Regeling vervallen per 10-10-2023

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2022

Geldend van 03-06-2022 t/m 09-10-2023

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2022

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde,

gelezen het voorstel van team Maatschappelijke ontwikkeling en ondersteuning d.d. 31 januari 2022;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

gelet op de Integrale Verordening sociaal domein gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde

overwegende dat voor het vaststellen van het recht op een van de maatwerkvoorzieningen beleidsregels nodig zijn;

Besluit

vast te stellen de “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2022

BEGRIPSBEPALING

In dit deel wordt verstaan onder:

  • -

    Beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde;

  • -

    Huisgenoot: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

  • -

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015;

  • -

    Verordening: Integrale Verordening Sociaal Domein gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde;

  • -

    Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Alle begrippen die in dit deel worden gebruikt en niet nader omschreven zijn in de begripsbepaling, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, het uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.

LEESWIJZER

Wet maatschappelijke ondersteuning

In hoofdstuk 1 wordt er na de inleiding ingegaan op de toegangsprocedure die een belanghebbende van Ermelo, Harderwijk of Zeewolde doorloopt om tot een oplossing van zijn probleem te komen. In hoofdstuk 2 worden een aantal uitgangspunten uitgewerkt die een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van een maatwerkvoorziening en in hoofdstuk 3 worden maatwerkvoorzieningen toegelicht. Hoofdstuk 4 gaat in op het persoonsgebonden budget en geeft de hoogtes van pgb-bedragen weer.

HOOFDSTUK 1. PROCEDURE MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG

Inleiding

Deze Beleidsregels zijn een uitwerking van de geldende Integrale Verordening sociaal domein van de gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde. De begrippen in deze regels worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Integrale Verordening sociaal domein. Samen met de genoemde Verordening vormen de beleidsregels de basis voor de wijze waarop de gemeenten uitvoering geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Daarmee is het beleid voor de inwoner toegankelijk en transparant en biedt het de gemeentelijke toegang (Meerinzicht) de mogelijkheid een zorgvuldige en objectieve afweging te maken.

Inwoners voeren zoveel als mogelijk regie over hun eigen leven en doen wat nodig is voor een ander. Betrokken zijn bij een ander, maakt de samenleving sterker, het vormt het uitgangspunt bij het zoeken naar een oplossing van een ondersteuningsvraag. De gemeenten verwachten van haar inwoners, dat zij, zoveel als mogelijk, rekening houden met te verwachten problemen en dat zij elkaar, naar vermogen, bijstaan. Indien dat niet mogelijk blijkt, kan een maatwerkvoorziening uitkomst bieden. Dat houdt in dat op individueel niveau wordt vastgesteld of ondersteuning noodzakelijk is. Er bestaat geen categoriaal recht op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Daarom staat in de Wmo 2015 een zorgvuldige toegangsprocedure tot de maatwerkvoorziening centraal.

Die toegangsprocedure bestaat allereerst uit het doen van onderzoek. In samenspraak met de belanghebbende wordt in kaart gebracht wat iemands problemen zijn, wat zijn leefomstandigheden zijn en zijn sociale omgeving (gezin en sociaal netwerk) is en wat de mogelijke oplossingen daarvoor zijn.

Daarbij wordt besproken wat iemand zelf kan, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. In aanvulling hierop wordt gekeken of een algemene voorziening passend is of dat (ook) een maatwerkvoorziening nodig is.

Maatschappelijke ondersteuning bestaat uit:

  • 1.

    Het bevorderen van de sociale samenhang (onderlinge verbondenheid), de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de algemene toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.

  • 2.

    Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, of met chronische psychische of psychosociale problemen. Dat gebeurt zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.

  • 3.

    Het bieden van Beschermd Wonen (BW) en maatschappelijke opvang (MO).

Artikel 1.1 Wijze van melding

(Art. 3.2 Verordening)

  • 1.

    Een hulpvraag kan door de belanghebbende bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vijf werkdagen een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    De melding kan worden afgehandeld door middel van informatie, advies of eigen oplossing van de belanghebbende. Als geen oplossing voorhanden is, start de procedure van onderzoek en maakt het college binnen vijf werkdagen een afspraak voor een gesprek.

  • 4.

    De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen. In dit plan beschrijft de belanghebbende zijn omstandigheden (persoonskenmerken, behoeften, voorkeuren, eigen mogelijkheden en mantelzorg) en geeft hij aan welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest passend is.

Artikel 1.2 Onafhankelijke cliëntondersteuning

(Art. 3.3 Verordening)

  • 1.

    Indien de belanghebbende dit wenst, kan hij zich bij het doen of afhandelen van de melding laten ondersteunen door iemand uit zijn eigen netwerk of een onafhankelijke derde.

  • 2.

    Het college wijst belanghebbende tijdens de meldingsfase op de mogelijkheid kosteloos een beroep te kunnen doen op onafhankelijke cliëntondersteuning en waar die verkregen kan worden.

Artikel 1.3 Methodiek en procedure van het onderzoek

(Art. 3.4 en art. 3.5 Verordening)

  • 1.

    Om de juiste ondersteuning te kunnen bieden vindt, in nauwe dialoog met de belanghebbende, een onderzoek plaats. Het gaat om vraagverheldering, objectivering van de belemmering, het bepalen van doelen en het bespreken van mogelijke oplossingen.

  • 2.

    Indien de belanghebbende een persoonlijk plan heeft ingediend wordt dit plan betrokken bij het onderzoek. Het college hoeft niet in te stemmen met dit plan en dient aan te geven waarom het van dit plan afwijkt.

  • 3.

    De resultaten van het onderzoek worden vastgelegd in een ondersteuningsplan.

  • 4.

    Belanghebbende tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen zeven werkdagen wordt geretourneerd aan de klantmanager waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 5.

    Indien de belanghebbende het ondersteuningsplan niet voor akkoord wenst te ondertekenen, maar voor gezien, wordt de reden hiervoor opgenomen in het ondersteuningsplan. De belanghebbende ontvangt altijd een extra exemplaar van het ondersteuningsplan, welke hij in eigen bezit kan houden.

Artikel 1.4 Wijze van aanvraag

(Art. 3.6 Verordening)

  • 1.

    Een aanvraag kan schriftelijk bij het college worden ingediend. Bij voorkeur wordt dit gedaan na afronding van het onderzoek aan de hand van een voor akkoord getekend ondersteuningsplan. De aanvraag wordt in principe afgehandeld onder verantwoordelijkheid van de medewerker die het onderzoek heeft uitgevoerd.

  • 2.

    Als er geen ondersteuningsplan is en belanghebbende wil toch een aanvraag indienen, kan de aanvraag worden ingediend door middel van een daarvoor beschikbaar gesteld (digitaal) aanvraagformulier. Een dergelijke aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen wanneer het aanvraagformulier voorzien is van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente of een daartoe gemandateerde partij is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is ingediend, geldt als aanvraagdatum.

Artikel 1.5 Advisering

(Art. 3.11 Verordening)

  • 1.

    Met name in situaties waarin de aanvraag vanwege het ontbreken van een medische noodzaak wordt afgewezen, weegt de motiveringsplicht zwaar en is een goed medisch advies van groot belang. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als hij dit van belang acht voor de beoordeling van een melding of aanvraag om een maatwerkvoorziening. Een besluit moet goed worden gemotiveerd. Vaak is medisch onderzoek nodig naar de vraag of belanghebbende tot de Wmo-doelgroep behoort en of de maatwerkvoorziening naar objectief medische maatstaven langdurig noodzakelijk is.

  • 2.

    Wanneer een advies onvolledig is of vragen oproept moet de adviseur worden gevraagd het advies aan te vullen of te verduidelijken. Op een onvolledig of onduidelijk medisch advies kan geen besluit worden gebaseerd.

  • 3.

    Het advies wordt getoetst door het college, voordat er op basis van het ingewonnen advies een besluit wordt genomen. Een advies is voor het college niet bindend. Wanneer een beslissing wordt genomen, die afwijkt van het ontvangen advies, zal dit in de beslissing goed worden gemotiveerd (artikel 3:50 Awb).

  • 4.

    Op grond van artikel 3:49 Awb kan een advies als motivering worden gebruikt voor een besluit. Als het advies zelf de motivering bevat en de belanghebbende op de hoogte is of wordt gesteld van de inhoud van het advies is een verwijzing hiernaar daarvoor voldoende.

Artikel 1.6 Heroverweging / heronderzoek

(Art. 3.22 Verordening)

  • 1.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een beslissing over een maatwerkvoorziening en/of persoonsgebonden budget te heroverwegen.

  • 2.

    Bij hulp bij het huishouden, begeleiding (groep en individueel) en logeeropvang vindt heronderzoek plaats na een melding door belanghebbende of aanbieder van de ondersteuning. Deze maatwerkvoorzieningen worden altijd zes weken voor het einde van de indicatieduur in goed overleg met belanghebbende en aanbieder van de ondersteuning heroverwogen.

  • 3.

    Bij hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen en roerende woonvoorzieningen vindt in beginsel binnen 5 jaar na verstrekking heronderzoek plaats om te zien of ze nog voldoende ondersteunen en/of gebruikt worden.

Artikel 1.7 Beschikking

(Art. 3.12 Verordening)

In de beschikking wordt het besluit van het college aan de belanghebbende bekend gemaakt.

Tegen de beschikking van de gemeente is, als de cliënt het er niet mee eens is, bezwaar bij de gemeente en, na bezwaar, beroep bij de rechtbank mogelijk.

HOOFDSTUK 2. ALGEMEEN AFWEGINGSKADER

Artikel 2.1 Algemeen afwegingskader

Als een persoon aanspraak maakt op ondersteuning op grond van de Wmo zal dit verzoek gewogen worden. Het gaat daarbij om een individuele weging en de uitkomst kan daarom per persoon verschillen. De weging is altijd individueel maar moet tegelijkertijd objectief zijn. Hieronder worden een aantal uitgangspunten uitgewerkt die een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van een maatwerkvoorziening.

Artikel 2.2 Eigen mogelijkheden

(Art. 3.9 lid 2 Verordening)

  • 1.

    Niet iedere beperking leidt tot verminderde zelfredzaamheid of een participatieprobleem zoals bedoeld in de Wmo. En niet elke beperking van de zelfredzaamheid of participatie vraagt om overheidsondersteuning. Door eigen oplossingen in te zetten kan in veel gevallen een levenspatroon voortgezet worden dat als aanvaardbaar gezien kan worden. Dat zou anders kunnen zijn wanneer de beperkingen leiden tot een participatieprobleem dat niet met eigen oplossingen of hulp van anderen kan worden opgelost.

  • 2.

    Om te kunnen bepalen of en welke ondersteuning nodig is, is zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Dat onderzoek richt zich op het geobjectiveerd vaststellen van beperkingen en daaruit volgend het verlies van zelfredzaamheid en participatie. Vervolgens wordt bekeken welke eigen mogelijkheden de inwoner heeft om de nodige hulp en ondersteuning te krijgen.

Artikel 2.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

(Art. 3.9 lid 2 en art. 3.10 b. Verordening)

  • 1.

    Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • b.

      daadwerkelijk beschikbaar is in de reguliere handel;

    • c.

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

    • d.

      financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau

  • Criteria d. bepaalt of een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze financieel gedragen kan worden door een persoon met een inkomen op minimumniveau (ongeacht het inkomen van belanghebbende). Het college acht dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de voor de betrokkene op grond van de leeftijd van toepassing zijnde geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande of gehuwden (niet zijnde kostendelersnorm). Bijvoorbeeld: een alleenstaande of een alleenstaande ouder, die de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt, krijgt per kalendermaand in de tweede helft van 2021 €1.199,98. Als de aflossingscapaciteit 5% is over 3 jaar, dan betekent dit dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze minder dan €2.159,96 kost.

  • 2.

    De beoordeling in het kader van algemeen gebruikelijke voorziening is een abstracte beoordeling, waarbij het bij financiële haalbaarheid van belang is of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Dat betreft geen individuele toets, waarbij de financiële positie van de belanghebbende van belang is.

  • 3.

    In bijlage 1 van deze beleidsregels is een niet limitatieve lijst met algemeen gebruikelijke voorzieningen opgenomen. In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de persoon toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen.

  • 4.

    Wanneer in een kort tijdsbestek meerdere voorzieningen tegelijkertijd worden aangevraagd, zal artikel 2.3 lid d in samenhang worden beoordeeld.

