Regeling vervallen per 01-07-2023

Re-integratieverordening Participatiewet 2022 gemeente Horst aan de Maas

Geldend van 25-02-2022 t/m 30-06-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2022

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet 2022 gemeente Horst aan de Maas

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 januari 2022,

gemeentebladnummer 2022.017-D;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

gelet op artikel 6 lid 2, artikel 8a lid 1, aanhef en onder a, c, d en e en lid 2 en artikel 10b lid 5 en 7 Participatiewet;

overwegende dat de re-integratievoorzieningen die in het kader van de Participatiewet worden geboden bij verordening moeten worden geregeld;

besluit:

vast te stellen de:

Re-integratieverordening Participatiewet 2022 gemeente Horst aan de Maas

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a Pw;

    • b.

      grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen 1 jaar;

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen 1 jaar;

    • f.

      mantelzorg: langdurige zorg aan hulpbehoevenden door personen waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg overstijgt en de zorg niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden;

    • g.

      Participatiewet: Pw;

    • h.

      Regio Noord-Limburg: de gemeenten Beesel, Peel en Maas, Horst aan de Maas, Venray, Bergen, Gennep en Venlo;

    • i.

      werkstage: persoonlijk verrichten van arbeid overwegend gericht op uitbreiden kennis en ervaring zonder geldelijke beloning.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college kan de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 t/m 13, aanbieden aan personen uit de doelgroep.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordeningen opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot 5 jaar; en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 Pw en de artikelen 13 en 37 IOAW/IOAZ niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7 lid 1, onderdeel a, onder 2° Pw;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Ontwikkeling

Artikel 4. Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden ter verhoging van de participatie voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen.

  • 2. Het college stemt de duur en de omvang van de in lid 1 bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 5. Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 6. Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Een scholingstraject wordt alleen ingezet als dit nodig is voor het bevorderen van de kans op toeleiding naar algemeen geaccepteerde passende arbeid of participatie.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7 lid 3, onder a Pw.

Werken met behoud van uitkering

Artikel 7. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a Pw onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De premie bedraagt per jaar voor een alleenstaande en alleenstaande ouders maximaal 60% van het bedrag en voor gehuwden maximaal 75% genoemd in artikel 31 lid 2, onderdeel J PW.

Artikel 8. Proefplaatsing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een proefplaatsing gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2. Het gaat om werkzaamheden met behoud van uitkering die bij een werkgever voor een beperkte duur worden verricht en die zijn gericht op arbeidsinschakeling bij die werkgever.

  • 3. De proefplaatsing wordt ingezet voor de duur van 2 maanden met de mogelijkheid om te verlengen tot maximaal 4 maanden.

  • 4. Verlenging is alleen mogelijk als de werkgever kan aantonen dat hij op basis van de 2 maanden geen besluit kan nemen over de arbeidsinschakeling.

  • 5. Het college plaatst de persoon alleen als de inzet van de proefplaatsing geen verdringen op de arbeidsmarkt oplevert.

  • 6. Het doel van een proefplaatsing is het opdoen van werkervaring, het opbouwen van een arbeidsverleden of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 7. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgesteld:

    • a.

      het doel van de proefplaatsing;

    • b.

      de wijze waarop begeleiding plaatsvindt;

    • c.

      het aanbod voor arbeidsinschakeling bij goed functioneren.

Artikel 9. Werkstage

  • 1. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep, en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.

  • 2. Het doel van een werkstage is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkstage, en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Dienstverband

Artikel 10. Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; of

    • b.

      een persoon is die een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, IOAW, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Ziektewet of Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of recht heeft op arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 2:15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

  • 2. Om het verrichten van werkzaamheden in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijk te maken, biedt het college de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 3. Het college biedt de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt:

    • a.

      sociale activering;

    • b.

      participatieplaats;

    • c.

      jobcoach;

    • d.

      loonkostensubsidie.

  • 4. Boven op de taakstelling beschut werkplekken realiseert het college geen extra dienstbetrekkingen beschut wet.

  • 5. Onverminderd lid 1 komen personen die de indicatie beschut werk hebben op een wachtlijst te staan als de taakstelling als bedoeld in lid 4 is behaald. Die persoon krijgt voorrang op personen van wie later de indicatie beschut werk is vastgesteld, tenzij er geen passende plek is voor die eerste persoon op dat moment.

Artikel 11. Vaststelling wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      de persoon:

      • i.

        moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7 lid 1, onderdeel a Pw;

      • ii.

        niet in staat zijn met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; en

      • iii.

        mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben; of

    • c.

      de persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d lid 2 Pw.

Artikel 12. Vaststelling loonwaarde

Het college gebruikt het preferente werkproces om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

Nazorg

Artikel 13. Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bieden bij het verrichten van opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is die taken te verrichten.

