen heeft. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt die de cliënt (rekening houdend met zijn omstandigheden) zelf had kunnen kopen of gebruiken. Toch moet het college wel onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor deze specifieke cliënt: had hij over de voorzieningen kunnen beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad?

f. bijdrage in de kosten

Het college mag de cliënt vragen om een bijdrage te leveren in de kosten (artikel 2.1.4 en 2.1.4a Wmo 2015). De cliënt moet dit dan betalen. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt welke ruimte het college (bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage.

Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage in de kosten worden gevraagd (behalve voor cliëntondersteuning). Deze bijdrage kan niet inkomensafhankelijk zijn.

h. gebruikelijke hulp in relatie tot jeugdhulp

In de Wmo 2015 is gebruikelijke hulp gedefinieerd, wat inhoudt dat de gemeente geen ondersteuning hoeft te bieden als die ondersteuning normaal gesproken binnen de huiselijke kring wordt opgelost. Omdat het begrip in de Jeugdwet niet voorkomt, is het in deze verordening opgenomen. Er is geen reden waarom deze logica niet ook zou opgaan voor jeugdhulp.

i. gesprek

Met gesprek bedoelen we hier dat het college contact opneemt met degene die ondersteuning aanvraagt. Samen wordt de situatie geïnventariseerd: wat kan iemand op eigen kracht, met mantelzorg of met hulp van anderen uit zijn sociaal netwerk? Welke algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen zijn er om de hulpvraag te verminderen of weg te nemen? Welke maatwerkvoorziening is nodig?

j. hulpvraag

Als iemand ondersteuning aanvraagt bij het college (of een andere organisatie), dan moet eerst duidelijk worden wat zijn hulpvraag precies is. Meldt de betrokkene zich voor het eerst dan is vaak namelijk nog niet duidelijk of en op welke manier het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek is nodig.

k. ingezetene

Voor ondersteuning vanuit de Wmo 2015 geldt dat de cliënt ingezetene van de gemeente moet zijn om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 Wmo). Met ‘wonen’ wordt de feitelijke verblijfplaats van de cliënt bedoeld. De Basisregistratie personen (Brp) is hier een belangrijke aanwijzing voor, maar is niet doorslaggevend (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 Wmo). Er moet gekeken worden naar concrete feiten en omstandigheden.

Deze term is relevant voor ondersteuning die vanuit de Wmo 2015 geboden wordt. De Jeugdwet kent zijn eigen woonplaatsbeginsel.

n. melding

Iedereen kan zich met een hulpvraag bij zijn gemeente melden. Na deze melding stelt het college (in overleg met de cliënt) zo snel mogelijk een onderzoek in. Vraagt iemand alleen om informatie (bijvoorbeeld over de beschikbaarheid van een algemene voorziening) of geeft hij aan dat hij gebruik wil maken van een algemene voorziening, dan is er geen reden om een onderzoek in te stellen.

Artikel 2. Melding hulpvraag

Dit artikel is opgenomen om ervoor te zorgen dat de procedure rondom een melding zorgvuldig verloopt. Ook staat in dit artikel op welke manier een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.3 Wmo 2015 en artikel 2.9 Jeugdwet).

Lid 1

De melding kan door de cliënt zelf gedaan worden maar ook door een ‘naaste’, bijvoorbeeld zijn vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene.

De melding is vormvrij en kan schriftelijk, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. In de praktijk zal het college de procedure (melding, onderzoek en verslag) laten uitvoeren door deskundigen. Ook op andere plaatsen waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college besluiten om dit door anderen uit te laten voeren (de bevoegdheid wordt dan gemandateerd op basis van de Algemene wet bestuursrecht).

In gemeente Mook en Middelaar kan de melding worden gedaan bij het Sociaal Team.

Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Denk bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Participatiewet en de Leerplichtwet.

Lid 2

De wet bepaalt dat het college een elektronisch ingediende vraag moet bevestigen (4:3a Awb) en dat dit schriftelijk moet (artikel 2.3.2 Wmo 2015). Vaak zal het college dit elektronisch doen (per e-mail).

Lid 3

Dat het college onderzoek moet doen nadat een cliënt een melding doet is al wettelijk bepaald (artikel 2.3.2 Wmo 2015 en artikel 2.3 Jeugdwet). De Wmo 2015 bepaalt dat het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (artikel 2.3.2). De Jeugdwet geeft hier geen termijn voor. We vinden het gewenst om ook voor ondersteuning vanuit de Jeugdwet hetzelfde werkproces en dezelfde termijnen te hanteren. Daarom wordt in dit lid de termijn van 6 weken genoemd.

Lid 4

Als een situatie zo zorgelijk is dat er sprake is van spoed, dan hoeft de procedure niet eerst volledig doorlopen te zijn. Er wordt dan al een passende (tijdelijke) maatwerkvoorziening toegekend voordat het onderzoek afgerond is (artikel 2.3.3 Wmo 2015, 2.6 Jeugdwet).

Lid 5

Het college is niet de enige verwijzer naar ondersteuning vanuit de Jeugdwet. Ook de huisarts, medisch specialist en jeugdarts mogen daar naar verwijzen (artikel 2.6 Jeugdwet). De cliënt mag met deze verwijzing rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder is vaak degene die (na de verwijzing) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. In overleg met de jeugdige of ouder(s) bepaalt hij wat de concrete inhoud, vorm en duur van de benodigde jeugdhulp is.

Lid 6

Het college legt het toekennen (of afwijzen) van de maatwerkvoorziening in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige en/of zijn ouders. Ook als de verwijzing gedaan is door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

Artikel 3. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon

Lid 1

Het college moet ervoor zorgen dat cliënten gebruik kunnen maken van cliëntondersteuning (artikel 2.2.4 Wmo 2015). Cliënten kunnen daar gratis informatie krijgen, advies vragen en hulp ontvangen als ze een aanvraag in willen dienen voor ondersteuning vanuit de gemeente. De cliëntondersteuning kan bijvoorbeeld helpen om de vraag van de cliënt duidelijk te krijgen.

Lid 2

Het college moet ervoor zorgen dat er een vertrouwenspersoon is waar jeugdigen en hun (pleeg)ouder(s) gebruik van kunnen maken (artikel 2.6, lid 1f Jeugdwet). De vertrouwenspersoon moet onafhankelijk, beschikbaar en toegankelijk zijn. Cliënten kunnen bij de vertrouwenspersoon terecht met vragen en/of klachten over jeugdhulp. In onze gemeente bieden het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) en de Zorgbelangorganisaties een vertrouwenspersoon aan. In paragraaf 4.1 van Besluit Jeugdwet staan de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Lid 3

Na de melding van een hulpvraag moet het college de cliënt vertellen over de mogelijkheid van cliëntondersteuning (artikel 2.3.2, lid 3 Wmo 2015). Gaat de hulpvraag over jeugdhulp dan wijst het college ook op de mogelijkheid van een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 4. Vooronderzoek

Ook dit artikel is opgenomen om ervoor te zorgen dat de procedure rondom een melding zorgvuldig verloopt.