Artikel 2.4 Algemene voorzieningen

(Art. 3.9 en art. 3.10 Verordening)

  • 1.

    Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk. Met de activiteit of ondersteuning die via deze algemene voorzieningen wordt geboden, kan een individuele belanghebbende (een deel van) zijn participatieproblemen verminderen of zijn zelfredzaamheid verhogen. In deze gevallen is het niet noodzakelijk een maatwerkvoorziening in te zetten of kan volstaan worden met een aanvulling op de algemene voorziening. Er zal altijd op individueel niveau onderzocht worden of belanghebbende met de algemene voorziening voldoende resultaat kan behalen.

  • 2.

    Een algemene voorziening betreft een initiatief die algemeen of voor brede doelgroepen toegankelijk zijn. Het gaat zowel om particuliere als gesubsidieerde initiatieven.

  • 3.

    Een algemene voorziening dient feitelijk toegankelijk te zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de voorziening redelijkerwijs door de klant kan worden bekostigd en er daadwerkelijk geschikte hulp geleverd kan worden onder redelijke voorwaarden.

Artikel 2.5 Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn van belang de situatie van belanghebbende, voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, evenals de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Aanvaardbaar wil aan de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de persoon zelf noodzakelijk vindt in het kader van smaak. Het betekent bijvoorbeeld niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

Artikel 2.6 Financiële mogelijkheden

(Art. 3.4 c, art. 3.8 b, art. 3.9 en art. 3.10 Verordening)

De Wmo staat niet toe dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend of geweigerd. Tegelijkertijd biedt het beschikken over financiële middelen de mogelijkheid in eigen oplossingen te voorzien. Het college mag hierop een beroep doen in het gesprek met de belanghebbende, maar het mag geen reden zijn om passende ondersteuning te weigeren.

Artikel 2.7 Ondersteuning door mantelzorgers en vrijwilligers

(Art. 3.4 d, art. 3.9 en art. 3.10 b Verordening)

  • 1.

    Wanneer verminderde zelfredzaamheid of een participatieprobleem (gedeeltelijk) kan worden opgelost door een mantelzorger of vrijwilliger, kan aanvullend daarop een algemene of maatwerkvoorziening nodig zijn. Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van ondersteuning.

  • 2.

    Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger of vrijwilliger.

  • 3.

    Bij het bepalen van de meest passende ondersteuningsvorm wordt rekening gehouden met de belangen van de mantelzorger of vrijwilliger.

Artikel 2.8 Afstemmen op andere (wettelijke) voorzieningen

(Art. 3.4 g en art. 3.10 lid 1a Verordening)

  • 1.

    Een aanvraag kan worden afgewezen als na onderzoek blijkt dat belanghebbende op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie. Hieronder wordt ook verstaan dat belanghebbende daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten (bijvoorbeeld Zvw, Participatiewet of Jeugdwet)

  • 2.

    Hoewel de Wet langdurige (Wlz) zorg formeel niet als voorliggend kan worden beschouwd, kan een maatwerkvoorziening via de Wmo geweigerd worden als een persoon aanspraak heeft op ondersteuning op grond van de Wlz of er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat belanghebbende hierop aanspraak kan maken en dit weigert te onderzoeken.

Artikel 2.9 Gebruikelijke hulp

(Art. 3.4 c, art. 3.9, art. 3.10 lid 1b en art. 3.13 lid 5a Verordening)

  • 1.

    We kennen in de Wmo 2015 gebruikelijke hulp en niet-gebruikelijke hulp. Alles wat huisgenoten normaal gesproken voor een ander doen is gebruikelijk. Wat meer is, is in beginsel niet-gebruikelijk tenzij de huisgenoot er toe in staat is, er de tijd voor heeft en niet overbelast is.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten en die normaal wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Het is de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders, inwonende kinderen of andere volwassen huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid samen een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar.

  • 3.

    Onder leefeenheid verstaan we een geheel aan personen waarmee een persoon op hetzelfde adres woonachtig is en een huishouden deelt (uitwonende kinderen en partner vallen hier dus buiten). Als er tot de leefeenheid huisgenoten behoren die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Het college zal onderzoek doen naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk, daarbij wordt gebruik gemaakt van het CIZ protocol gebruikelijke hulp. Er wordt rekening gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding, kinderen van 5 tot en met 11 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Kinderen vanaf 12 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

  • 4.

    Studie of (vrijwillige) werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Als er sprake is van commerciële kamer(ver)huur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid.

Artikel 2.9.1 Afbakening gebruikelijk- niet gebruikelijke hulp

  • 1. Gebruikelijke hulp wordt verwacht bij kortdurende situaties (maximaal 3 maanden) als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn.

  • 2. Gebruikelijke hulp wordt verwacht bij langdurige situaties in de volgende gevallen:

    • a.

      planbare verplaatsingen met een incidenteel karakter. Ondersteuning bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek arts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes, etc.);

    • b.

      hulp bij overnemen van alle taken die bij een huishouden behoren zoals de thuisadministratie, het schoonhouden van het huis, etcetera;

    • c.

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met de beperkingen van belanghebbende;

    • d.

      ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind en de draagkracht van ouders.

  • 3. Wanneer de dreigende overbelasting door andere activiteiten (zoals vrijetijdsbesteding) wordt veroorzaakt, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om alsnog een maatwerkvoorziening toe te kennen voor taken die in redelijkheid overgenomen kunnen worden door huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp.

  • 4. In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van huishouden, werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, gaat het aanvragen van persoonlijke verzorging via de Zorgverzekeringswet voor op het eventueel bieden van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.

Artikel 2.9.2 Uitzonderingen

  • 1. In bepaalde gevallen kan men, ondanks de aanwezigheid van een of meerdere huisgenoten, toch in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening. Bijvoorbeeld in de volgende gevallen:

    • a.

      Wanneer de partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft en of door de combinatie met het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Het college moet daar een geobjectiveerd oordeel over kunnen vormen.

    • b.

      Wanneer de partner of huisgenoot beperkingen heeft en kennis / vaardigheden mist om gebruikelijke hulp uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren.

    • c.

      Indien de enige huisgenoot van belanghebbende vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt dit betrokken bij de afweging of de gebruikelijke hulp daadwerkelijk geleverd kan worden. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk.

    • d.

      In geval belanghebbende een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan, ter ontlasting van de leefeenheid van belanghebbende, afgewogen worden of taken die redelijkerwijs onder de gebruikelijke hulp vallen toch in aanmerking kunnen voor een maatwerkvoorziening.

    • e.

      Indien naar het oordeel van het College sprake is van bijzondere omstandigheden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: stapeling van zorgtaken.

Artikel 2.10 Goedkoopst adequate voorziening

(Art. 3.9 lid 5 en art. 3.14 lid 1 en 18 Verordening)

  • 1.

    De begrippen “goedkoopst” en “adequaat” worden in onderlinge samenhang bekeken. De volgorde waarin de begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat in de beoordeling die bij het verstrekken van een voorziening wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas op de tweede plaats wordt bekeken of de voorziening adequaat compenserend is.

  • 2.

    “Goedkoopst adequaat” betekent dat een voorziening altijd passend compenserend moet zijn. Pas als er meerdere passende voorzieningen zijn, wordt de goedkoopste adequate voorziening gekozen. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

  • 3.

    Het begrip ‘goedkoop’ moet bij de beoordeling niet in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn.

Artikel 2.11 Langdurig noodzakelijk

(Art. 3.10 lid 2b Verordening)

  • 1.

    Bij het bepalen van de meest passende goedkoopst adequate voorziening, wordt rekening gehouden met de (te verwachten) gebruiksduur en intensiteit van het gebruik. Bij kortdurend of incidenteel gebruik, kan een groter beroep op eigen mogelijkheden of de inzet van voorliggende, algemene- of collectieve voorzieningen worden gedaan, dan wanneer er sprake is van een langdurig noodzakelijke voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de feitelijke aanwezigheid van eigen mogelijkheden, voorliggende of algemene voorzieningen.

  • 2.

    Langdurig geeft een grens aan in tijd. Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet altijd duidelijk aan te geven. Een afbakening die gemaakt wordt, is te kijken naar andere regelgeving, die voor beperkte duur een voorziening verstrekken. Op grond van de Zvw kunnen bijvoorbeeld voorzieningen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt, waarna een maatwerkvoorziening via de Wmo verstrekt kan worden.

  • 3.

    Naast het vereiste dat de voorziening langdurig nodig moet zijn, moet uit het onderzoek ook naar voren komen dat de voorziening ook noodzakelijk is om de beperkingen te compenseren. In bepaalde gevallen wordt daarvoor medisch advies ingewonnen.

Artikel 2.12 Voorzienbaarheid

(Art. 3.9 lid 3b Verordening)

  • 1.

    In situaties dat een inwoner zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en zelf actie had kunnen ondernemen om te voorkomen dat deze hulpvraag zou ontstaan, kan besloten worden een aanvraag voor een voorziening af te wijzen. Van inwoners wordt namelijk verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig redelijkerwijs te verwachten belemmeringen. Zo ook wordt verwacht dat zij bij het doen van een aanschaf of bij een verhuizing rekening houden met de al aanwezige beperkingen en de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling hiervan.

  • 2.

    De mogelijkheid een aanvraag af te wijzen vanwege "voorzienbaarheid" van de hulpvraag gaat echter níet zo ver dat van een inwoner verwacht kan worden dat hij preventief maatregelen treft en investeringen doet die tot doel hebben te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden leiden tot een beroep op de Wmo.

Artikel 2.13 Hoofdverblijf

(Art. 3.10 lid 2a Verordening)

  • 1.

    Een algemene- of maatwerkvoorziening wordt verstrekt door de gemeente waarin belanghebbende (minder- of meerderjarig) zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Onder hoofdverblijf verstaan we de woning die door belanghebbende als feitelijk verblijf wordt gebruikt.

  • 3.

    Bij co-ouderschap geeft het ouderschapsplan normaliter uitsluitsel over het hoofdverblijf van de minderjarige. Is het feitelijk verblijf evenredig verdeeld tussen ouders en het hoofdverblijf onduidelijk, dan geeft de inschrijving van de minderjarige in de BRP de doorslag.

HOOFDSTUK 3 MAATWERKVOORZIENINGEN

Wanneer na onderzoek blijkt dat belanghebbende in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, zijn er verschillende ondersteuningsvormen die ingezet kunnen worden. In dit hoofdstuk worden de verschillende maatwerkvoorzieningen omschreven. Het is onderdeel van het afwegingskader bij de beoordeling van een aanvraag.

Artikel 3.1 Hulp bij het huishouden

  • 1. Hulp bij het huishouden (Hbh) is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten bij hen die dat niet of niet meer zelf kunnen (regelen). Daarbij dient de persoon te beschikken over een schoon en leefbaar huis.

  • 2. Een schoon en leefbaar huis betekent dat men gebruik moet kunnen maken van de in gebruik zijnde ruimtes in de woning. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat een basishygiëne is geborgd, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van belanghebbenden wordt voorkomen. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Hiertoe vallen dus niet hobbyruimtes, bergruimtes, tuin en onderverhuurde ruimtes. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Inzet is ter voorkoming van vervuiling.

  • 3. Naast een schoon en leefbaar huis zijn neven resultaten:

    • a.

      het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • b.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • c.

      het kortdurend aanleren van huishoudelijke vaardigheden door het gezamenlijk uitvoeren van huishoudelijke taken.

  • 4. Het periodiek schoonmaken dient een algemeen aanvaard basisniveau van schoon en leefbaar te realiseren. Indien de belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.

  • 5. De volgende onderdelen vallen buiten de reikwijdte van hulp bij het huishouden:

    • a.

      Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van het huis, zoals het ramen lappen aan de buitenkant, het onderhouden van de tuin, het uitlaten van huisdieren en overige activiteiten buiten het huis.

    • b.

      Hand- en spandiensten zoals het vervangen van een lamp of ophangen van een plank.

    • c.

      Strijken. Alleen in uitzonderingssituaties wordt er gestreken. In beginsel wordt strijkvrije bovenkleding als voorliggend beschouwd. Onderkleding (ondergoed en sokken) en alle vormen van bed-, keuken- en badtextiel worden niet gestreken.

    • d.

      Het schoonmaken van verzamelingen.