Voorzieningen werkgever

Artikel 14. Opstapsubsidie

  • 1. Naast de situatie als bedoeld in artikel 10c en 10d Pw kan het college een opstapsubsidie verstrekken aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst aangaan met een persoon behorende tot de doelgroep, om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij een werkgever mogelijk te maken.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat deze vorm van ondersteuning niet leidt tot verdringing van algemeen geaccepteerde arbeid of gesubsidieerd werk.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 15. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over het toekennen van een premie in het kader van re-integratie en uitstroom.

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 17. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2022 gemeente Horst aan de Maas.

  • 2. Deze verordening treedt in werking een dag na publicatie en onder gelijktijdige intrekking van de “Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Horst aan de Maas“ en werkt terug tot en met 1 januari 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 8 februari 2022.

De raad voornoemd,

De voorzitter,

drs. R.F.I. Palmen

De griffier,

mr. R.J.M. Poels

Toelichting

Algemeen

De re-integratieverordening gaat in belangrijke mate over het re-integreren naar de arbeidsmarkt. Dat is niet alleen een lokaal, maar ook een regionaal fenomeen. Ongeveer 50% van de werkende beroepsbevolking van Horst aan de Maas werkt immers niet binnen de gemeente zelf. Een werkzoekende zal dus ook óver de gemeentegrenzen heen kijken. De verordening is daarom zodanig regionaal afgestemd dat zij bruikbaar is in een regionale aanpak van het zoeken naar en vinden van werk. De beschreven instrumenten zijn in de hele regio gelijk om de herkenbaarheid en uitvoerbaarheid voor werkgevers, werkzoekenden en uitvoerders te borgen.

Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die iedere situatie gedetailleerd regelen. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 Pw bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:

  • -

    scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a lid 5 Pw (artikelen 8a lid 1, onder c en lid 2, onder c Pw);

  • -

    de premie, bedoeld in artikel 10a lid 6 Pw (artikelen 8a lid 1, onder d en lid 2, onder c Pw);

  • -

    participatievoorziening beschut werk, bedoeld in artikel 10b Pw (artikelen 8a lid 1, onder e en 10b lid 4 Pw), en

  • -

    loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c en 10d Pw (artikelen 6 lid 2 en artikel 8a lid 2 Pw).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

Lid 2: Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 4. Sociale activering

Volgens de Participatiewet moet ook sociale activering uiteindelijk gericht zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling te hoog gegrepen. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.

De gemeente Horst aan de Maas hecht veel waarde aan dat werkzoekende maatschappelijk actief zijn. Zowel uit het oogpunt van wederkerigheid als om te voorkomen dat de belanghebbende geïsoleerd raakt.

Doel sociale activering

Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Als dat nog niet mogelijk is, is het tussendoel het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Het einddoel is arbeidsinschakeling zonder gebruik van een voorziening. Als dit einddoel niet kan worden bereikt is er geen grond die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.

Artikel 5. Ondersteuning bij leer-werktraject

De voorziening ondersteuning leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud die dreigen uit te vallen uit school. Door een leer-werktraject kunnen zij dan alsnog een startkwalificatie halen. Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee.

Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7 lid 3, onder a Pw. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt. In het kader van artikel 7 lid 3, onder a, Pw betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.

In artikel 10f Pw is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan 18 jaar en aan personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f Pw, in afwijking van artikel 7 lid 3, onder a Pw.

Artikel 6. Scholing

Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

Jongeren

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling. Zij worden teruggeleid naar het reguliere onderwijs.

Scholing in combinatie met participatieplaats

Als een persoon die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, moet het college aan deze persoon scholing of opleiding aanbieden. Zie artikel 10a lid 5 Pw. Dit geldt vanaf 6 maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon.

Zie artikel 8 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen.

Artikel 7. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is een participatieplaats niet mogelijk. Dit blijkt uit artikel 7 lid 8 Pw en lid 1 van dit artikel.

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren.

De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a Pw). Na 9 maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a lid 8 Pw). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet.

Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Maar in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a lid 9 Pw). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a lid 10 Pw).

Premie

De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a lid 1, onderdeel d Pw). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2, onderdeel j Pw. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt

Artikel 8. Proefplaatsing

Proefplaatsing kan worden ingezet om de kans op werk voor uitkeringsgerechtigden te vergroten. Het gaat om het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering die bij een werkgever voor een beperkte duur worden verricht en die zijn gericht op arbeidsinschakeling bij die werkgever. De werkgever kan tijdens de proefplaatsing de potentiële werknemer beter leren kennen; de werknemer krijgt de kans werkervaring op te doen en heeft zo meer kans om een dienstverband te krijgen.