Lid 1

Tijdens de voorbereiding op het gesprek wordt (in overleg met de cliënt) in kaart gebracht welke gegevens van de cliënt al bekend zijn. Dit zodat de cliënt niet onnodig belast wordt met vragen over zaken die al bij ons bekend zijn. Het hangt van de melding af hoe uitgebreid dit vooronderzoek is. Vervolgens wordt samen met de cliënt een datum, tijd en plaats afgesproken voor het gesprek.

Voor lid 1 en lid 2 geldt dat de privacy van de cliënt beschermd moet worden (Wmo 2015, Jeugdwet en privacywetgeving).

Lid 2

Aan de cliënt kan gevraagd worden om informatie aan te leveren (artikel 2.3.2, lid 7 Wmo 2015 en artikel 8.1.2, lid 3 Jeugdwet). De gemeente is in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen (artikel 2.3.4 Wmo 2015). De cliënt moet daarom altijd een identificatiedocument laten zien. Alleen als het gaat om spoed en de cliënt op dat moment geen identificatiedocument kan laten zien kan er een uitzondering worden gemaakt.

Lid 3

Als er al genoeg over de cliënt bekend is dan kan het college in overleg met de cliënt besluiten om geen vooronderzoek te doen. Dit om te voorkomen dat er onnodig werk gedaan wordt.

Lid 4

Een cliënt die ondersteuning vanuit de Wmo 2015 wil, mag een persoonlijk plan of een familieplan opstellen. In dat plan kan hij beschrijven welke mogelijkheden hij zelf ziet om de problemen op te lossen. Het college moet cliënten ervan op de hoogte brengen dat zij zo’n plan op mogen stellen (artikel 2.3.2, lid 2 Wmo 2015). Vanuit de Jeugdwet geldt deze verplichting niet, maar met lid 4 in de verordening bieden we cliënten en ouder(s) wel de mogelijkheid om ook een plan op te stellen.

Artikel 5. Gesprek

In dit artikel staan regels die ervoor zorgen dat het college uiteindelijk een goed en onderbouwd besluit kan nemen (artikel 2.1.3, lid 1 en 2 Wmo 2015 en artikel 2.9 Jeugdwet).

Lid 1

Na het vooronderzoek gaat het college in gesprek met degene die de melding heeft gedaan (artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015). Het college laat dit gesprek voeren door een deskundige. Als er mantelzorgers bij de cliënt betrokken zijn dan is het wenselijk dat zij ook bij het gesprek aanwezig zijn. Er mogen ook nog anderen bij het gesprek aanwezig zijn als de cliënt dat wenst of als dit nodig is volgens het college. Als het kan dan vindt het gesprek bij de cliënt thuis plaats. Vooral als het gaat om een woningaanpassing, dan is het belangrijk om bij de cliënt thuis te komen zodat naar een goede oplossing gezocht kan worden.

Lid 2

Voor sommige cliënten is het spannend om een gesprek met de gemeente te voeren. Het is daarom goed als de cliënt weet wat hij van het gesprek kan verwachten en wat er na het gesprek verder gebeurt. Het college informeert de cliënt hierover en over de rechten en plichten die de cliënt heeft. Zoals eerder aangegeven wordt de cliënt er ook op gewezen dat het mogelijk is om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

Lid 3

Een goed gesprek is belangrijk om helder te krijgen wat precies de hulpvraag van de cliënt is en wat zijn behoeften en de gewenste resultaten zijn. Tijdens het gesprek wordt achterhaald wat de cliënt kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Hierbij wordt gekeken naar wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van zijn sociaal netwerk of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen. Op die manier wordt verkend of met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is. Ook wordt bekeken of er sprake is van een voorliggende voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 of de Jeugdwet valt. De Wmo 2015, de Jeugdwet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure vast.

Onder de ‘oude’ Wmo bestond het recht op compensatie. Dat is met de Wmo 2015 komen te vervallen, maar wel heeft de cliënt recht op een zorgvuldig proces. Ook in de Jeugdwet is deze omslag gemaakt. Het doel blijft echter overeind: cliënten krijgen de hulp die nodig is en die passend is bij hun situatie. Deze ondersteuning moet ervoor zorgen dat de eigen kracht van de cliënt versterkt wordt. En als het om een jeugdige gaat dan is ook het doel dat het gezin beter in staat wordt om voor de jeugdige te zorgen en problemen op te lossen.

Om achteraf te bepalen of de ondersteuning effectief is geweest, wordt vooral gekeken of de cliënt zelf vindt dat hij dankzij de ondersteuning nu meer zelfredzaam is en beter kan participeren in de maatschappij (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183).

Lid 4

Als de cliënt besloten heeft om inderdaad een persoonlijk plan op te stellen dan moet het college dat plan betrekken bij het onderzoek (artikel 2.3.2, lid 5 Wmo 2015). Deze verplichting geldt niet voor de Jeugdwet, maar door het hier als lid op te nemen leggen we onszelf die verplichting wel op.

Lid 5

Het gesprek hoeft natuurlijk niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij het college en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6. Verslag

Dit artikel is opgenomen om ervoor te zorgen dat dossiers zorgvuldig opgesteld worden en de cliënt op de hoogte is van de uitkomsten van het onderzoek (artikel 2.3.2, lid 8 Wmo 2015).

Lid 1

Er moet altijd een schriftelijk verslag worden gemaakt van het onderzoek, inclusief wat besproken is tijdens het gesprek. Als de cliënt een persoonlijk plan heeft ingediend dan wordt dat ook opgenomen in het verslag. Een goed verslag maakt het voor de gemeente mogelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag. Daarnaast is het verslag een handige manier om met de cliënt te checken of we het gesprek hetzelfde ervaren hebben.

Afhankelijk van de complexiteit en de uitkomst van het gesprek kan het verslag heel kort zijn of juist langer. Het verslag kan functioneren als een plan waarin afspraken en verplichtingen staan en waarover de cliënt en het college overeenstemming hebben bereikt. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Lid 2

Na het gesprek moet de cliënt dit verslag zo snel mogelijk ontvangen zodat hij het verslag kan gebruiken om een maatwerkvoorziening aan te vragen (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33).

Lid 3

Als de cliënt opmerkingen of aanvullingen heeft op het verslag dan worden die eraan toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

Lid 1

De cliënt kan zelf een aanvraag indienen of hij kan iemand machtigen. Diegene kan dan de aanvraag namens de cliënt indienen. Is de cliënt niet in staat om op te komen voor zijn eigen belangen dan kan zijn vertegenwoordiger de aanvraag indienen. Dit is dus minder ruim dan de personen die een melding namens de cliënt mogen doen. De reden hiervoor is dat het gaat om een formele aanvraag met rechtsgevolgen.

De cliënt kan in onze gemeente de aanvraag ook elektronisch (bijvoorbeeld per e-mail) doen (artikel 2:15 Awb).

Lid 2

Het gespreksverslag kan gezien worden als aanvraag, maar dan moet dat verslag wel ondertekend zijn. Als er echter teveel tijd zit tussen de ondertekening van het verslag en de aanvraagdatum, dan kan het college besluiten dat het verslag niet meer actueel is.

Lid 3

Een aanvraag voor ondersteuning kan pas worden ingediend nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd (artikel 2.3.2 Wmo 2015). Tenzij besloten is om van het onderzoek af te zien. Of tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Lid 4

Binnen twee weken nadat het college de aanvraag ontvangen heeft, moet de beschikking worden afgegeven. Voor hulp vanuit de Wmo is dit verplicht (artikel 2.3.5, tweede lid Wmo 2015), voor hulp vanuit de Jeugdwet niet. We hebben echter besloten om één lijn te trekken en deze termijn dus ook toe te passen op hulp vanuit de Jeugdwet.

Lid 5

Voor gesloten jeugdhulp in het vrijwillig kader (dit betekent dat het met instemming van de ouders is) gelden andere regels. Jeugdigen kunnen alleen in gesloten setting geplaatst worden via de kinderrechter (artikel 6.1 Jeugdwet)

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In dit artikel staat welke afwegingen gemaakt worden voordat het college besluit of een maatwerkvoorziening toegekend wordt (artikel 2.1.3 lid 2a Wmo 2015 en artikel 2.9 a Jeugdwet).

Lid 1

Het eerder genoemde verslag dat gemaakt wordt na het vooronderzoek en gesprek, is de basis waarop het college besluit om ondersteuning vanuit de Wmo of Jeugdwet toe te kennen.

Lid 2 en 3

Eerst wordt gekeken wat een cliënt op eigen kracht of met behulp van zijn netwerk kan. Ook worden voorliggende voorzieningen verkend. Pas als duidelijk is dat dit de hulpvraag niet genoeg wegneemt, wordt verkend of er ondersteuning vanuit de Jeugdwet of Wmo nodig is.

Ondersteuning vanuit de Wmo en Jeugdwet wordt altijd toegekend op basis van maatwerk (memorie van toelichting Wmo: TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134 en memorie van toelichting Jeugdwet: TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, blz. 3 en 7). Dit betekent dat mensen met een vergelijkbare hulpvraag toch verschillende ondersteuning toegekend kunnen krijgen, bijvoorbeeld omdat de situaties van deze personen van elkaar verschillen. Er wordt dan gezocht naar de ondersteuning die het beste past bij deze persoon en situatie. Ook tussen gemeenten zullen verschillen zijn: de behoeften van inwoners kunnen per gemeente verschillen, net als de sociale en fysieke infrastructuur van de gemeente. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk.

Om zoveel mogelijk sprake te laten zijn van maatwerk is het niet mogelijk en wenselijk om in de verordening alles dicht te timmeren. Wel moeten we afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening krijgt en dat is gedaan in lid 2 en 3.

Met langdurig (lid 3c) bedoelen we dat de cliënt voor langere tijd aangewezen moet zijn op de voorziening. Iemand die tijdelijk beperkt is (bijvoorbeeld door een ongeluk) en waarvan al bekend is dat die beperkingen niet blijvend zijn, zal dus geen voorziening vanuit de Wmo ontvangen. Diegene kan een voorziening ontvangen vanuit de Zorgverzekeringswet. Er is één uitzondering, namelijk kortdurende huishoudelijke hulp. Kortdurende huishoudelijke hulp (bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname) valt wel onder de Wmo.

Lid 4

In dit lid gaat het om materiële voorzieningen die verstrekt worden vanuit de Wmo. Er wordt beschreven wanneer het college ervoor zorgt dat een voorziening vervangen wordt door een vergelijkbare voorziening. We verwachten van cliënten dat ze zorgvuldig omgaan met de voorziening die ze ontvangen hebben.

Artikel 9 Afwijzingsgronden

Afwijzingsgronden staan in de verordening zodat cliënten weten in welke gevallen de gemeente geen ondersteuning vanuit de Wmo of Jeugdwet biedt. Daarnaast zijn we wettelijk verplicht om dit vast te leggen (artikel 2.1.3, lid 2a Wmo 2015 en artikel 2.9 a Jeugdwet).

Lid 1

  • a.

    In de Jeugdwet wordt afgebakend dat andere wetten voorliggend zijn op de Jeugdwet (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). In de Wmo 2015 staat dit niet en daarom is dit lid opgenomen. Ook voor ondersteuning vanuit de Wmo geldt dat andere wetten voorliggend zijn.

  • b.

    Dit is een herhaling van wat al in de wet staat (artikel 2.3.5 lid 3 en 4 Wmo 2015 en artikel 2.3 Jeugdwet). Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.

  • c.

    Zoals al eerder genoemd gaat een algemene voorziening voor op een maatwerkvoorziening.

  • d.

    Het is niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt die de cliënt (rekening houdend met zijn omstandigheden) zelf had kunnen kopen of gebruiken. Toch moet het college wel onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor deze specifieke cliënt: had hij over de voorzieningen kunnen beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad? Bij die beoordeling kunnen de volgende criteria een rol spelen:

    - Is de voorziening gewoon te koop?

    - Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

    - Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

  • e.

    Om in aanmerking te komen voor ondersteuning moet de cliënt ingezetene zijn van de gemeente of (als het om een jeugdige gaat) volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen (artikel 1.2.1 Wmo 2015 en artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet).

    Met ingezetene wordt de feitelijke verblijfplaats van de cliënt bedoeld. De Basisregistratie personen (Brp) is hier een belangrijke aanwijzing voor, maar is niet doorslaggevend (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 Wmo). Er moet gekeken worden naar concrete feiten en omstandigheden.

    Voor beschermd wonen en opvang gelden andere regels. Om daarvoor in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet per se van de gemeente waar hij de aanvraag indient.

  • f.

    Hier wordt de situatie bedoeld dat de cliënt na de melding (en voor de beschikking) zelf een maatwerkvoorziening heeft gekocht of ingezet. Dit is niet de bedoeling omdat het college dan nog niet akkoord is. Het kan zijn dat de ingekochte/ingezette voorziening uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college besluit.

  • g.

    Dit lid is opgenomen om te voorkomen dat een hulpvraag dubbel wordt opgelost. Het kan natuurlijk zijn dat voor één hulpvraag meerdere voorzieningen nodig zijn. Maar als de hulpvraag al voldoende geholpen is met (een) bepaalde voorziening(en) dan is het niet de bedoeling dat er nog extra voorzieningen verstrekt worden.

  • h.

    We verwachten van cliënten dat ze eerst eigen oplossingen inzetten of hulp vragen in het netwerk. Op deze manier blijven cliënten in hun eigen kracht staan en draagt dit bij aan zelfredzaamheid en participatie. Bij het compenseren van beperkingen houden we dus rekening met de keuzes die de cliënt maakt in het leven, waarbij we rekening houden met de situatie van de cliënt. Met ‘geschikte keuzes’ bedoelen we dat de cliënt keuzes maakt die de zelfredzaamheid en participatie bevorderen en niet doen afnemen.

  • i.

    Als de beperkingen van de cliënt er niet voor zorgen dat de cliënt daardoor meer uitgaven heeft, dan vindt daarvoor geen compensatie plaats. Misschien zal de cliënt zijn uitgaven aan andere dingen besteden dan voorheen, maar het gaat erom dat de totale uitgaven niet aanzienlijk meer zijn.

  • j.

    De gemeente mag volstaan met de goedkoopst adequate voorziening (naar objectieve maatstaven gemeten). Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, komen in principe dus niet voor vergoeding in aanmerking. Soms gaat een duurder product langer mee en is dus uiteindelijk goedkoper. Er moet dan ook bij een verantwoord niveau worden aangesloten (maar ook niet meer dan dat). Het is wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, maar alleen als de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Lid 2

In dit lid staan afwijzingsgronden voor woonvoorzieningen.

  • a.

    Als de cliënt beperkingen ervaart door materialen die gebruikt zijn in de woning, dan moet de cliënt die materialen zelf vervangen. Denk bijvoorbeeld aan vloerbedekking waardoor de cliënt last heeft van zware allergie.

  • b.

    De compensatie vanuit de Wmo is bedoeld voor woonhuizen, waar de cliënt intensief en langdurig zal verblijven.

  • c.

    Woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten vallen in principe niet onder de Wmo 2015.

  • d.

    Is een woongebouw gericht op personen met een beperking of ouderen maar zijn er voorzieningen nodig, dan wordt eerst gekeken of deze voorzieningen mee kunnen worden genomen bij (nieuw)bouw of renovatie. Levert dat weinig meerkosten op, dan verstrekt de gemeente geen woonvoorziening.

  • e.

    Is er een geschikte woning beschikbaar voor de cliënt en hij besluit daar niet naartoe te verhuizen, dan verstrekt de gemeente geen woonvoorziening.

Lid 3

Beschermd wonen is bedoeld voor mensen met complexe en meervoudige problematiek. Is een cliënt uitsluitend dakloos of uitsluitend slachtoffer van huiselijk geweld, dan is er geen sprake van meervoudige problematiek.

In de financiële bijlage is meer opgenomen over de regels bij beschermd wonen (bijlage 2, artikel 9 lid 3).

Lid 4

Het is belangrijk dat de opvang een veilige plek blijft voor iedereen die daar komt. Daarom worden de eisen in dit lid gesteld. Geweld en agressief gedrag wordt niet getolereerd. Is er sprake van bijvoorbeeld een ernstige verslaving of acute psychische problematiek waarvoor behandeling met opname in een instelling of kliniek noodzakelijk is, dan is opvang vanuit de Wmo ook niet passend.

In de financiële bijlage is meer opgenomen over de regels bij maatschappelijke opvang (bijlage 2, artikel 9 lid 4).

Lid 5

De gemeente beoordeelt of een cliënt voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. Artikelen 11 t/m 14 geven de voorwaarden. Voldoet een cliënt hier niet aan dan krijgt hij geen pgb toegekend.

Lid 6

Het komt voor dat huurcontracten gekoppeld zijn aan zorgafname. Dit betekent dat een cliënt moet verhuizen als hij/zij wil overstappen naar een andere zorgaanbieder. Daarnaast is het dan niet duidelijk uit welke gelden de huur betaald wordt. Dit vinden we een ongewenste gang van zaken. Door wonen en zorg contractueel samen te brengen, vertroebelt het toezicht op de kwaliteit van ondersteuning. Daarnaast leidt dit tot oneigenlijke dubbele financiële belangen. Daarom is het voortaan alleen toegestaan dat een huurcontract gekoppeld is aan zorgafname als de zorg en het wonen onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Denk hierbij aan beschermd wonen.

Artikel 10. Inhoud beschikking

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor wat er in een beschikking moet staan. Dat is overzichtelijk opgenomen in dit artikel. Een cliënt kan in bezwaar gaan tegen een beschikking. Bijvoorbeeld omdat hij van mening is dat het college ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie. Is de cliënt het ook niet eens met de beslissing die genomen wordt na zijn bezwaar? Dan kan hij daartegen in beroep gaan. De rechter toetst dan of de gemeente zich gehouden heeft aan de voorgeschreven procedures, of het onderzoek naar de omstandigheden van de cliënt op adequate wijze is verricht en of de toegekende ondersteuning passend is. Het uiteindelijke doel is dat de cliënt zoveel mogelijk zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren. Dit zodat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven en gezond en veilig (op) kan groeien, richting zelfstandigheid.

In lid 1d staat dat ook de eventuele bijdrage in de kosten vermeld wordt. Dit gaat alleen om informatie; het college neemt niet de exacte hoogte van de eigen bijdrage op in de beschikking. Dat loopt immers via het CAK (artikel 16 en 2.1.4 lid 6 Wmo 2015). Ook bezwaar en beroep tegen de hoogte van de eigen bijdrage gaat via het CAK.

Artikel 11. Algemene regels voor pgb

Lid 1

Cliënten kunnen kiezen om de voorziening in de vorm van een pgb te ontvangen (artikel 2.3.6 Wmo 2015 en artikel 8.1.1 Jeugdwet).

Lid 2

Er wordt niet met terugwerkende kracht een pgb gegeven voor kosten die de cliënt vóór de aanvraag al heeft gemaakt en waarvan niet na te gaan is of die voorziening ook echt noodzakelijk was.

Lid 3

Een pgb wordt alleen verstrekt als de cliënt redenen kan aangeven waarom hij een pgb wil. Op die manier weten we zeker dat het de eigen beslissing van de aanvrager is (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103). De cliënt moet dan ook verplicht een plan opstellen.

Voor jeugdhulp geldt bovendien dat een cliënt alleen een pgb krijgt als hij kan aantonen dat de voorziening die door een aanbieder geleverd wordt niet passend is (artikel 8.1.1, lid 2b Jeugdwet). Uit zijn onderbouwing moet duidelijk worden dat de cliënt zich voldoende georiënteerd heeft op de voorziening in natura.

In het plan van de cliënt moet ook staan hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de voorziening die hij met het pgb wil aanschaffen/inzetten van goede kwaliteit is. Daarbij is in elk geval belangrijk dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Voor degene die de diensten verleent en in contact kan komen met een kind dat jonger is dan achttien jaar, geldt dat diegene (voor aanvang van de hulpverlening) over een actuele Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikt.

Een VOG draagt bij aan de veiligheid van het kind. De Jeugdwet stelt deze eis aan alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, inclusief vrijwilligers. De gemeente stelt deze eis ook aan degene die diensten verleent in het kader van een pgb. Op het moment dat de hulpverlening van start gaat moet de cliënt de VOG kunnen overleggen aan de gemeente.