  • 6. Van belanghebbende wordt medewerking gevraagd om de huishoudelijke ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat van belanghebbende wordt verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt bijvoorbeeld aan het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Ook wordt belanghebbende gevraagd om binnen zijn mogelijkheden werkzaamheden te (blijven) uitvoeren en in ieder geval de woning op te ruimen, zodat het schoonmaken efficiënter gebeurt.

Artikel 3.1.1 Doelgroep

  • 1. De ondersteuning van een huishouden is bedoeld voor:

    • a.

      De belanghebbende met een langdurige beperking, waardoor fysieke werkzaamheden (deels) moeten worden overgenomen;

    • b.

      De belanghebbende met een kortdurende of middellange beperking die door revalidatie/ontslag uit het ziekenhuis en er vanwege de situatie noodzaak is om fysieke werkzaamheden (deels) over te nemen;

    • c.

      De belanghebbende die (deels) zelf kan aangeven/organiseren wat er in het huishouden gedaan moet worden, maar die ondersteuning nodig heeft bij en/of het aanleren van vaardigheden voor het voeren van een huishouden;

    • d.

      De belanghebbende die niet zelf kan aangeven/organiseren wat er in het huishouden gedaan moet worden en hierbij ondersteuning nodig heeft. De organisatie kan worden overgenomen;

    • e.

      Het ontlasten van de mantelzorger.

Artikel 3.1.2 Tijdsnormering

  • 1. Op grond van individuele omstandigheden komt het college gemotiveerd tot een tijdsindicatie. De normtijden zijn een richtlijn. De individuele omstandigheden zijn de basis voor het besluit. Om tot een passend volume (aantal minuten per week) te komen gebruikt het college het normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van bureau HHM.

  • 2. Het normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 wordt gebruikt om uniformiteit in de toekenning van hulp bij het huishouden na te streven. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en er wordt met behulp van de richtlijn ondersteuning op maat toegekend. Het college kan afwijken met zowel op- als neerwaartse bijstellingen. Hierbij wordt gemotiveerd aangegeven waarom wordt verhoogd of verlaagd.

  • 3. Hulp bij het huishouden wordt alleen toegekend voor de noodzakelijke huishoudelijke activiteiten. Er wordt niet meer tijd toegekend dan nodig is voor de essentiële woonfuncties van de inwoner en de andere huisgenoten.

  • 4. Het bepalen van de normtijd (omvang, in minuten per week) verloopt in drie stappen:

    • a.

      Tijdens het gesprek vaststellen welke individuele omstandigheden invloed hebben op de tijdsindicatie om tot een schoon en leefbaar huis te komen;

    • b.

      Beoordelen of het normenkader in het concrete geval voldoende is om een schoon en leefbaar huis te realiseren of dat individuele omstandigheden een aanpassing van het aantal minuten per week rechtvaardigen;

    • c.

      Vaststellen of aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn om de zelfredzaamheid van de belanghebbende te ondersteunen dan wel te verbeteren.

Artikel 3.2 Begeleiding individueel

  • 1. Begeleiding individueel is gericht op het bevorderen (leren), behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en het zelfstandig participeren, op dat een belanghebbende zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

  • 2. Uitgangspunt is dat de begeleiding plaatsvindt in de directe leefomgeving van de belanghebbende.

Artikel 3.2.1 Doelgroep

  • 1. De doelgroep die in aanmerking kan komen voor begeleiding bestaat uit (artikel 1.2.1 Wmo 2015):

    • -

      belanghebbende met een beperking, chronisch psychische of psychosociale probleem; en

    • -

      die niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

  • Bij "mensen met een beperking" gaat het om mensen met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat hier in alle gevallen om kenmerken van een persoon.

Artikel 3.2.2 Vormen van individuele begeleiding

We onderscheiden drie vormen individuele begeleiding:

  • 1.

    Begeleiding individueel regulier;

  • 2.

    Begeleiding individueel specialistisch (tijdelijk);

  • 3.

    Begeleiding individueel waakvlam.

Artikel 3.2.3 Begeleiding individueel regulier

  • 1. Begeleiding individueel regulier is gericht op:

    • a.

      verbetering van de zelfredzaamheid en of participatie van belanghebbende;

    • b.

      het stabiliseren van de zelfredzaamheid en of participatie van belanghebbende of

    • c.

      het begeleiden van belanghebbende bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en of participatie.

  • 2. Deze vorm van individuele begeleiding richt zich met name op ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL).

  • 3. Bij begeleiding individueel regulier gaat het niet om overname van taken, maar om het functioneren van de belanghebbende met de stoornis; het vinden van een effectieve manier van omgang met de beperking/stoornis en het optimaliseren of optimaal leren benutten van eigen mogelijkheden, waardoor de belanghebbende zijn functioneren verbetert en weer kan meedoen in de maatschappij.

  • 4. Begeleiding individueel regulier heeft altijd een doel.

  • 5. Er is sprake van langdurig tekortschietende zelfregie;

  • 6. De belanghebbende heeft ondersteuning nodig op één of op meerdere levensgebieden;

  • 7. De belanghebbende heeft redelijk tot matig inzicht in de eigen beperkingen zodat een bepaalde verantwoordelijkheid genomen kan worden door belanghebbende zelf;

  • Onverwachte hulpvragen zijn planbaar en uitstelbaar tot volgende contactmomenten.

  • 8. De reguliere begeleiding vindt plaats op geplande momenten én waar nodig met behulp van digitale middelen via extra contactmoment(en) op afstand waarbij de privacy van de belanghebbende is geborgd. Begeleiding kan daarnaast ondersteund worden door gebruik van digitale middelen als WhatsApp, Facetime, of andere vormen van digitale contacten.

  • 9. De inzet van digitale middelen mogen geen volledige vervanging worden van face to face contact bij de belanghebbende.

  • 10. Met de inzet van deze vorm van begeleiding worden de volgende resultaten beoogd:

    • a.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de eigen kracht, sociale vaardigheden en ontwikkelen van de mogelijkheden om te participeren;

    • b.

      Inzicht creëren in- en ontwikkelen van de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk;

    • c.

      Versterken, activeren of stabiliseren van de zelfredzaamheid. Daaronder begrepen persoonlijk functioneren en vaardigheden die nodig zijn voor het voeren van een gestructureerd huishouden en het verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL);

    • d.

      Versterken, activeren en/of stabiliseren van de zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen: dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken en administratie;

    • e.

      Leren omgaan met- en acceptatie van een (chronische) beperking;

    • f.

      Signaleren en voorkomen van toename problematiek;

    • g.

      Signaleren en voorkomen van overbelasting bij de mantelzorger(s).

Artikel 3.2.4 Begeleiding individueel specialistisch

  • 1. Bij deze vorm van individuele begeleiding is er sprake van een tijdelijk interventie (waarbij het begrip tijdelijk wordt geconcretiseerd tot 6 maanden) waarbij er een behoefte is aan extra, “andere” of aanvullende competenties en deskundigheid van de professional in verband met die specifieke situatie.

  • 2. Begeleiding individueel specialistisch kan ingezet worden wanneer een situatie escaleert of dreigt te escaleren en er stabilisatie nodig is. Het is daarmee in principe altijd voor een kortere periode van toepassing (dit in tegenstelling tot begeleiding individueel regulier die vaak voor een langere periode van toepassing is).

  • 3. Uitgangspunt is dat begeleiding specialistisch wordt ingezet in plaats van de reguliere begeleiding. Een combinatie van of specifieke gedragsproblematiek is geen reden om begeleiding specialistisch in te zetten.

  • 4. Voorwaarde voor begeleiding specialistisch is dat er een reële verwachting bestaat dat de belanghebbende met behulp van de inzet van begeleiding specialistisch is te stabiliseren dan wel een positieve verandering door te maken en/of de inzet van specialistische begeleiding bijdraagt aan versnelde zelfredzaamheid en participatie. Dit zodat daarna de reguliere begeleiding weer een toereikende maatwerkvoorziening is.

  • 5. Bij verslechtering of aanvullende problematiek moet altijd een kritische afweging worden gemaakt of er nog sprake is van maatwerkondersteuning vanuit de Wmo of dat behandeling voorliggend is

  • 6. Onderstaande kenmerken maken dat een belanghebbende in aanmerking kan komen voor begeleiding individueel specialistisch. Belanghebbende heeft ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregulerend vermogen of bij gedragsproblemen, zoals:

    • a.

      Acute “extra” psychische en/of psychiatrische problematiek.

    • b.

      Aanvullende diagnoses met invloed op het dagelijks functioneren van de belanghebbende.

    • c.

      Minder remmingen op gedrag/zwaardere gedragsproblemen en/of onvoorspelbaarheid en/of grilligheid (geen standaard protocol van handelen mogelijk) dat niet hanteerbaar is voor belanghebbende zelf.

    • d.

      Toename in destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander).

    • e.

      Toename in zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.

    • f.

      Toename van complexe problematiek, waardoor er ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren ontstaan.

    • g.

      Het gaat in deze vorm van ondersteuning om zowel planbare als niet planbare ondersteuning. De belanghebbende heeft naast één of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De belanghebbende heeft dan direct ondersteuning nodig, waardoor er bij niet ingrijpen sprake is van grote risico’s voor de veiligheid van de belanghebbende en omgeving en/of een sterkere toegenomen verslechtering van de gezondheidssituatie van de belanghebbende dan bij reguliere begeleiding in een meer stabiele situatie.

  • 7. De resultaten begeleiding specialistisch zijn identiek aan de doelstellingen van reguliere begeleiding.

Artikel 3.2.5 Begeleiding individueel waakvlam

  • 1. Deze vorm van individuele begeleiding kan geïndiceerd worden na afloop van een indicatie begeleiding individueel regulier. Het college geeft hiermee de belanghebbende en de aanbieder extra tijd, om gedurende maximaal 1 jaar na afloop van de indicatie begeleiding individueel regulier, maximaal nog 12 uur individuele begeleiding te bieden om een terugval van de belanghebbende te voorkomen.

  • 2. De waakvlam is door de aanbieder in te zetten op het moment dat dit nodig is voor de belanghebbende of als de belanghebbende signalen geeft dat dit nodig zou zijn. Dit kan een korte periode met een hoge frequentie zijn of juist gedurende een jaar elke maand 1 begeleidingsmoment

  • 3. Begeleiding individueel waakvlam is bedoeld als een vorm van nazorg na afloop van de initiële indicatie begeleiding individueel regulier. Door middel van deze begeleiding houden Wmo-professionals en zorgaanbieders kwetsbare belanghebbenden in beeld, ofwel een vinger aan de pols en wordt getracht te voorkomen dat er een terugval plaatsvindt. Voor de belanghebbende wordt de waakvlam ervaren als een extra steuntje in de rug of ter ondersteuning bij het opbouwen/vergroten van het eigen netwerk.

Artikel 3.3 Begeleiding Groep

  • 1. Begeleiding groep is gericht op het bevorderen (leren), behouden of compenseren van zelfredzaamheid, gericht op het zoveel mogelijk zelfstandig participeren. Dit vindt plaats in groepsverband.

  • 2. Als hetzelfde doel wordt beoogd is begeleiding groep voorliggend op begeleiding individueel.

  • 3. Aan sommige vormen van dagactiviteiten kan iedereen meedoen, zoals activiteiten in de buurt of vrijwilligerswerk. Dit zijn de algemeen toegankelijke voorzieningen. Als een algemene voorziening onvoldoende ondersteuning biedt, kan begeleiding groep als maatwerkvoorziening worden ingezet.

Artikel 3.3.1 Doelgroep

  • 1. De doelgroep die in aanmerking kan komen voor begeleiding bestaat uit (artikel 1.2.1 Wmo 2015):

    • -

      belanghebbende met een beperking, chronisch psychische of psychosociale probleem; en

    • -

      die niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

  • Bij "mensen met een beperking" gaat het om mensen met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat hier in alle gevallen om kenmerken van een persoon.

Artikel 3.3.2 Vormen van groepsbegeleiding

We onderscheiden twee vormen van begeleiding in groepsverband:

  • 1.

    Begeleiding groep regulier

  • 2.

    Begeleiding groep arbeidsmatig

Artikel 3.3.3 Begeleiding groep regulier

  • 1. Begeleiding groep regulier is gericht op:

    • a.

      verbetering van de zelfredzaamheid en of participatie van belanghebbende;

    • b.

      het stabiliseren van de zelfredzaamheid en of participatie van belanghebbende of

    • c.

      het begeleiden van belanghebbende bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en of participatie.

  • 2. De belanghebbende is beperkt om een besteding van de dag zelfstandig in te vullen. Hierbij is een duidelijke ondersteuningsbehoefte en/of een begeleidingsbehoefte aan de orde.

  • 3. De inzet van begeleiding groep regulier:

    • a.

      draagt bij aan het activeren van betreffende belanghebbende;

    • b.

      draagt bij aan het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende;

    • c.

      draagt bij aan een evenwichtige dag- en weekinvulling;

    • d.

      draagt bij aan het langer zelfstandig thuis wonen;

    • e.

      draagt bij aan het ontlasten van de ondersteuning die naasten bieden;

    • f.

      draagt bij aan het stabiliseren van een situatie;

    • g.

      draagt bij aan een gecontroleerde achteruitgang van een situatie;

    • h.

      draagt bij aan het ondersteunen van de mantelzorger.

  • 4. Begeleiding groep regulier bestaat uit in groepsverband laagdrempelige activiteiten doen, die niet algemeen beschikbaar zijn en aansluiten bij de belevingswereld van de belanghebbende.

  • 5. Begeleiding groep regulier kan in de vorm van bijvoorbeeld een repeterende werkvorm plaatsvinden (nuttig werk) in een veilige beschutte omgeving onder begeleiding (bijvoorbeeld maken van kaarsen, vogelhuisjes, appeltaarten etc.). In deze vorm worden belanghebbenden in de groep (sociaal) geprikkeld en tijdens de werkzaamheden uitgedaagd in de eigen mogelijkheden. Hiermee wordt (sociale) achteruitgang en eenzaamheid voorkomen. De belanghebbende ontleent eigenwaarde aan de geleverde werkvorm. Deelnemen aan Begeleiding groep in een werkvorm biedt structuur in de dag en week. Basis en sociale vaardigheden worden onderhouden.

  • 6. De doelgroep Begeleiding groep regulier heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Is soms beperkt leerbaar, echter doorgroei naar (entree)opleiding, beschut werk, vrijwilligerswerk of werk met BAB-indicatie is (nog) niet te verwachten.

Artikel 3.3.4 Begeleiding groep arbeidsmatig

  • 1. De doelgroep Begeleiding groep arbeidsmatig heeft leerpotentieel en is met name gericht op ontwikkeling en waar mogelijk uitstroom richting (entree)opleiding, beschut werk, Participatiewet, vrijwilligerswerk of werk met BAB-indicatie. Vaak zijn dit belanghebbenden met een (deels) overbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Er wordt methodisch toegewerkt naar, indien mogelijk (deels), betaald werk (met ondersteuning).

  • 2. De begeleiding groep arbeidsmatig richt zich op het overdragen of aanleren van kennis en/of vaardigheden gericht op zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en/of werk van de belanghebbende. De belanghebbende ontleent eigenwaarde aan de geleverde arbeid en is intrinsiek gemotiveerd om te leren en (door) te ontwikkelen.

  • 3. De begeleiding groep arbeidsmatig biedt structuur in de dag en week. Werknemersvaardigheden, basisvaardigheden en sociale vaardigheden worden onderhouden en er wordt actief gewerkt aan doorgroei naar een opleiding, beschut werk of werk (eventueel met een indicatie banenafspraak). Sommige belanghebbenden in de doelgroep hebben een (chronische) arbeidsbeperking, waardoor de Participatiewet (nog) niet direct een uitkomst biedt maar wel in de nabije toekomst.

  • 4. De volgende vaardigheden worden ontwikkeld, versterkt en uitgebouwd:

    • a.

      Basisvaardigheden: o.a. lezen, schrijven, rekenen, digitale vaardigheden, spreken.

    • b.

      Werknemersvaardigheden: o.a. op tijd komen, opdrachten (deels) zelfstandig uitvoeren, openstaan voor veranderingen.

    • c.

      Sociale vaardigheden: o.a. gezonde voeding, er verzorgd uitzien, sociale omgangsnormen, acceptatie van anderen met hun tekortkomingen, emotie-regulatie.

    • d.

      Het omgaan en accepteren van eigen beperkingen.

  • 5. Wanneer na een traject van ongeveer twee jaar blijkt dat er geen perspectief is op uitstroom richting (entree)opleiding, beschut werk, Participatiewet, vrijwilligerswerk of werk met een indicatie, wordt er in onderlinge afstemming met betrokkenen een goed alternatief voor dagbesteding gezocht. Het arbeidsmatige traject wordt beëindigd. Daarmee wordt voorkomen dat de arbeidsmatige plekken, die gericht zijn op uitstroom, niet beschikbaar komen voor andere kandidaten.

Artikel 3.4 Vervoer bij begeleiding groep

Dit type vervoer heeft uitsluitend betrekking op het noodzakelijke vervoer van en naar de begeleiding groep regulier en begeleiding groep arbeidsmatig.

Artikel 3.4.1 Vormen van vervoer bij begeleiding groep

  • 1. We onderscheiden twee vormen vervoer:

    • a.

      vervoer regulier

  • Een indicatie voor vervoer regulier wordt afgegeven wanneer een belanghebbende niet in staat is om zelfstandig naar de begeleiding groep te reizen of niet zelf het vervoer van en naar de begeleiding groep kan regelen.

    • b.

      vervoer rolstoel

  • Een indicatie voor vervoer rolstoel wordt afgegeven wanneer een belanghebbende rolstoelgebonden is, niet in staat is om zelfstandig naar de begeleiding groep te reizen of niet zelf het vervoer van en naar de begeleiding groep kan regelen.

  • 2. Uitgangspunt bij het beoordelen van de “noodzakelijkheid”, is het gebrek aan zelfredzaamheid van de belanghebbende. De indicatie wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van een belanghebbende, waarbij de mogelijkheden die de belanghebbende wel heeft met betrekking tot eigen vervoer worden meegewogen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om zomers op de fiets te gaan. En daarnaast wordt gekeken of de belanghebbende op een andere wijze het vervoer kan regelen, bijvoorbeeld door familie of een vrijwilliger.

  • 3. Wordt vervoer bij begeleiding groep geïndiceerd, dan is het de aanbieder van de begeleiding groep die het vervoer van en naar de groepslocatie regelt. De vervoerder is gehouden aan allerlei specifieke eisen die gesteld worden voor het vervoeren van doelgroepenvervoer.

Artikel 3.5 Logeeropvang

Logeeropvang of ook wel kortdurend verblijf genoemd, is een vorm van maatwerkondersteuning. Inzet is mogelijk vanuit verschillende wetten of verzekeringen. Om die reden zal er bij een aanvraag zorgvuldig worden gekeken welke wet of verzekering van toepassing is.

Artikel 3.5.1 Doelgroep

  • 1. De doelgroep die in aanmerking kan komen voor kortdurend verblijf bestaat uit:

    • -

      inwoners met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem; en

    • -

      die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie; en

    • -

      die worden ondersteund door een mantelzorger die tijdelijk ontlast moet worden.

  • Bij "personen met een beperking" gaat het om mensen met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat hier in alle gevallen om kenmerken van een persoon.

Artikel 3.5.2 Vormen van logeeropvang

Logeeropvang bevat altijd begeleiding (toezicht in nabijheid), maar niet altijd dagbesteding.

We onderscheiden twee typen logeeropvang:

  • 1.

    Logeeropvang inclusief begeleiding in groepsverband (dagbesteding)

  • 2.

    Logeeropvang exclusief begeleiding in groepsverband (dagbesteding).

Standaard wordt type 1 ingezet, echter in bepaalde gevallen kan het zijn dat iemand al naar een dagbesteding gaat, en daar ook naartoe blijft gaan gedurende de logeeropvang. In die gevallen wordt type 2 geïndiceerd en blijft belanghebbende zijn eigen dagbesteding bezoeken. Is dit niet het geval, dan wordt variant 1 geïndiceerd. Op deze manier is een evenwichtige daginvulling geborgd.

Artikel 3.5.3 Kenmerken

  • 1. Bij logeeropvang verblijft de belanghebbende, tijdelijk op een andere locatie, waar toezicht en de noodzakelijke ondersteuning en begeleiding aangeboden worden. Dit wordt ook wel aangeduid als ‘logeren’.

  • 2. In principe wordt de ondersteuning die in de thuissituatie door de mantelzorger wordt verleend, vervangen door ondersteuning via de aanbieder Logeeropvang.

  • 3. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz of de Zvw worden geïndiceerd.

  • 4. Behandeling tijdens het verblijf is geen onderdeel van de logeeropvang.

  • 5. Logeeropvang richt zich op de belanghebbende waar toezicht in de directe nabijheid aanwezig moet zijn en waar ondersteuning noodzakelijk is. Het gedrag van de belanghebbende is voorspelbaar en risico’s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten.

  • 6. Logeeropvang omvat de volgende elementen:

    • a.

      Een verblijf gedurende een etmaal, waarbij altijd een overnachting is inbegrepen, in een instelling of andere locatie waarbij in elk geval toezicht aanwezig is.

    • b.

      Cliënten die logeren hebben vaak enige fysieke zorgbehoeften, behoefte aan structuur en regelmaat en hebben begeleiding en toezicht in de nabijheid nodig. Toezicht betekent dat er gedurende de aanwezigheid van cliënten toezicht en begeleiding in de nabijheid beschikbaar is.

    • c.

      Het verblijf en hotelmatige kosten als voeding, wasverzorging van beddengoed en handdoeken en schoonmaken van de kamer zijn inbegrepen.

    • d.

      Er is geen geneeskundige zorg nodig. Wanneer dat wel het geval is, zal er een beroep gedaan worden op de regeling eerstelijns verblijf (Zvw).

    • e.

      Wanneer een belanghebbende permanent toezicht en/of ondersteuning in de nabijheid nodig heeft, zal onderzoek nodig zijn om te beoordelen of Wlz of Beschermd Wonen aan de orde is. Hierbij is ook een combinatie met Zvw mogelijk.

Artikel 3.5.4 Vervoer

  • 1. De belanghebbende is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor logeeropvang/kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk.

  • 2. Wanneer het vervoer niet zelfstandig geregeld kan worden, dan geldt het reguliere beoordelingskader voor een vervoersvoorziening.

Artikel 3.5.5 Beoogde resultaten

  • 1. In de meeste gevallen is de inzet van logeeropvang een vorm van respijtzorg, gericht op het ontlasten van de mantelzorger, ter voorkoming van overbelasting van de mantelzorger.

  • 2. De mantelzorger kan door de inzet van logeeropvang eigen activiteiten plannen en uitvoeren. Met de inzet van logeeropvang wordt de mantelzorger ondersteund om zijn of haar mantelzorgtaken langdurig vol te houden en wordt beoogd dat de belanghebbende daardoor langer in de thuissituatie kan verblijven.

  • 3. In enkele gevallen wordt logeeropvang ingezet als time-out voorziening om de zelfredzaamheid van belanghebbende te bevorderen of te stabiliseren, zonder dat het een vorm van respijtzorg betreft. In die gevallen gaat een persoon met psychische problematiek kortdurend logeren (maximaal twee weken) ter onderbreking van oplopende spanning en ter voorkoming van verdere escalatie. Het betreft een verblijf zonder behandeling, ter voorkoming van erger (opname in een intramurale setting) en welke door behandelaren niet voorkomen kan worden met ambulante ondersteuning.

Artikel 3.5.6 Omvang

De omvang van logeeropvang kan variëren, afhankelijk van wat noodzakelijk is in in de specifieke situatie van de belanghebbende of diens mantelzorger(s). Logeeropvang betreft in beginsel 1, 2 of maximaal 3 etmalen per week, met een maximum van 36 etmalen per jaar. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om verblijf van maximaal 14 dagen aaneengesloten mogelijk te maken, zodat de mantelzorger(s) bijvoorbeeld op vakantie kan/kunnen gaan.

Artikel 3.6 Gespecialiseerde begeleiding (ZG), zintuiglijke beperking

Wanneer er sprake is van zintuiglijke beperkingen, is er in sommige situaties specialistische begeleiding nodig. Enkel wanneer reguliere begeleiding niet voldoet, wordt er specialistische begeleiding ingezet. Voor de ondersteuning van deze specifieke groep zijn landelijke inkoopafspraken gemaakt. Een select aantal gespecialiseerde aanbieders hebben een raamovereenkomst getekend met de VNG.

Artikel 3.7 Woonvoorzieningen

(Art. 3.10 Verordening)

  • 1.

    Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren.

  • 2.

    Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen, lichaamsreiniging, essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, aan- en uitkleden en het wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Voor een kind is spelen zonder gevaar voor de eigen gezondheid ook een elementaire woonfunctie.

  • 3.

    Problemen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte moeten door de verstrekking van woonvoorzieningen worden opgelost. Het streven zal in beginsel erop gericht zijn de problemen geheel weg te nemen of aanzienlijk te verminderen. Om verschillende redenen zal dat niet altijd zo kunnen zijn. Die redenen kunnen gelegen zijn in de persoon met beperkingen, dan wel in de aard van de woonruimte.

  • 4.

    Het is de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner om passende maatregelen te nemen behorend bij de levensfase en te verwachten beperkingen. Een woningaanpassing, of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning, wordt in het kader van de Wmo daarom in beginsel alleen verleend als het ontstaan van de beperkingen, verminderde zelfredzaamheid en participatie problemen het gevolg zijn van onvoorziene en onverwachte omstandigheden.

  • 5.

    Voor specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen zijn voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige extra kosten kunnen worden meegenomen uitgesloten.

  • 6.

    De gemeente is niet gehouden voorzieningen te verstrekken als de ondervonden problemen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud, dan wel het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de op dat gebied geldende wettelijke voorschriften

  • 7.

    Een woonvoorziening wordt verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning.

  • 8.

    Uitzondering op lid 7 vormt de uitraaskamer. Als belanghebbende gedragsproblemen heeft en een afgesloten ruimte (uitraaskamer) nodig heeft waarin hij zich kan afzonderen of tot rust kan komen. De uitraaskamer is bedoeld om de belanghebbende tegen zichzelf te beschermen. Alsmede om de ouders/ verzorgers in staat te stellen beter toezicht uit te oefenen.

    De criteria voor vergoeding van een uitraaskamer zijn:

    • a.

      betrokkene beschadigt zichzelf (zelfverwonding) en, of;

    • b.

      betrokkene beschadigt de omgeving (vernielzucht) en, of;

    • c.

      er is sprake van ongecontroleerde driftbuien of overmatige apathie.

Artikel 3.7.1 Bereikbaar, doorgankelijk en bruikbaar

  • 1. Een woonvoorziening wordt alleen toegekend als het een zelfstandige woonruimte betreft en deze de woonruimte bereikbaar, doorgankelijk en bruikbaar maakt voor de persoon met beperkingen.

  • 2. Onder een zelfstandige woning verstaan we een woning met een eigen ingang, een woonkamer, minimaal één slaapkamer een volledige keuken(hoek), een toilet en een badkamer.

  • 3. Met de bereikbaarheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de woning, al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de woning in ieder geval bereikbaar moet zijn via één ingang. Het toegankelijk maken van een tweede ingang is afhankelijk van het doel hiervan, bijv. de noodzaak van het kunnen bereiken van de berging, de tuin of het terras. We stellen een maximum van 20m2 aan het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte.

  • 4. Met de doorgankelijkheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de verschillende gebruiksruimten. Bij rolstoelgebruik of het gebruik van een douchestoel zelfbeweger of douchestretcher/-brancard moet er voldoende ruimte zijn voor het manoeuvreren met de voorzieningen, de noodzakelijke hulp bij de verzorging en het eventueel gebruik van een tillift (verrijdbaar of aan het plafond gemonteerd).

  • 5. Met bruikbaar wordt bedoeld dat normale elementaire woonactiviteiten mogelijk moeten zijn. Hierbij valt te denken aan het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging en het verzorgen van kinderen. De ruimtes die bestemd zijn voor deze activiteiten moeten voor de normale functies bruikbaar worden gemaakt. Dit betekent dat een hobby-, werk- of recreatieruimte niet in aanmerking komt voor een woonvoorziening.

Artikel 3.7.2 Hoofdverblijf, bezoekbaar en logeerbaar

  • 1.

    De woning van belanghebbende die in aanmerking komt voor een woonvoorziening dient het hoofdverblijf te zijn of te gaan worden.

  • 2.

    Als belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling kan in het belang van participatie, eenmalig, een woonruimte waar een persoon met beperkingen geregeld verblijft, worden aangepast. Het gaat dan om het bezoekbaar maken van de woning. Oftewel, het toegankelijk maken van de entree, de woonkamer en het toilet. De belanghebbende verblijft in die woonruimte slechts beperkt en het is dan ook redelijk, dat geen volledige, maar een beperkte aanpassing plaatsvindt.

  • 3.

    Als belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling en in de weekenden en tijdens vakanties verblijft in het ouderlijk huis óf als er sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind door beide ouders wordt opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder woont en de andere helft van de tijd bij de andere ouder, kan eenmalig een woning logeerbaar gemaakt worden. Hierbij gaat het om het toegankelijk maken van de woning en het toegankelijk en bruikbaar maken van de slaapkamer, de douche en het toilet.

Artikel 3.7.3 Primaat van verhuizen

(Art. 3.10 lid 5 Verordening)

  • 1.

    Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woningaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in de Verordening vastgelegde bedrag van €6.000,-. Wanneer er een geschikte woning gevonden is, kan men in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding.

  • Als het primaat van verhuizing wordt toegepast, maar de belanghebbende wil niet verhuizen dan kan een tegemoetkoming in de kosten worden toegekend ter hoogte van €6000,00. Belanghebbende kan hiermee de huidige woning aanpassen en neemt de meerkosten voor eigen rekening.

  • 2.

    Bij het toepassen van het zogenaamde primaat van verhuizen worden de volgende belangen afgewogen:

    • a.

      De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen;

    • b.

      Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen;

    • c.

      Volkshuisvestelijke factoren;

    • d.

      Woning moet binnen medisch aanvaardbare termijn beschikbaar zijn;

    • e.

      Sociale omstandigheden;

    • f.

      Afstemming met andere voorzieningen;

    • g.

      Werksituatie;

    • h.

      Verandering in woonlasten;

    • i.

      Wooncomfort;

    • j.

      Is de belanghebbende huurder of eigenaar van de woning;

    • k.

      De wil van de belanghebbende om te verhuizen.

  • 3.

    Het college kan op grond van de belangenafweging tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze reden het aanpassen van de huidige woning niet vergoeden.

Artikel 3.7.4 Vormen van woonvoorzieningen

We kennen de volgende woonvoorzieningen:

  • a.

    verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding;

  • b.

    woonvoorzieningen van niet bouwkundige aard, ook wel roerende woonvoorzieningen;

  • c.

    woningaanpassingen.

Artikel 3.7.5 Verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding

  • 1.

    De verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wordt verstrekt als het verhuizen naar een aangepaste woning de goedkoopst adequate oplossing is voor het woonprobleem van de belanghebbende.

  • 2.

    Een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wordt niet verstrekt wanneer:

    • a.

      iemand met een handicap voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      iemand met een handicap op eigen initiatief verhuist vanuit een woning die op ergonomische gronden als geschikt moet worden beschouwd;

    • c.

      er wordt verhuisd naar een Wlz instelling;

Artikel 3.7.6 Roerende woonvoorzieningen

  • 1. Onder roerende woonvoorzieningen verstaan we tilliften, douchestoelen, toiletvoorzieningen en transferhulpmiddelen.

  • 2. Voor de voorziening wordt door het college een programma van eisen opgesteld. Op basis van dit programma van eisen wordt de categorie waarin het hulpmiddel valt bepaald. Voorzieningen kunnen in natura of in pgb worden toegekend.

  • 3. Bij een toekenning in natura is een door de gemeente gecontracteerde leverancier verantwoordelijk voor de selectie van het best passende hulpmiddel en bepaalt het merk en type binnen de door de gemeente bij de opdrachtverstrekking aangegeven categorie.

  • 4. De voorzieningen worden in bruikleen verstrekt. Hiervoor een dient een bruikleenovereenkomst te worden ondertekend door de leverancier en de belanghebbende. Deze bruikleenovereenkomst bevat rechten en plichten voor het gebruik van de voorziening.

  • 5. Roerende woonvoorzieningen kunnen nieuw of her verstrekt worden. Het college verstaat bij her verstrekkingen onder kwalitatief goede hulpmiddelen, hulpmiddelen die niet ouder zijn dan 7 jaar.

  • 6. Er wordt door de gemeenten maandelijks een all-in huurprijs betaald. Dat betreft een bedrag staande uit: levering, reparaties, onderhoud, verzekeringen en eventuele benodigde aanpassingen.

  • 7. Bij een toekenning middels een pgb wordt de hoogte vastgesteld op basis van de all-in huurprijs over een periode van 7 jaar, zoals dat door het college op dat moment aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf van de voorziening, het onderhoud, reparaties en verzekering voor een periode van minimaal 7 jaar.

Artikel 3.7.7 woningaanpassing

  • 1. Het college kan besluiten een woning bouwkundig aan te passen.

  • 2. Dat gebeurt via een door de gemeente gecontracteerde aannemer in te schakelen of een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing te verstrekken, waarna de eigenaar van de woning de aanpassing zelf regelt.

  • 3. Het college of belanghebbende (huurder) mag zonder toestemming van de eigenaar van de woning de woningaanpassing aanbrengen. De eigenaar van de woning moet wel in de gelegenheid gesteld worden daarover zijn mening te geven. Daarbij geeft het de eigenaar de gelegenheid bij uitvoeringskwesties betrokken te zijn.

  • 4. De woningaanpassing hoeft bij het vertrek van belanghebbende niet te worden verwijderd. De woningaanpassing wordt door natrekking eigendom van de eigenaar, met uitzondering van de traplift. Een traplift wordt in bruikleen verstrekt en wordt verwijderd als deze niet meer wordt gebruikt.

  • 5. Bij eigen woningen en woningen van particuliere verhuurders wordt in de eerste plaats onderzocht of het plaatsen van een losse woonunit een adequate oplossing is voor het woonprobleem.

  • 6. Het uitrustingsniveau van de woningaanpassingen is sober en doelmatig en is gelijk aan het niveau in sociale huurwoningen.

  • 7. Woningaanpassingen waarvan een rechtstreeks oorzakelijk verband is aangetoond tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) problemen, en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de betreffende woning, worden vergoed. Wanneer belemmeringen voortvloeien uit de aard van het gebruikte materiaal, dan wordt een woonvoorziening niet verstrekt (bijvoorbeeld vocht en tocht).

  • 8. Voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding worden minimaal 2 offertes opgevraagd.

  • 9. Bij toekenning van de woningaanpassing worden afspraken gemaakt over (gedeeltelijke) terugbetaling van de woningaanpassing bij verhuizing binnen 10 jaar na gereedmelding aanpassing. Deze afspraken worden conform artikel 3.25 Verordening vastgelegd in de beschikking.

  • 10. Als de woningaanpassing een uitbreiding van een al aanwezig vertrek of eentje aanbouw van een vertrek betreft, wordt een vergoeding verstrekt voor een maximaal aantal m2 per vertrek:

  • Soort vertrek

    uitbreiding

    bestaand vertrek

    aanbouw

    van een vertrek

    eenpersoons slaapkamer

    4

    10

    tweepersoons slaapkamer

    4

    18

    badkamer (wastafel en doucheruimte)

    2

    5

    toiletruimte

    1

    2

    entree/gang/hal

    2

    5

    berging

    4

    6

Artikel 3.7.8 Onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen

  • 1. De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie aan roerende woonvoorzieningen en bouwkundige woningaanpassingen komen voor rekening van de gemeente.

  • 2. De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie aan collectieve voorzieningen in de algemene ruimtes, zoals een automatische deuropener komen voor rekening van de verhuurder of de vereniging van eigenaren.

Artikel 3.8 Vervoersvoorzieningen

(Art. 3.4 en art. 3.9 Verordening)

  • 1.

    Het zich kunnen verplaatsen in de directe woon- of leefomgeving is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate zelfstandig kan functioneren in zijn woning, mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Hiervoor is het een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

  • 2.

    Om voor een vervoersvoorziening in aanmerking te komen zal het college bij het onderzoek allereerst beoordelen of het verplaatsingsprobleem op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen opgelost kan worden. Lukt dit niet, dan biedt het college een hulpmiddel (of pgb) in de vorm van een rolstoel of een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Voorliggende oplossingen zijn andere wet- en regelgevingen, oplossingen die belanghebbende zelf zonder meerkosten kan bewerkstelligen zoals algemeen gebruikelijke voorzieningen, waarvan in ieder geval het openbaar vervoer. Van verwijzing naar andere wet en regelgeving kan sprake zijn als (een deel van) de vervoersbehoefte geen betrekking heeft op sociaal vervoer. Voorbeelden hiervan zijn woon-werk verkeer en vervoer van en naar school (leerlingenvervoer) of vervoer naar dagbesteding (Wlz of Wmo). Als na de weging van voorliggende oplossingen een sociale vervoersbehoefte resteert waarin niet wordt voorzien dan biedt het college hiervoor compensatie door het verstrekken van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Om de vervoersbehoefte van belanghebbende te bepalen gaat het er niet om hoe vaak de belanghebbende een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen om voldoende te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. De vervoersondersteuning moet leiden tot aanvaardbare maatschappelijke participatie. Dit houdt in dat een belanghebbende moet kunnen deelnemen aan het leven van alledag en de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten moet kunnen onderhouden. Indien hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen.

  • 5.

    Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoersmogelijkheid aangeboden. Immers ook een persoon zonder beperkingen moet vervoerskosten maken. De bijdrage beperkt zich tot het verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving.

  • 6.

    De eigen woon- of leefomgeving is de buurt, wijk of het stadsdeel waarin een persoon met beperkingen woont. Sociale bestemmingen, buiten het eigen wijk- of stadsdeel, maar binnen de eigen woonplaats, kunnen ook in de directe woon- of leefomgeving vallen als bestemmingen dichterbij niet voorkomen en voor belanghebbende aantoonbaar van belang zijn voor het leven van alledag.

  • 7.

    Er wordt enkel gecompenseerd voor het lokaal verplaatsen. Dat betreft verplaatsingen in een straal tot 25 kilometer rond de woning tot maximaal 2000 kilometer per jaar. De maximale omvang van 2000 kilometer per jaar kan ook bereikt worden met meerdere vervoersvoorzieningen gezamenlijk.

  • 8.

    Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt gekeken naar vervoersdoelen, de hiervoor af te leggen afstanden en de frequentie waarin ze worden bezocht. Deze aspecten zijn van belang enerzijds om te kunnen bepalen of de vervoersbehoefte in relatie staat tot sociale participatie en op grond daarvan al dan niet onder de Wmo valt; anderzijds om te bepalen welke vervoersvoorziening de goedkoopst adequate en meest proportionele voorziening is.

  • 9.

    Wanneer er een grotere vervoersbehoefte is dan 2000 kilometer per jaar, is het aan de belanghebbende om dit met concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen. Als het van essentieel belang is voor de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de belanghebbende, er geen andere oplossingen beschikbaar zijn en de grotere vervoersbehoefte door de belanghebbende is aangetoond, dient het college meer kilometers per jaar toe te wijzen.

  • 10.

    Bij het vaststellen van de voorziening, wordt gekeken naar de mogelijkheid van de belanghebbende om van de beoogde voorziening op een verantwoorde wijze gebruik te maken. Problemen in bijvoorbeeld de waarneming en/of de motoriek kunnen dusdanig van invloed zijn op de rijgeschiktheid, dat toekenning van een voorziening niet verantwoord is.

Artikel 3.9 Collectief vervoerssysteem

(Art. 3.10 lid 4 Verordening)

  • 1.

    Met een Wmo-vervoerspas kan een belanghebbende, tegen gereduceerd tarief, deelnemen aan het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem (cvv), dat verzorgd wordt door ViaVé (Ermelo en Harderwijk) en Regiotaxi Flevoland (Zeewolde).

  • 2.

    Een belanghebbende komt in aanmerking voor een Wmo-vervoerspas als er beperkingen zijn bij het zelfstandig buitenshuis verplaatsen en reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is. ViaVé en regiotaxi Flevoland rijden over afstanden tot 25 km. De gemeente heeft de mogelijkheid een puntbestemming aan te wijzen buiten de 25 km. De bijdrage per rit bestaat uit een opstaptarief en een tarief per kilometer.

  • 3.

    De Wmo-vervoerspas is persoonsgebonden en gekoppeld aan een beschikbaar gesteld aantal kilometers op jaarbasis. Dit aantal kilometers vertegenwoordigd een door het college beschikbaar gesteld budget. Het college benut daarom de gebruikersinformatie van ViaVé en regiotaxi Flevoland voor de beoordeling van de naleving aan de gestelde voorwaarden voor het gebruik van de vervoerspas en voor verantwoording en/of verbetering van de diensten.

  • 4.

    Het gebruik van de Wmo-vervoerspas binnen het cvv omvat maximaal 2000 kilometer per jaar. Een belanghebbende kan in een jaar dus maximaal 2000 kilometer tegen het gereduceerd tarief reizen. Voor de kilometers boven de 2000 kilometer wordt het volledig tarief in rekening gebracht.

  • 5.

    Buiten het lokale gebied (meer dan 25 kilometer) kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verricht.

Artikel 3.9.1 Maatwerk vervoersvoorziening en cvv

  • 1. Indien een belanghebbende naast een Wmo-vervoerspas ook een vervoersvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt krijgt of verstrekt heeft gekregen, kan men met gebruik van de Wmo-vervoerspas binnen het cvv maximaal 1250 kilometer per jaar tegen het gereduceerd tarief reizen. Voor de kilometers boven de 1250 betaalt de belanghebbende het volledige tarief.

  • 2. Een Wmo-vervoerspas gaat voor op een individuele vervoersvoorziening als de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende dit toelaten.

Artikel 3.9.2 Bijzondere indicaties cvv

Als het college aan belanghebbende een Wmo-vervoerspas verstrekt dan is er de mogelijkheid om aanvullend een bijzondere indicatie toe te kennen. Deze bijzondere indicaties worden alleen toegekend als ze medisch noodzakelijk zijn.

  • a.

    Individueel vervoer

  • Bij de indicatie individueel vervoer mag de reiziger niet met andere reizigers gecombineerd worden.

  • b.

    Taxi

  • Deze indicatie kan worden afgegeven als de reiziger niet in staat is om de opstap te maken in een bus. Er wordt speciaal voor deze rit een personenauto aangestuurd, ook als deze niet in de buurt is. Daardoor worden meer kilometers met de voertuigen gemaakt en zijn er meer voertuigen nodig.

  • c.

    Bus

  • Deze indicatie kan worden afgegeven als de reiziger niet in staat is om in en uit de lage zit in een gewone personenauto te komen. Er wordt speciaal voor deze rit een bus aangestuurd, ook als deze niet in de buurt is. Daardoor worden meer kilometers met de voertuigen gemaakt en zijn er meer voertuigen nodig.

  • d.

    Rolstoel (duwrolstoel, elektrisch, opvouwbaar) of met scootmobiel

  • Er wordt speciaal voor deze rit een rolstoelbus of een Caddy aangestuurd met ruimte voor de rolstoel of de scootmobiel, ook als deze niet in de buurt is. Daardoor worden meer kilometers met de voertuigen gemaakt en zijn er meer voertuigen nodig. Daarnaast zijn de kosten van rolstoelvoertuigen op zichzelf ook hoger dan van gewone auto’s vanwege de specifieke installatie en opleiding voor chauffeurs.

  • e.

    Kamer-tot-kamer

  • Bij de indicatie kamer-tot-kamer vervoer wordt de Wmo-reiziger opgehaald en teruggebracht in de woning of kamer in plaats van bij de voordeur. De chauffeur helpt indien gewenst bij het aantrekken van jas en helpt om de woning veilig achter te laten. De chauffeur begeleidt de Wmo-reiziger van en naar het voertuig. De extra werkzaamheden van de chauffeur kosten extra tijd.

  • f.

    Voorin

  • Met deze indicatie wordt de zitplaats naast de chauffeur gereserveerd voor deze reiziger. Doordat er geen andere passagiers met dezelfde indicatie gelijktijdig mee kunnen reizen tijdens deze rit kan het zijn dat er meer voertuigen worden ingezet waardoor sprake is meerkosten in de totale exploitatie van de gecontracteerde vervoerder.

  • g.

    Medische begeleider

  • Medische begeleiding betreft begeleiding op indicatie van de gemeente vanwege medische redenen. Het wordt ook verplichte begeleiding genoemd. De Wmo-reiziger mag dan niet alleen reizen. Een medische begeleider betaalt zelf geen bijdrage aan het vervoer. Voor een medisch begeleider wordt een zitplaats in het voertuig gereserveerd. Doordat deze zitplaats op dat moment niet door een andere reiziger kan worden gebruikt is sprake van (geringe) meerkosten.

  • h.

    Sociale begeleider

  • Sociale begeleiding is een recht dat de reiziger heeft om er voor te kiezen iemand mee te nemen tijdens de rit. Een sociale begeleider betaalt dezelfde prijs als de geïndiceerde Wmo reiziger. Voor een sociale begeleider wordt een zitplaats in het voertuig gereserveerd. Doordat deze zitplaats op dat moment niet door een andere reiziger kan worden gebruikt is sprake van (geringe) meerkosten in de totale exploitatiekosten van de gecontracteerde vervoerder.

  • i.

    Gezinstaxi

  • Gezinsleden van de Wmo-reiziger, zoals kinderen, mogen bij deze indicatie meereizen. De gemeente bepaalt hoeveel gezinsleden er mee mogen reizen. De gezinsleden betalen zelf geen bijdrage aan het vervoer. Voor het gezin wordt het voertuig als geheel gereserveerd. Doordat er geen andere passagiers gelijktijdig mee kunnen reizen tijdens deze rit moeten er meer voertuigen worden ingezet waardoor sprake is meerkosten. Deze kosten zijn nog hoger wanneer er een bus moet worden ingezet.

  • j.

    Hulphond, visuele handicap, rollator en slechthorend

  • Deze indicaties hebben geen invloed op de kosten. De aangekruiste informatie wordt slechts doorgegeven aan de chauffeur zodat die rekening kan houden met de beperking van de reiziger.

Artikel 3.10 Vervoersvergoeding

(Art. 3.14 lid 17 Verordening)

  • 1.

    Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al een auto en is gewend daarmee in de vervoersbehoefte te voorzien) is er geen noodzaak tot het bieden van een oplossing. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen noodgedwongen meer gebruik gemaakt moet worden van de eigen auto en alternatieven niet mogelijk zijn. Voor de boven gebruikelijke inzet van de eigen auto, kan aan de belanghebbende een vervoersvergoeding verstrekt worden.

  • 2.

    De vergoeding is ter compensatie van het extra vervoer door de beperkingen, niet om (al) het vervoer te vergoeden.

  • 3.

    Er wordt alleen tot verstrekking overgegaan wanneer iemand niet in staat is zelf in de behoefte te voorzien.

Artikel 3.11 Autoaanpassing

(Art. 3.14 lid 18 Verordening)

  • 1.

    Als het openbaar vervoer, collectief vervoer en/of andere vervoersvoorzieningen niet als een adequate voorziening kunnen worden beschouwd, kan het college kiezen voor het verstrekken van een autoaanpassing.

  • 2.

    Het is de combinatie van medische, sociale en functionele beperkingen en mogelijkheden van de persoon met beperkingen die tot de conclusie moet leiden dat een aangepaste auto of bus de enige adequate oplossing voor het vervoersprobleem is. Hiervoor wordt een medisch advies opgevraagd.

  • 3.

    Een autoaanpassing wordt aangebracht op een door de belanghebbende zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt gekeken naar de leeftijd en technische staat van de auto. Is een auto ouder dan 7 jaar, dan verstrekt het college geen autoaanpassing voor desbetreffende auto.

  • 4.

    De belanghebbende is verantwoordelijk voor de verzekering en het onderhoud en reparatie van de auto.

  • 5.

    In het geval dat de aanvrager een eigen auto heeft, worden aanpassingen uitsluitend vergoed als de auto alleen maar gebruikt kan worden als deze wordt aangepast.

  • 6.

    Aanpassingen aan de auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor mensen met een beperking en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn, zoals rem- of stuurbekrachtiging, airconditioning, airbags, etc.

  • 7.

    De aanpassingen zijn noodzakelijk voor de persoon met beperkingen en dienen alleen door hem gebruikt te worden.

  • 8.

    Wanneer de persoon met beperkingen voor de eigen auto kiest, terwijl adequate, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn, dan is dat zijn keus voor een duurdere oplossing. Indien dan vervolgens de keuze ook het aanbrengen van aanpassingen impliceert, moet de aanvrager die voor eigen rekening nemen.

  • 9.

    Als een aanpassing aan de eigen auto wordt toegekend, gebeurt dit in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 10.

    Belanghebbende is in het bezit van een geldig rijbewijs.

  • 11.

    Het halen van een rijbewijs is algemeen gebruikelijk; de kosten van rijlessen worden daarom niet vergoed.

  • 12.

    Het rijbewijs van de aanvrager is voorzien van de door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vastgestelde beperkende bepalingen als er een noodzaak is om de bediening en besturing van de auto aan te passen.

  • 13.

    Een vergoeding voor een speciale autostoel kan worden verstrekt indien:

    • a.

      een autostoel niet als voornaamste doel heeft de zithouding te verbeteren;

    • b.

      de stoel niet normaal in de handel verkrijgbaar is;

    • c.

      de belanghebbende reeds klachten krijgt na het rijden van enkele kilometers of binnen een kwartier;

    • d.

      de aanschaf van de stoel niet uit preventief oogpunt geschiedt;

    • e.

      de persoon met beperkingen bij de aankoop van de auto rekening heeft gehouden met zijn/haar beperkingen en het noodzakelijke zitcomfort;

    • f.

      er geen andere hulpmiddelen zijn om de stoel adequaat te maken voor de korte en middellange afstand.

Artikel 3.11.1 Kinderen

  • 1. Ook voor kinderen, al dan niet met medische- of sociale begeleiding, is het cvv een goede oplossing.

  • 2. In die gevallen dat vanwege de beperkingen van het kind het cvv niet passend is, kan de gemeente een autoaanpassing verstrekken.

Artikel 3.12 Individueel maatwerk mobiliteit en vervoer

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een individuele rolstoel of vervoersvoorziening is de voorwaarde dat er objectief aangetoonde ernstige beperkingen zijn in de sta- en loopfunctie en dat er als gevolg hiervan problemen zijn bij het verplaatsen binnenshuis, buitenshuis op de zeer korte afstand (tot 100 meter) of de iets langere afstanden (tot 500 meter).

  • 2. De belanghebbende kan hiervoor geen gebruik maken van bijvoorbeeld het openbaar vervoer, de (brom)fiets, een brommer/scooter, rollator of stok.

Artikel 3.12.1 vormen van maatwerkvoorzieningen mobiliteit en vervoer

  • 1. We kennen de volgende voorzieningen rondom mobiliteit en vervoer:

    • a.

      (elektrische) rolstoelen;

    • b.

      aangepaste fietsen;

    • c.

      scootmobielen;

    • d.

      aangepaste wandelwagens/buggy’s.

  • 2. Voor de voorziening wordt door het college een programma van eisen opgesteld, op basis van dit programma van eisen wordt de categorie waarin het hulpmiddel valt bepaald.

  • 3. Voorzieningen kunnen in natura of in PGB worden toegekend.

    • a.

      Bij een voorziening in natura is een gecontracteerde leverancier verantwoordelijk voor de selectie van het best passende hulpmiddel en bepaalt merk en type binnen de door de gemeente bij de opdrachtverstrekking aangegeven categorie. Voor de voorzieningen wordt door het college maandelijks een all-in categorieprijs betaald. Dat betreft: levering, reparaties, het onderhoud, verzekeringen en eventuele benodigde aanpassingen.

    • b.

      Bij een voorziening middels een pgb wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van de all-in categorieprijs over een periode van 7 jaar, zoals dat door het college op dat moment aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura. Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf van de voorziening, het onderhoud, reparaties en verzekering voor een periode van minimaal 7 jaar.

  • 4. De voorzieningen worden in bruikleen verstrekt en kunnen nieuw of her verstrekt worden.

  • 5. Het college verstaat bij her verstrekkingen onder kwalitatief goede hulpmiddelen, hulpmiddelen die niet ouder zijn dan 7 jaar.

Artikel 3.12.2 Stalling

  • 1. Bij een indicatie voor een scootmobiel of elektrische rolstoel moet een geschikte stallingsmogelijkheid met oplaadpunt aanwezig zijn, of die mogelijkheid moet gerealiseerd kunnen worden.

  • 2. Een scootmobiel of elektrische rolstoel moet gestald worden in een daarvoor geschikte, overdekte, geventileerde en indien noodzakelijk van elektrische aansluiting voorziene ruimte. Zo is het hulpmiddel beschermd tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden.

  • 3. Als een adequate stallingsruimte ontbreekt en niet te realiseren is, kan geen voorziening worden verstrekt.

  • 4. Als een hulpmiddel niet in de gemeenschappelijke ruimte kan worden gestald, dan wordt samen met belanghebbende en verhuurder naar een andere mogelijkheid gezocht.

  • 5. Als het noodzakelijk is een stalling aan te passen, kan hiervoor een voorziening in natura dan wel een pgb worden verstrekt.

  • 6. Indien noodzakelijk kan het college huurkosten of plaatsingskosten van een stallingsruimte vergoeden.

Artikel 3.13 Sportvoorziening

(Art. 3.14 lid 19 Verordening)

  • 1.

    Een sportvoorziening, waaronder een sportrolstoel, kan bijdragen aan de participatie van een belanghebbende. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening.

  • 2.

    Wanneer vanwege de beperking extra kosten worden gemaakt, kan een vergoeding worden verstrekt.

  • 3.

    Omdat het te behalen resultaat op maatschappelijke participatie is gericht, worden de volgende (niet limitatief) elementen betrokken bij de afweging of een budget kan worden verstrekt:

    • a.

      op welke andere wijze de belanghebbende participeert en welke meerwaarde de sportactiviteit levert;

    • b.

      of er een historie is met de betreffende sportactiviteit dan wel sport in zijn algemeenheid;

    • c.

      of er sprake is van sporten in verenigd verband. Het kan daarbij gaan om sporten in verenigingsverband, maar ook om sporten in georganiseerd en structureel verband lijkend op een vereniging, zoals een trainingsgroep onder leiding van een professional.

  • 4.

    Het budget voor sportvoorzieningen is gemaximeerd op €2500 en wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt voor de aanschaf, het onderhoud en reparatie.

  • 5.

    Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

HOOFDSTUK 4. PERSOONSGEBONDEN BUDGET (pgb)

Bij een pgb kent het college een budget toe aan de belanghebbende. De belanghebbende kan daarmee zelf de benodigde ondersteuning inkopen. Er worden voorwaarden gesteld aan de inkoop van de ondersteuning en de bekwaamheid van de belanghebbende.

Artikel 4.1 Motiveren

(Art. 3.13 Verordening)

Op grond van de Wmo 2015 dient door de belanghebbende gemotiveerd te worden dat deze een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wil ontvangen. Belanghebbende dient in het persoonlijk budgetplan te motiveren dat de ondersteuning die wordt ingekocht met een persoonsgebonden budget minimaal tot een gelijkwaardig of een beter resultaat leidt dan de ondersteuning die in natura wordt verstrekt. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de belanghebbende zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura.

Artikel 4.2 Kwaliteit van de ondersteuning

(Art. 3.13 en art. 3.19 Verordening)

  • 1.

    De ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht moet van goede kwaliteit te zijn. Er is sprake van goede kwaliteit als is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 2.

    De zorgverlener werkt volgens het geldende calamiteitenprotocol. In het geval van een calamiteit dient de zorgverlener de procedure te volgen zoals dat is weergegeven in het calamiteitenprotocol. (https://www.meerinzicht.nl/fileadmin/meerinzicht/documenten/Formulieren_WMO/Calamiteitenprotocol_RNV_augustus_2021.pdf)

  • 3.

    De zorgverlener werkt conform de Wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling en volgt het geldende protocol wanneer daar aanleiding toe is.

  • 4.

    De hulp moet verleend worden op basis van een ondersteuningsplan, welke in overleg met de cliënt is opgesteld. Hier wordt niet een ingevuld persoonlijk budgetplan mee bedoeld. Het ondersteuningsplan geeft planmatig aan welke activiteiten worden ingezet om de beoogde resultaten te realiseren zoals geformuleerd in het ondersteuningsplan van de gemeente.

  • 5.

    Het college bepaalt of in verband met de kwaliteitsborging bepaalde hulp door een professional moet worden geboden.

Artikel 4.3 Gebruik van zorgovereenkomsten

  • 1. Het gebruik van de model zorgovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zijn verplicht.

  • 2. Er zijn vier soorten modelovereenkomsten (1. overeenkomst van opdracht met familie, 2. overeenkomst met freelancers, 3. overeenkomst van opdracht met instellingen en 4. de arbeidsovereenkomst). Het afspreken van een vast maandloon, dat wil zeggen een automatische betaling zonder factuur en declaratie, is mogelijk bij alle overeenkomsten wanneer het een vaste inzet van uren per week of per maand betreft.

  • 3. Uitzondering op lid 1. betreft de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel. Bij dat product is de keuze voor een vast maandbedrag niet mogelijk, behalve wanneer het een maandloon op basis van een arbeidsovereenkomst betreft, waarbij medewerkers een vast aantal uren werken. Dat is altijd mogelijk. Dan is het maandbedrag ‘salaris’ en ook elke maand nagenoeg hetzelfde.

  • 4. Een zorgovereenkomst wordt, bij voorkeur, afgesloten voor een beperkte periode, welke in beginsel gelijk is aan de beoogde indicatieduur.

Artikel 4.4 Eenmalige uitkering bij het beëindigen van een pgb

  • 1. In de situatie dat het pgb van rechtswege beëindigd wordt door een plotselinge opname of overlijden van een budgethouder, valt het inkomen van de zorgverlener weg en zal er een eenmalige uitkering worden verstrekt. Dit geldt niet voor een instelling.

  • 2. De eenmalige uitkering betreft één maandbedrag, dat wordt berekend aan de hand van het gemiddelde aan betalingen aan de zorgverlener in de laatste drie maanden. Het kan gaan om een of meerdere zorgverleners.

  • 3. Het college verstrekt de eenmalige uitkering alleen als de betaling past binnen het beschikbare budget.

Artikel 4.5 Bijkomende zorgkosten

  • 1. Aanvullend op art. 3.13 Verordening mag het pgb niet worden besteed aan:

    • a.

      een cursus die de zorgverlener volgt;

    • b.

      entreegelden van bijvoorbeeld een bezoek aan een museum waarbij de zorgverlener meegaat om de budgethouder te ondersteunen;

    • c.

      maaltijden/consumpties bij overwerk.

Artikel 4.6 Vertegenwoordiging beheer pgb

  • 1. Indien een belanghebbende niet zelfstandig zijn belangen kan behartigen en de aan een pgb verbonden taken kan uitoefenen kan deze zich laten vertegenwoordigen. In dat geval beheert iemand anders het pgb voor de belanghebbende, oftewel de budgethouder.

  • 2. We kennen wettelijk vertegenwoordigers (mentor, bewindvoerder, curator) en gemachtigd vertegenwoordigers (bijvoorbeeld een kennis of een familielid).

  • 3. Een wettelijk vertegenwoordiger gaat voor een gemachtigd vertegenwoordiger.

  • 4. Wanneer er twee wettelijk vertegenwoordigers zijn, gaat de bewindvoerder voor de mentor. De zorginhoudelijke kant wordt wel afgestemd met een mentor.

  • 5. Indien de mentor, curator of bewindvoerder het pgb gaat beheren is het van belang dat alle taken met betrekking tot het beheren van het pgb worden uitgevoerd.

  • 6. Als een budgethouder een bewindvoerder heeft, dan is deze primair bevoegd om declaraties en zorgovereenkomsten te ondertekenen. In onderling overleg kunnen zij afspreken dat een familielid aanvragen m.b.t. het pgb indient en als gemachtigd vertegenwoordiger optreedt. Het is dan wel nodig dat de bewindvoerder het familielid machtigt. De bewindvoerder blijft verantwoordelijk voor de handelingen die de gemachtigde verricht.

  • 7. Uitgangspunt is dat degene die de belanghebbende vertegenwoordigt, de belangen van de belanghebbende centraal stelt. De vertegenwoordiger mag dan ook niet de uitvoerder van de ondersteuning zijn die met het pgb wordt ingekocht, tenzij de gemeente hier vanwege bijzondere omstandigheden toestemming voor heeft verleend.