De periode van een proefplaatsing moet, in het belang van de mensen om wie het gaat, beperkt zijn tot een reële termijn die gezien de omstandigheden en mogelijkheden van belanghebbende nodig is. Er is in het wetsvoorstel Breed Offensief aangesloten bij de periode van 2 maanden die UWV in de uitvoeringspraktijk als uitgangspunt hanteert, met de mogelijkheid om deze periode gelet op de individuele omstandigheden met maximaal 4 maanden te verlengen.

De mogelijkheid tot verlenging biedt ruimte voor maatwerk. Uiteraard dient bij de uitwerking er de aandacht voor te zijn dat het risico op verdringing wordt voorkomen. De gemeente is voor de borging hiervan verantwoordelijk.

Praktijkroute loonkostensubsidie

Een proefplaatsing kan ook worden ingezet bij de praktijkroute voor loonkostensubsidie. De loonwaarde wordt dan tijdens de proefplaatsing vastgesteld.

Artikel 9. Werkstage

Werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.

Doel van de werkstage

Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan 2 doelen hebben.

  • 1.

    Het kan gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd.

  • 2.

    Het kan gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie.

In de werkstage kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Opstellen schriftelijke overeenkomst

In lid 4 is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 10. Participatievoorziening beschut werk

Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan, aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. En deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7 lid 1, onderdeel a Pw of een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering verstrekt (lid 1).

Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b lid 1 Pw). Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b lid 6 Pw).

Er is geen leeftijdsgrens. Als een persoon van 16 of 17 jaar voldoet aan de voorwaarden voor beschut werk kan deze ook recht hebben op deze voorziening.

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk (lid 1 en 2) zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (lid 2) en welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (lid 3).

Stap 1: advies UWV

Om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, verricht het UWV voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover. Het UWV voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit of een persoon behoort tot de doelgroep beschut werk (artikel 10b lid 2 Pw).

Stap 2: besluit gemeente

Op basis van het advies van het UWV beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het UWV, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

Stap 3: dienstbetrekking beschut werk

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b lid 1 Pw). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6 lid 1, onderdeel f Pw). Het college kan zelf bepalen waar de beschut werkplek wordt georganiseerd. Dat kan zijn binnen de gemeente, maar ook bij de bestaande sw-bedrijven, of bij een andere, aan de gemeente gelieerde organisatie. Het kan zijn dat een reguliere werkgever bereid is de benodigde beschutte omstandigheden te bieden.

Het toekennen van een beschut werkplek is een besluit in de zin van de Awb.

Volgorde toekenning lid 5

Als is vastgesteld dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat de taakstelling al is gerealiseerd, dan krijgt deze persoon voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Dit betekent dat de voorziening beschut werk in principe wordt toegekend op volgorde van vaststelling dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (lid 5). Die persoon krijgt voorrang op personen van wie later de indicatie beschut werk is vastgesteld, tenzij er geen passende plek is voor die eerste persoon op dat moment. Dit is conform de bedoeling van de wetgever dat personen voor wie niet direct een beschut werkplek beschikbaar is, bij voorrang een beschut werkplek krijgen aangeboden in het daaropvolgende jaar.

Artikel 11. Vaststelling wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort

In artikel 10c Pw is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve.

Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a lid 5, onderdeel b, 35 lid 4, onderdeel b, en 36 lid 3, onderdeel b Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende 2 aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die 2 jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d Pw is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10 lid 2 Pw;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de IOAW;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de IOAZ, en

  • -

    personen van wie is vastgesteld dat zij niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, die al in een dienstbetrekking werken en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnamen aan het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, of het mbo-entreeonderwijs.

In artikel 10c Pw is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). De gemeenteraad is immers niet bevoegd criteria vast te stellen met betrekking tot de doelgroep loonkostensubsidie. De wetgever heeft de doelgroep voor loonkostensubsidie namelijk vastgelegd en de gemeenteraad mag alleen (processuele) regels stellen over de wijze waarop vastgesteld wordt of iemand tot de doelgroep behoort.

In lid 2 is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze criteria zijn ontleend aan artikel 6 lid 1, onderdeel e Pw. Onderdeel a ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen die nog geen dienstbetrekking hebben. Onderdeel b ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.

Bij de vaststelling of iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie laat het college zich adviseren door gespecialiseerde en getrainde loonwaarde medewerkers van de gemeente zelf. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie, een externe organisatie adviseert en neemt daarbij eveneens de in het lid 2 neergelegde criteria in acht. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen.

Artikel 12. Vaststelling loonwaarde

De vaststelling van de loonwaarde gebeurt via het preferente werkproces. Daarnaast worden ook de voorwaarden van het Besluit loonkostensubsidie 2021 en de Regeling loonkostensubsidie 2021 gevolgd.

Artikel 14. Persoonlijke ondersteuning

Het gaat hier om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

Artikel 15. Opstapsubsidie

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen.

Compensatie

Het doel van de opstapsubsidie is het bieden van een tijdelijke compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon nog niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een opstapsubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstellingen.