Beleidsregel Paasvuren 2020

Geldend van 08-03-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Paasvuren 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen;

gelet op de artikelen 10.63 lid 2 Wet Milieubeheer, 5:22 Algemene plaatselijke Verordening gemeente Emmen 2017;

besluit

  • 1.

    De beleidsregel Paasvuren 2020 gemeente Emmen vast te stellen.

  • 2.

    De beleidsregel Vreugdevuren gemeente Emmen 2006 in te trekken.

Aanleiding

Het ontsteken of branden van vuren op 1e of 2e paasdag is een eeuwenoude traditie in Emmen, maar ook in Noord- en Oost-Nederland. De lokale bevolking heeft brede belangstelling voor de traditie en houdt eraan vast. In Emmen worden jaarlijks dan ook zo’n 25 paasvuren ontstoken. Een prachtige traditie die we graag zien.

Een paasvuur kan risico’s met zich meebrengen. Dit is mede afhankelijk van de omvang en de locatie van de paasbult. Risico’s die kunnen optreden zijn:

  • kans op brand in nabij gelegen natuur;

  • kans op brand in een nabij gelegen object;

  • kans op letsel bij aanwezig publiek;

  • risico’s voor de basisbrandweervoorziening.

De traditie koesteren we en daarom willen de risico’s zo laag mogelijk houden. Om dit te bereiken is deze beleidsregel opgesteld.

2 Doelstelling

De doelstelling van ‘Beleidsregels Paasvuren 2020’ is duidelijkheid geven over de regels, procedures en handhaving van paasvuren. Deze beleidsregels helpen om de veiligheid van personen, bouwwerken en de natuur in de buurt van paasvuren te verhogen.

3 Juridisch kader

3.1 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming heeft als uitgangspunt dat de multifunctionaliteit van de bodem niet mag worden aangetast (art. 13 Wbb). Na verbranding blijven er asresten op de bodem achter. Deze asresten verontreinigen de bodem als er geen afdoende maatregelen worden getroffen.

In de voorschriften, waaronder de brandontheffing verleend wordt, kan met genoemd artikel en de daarop gebaseerde jurisprudentie als volgt rekening worden gehouden. Na afloop van het vuur moeten de asresten en resten niet verbrand materiaal afgevoerd worden naar een erkend afvalstoffeninzamelbedrijf. De stookplaats moet na verwijdering van de asresten zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat worden hersteld. Indien onverhoopt toch bodemverontreiniging ontstaat of wordt vermoed moet deze onderzocht en gesaneerd worden.

De Wet bodembescherming kent als uitgangspunt dat de multifunctionaliteit van de bodem niet mag worden aangetast (art. 13 Wbb). Na verbranding blijven er asresten op de bodem achter. Deze asresten verontreinigen de bodem als er geen afdoende maatregelen worden getroffen.

In de voorschriften, waaronder de brandontheffing verleend wordt, kan met genoemd artikel en de daarop gebaseerde jurisprudentie als volgt rekening worden gehouden. Na afloop van het vuur moeten de asresten en resten niet verbrand materiaal afgevoerd worden naar een erkend afvalstoffeninzamelbedrijf. De stookplaats moet na verwijdering van de asresten zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat worden hersteld. Indien onverhoopt toch bodemverontreiniging ontstaat of wordt vermoed moet deze onderzocht en gesaneerd worden.

3.2 Wet Milieubeheer (Wm)

Het verbod op stoken van afvalstoffen is opgenomen in artikel 10.2 van de Wet Milieubeheer (hierna: Wm). Lid 1 van dit artikel geeft een algemeen verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen buiten een inrichting door o.a. de afvalstoffen te verbranden.

In artikel 10.63 lid 2 wordt aan het College van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid geboden om ontheffing van artikel 10.2 Wm te verlenen.

Bijzonder aan de ontheffing volgens art. 10.63, lid 2 Wm is dat niet de procedure van afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht gevolgd hoeft te worden. Dit is vastgelegd in artikel 10.64 Wm. Dat betekent dat voor het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 10.63 lid 2 Wm geen voorbereidingsprocedure gevolgd hoeft te worden. Terinzagelegging, kennisgeving, etc. kunnen daardoor achterwege blijven.

3.3 Algemene plaatselijke verordening (APV)

In de Algemene plaatselijke verordening gemeente Emmen 2017 (APV) is in artikel 5:22 een verbodsartikel opgenomen over het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken. Het college kan ten aanzien van dit verbod een ontheffint verlenen.

3.4 Verband tussen Wm en APV in relatie tot stookontheffingen

Wanneer een stookontheffing wordt aangevraagd op grond van de Wet milieubeheer, kan het college weigeren de ontheffing te verlenen op grond van milieuhygiënische argumenten. Met het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid, Wm biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing (op basis van de Wm) alleen dienen ter bescherming van het milieu.

Het derde lid van artikel 5.22 APV biedt de mogelijkheid om, naast de ontheffing op grond van de Wm, een ontheffing te verlenen waarin de aspecten van de openbare orde en veiligheid worden geregeld. Artikel 5.22 APV vult daarom voor wat betreft deze aspecten de Wm aan. Ook bij de strafbaarstelling van de voorschriften is het onderscheid Wm- en APV-ontheffing van belang (misdrijf versus overtreding).

Een en ander betekent dat voor openbare vreugdevuren twee ontheffingen moeten worden verleend:

  • a.

    een ontheffing ex art. 10.63 lid 2 Wm voor het milieuhygiënisch belang;

  • b.

    een APV-ontheffing voor het belang van de openbare orde en veiligheid

Het is wenselijk dat de procedure van ontheffingverlening uit oogpunt van efficiëncy en deregulering zoveel mogelijk in één beleidskader geregeld wordt.

Vanuit het oogpunt van klantvriendelijkheid worden beide besluiten in één beschikking afgegeven, waarbij het college aangeeft toestemming te verlenen voor het onsteken van het paasvuur en dat zij dit baseert op artikel 10.63 lid 2 Wm en artikel 5:22 APV.

4 Ontheffingsprocedure

4.1 Aanvraag ontheffing:

Op de website van de gemeente Emmen (www.gemeente.emmen.nl) staat een (digitaal) aanvraagformulier voor een ontheffing. De aanvrager van een paasvuur vult het formulier volledig en naar waarheid in. De aanvrager vraagt de ontheffing tenminste 14dagen van te voren aan bij de gemeente. Na het invullen van het formulier ontvangt de aanvrager een ontvangstbevestiging. Dit betekent niet dat er al toestemming is voor het ontbranden van het paasvuur.

4.2 Besluitvorming

Bij de verlening van de ontheffing wordt getoetst of de aanvraag voldoet aan de gestelde voorschriften (zie paragraaf 5.3).

Bij de aanvraag wordt de volgende beslisboom gehanteerd:

afbeelding binnen de regeling

Binnen 14 dagen ontvangt de aanvrager schriftelijke een inhoudelijke reactie op de aanvraag voor de ontheffing. In die brief staat of de gemeente wel of geen toestemming verleent voor het ontsteken van het aangevraagde paasvuur. Indien voldaan wordt aan de basisvoorschriften, maar niet aan de aangescherpte voorschriften, wordt dit duidelijk benoemd in de beschikking.

De gemeente verleent de toestemming op basis van zowel de APV als op de Wet Milieubeheer. De ontheffing geldt voor het ontsteken van het paasvuur op de daarvoor aangegeven datum. Als de aanvrager het oneens is met de beslissing kan daartegen bezwaar worden gemaakt. In de brief staat daarover informatie.

4.3 Voorschriften

Er zijn basisvoorschriften en aangescherpte voorschriften. Welke van de twee van toepassing is, bepaalt de droogte-index.

4.3.1 Droogte-index:

De droogte-index geeft aan hoe groot het risico op natuurbrand is. De droogte-index geeft de gemiddelde waarden over de laatste 24 uur. Dit wordt uitgedrukt in de fasen 1 of 2. Daarbij geldt dat in fase 1 sprake is van een klein gevaar tot een verhoogd gevaar. Bij fase 2 is sprake van groot tot zeer groot gevaar.

De droogte-index is terug te vinden op www.natuurbrandrisico.nl. De index geeft aan hoe groot het risico van natuurbrand op dat moment is. De voorschriften zijn aan de hand van deze index als volgt bepaald.

4.3.2 Basisvoorschriften

De basisvoorschriften gaan uit van normale omstandigheden. Van normale omstandigheden is sprake wanneer de droogte-index fase 1 aangeeft. De voorschriften zijn als volgt:

  • a.

    Paasbulten zijn niet groter dan 1.000 m3.

  • b.

    Paasbulten zijn stabiel en aaneengesloten opgebouwd.

  • c.

    De paasbult mag alleen worden opgebouwd met onbehandeld, organische materialen, zoals kerstbomen, takken- en/of snoeihout en overig onbehandeld hout.

  • d.

    De aanvrager stelt een verantwoordelijke aan die 18 jaar en ouder en is en verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften. Ook is deze persoon tijdens en na de activiteit als verantwoordelijke aanspreekbaar voor de daarvoor aanwezen personen.

  • e.

    De afstand tussen een paasvuur en gebouwen met een rieten dak is minimaal 200 meter.

  • f.

    De afstand tussen een paasvuur en overige bebouwing is minimaal 50 meter.

  • g.

    De afstand tussen een paasvuur en heide, veen, een bos en andere natuurgebieden is minimaal 100 meter.

  • h.

    De afstand tussen een paasvuur en de rijksweg (A-weg / 130 km/u), provinciale weg (N-weg 100 en 80 km/u), waterweg en spoorweg is minimaal 500 meter.

  • i.

    De afstand tussen een paasvuur en overige openbare wegen is minimaal 20 meter.

  • j.

    De afstand tussen een paasvuur en een bovengrondse hoogspanningskabels en ondergrondse leidingen is minimaal 30 meter.

  • k.

    Een paasvuur wordt alleen ontstoken als de windkracht 5 Beaufort of minder is (daarbij geldt KNMI is leidend).

  • l.

    De initiatiefnemer is aansprakelijk voor eventuele schade die is toegebracht aan eigendommen van derden, die het rechtstreeks gevolg zijn van het opbouwen of verbranden van een vreugdevuur/paasvuur. De initiatiefnemer wordt niet ontheven van aansprakelijkheid door zich aan de in deze regeling genoemde voorschriften te houden.

  • m.

    De initiatiefnemer moet zorgen voor een dekkende WA-verzekering.

4.3.3 Aangescherpte voorschriften

De aangescherpte voorschriften gaan uit van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is sprake wanneer de droogte-index fase 2 aangeeft. Als aanvulling op de basisvoorschriften gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    De ondergrond onder en rond het paasvuur is zodanig dat er geen grondvuur kan ontstaan, in verband met de veiligheid van het publiek.

  • b.

    De afstand van het paasvuur tot een brandgevaarlijk object (bijv. rietgedekt object, feesttenten, etc.) moet 1.000 meter zijn.

  • c.

    De afstand van het paasvuur tot een natuurbrandgevaarlijk gebied/perceel moet 500 meter zijn.

  • d.

    Bij paasvuren die wel voldoen aan de afstanden zoals genoemd bij punten b en c maar waarbij zich toch een kans voordoet op het ontstaan van beperkte extra branden dient preventief voldoende bluswater aanwezig te zijn. Dit bluswater wordt NIET geleverd door de brandweer in verband met het in stand houden van de basisbrandweerzorg.

4.4 Toezicht en handhaving

4.4.1 Preventieve handhaving

De paasvuren worden gecontroleerd aan de hand van bovenstaande voorschriften. Bij de toezicht en handhaving van paasvuren werkt de gemeente Emmen samen met de daarvoor aangewezen partijen. Alle partijen hebben een belangrijke rol in de fase voorafgaand aan het paasvuur (voorfase). In de voorbereiding naar het paasvuur werken zij samen en wisselen ze belangrijke informatie uit om de doelen uit dit document te bereiken.

De gemeente geeft bij het afgeven van de ontheffing aan of en in hoeverre wordt voldaan aan de gestelde voorschriften. Deze informatie wordt gedeeld met de daarvoor aangewezen personen.

4.4.2 Intrekken ontheffing

Het college heeft op basis van artikel 1:8 APV de mogelijkheid om de ontheffing in te trekken. Ondanks de verscherpte voorschriften kunnen zich weersomstandigheden voordoen ten tijde van het ontsteken van de paasbult die de situatie alsnog onverantwoord maken.

Daarvan is in ieder geval sprake wanneer de ontheffing niet voldoet aan de verscherpte voorschriften en droogte-index fase 2 aangeeft. De houder van de ontheffing wordt daarover schriftelijk danwel mondeling geïnformeerd.

4.4.3 Bijzondere omstandigheden

Het college kan bij bijzondere omstandigheden afwijken van haar beleid (artikel 4:84 Awb). Daarbij mogen de veiligheid van personen, bouwerken en de natuur in de buurt van paasvuren niet in het geding komen. Toetsing hiervan vind plaats aan de hand van de volgende factoren:

  • Kwaliteit van de paasbult (oa. eigenschappen van gebruikte houtsoorten);

  • Windrichting en windkracht;

  • Omvang van de paasbult;

  • Aanwezige (blus) voorzieningen;

  • Ondergrond.

4.4.4 Repressieve handhaving

Aanwijzingen, gegeven door het college, door het college aangewezen personen of door de politie, moeten meteen worden uitgevoerd.

Het paasvuur kan door het college, door het college aangewezen personen of door de politie altijd worden verboden:

  • als niet aan de voorschriften of aanwijzingen wordt voldaan;

  • als dit in het belang is van de handhaving van de openbare orde en veiligheid;

  • als dit ter bescherming van de woon- en leefomgeving is;

  • als dit ter bescherming van de flora en fauna is;

  • als dit ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu is;

  • als er schade voor het milieu en/of gevaar of hinder voor derden is te vrezen.

Het bevoegd gezag kan in samenwerking met de politie, de brandweer en Area reiniging maatregelen nemen om paasvuren zonder ontheffing (illegale paasvuren) te stoppen.

4.4.5 Alsnog ontbranden

Indien een paasvuur niet op de oorspronkelijke branddatum en – tijd kan branden door en situatie zoals hiervoor genoemd, is het de organisator toegestaan om, in overleg met of namens daartoe bevoegd persoon van de gemeente, de paasvuurbult alsnog te branden.

Ondertekening