Lid 4

Krijgt een cliënt een hulpmiddel toegekend dan komen hier logischerwijs ook kosten uit voort voor onderhoud en reparaties. Het pgb kan voor deze kosten worden opgehoogd.

Lid 5 en lid 6

Het college moet in de verordening vastleggen hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.1.3, lid 2b Wmo 2015 en artikel 2.9 c Jeugdwet). De hoogte van het pgb moet voldoende zijn om de voorziening te kunnen bekostigen. Een pgb is (gemiddeld) goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden als de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, lid 5a Wmo 2015 en artikel 8.1.1, lid 4a Jeugdwet). Dit verschil in kosten kan bijvoorbeeld komen doordat de gemeente de voorziening op grotere schaal inkoopt en daardoor tegen een lager bedrag kan inkopen. Wil een cliënt toch de duurdere voorziening (middels een pgb) dan kan hij er voor kiezen om zelf bij te betalen.

Voor lid 6 f. geldt dat er in de financiële bijlage een maximum aantal kilometers is opgenomen voor vraagafhankelijk vervoer in het kader van de Wmo (bijlage 2, artikel 9). Om het aantal kilometers te bepalen is gekeken wat vanuit de jurisprudentie naar voren kwam als een redelijk aantal. We zijn daarbij op het maximum gaan zitten, omdat veel van onze inwoners georiënteerd zijn op Nijmegen en gemeente Mook en Middelaar relatief ver van centrum Nijmegen vandaan ligt. Op deze manier hebben onze inwoners toch de mogelijkheid om regelmatig naar Nijmegen te reizen.

Lid 7

Een aantal uitgaven mag de cliënt niet vanuit het pgb doen. De reden hiervoor is dat geld dat bestemd is voor ondersteuning ook zoveel mogelijk naar die ondersteuning moet gaan. En niet naar allerlei zaken daar omheen, zoals administratie en huur. Met kosten voor bemiddeling bedoelen we onder andere dat de cliënt iemand betaalt om hem te ondersteunen bij het aanvragen van een (her)indicatie, het vinden van een geschikte zorgverlener of het opzetten van de administratie. Dit mag niet uit het pgb betaald worden. De cliënt kan wel gratis gebruik maken van cliëntondersteuning.

Lid 8

Een jeugdige, die jonger is dan achttien jaar, mag niet zelf een pgb beheren. Aan een pgb kleven veel verantwoordelijkheden en handelingen. We vinden het niet wenselijk dat minderjarigen deze verantwoordelijkheden dragen.

Lid 9

Om te voorkomen dat een persoonsgebonden budget oneindig geldig is, stellen we de regel dat het pgb binnen zes maanden na toekenning aangewend moet zijn. Deze periode zou ruim voldoende moeten zijn om het pgb te besteden.

Lid 10

Het beheren van een pgb brengt veel verantwoordelijkheden met zich mee. Daarom is het belangrijk om een pgb te beëindigen of niet toe te kennen als blijkt dat de cliënt deze verantwoordelijkheden niet kan dragen.

Lid 11

Jaarlijks worden de tarieven van de voorzieningen opnieuw vastgesteld. Dit gebeurt door het college, binnen de kaders die de gemeenteraad in de verordening heeft vastgelegd.

Artikel 12. Regels voor pgb-professional

Lid 1

Dit artikel gaat over pgb’s waarmee ondersteuning wordt ingekocht bij zorgaanbieders. Zorgaanbieders kunnen met onderaannemers werken. In dat geval is dit artikel ook op hen van toepassing.

Lid 2 en 3

Het is belangrijk dat het pgb op een juiste manier ingezet wordt. Daarom is het belangrijk om te weten of met de ondersteuning ook echt de gestelde doelen behaald worden. Daar hangt mee samen dat de zorgaanbieder de geleverde uren zorg ook kan verantwoorden.

Lid 4

We vinden het erg belangrijk dat de aanbieder samenwerkt met andere professionals en het netwerk van de cliënt. We streven naar ‘één huishouden, één plan’. Er moet een optimale samenhang zijn tussen zorg en welzijn door professionals enerzijds en zorg en ondersteuning door het netwerk anderzijds. Toch is dit lastig te toetsen, want wanneer is het ‘goed’ genoeg? Een objectieve maatstaf ontbreekt, maar het benadrukt wel dat wij de samenwerking en afstemming erg belangrijk vinden. We hebben daarin hoge verwachtingen van de zorgaanbieders.

Lid 5

Ook via de pgb-constructie is het belangrijk dat de cliënt kwalitatief goede zorg en ondersteuning ontvangt. We willen daarom dat ook zorgaanbieders die via een pgb ondersteuning leveren, voldoen aan kwaliteitseisen. Dit zijn dezelfde eisen die we stellen aan aanbieders die zorg in natura leveren.

Lid 6

Voldoet een aanbieder niet aan de kwaliteitseisen of levert hij wanprestaties, dan kan het college een waarschuwing geven. Of zelfs besluiten om niet (langer) te accepteren dat deze zorgaanbieder de ondersteuning vanuit een pgb levert.

Artikel 13. Regels voor pgb sociaal netwerk

Lid 1

Met ‘sociaal netwerk’ bedoelen we personen uit de huiselijke kring van de cliënt en andere personen met wie de cliënt een sociale relatie heeft. Denk bijvoorbeeld aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, of aan buren, vrienden, kennissen, etc. Ook mantelzorgers kunnen hieronder vallen (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34). Mantelzorg is informele zorg die door het eigen netwerk geboden wordt en daarom gaat het voor op een maatwerkvoorziening. Is afgesproken dat iemand uit het eigen netwerk onbetaald ondersteuning wil bieden, dan is het niet logisch om deze ondersteuning vervolgens met een pgb te betalen. Uitzonderingen hierop zijn denkbaar. Bijvoorbeeld als de mantelzorger zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste. Het is echter niet mogelijk om de uitzonderingen te vangen in algemene, voor iedereen geldende voorwaarden. Niet iedereen die zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste komt in aanmerking voor een pgb. Het blijft altijd om maatwerk gaan.

Lid 2

Het sociaal netwerk kan vanuit het pgb betaald worden, maar dan moet de ondersteuning die eruit voortkomt wel duidelijk de gebruikelijke hulp overstijgen. Daarnaast moet het aantoonbaar leiden tot betere en effectievere ondersteuning die ook nog eens doelmatiger is. In het plan dat de cliënt maakt moet hij dit onderbouwen.

Vaak zal de ondersteuning vanuit het sociaal netwerk gegeven worden in de vorm van een dienst. Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zijn minder goed denkbaar. Wordt ook hiervoor een pgb aangevraagd, dan moet in ieder geval duidelijk zijn dat de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt.

Lid 3 en 4

Het blijft een lastige discussie welke zorg uit het sociaal netwerk onbetaald verwacht mag worden en welke inzet wel betaald wordt. Het CIZ heeft hier het protocol ‘gebruikelijke zorg’ voor ontworpen, wat als handleiding gebruikt kan worden. In lid 3 en 4 staat welke aspecten in ieder geval een rol spelen bij het wel of niet toekennen van een pgb. Lid 3 gaat vooral over de inhoud van de ondersteuning: wat wordt er verwacht? Lid 4 gaat over de randvoorwaarden: welke deskundigheid vraagt dit?

Onder lid 3 staat dat een pgb niet binnen het sociaal netwerk ingezet kan worden voor behandeling. Het gaat hier om behandeling jeugd-ggz. Behandeling is een vorm van jeugdhulp die alleen door professionals kan worden geboden. Er moet gewerkt worden volgens bepaalde methoden en het is belangrijk dat de professional objectief en onafhankelijk handelt. Een persoonlijke relatie met de jeugdige staat het objectieve oordeelsvermogen in de weg en maakt het lastiger om patronen te doorbreken. In beroepscodes voor psychologen staat dan ook dat professionele en niet-professionele rollen niet zozeer vermengd mogen zijn dat de professional niet meer in staat is om een professionele afstand tot de betrokkene te bewaren.

Lid 5

Voor de tarieven hebben we zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de tarieven die vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) gehanteerd worden.

Artikel 14. Regels voor pgb-beheer

Besluit een cliënt dat hij de ondersteuning graag met een pgb wil ontvangen en kan hij dit onderbouwen, dan wordt vervolgens gekeken wie het pgb gaat beheren. Diegene draagt de verantwoordelijkheden die vastzitten aan het beheer van een pgb. Daarover gaat dit artikel.

Lid 1 en 2

Soms wil een cliënt graag een pgb maar kan of wil hij dit niet zelf beheren. In dat geval kan hij iemand uit zijn sociaal netwerk dit laten beheren of hij kan dit laten doen door een professional. Voor begeleiding, dagbesteding en beschermd wonen moet de cliënt wel zelf regie blijven voeren. Dit betekent dat hij op kan komen voor zijn eigen belangen en de zorgverlener aan kan sturen. Kan de cliënt dit niet, dan mag een familielid uit de eerste of tweede graad dit van hem overnemen. Is dit niet mogelijk, dan ontvangt de cliënt geen pgb.

Uit artikel 2.3.6 lid 2 sub a van de Wmo 2015 blijkt dat een pgb-beheerder de cliënt kan ondersteunen, maar niet in de plaats van cliënten mag treden. Dit blijkt uit de woorden ‘met hulp uit’.

Lid 3 en 4

Om pgb-beheerder te mogen zijn moet diegene in staat zijn om te bedenken wat voor de cliënt belangrijk en wenselijk is. Er mag dan ook geen sprake zijn van belangenverstrengeling. Dit betekent onder andere dat de pgb-beheerder niet de zorgaanbieder van de cliënt mag zijn.

Lid 5 en 7

De pgb-beheerder moet de cliënt tijdens het pgb-traject ondersteunen en beschermen. Daarnaast is hij aanspreekpunt voor alles omtrent het pgb. Om dit goed te kunnen doen moet hij minimaal één keer per maand contact hebben met de cliënt en zorgverlener. Dit is minimaal nodig om goed de aansluiting te kunnen houden en om te controleren of de gefactureerde zorg ook daadwerkelijk geleverd is.

Lid 6

Een bewindvoerder mag ook de pgb-zaken regelen voor de cliënt. Hij moet dan wel over zorginhoudelijke kennis beschikken.

Lid 8

Vaak zal iemand uit het sociaal netwerk degene zijn die het pgb-beheer op zich neemt. Er komt echter veel bij kijken en het sociaal netwerk is vaak al zwaar belast. Het is in niemands belang als het netwerk over de kop gaat. Daarom stellen we de regel dat iemand alleen pgb-beheerder mag worden als hij aan kan geven dat dit niet tot overbelasting leidt.

Lid 9

De ondersteuning en vertegenwoordiging die de cliënt ontvangt bij het beheren van een pgb mag niet worden betaald uit het pgb. Ook eventuele materialen die nodig zijn om het pgb te beheren mogen niet uit het pgb betaald worden.

Artikel 15. Controle

In de verordening moeten we regels stellen waarmee we misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s voorkomen (artikel 2.3.6, lid 4 Wmo 2015 en artikel 2.9 d Jeugdwet). Dit doen we door steekproefsgewijs te controleren of verstrekte voorzieningen inderdaad besteed zijn ten behoeve van het doel waarvoor ze bedoeld waren.

Artikel 16. Bijdrage in de kosten (Wmo 2015)

Lid 1

Voor de ondersteuning vanuit de Wmo mag de gemeente een bijdrage in de kosten vragen van de cliënt. Dit mag niet voor ondersteuning vanuit de Jeugdwet. Daarom is heel artikel 16 alleen van toepassing op ondersteuning vanuit de Wmo.

De eigen bijdrage kan gevraagd worden voor zowel algemene voorzieningen als voor maatwerkvoorzieningen. Bij een algemene voorziening bepaalt de gemeente of zorgaanbieder de hoogte van de eigen bijdrage. Bij een maatwerkvoorziening int het CAK de eigen bijdrage, maar kan de gemeente de eigen bijdrage maximeren. In de financiële bijlage wordt een aantal maatwerkvoorzieningen genoemd waarvoor we geen bijdrage in de kosten vragen (bijlage 2, artikel 2). We vragen voor gezinsondersteuning, thuisbegeleiding en Sociaal Medische Indicatie geen eigen bijdrage omdat deze vormen van ondersteuning een grote rol spelen in het voorkomen van ergere situaties bij een kind en binnen een gezin. We willen daarom de drempel verlagen om gebruik te maken van deze ondersteuning.

Cliëntondersteuning is gratis. Daar wordt geen eigen bijdrage voor gevraagd.

Lid 2

De bijdrage die een cliënt betaalt mag niet de kostprijs van de voorziening overstijgen. De gemeente mag geen winst maken op de bijdragen. Om dit te borgen hebben we een maximale termijn bepaald waarover cliënten een bijdrage betalen (bijlage 2, artikel 3).

Lid 3 en 4

In deze regels wordt beschreven hoe de kostprijs van een voorziening berekend wordt. In lid 3 wordt dit gedaan voor een voorziening die verstrekt is als zorg in natura. In lid 4 wordt dit gedaan voor een voorziening die verstrekt is als pgb.

Lid 5

Hier verwijzen we naar het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daar staan in hoofdstuk 3 de kaders voor de eigen bijdrage.

Lid 6

Volgens de wet moeten we in de verordening beschrijven welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor opvang vaststelt en int (artikel 2.1.4, lid 7 Wmo 2015). Wij geven hier aan dat we die bevoegdheid kunnen mandateren aan de zorgaanbieder van de opvang.

Lid 7 en 8

Voor ondersteuning vanuit de Jeugdwet mag geen eigen bijdrage gevraagd worden. Soms heeft een jeugdige echter ondersteuning vanuit de Wmo nodig, zoals een woningaanpassing. Dan mag er wel een eigen bijdrage gevraagd worden. De ouder(s) en/of gezaghebbende van de jeugdige betaalt/betalen dan die bijdrage in de kosten (artikel 2.1.5 Wmo 2015). Ouders die van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of uit de ouderlijke macht zijn ontzet, hoeven geen bijdrage te betalen.

Lid 9

Het college heeft de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de bijdrage in de kosten.

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geldt alleen voor de zorgaanbieders die ondersteuning vanuit de Wmo leveren. Voor ondersteuning vanuit de jeugdhulp zijn kwaliteitseisen opgenomen in de wet (paragraaf 4.1 Jeugdwet).

Lid 1 t/m 5

Volgens de wet moeten we in de verordening opnemen welke eisen we stellen aan de kwaliteit van de voorzieningen, zoals de deskundigheid van de beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2c Wmo 2015). De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van Wmo-voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Uitgangspunt hierbij zijn de kwaliteitseisen die de regering zelf al heeft opgesteld (artikel 3.1 Wmo 2015). In lid 1 t/m 5 zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Lid 6

Het college mag aanvullende kwaliteitseisen stellen. Zo kan het college vragen dat ook hulpverleners die ondersteuning leveren vanuit de Wmo een actuele Verklaring Omtrent Gedrag aanleveren.

Lid 7

De gemeente moet jaarlijks verplicht een cliëntervaringsonderzoek uitvoeren (artikel 2.5.1, lid 1 Wmo 2015 en artikel 2.10 Jeugdwet). Daarnaast vinden er contractmanagementgesprekken plaats met de aanbieders. In die gesprekken wordt besproken wat er goed gaat en wat er verbeterd kan worden.

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Lid 1

Het college moet personen aanwijzen die er toezicht op houden of de wet wordt nageleefd (artikel 6.1 Wmo 2015).

Lid 2

Organisaties in de sectoren onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, sport, jeugdzorg en justitie moeten een meldcode hebben en moeten het gebruik van deze meldcode bevorderen (Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling). In de meldcode staat hoe de medewerker om moet gaan met het signaleren en melden van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling.

Het college heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld die een adviserende rol heeft richting beleidsontwikkeling en een coördinerende rol heeft bij vermoedens van kindermishandeling, ouderenmishandeling of huiselijk geweld.

Lid 3 en 4

Als er sprake is van een calamiteit of geweldsincident op het moment dat de voorziening verstrekt wordt aan de cliënt, dan moet de aanbieder dit melden bij de toezichthoudend ambtenaar (artikel 3.4, lid 1 Wmo 2015). De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt deze meldingen en adviseert het college hoe verdere calamiteiten voorkomen kunnen worden en hoe geweld bestreden kan worden.

De melding van calamiteiten en geweld in de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is geregeld in de Jeugdwet. Als toezichthouder is de inspectie jeugdzorg aangewezen.

Lid 5

Het college heeft een regeling opgesteld over het doen van meldingen. Daarnaast heeft het college een ambtenaar van de gemeente aangewezen bij wie aanbieders ook melding moeten maken van calamiteiten en geweldsincidenten.

Lid 6

Het college kan nadere regels stellen over welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 19. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Lid 1

Als cliënten een maatwerkvoorziening ontvangen dan is het goed dat ze op de hoogte zijn van de rechten en plichten die daaraan verbonden zijn. Niet alleen als de cliënt voor een pgb kiest, maar ook als het gaat om zorg in natura. Het college legt daarom aan cliënten uit wat er van hen verwacht wordt en wat zij van ons mogen verwachten (artikel 2.3.8 Wmo 2015 en artikel 8.1.2 lid 1 Jeugdwet).

Lid 2

Het kan zijn dat de situatie van een cliënt verandert, waardoor de toegekende maatwerkvoorziening niet meer passend is. Bijvoorbeeld omdat de voorziening niet meer nodig is. Of omdat een andere voorziening geschikter is in de nieuwe situatie. Cliënten moeten zulke veranderingen in hun situatie melden bij het college. Dit is voor ondersteuning vanuit de Wmo al verplicht in de wet (artikel 2.3.10 Wmo 2015). Voor ondersteuning vanuit de Jeugdwet is dit niet bij wet geregeld, maar we willen hier één lijn in trekken. Daarom is dit lid van toepassing op beide vormen van ondersteuning. De wet verplicht ons om regels te stellen waarmee we voorkomen dat cliënten onterecht een maatwerkvoorziening ontvangen (artikel 2.1.3, lid 4 Wmo en artikel 2.9 d Jeugdwet).

Lid 3

In de verordening moeten we ook regels stellen om misbruik of oneigenlijk gebruik van een maatwerkvoorziening tegen te gaan (artikel 2.1.3, lid 4 Wmo en artikel 2.9 d Jeugdwet). De inhoud van lid 3 staat al in de Wmo (artikel 2.4.1 Wmo 2015), maar nog niet in de Jeugdwet. We vinden het belangrijk om deze regels ook toe te passen op ondersteuning vanuit de Jeugdwet en daarom is het hier opgenomen.

Lid 4

In de wet staat wanneer het college een beslissing kan wijzigen of intrekken (artikel 8.1.4 Jeugdwet en artikel 2.3.10 Wmo 2015). Voor de Jeugdwet is dit alleen vastgelegd inzake pgb’s. Door dit lid in de verordening op te nemen geldt het (net als bij zorg vanuit de Wmo) ook voor zorg in natura.

Lid 5 en 6

Besluit het college om een pgb te wijzigen of in te trekken, dan mag het college een verstrekt pgb-bedrag terugvorderen (artikel 8.1.4, lid 3 Jeugdwet). In de wet staat daarnaast dat het college dit ook mag doen als het gaat om een voorziening die als zorg in natura is verstrekt vanuit de Wmo (artikel 2.4.1 Wmo 2015). We willen hierin één lijn trekken en door dit lid op te nemen mag het college ook bij ondersteuning vanuit de Jeugdwet geld terugvorderen als het gaat om zorg in natura.

Bij een terugvordering van zorg in natura wordt het bedrag bepaald op basis van de waarde van de voorziening die de cliënt ontvangen heeft (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157).

Lid 7

Een terugvordering op basis van de Wmo mag alleen verrekend worden met een budget dat vanuit de Wmo verstrekt is/wordt en hetzelfde geldt voor een terugvordering op basis van de Jeugdwet: die terugvordering mag alleen verrekend worden met een budget dat vanuit de Jeugdwet verstrekt is/wordt (CRvB 26-08-2015 nr. 12/5710 Wmo).

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De gemeente moet in de verordening aangeven hoe we mantelzorgers van onze cliënten ieder jaar een blijk van waardering geven (artikel 2.1.6 Wmo 2015). Deze waardering is bedoeld voor mantelzorgers van cliënten die ingezetene zijn van onze gemeente (bij volwassenen) of die volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen (als de cliënt een jeugdige is). De mantelzorger zelf hoeft niet in onze gemeente te wonen.

Een brede groep van mantelzorgers komt in aanmerking voor de jaarlijkse waardering. Niet alleen mantelzorgers van cliënten die van de gemeente een algemene voorziening of maatwerkvoorziening ontvangen. Ook mantelzorgers van cliënten die bij ons hulp hebben gevraagd maar geen voorziening toegekend gekregen hebben, ontvangen de jaarlijkse waardering. Tot slot kan iemand mantelzorger zijn van een cliënt geen hulp bij ons heeft aangevraagd. Ook deze mantelzorger komt in aanmerking voor de jaarlijkse waardering.

Artikel 21 en 22

Het college kan besluiten om delen van de wet uit te laten voeren door zorgaanbieders (artikel 2.6.4, lid 1 Wmo). Het is dan wenselijk dat in de verordening regels staan om een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit te borgen en te voorkomen dat bijvoorbeeld alleen gekeken wordt naar de laagste prijs (artikel 2.6.6 lid 1 Wmo). In dit artikel wordt toegelicht hoe we een goede prijs-kwaliteitverhouding borgen. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Meer hierover staat ook in artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Om bij de inkoop enige flexibiliteit te houden, is niet te gedetailleerd uiteengezet welke kostencomponenten een rol moeten spelen. Reizen, opleidingen en administratieve verplichtingen (waaronder rapporteren) vallen onder de noemer overhead.

Artikel 23. Klachtregeling

Lid 1

De gemeente moet mondelinge en schriftelijke klachten op een ‘behoorlijke’ manier behandelen (hoofdstuk 9 Awb). Cliënten mogen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich behandeld voelen (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58). De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de manier waarop een gesprek is gevoerd of omdat de cliënt van mening is dat die ambtenaar niet deskundig genoeg is. Cliënten kunnen ook klachten indienen over bestuurders van de gemeente en anderen die onder verantwoordelijkheid van de gemeente werken.

Degene die de klacht heeft ingediend kan na afhandeling van de klacht een verzoek indienen bij de bevoegde ombudsman om een onderzoek in te stellen. De regels hiervoor staan allemaal in de Awb.

Lid 2

Iedere zorgaanbieder die ondersteuning levert aan onze cliënten is verplicht om een klachtenregeling te hebben (artikel 3.2 lid 1a Wmo 2015, artikel 2.1.3 lid 2e Wmo 2015 en paragraaf 4.2a Jeugdwet). Een cliënt kan bijvoorbeeld klagen over het gedrag van de aanbieder of over de kwaliteit van de geleverde ondersteuning. Dit kan gaan om de deskundigheid van de medewerker, maar ook om een bepaalde houding, uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder.

Cliënten moeten een klacht over de aanbieder eerst bij die aanbieder indienen. Ze moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel behandelt en ook snel afhandelt. Gebeurt dit niet naar wens dan kan de cliënt naar de gemeente komen om daar de klacht in te dienen.

Lid 3

De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van voorzieningen (artikel 2.1.1 lid 2 Wmo 2015). We moeten er op toe zien dat aanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen die we stellen. Daarom zien we er ook op toe dat aanbieders een klachtenregeling hanteren. Vanuit de wet heeft de gemeente geen toezichthoudende functie voor de klachtenregelingen van jeugdhulpaanbieders.

Artikel 24. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

De medezeggenschap bij aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen is in de Jeugdwet geregeld (zie paragraaf 4.2.b). Voor medezeggenschap bij aanbieders die ondersteuning vanuit de Wmo bieden moeten regels opgesteld worden in deze verordening (artikel 2.1.3, lid 2f Wmo 2015). Het gaat hierbij om medezeggenschap van cliënten over besluiten die de aanbieder wil nemen en die van belang zijn voor de cliënt.

Lid 1

Het college schrijft met dit lid voor dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten vaststellen. Deze regeling moet in ieder geval gelden voor de voorzieningen die de aanbieder levert en die in de verordening worden genoemd (artikel 3.2, lid 1b Wmo 2015).

Lid 2

In dit lid wordt beschreven hoe het college ervoor wil zorgen dat aanbieders de verplichting tot medezeggenschap goed uitvoeren.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de verordening moeten we opnemen hoe we onze ingezetenen betrekken bij het beleid (artikel 2.1.3 lid 3 Wmo 2015 en artikel 2.10 Jeugdwet). We verwijzen hierbij naar de inspraakverordening die we vastgesteld hebben (krachtens artikel 150 Gemeentewet). Op deze manier zorgen we voor één lijn binnen de gemeente: dezelfde inspraakprocedure geldt voor Wmo- en jeugdbeleid en ook op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners, dus niet alleen voor inwoners die al ondersteuning ontvangen. Dit omdat iedereen op een bepaald moment ondersteuning nodig kan hebben.

Het college vult in hoe de medezeggenschap precies vorm krijgt.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die destijds vanuit de AWBZ zijn overgegaan naar de Wmo (zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4 van de Wmo 2015) en voor cliënten die vanuit de Wet op de Jeugdzorg, de AWBZ en de Zorgverzekeringswet over zijn gaan naar de Jeugdwet (zie hoofdstuk 10 van de Jeugdwet). In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld.

In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat er een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid staat dat aanvragen en aanmeldingen die bij het college in behandeling zijn op het moment dat deze verordening in gaat, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de aanvrager, dan geldt de verordening die geldig was op het moment dat de aanvraag werd ingediend.

Artikel 27. Nadere regels en hardheidsclausule

Lid 1

Iedere situatie is anders. Het kan daarom zijn dat we met deze verordening niet een antwoord hebben gegeven op een situatie die op dat moment geldt voor een cliënt. In dat geval kan het college besluiten over wat wenselijk is in die specifieke situatie en voor die cliënt.

Lid 2 en 3

Maatwerk is erg belangrijk als het gaat om ondersteuning vanuit de Wmo en Jeugdwet. Een voorziening wordt dan ook pas toegekend als er een zorgvuldige en persoonlijke afweging is gemaakt. Om te zorgen dat er transparantie en duidelijkheid is over de werkwijze kan het college nadere regels en beleidsregels opstellen.

Als het college van mening is dat de regels uit de verordening leiden tot een oneerlijke situatie voor de cliënt, dan kan het college besluiten om af te wijken van de verordening. De cliënt kan het college vragen om dit te doen. Blijkt het college op een bepaald punt vaker van de verordening af te moeten wijken, dan zullen we opnieuw beoordelen of het beleid op dat punt aangepast moet worden.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt wanneer deze verordening in werking treedt en hoe naar de verordening moet worden verwezen.