  • 8. De vertegenwoordiger mag geen financiële relatie relatie hebben met de zorgverlener. Hierdoor wordt immers een objectieve beoordeling van wat noodzakelijk is voor de belanghebbende en de aansturing van de werkzaamheden bemoeilijkt. Dit kan ten koste gaan van het bereiken van de gewenste resultaten. Het uitgangspunt is dat er geen belangenverstrengeling mag ontstaan.

Artikel 4.7 Pgb-vaardigheid

(Art. 3.13 lid 6 Verordening)

  • 1.

    De belanghebbende (of zijn vertegenwoordiger) moet op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen en moet de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Daarom wordt de pgb-vaardigheid getoetst.

  • 2.

    Aan de hand van tien criteria wordt getoetst of iemand pgb vaardig is en in staat is pgb te beheren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het actuele door het ministerie van VWS, de VNG en Per Saldo opgestelde kader voor pgb-vaardigheid.

  • 3.

    Belanghebbende of vertegenwoordiger:

    • 1.

      overziet de situatie en heeft een duidelijk beeld van de zorgvraag;

    • 2.

      is op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;

    • 3.

      is in staat een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor er inzicht is in de bestedingen van het pgb;

    • 4.

      is voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners;

    • 5.

      is in staat zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor zorgverleners te kiezen;

    • 6.

      is in staat afspraken te maken en vast te leggen, en om hierover verantwoording af te leggen aan verstrekkers;

    • 7.

      kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde ondersteuning passend en kwalitatief goed is;

    • 8.

      kan de inzet van zorgverleners coördineren, en garant staan voor de continuïteit van ondersteuning, ook bij verlof en ziekte;

    • 9.

      is in staat als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

    • 10.

      heeft voldoende (juridische) kennis omtrent het werk- of opdrachtgeverschap, of weet bij welke instanties daarover advies en informatie is in te winnen.

  • 4.

    Het oordeel van het college is leidend als het gaat om de pgb-vaardigheid. Mocht het college van oordeel zijn dat de belanghebbende (dan wel met hulp van een vertegenwoordiger) niet bekwaam is, dan kan het college het persoonsgebonden budget weigeren. Dat is een beslissing waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

  • 5.

    Er kunnen, naast de beschreven omstandigheden in de Verordening (art. 3.13 lid 6 Verordening), ook twijfels zijn op andere gronden over de pgb-vaardigheid van de belanghebbende, dan wel vertegenwoordiger, waardoor sterk de indruk bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om een pgb te beheren. Een beslissing hieromtrent dient goed onderbouwd en gemotiveerd worden door het college.

Artikel 4.8 Tarieven pgb

(Art. 3.14 Verordening)

  • 1.

    Het pgb is een verzilveringsvorm van de aan belanghebbende toegekende maatwerkvoorziening Wmo. Het pgb kan nooit hoger zijn dan de kosten van de van toepassing zijnde goedkoopste adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    De in deze beleidsregels genoemde maximale pgb bedragen zijn overeenkomstig hetgeen in artikel 3.14 van de Verordening is bepaald.

  • 3.

    Indien de werkelijke kosten van de voorziening lager liggen dan de in dit besluit genoemde maximale bedragen, worden de werkelijke kosten in de vorm van een pgb toegekend.

  • 4.

    De tarieven die zijn opgenomen in deze beleidsregels zijn de maximale tarieven die belanghebbende via het pgb mag declareren bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 6.

    In afwijking van lid 4 mag duurdere ondersteuning ingekocht worden als de budgethouder het verschil tussen het ingekochte tarief en het maximum tarief dat toegekend is via de gemeente, bijbetaald aan de SVB. Conform de regels die het SVB hierover stelt.

  • 7.

    In deze beleidsregels zijn de geldende maximum bedragen per voorziening opgenomen.

Artikel 4.9 Gedifferentieerd tarief pgb

(Art. 3.13 en art. 3.14 Verordening)

  • 1.

    Er is sprake van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een pgb bij dienstverleners die werken volgens vastgestelde kwaliteitsstandaarden, bij zelfstandige ondernemers dan wel andere juridische constructies die geacht kunnen worden niet of nauwelijks overheadkosten te maken en bij het sociale netwerk.

  • 2.

    Het tarief voor dienstverleners die werken volgens vastgestelde kwaliteitsstandaarden (hierna: instellingstarief).

    • a.

      Onder instellingstarief wordt verstaan: het tarief voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb indien de ingekochte ondersteuning wordt geleverd door gekwalificeerd personeel dat in loondienst is bij een erkende zorginstelling (blijkend uit registratie Wtzi, contract met zorgverzekeraar, contract met een zorgkantoor, contract met andere gemeente voor het leveren van ondersteuning), waarbij de bij de sector behorende cao nageleefd wordt. In dit tarief is rekening gehouden met de werkgeverslasten die gebruikelijk zijn voor een dergelijke zorginstelling.

    • b.

      Om in aanmerking te kunnen komen voor het instellingstarief dient voldaan te worden aan de kwaliteitseisen opgenomen in artikel 3.19 lid 2 van de Verordening en met documenten aangetoond te worden.

    • c.

      Om te kunnen beoordelen of het personeel de juiste kwalificaties bezit, zal gebruik worden gemaakt van het toetsingskader opleidingen (bijlage 2).

  • 3.

    Het tarief voor zelfstandige ondernemers dan wel andere juridische constructies die geacht kunnen worden niet of nauwelijks overheadkosten te maken (hierna: zzp tarief):

    • a.

      Onder zzp tarief wordt verstaan: het tarief voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb waarbij de ondersteuning wordt geleverd door een persoon die beroepsmatig is gekwalificeerd voor de betreffende ondersteuning, blijkend uit een diploma van een erkende Nederlandse instelling voor beroepsonderwijs, registratie bij de Kamer van Koophandel (de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming moet aansluiten bij de te leveren diensten voor het pgb) en, voor zover dit voor de aard van de dienstverlening is vereist, beschikt over een voor de beroepsgroep relevante registratie.

  • Ook personen die werkzaam zijn binnen een collectief van zelfstandig werkende professionals vallen hieronder én zorginstellingen die de in de sector geldende cao niet naleven.

  • In al deze situaties is sprake van het ontbreken van of minder werkgeverslasten waardoor, als gevolg van aannemelijke minderkosten, het maximale tarief wordt verlaagd met 25%.

    • b.

      Om in aanmerking te komen voor het zzp tarief dient voldaan te worden aan de kwaliteitseisen opgenomen in artikel 3.13 lid 4 van de Verordening en met documenten aangetoond te worden.

    • c.

      Om te kunnen beoordelen of de zorgverlener over een adequate opleiding beschikt, passend bij de behoefte en persoonskenmerken van de belanghebbende zal gebruik worden gemaakt het toetsingskader opleidingen (bijlage 2).

  • 4.

    Informeel tarief (sociaal netwerk):

  • Onder informeel tarief wordt verstaan: het tarief voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb indien de ondersteuning wordt geleverd door een persoon die een bloed- of aanverwant, in de eerste of tweede graad is eerstegraads familielid; een persoon uit het netwerk van belanghebbende of een niet-professionele hulpverlener.

  • Deze vorm van hulp kan onder de Regeling Dienstverlening aan Huis (RDH) vallen, die van kracht is sinds 1 januari 2007. Via deze regeling is de budgethouder gevrijwaard van het afdragen van loonheffingen, premies werknemersverzekeringen en heeft daarnaast geen administratieve verplichtingen.

  • Het in dit besluit gehanteerde tarief ligt ruim boven het wettelijk minimumloon.

  • 5.

    Indien de documenten die benodigd zijn voor het instellingstarief niet overlegd worden, kan hoogstens het zzp tarief worden toegekend.

  • 6.

    Indien de documenten die benodigd zijn voor het zzp tarief niet overlegd worden, is automatisch sprake van het informele tarief.

  • 7.

    Indien de belanghebbende ondersteuning wenst in te kopen bij een (professionele) aanbieder waar een familielid eigenaar of werkzaam is, dan moet er beoordeeld worden of er sprake is van een te nauwe, niet wenselijke relatie (zoals een financieel belang).

  • 8.

    Indien de ondersteuning wordt verleend door een (professioneel) familielid die tot het sociaal netwerk behoort, dan wordt dit aangemerkt als informele ondersteuning, met bijbehorend informeel tarief.

Artikel 4.10 Eenmalig pgb

  • 1. Onder een eenmalig pgb wordt verstaan een pgb en/of financiële tegemoetkoming (geldbedrag) voor een eenmalig aan te schaffen voorziening.

  • 2. Het eenmalig pgb wordt vastgesteld na opstelling van het ondersteuningsplan en het programma van eisen en verstrekt voor een periode van minimaal zeven jaar. In deze zeven jaar wordt verondersteld dat de belanghebbende zelf de verantwoording neemt om een adequate voorziening aan te schaffen en in stand te houden. Deze periode wordt beschouwd als een bruikleenperiode. Binnen deze zeven jaar wordt voor dezelfde voorziening niet tweemaal een pgb of een voorziening in natura verstrekt.

  • 3. Een uitzondering op lid 2 is van toepassing in situaties waarin de beperkingen van de belanghebbende onvoorzien dusdanig zijn veranderd dat de reeds verstrekte voorziening niet meer adequaat is.

  • 4. De uitbetaling van het pgb of deel van het pgb vindt plaats na het overleggen van een nota waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht conform de gestelde indicatie in de toekenningsbeschikking. Rechten en plichten van degene die een pgb ontvangt zijn opgenomen in de pgb-beschikking.

Artikel 4.15 Bedragen pgb hulp bij het huishouden, begeleiding, vervoer bij begeleiding en logeeropvang

De omvang van een pgb wordt bepaald door het werkelijk aantal geïndiceerde uren per week te vermenigvuldigen met de hierna vermelde tarieven. De actueel geldende pgb-tarieven zijn te vinden op de website van Meerinzicht.

Artikel 4.11 Bedragen pgb vervoer

De omvang van het pgb voor de maatwerkvoorziening vervoer wordt bepaald door de vervoersbehoefte, maximaal 2000 km per jaar, te vermenigvuldigen met de hierna vermelde km tarieven. De actueel geldende pgb-tarieven zijn te vinden op de website van Meerinzicht.

Artikel 4.12 Bedragen eenmalig pgb

Omschrijving

Eenheid

Tarief

Alle Wmo hulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen

Eenmalig

De tegenwaarde van de all in huurprijs over een periode van 7 jaar van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura.

Trapliften

Eenmalig

- De tegenwaarde van de goedkoopste adequate voorziening, zo nodig inclusief onderhoud, keuring en reparatie, die de gemeente in natura verstrekt

- ontbreken afspraken met leveranciers, installateurs en onderhoudsbedrijven dan wordt het pgb vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte uit minimaal 2 offertes

Artikel 4.13 Bedragen pgb woningaanpassingen

Bij de beoordeling van aanvragen van woningaanpassingen met een persoonsgebonden budget als verstrekkingsvorm vindt vaststelling van de hoogte van het pgb plaats op basis van de uitgangspunten omschreven in Artikel 3.7.3 van deze beleidsregels.

Artikel 4.14 Bedragen pgb hulpmiddelen

  • 1. De vergoeding voor hulpmiddelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura. Het bedrag wordt eenmalig uitgekeerd.

  • 2. De berekeningssystematiek, die voor een pgb voor een hulpmiddel wordt gehanteerd, kent de volgende opbouw:

    • -

      de voorziening wordt ingedeeld naar gebruikscategorie;

    • -

      de tegenwaarde wordt per categorie bepaald aan de hand van de gemiddelde huurprijs per maand in de betreffende categorie vermenigvuldigd met een gebruikersduur van zeven jaar;

    • -

      de gemiddelde huurprijs is gebaseerd op een prijs voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering.

Artikel 4.15 Bruto bedragen pgb

  • 1. De in deze beleidsregels genoemde bedragen zijn, voor zover van toepassing, inclusief btw.

  • 2. De in deze beleidsregels opgenomen tarieven zijn bruto. Dat betekent dat hierin alle kosten besloten zijn, waaronder eventuele werkgeverslasten.

Artikel 4.16 Uitbetaling, controle en terugvordering pgb

(Art. 4.8 lid 3f en Art. 3.22 en art. 3.25 Verordening)

  • 1.

    Betaling van het pgb vindt plaats aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB voert voor de gemeente de betaling van de geleverde ondersteuning uit (het zogenaamde trekkingsrecht).

  • 2.

    In afwijking van lid 1 vindt betaling van het eenmalige pgb plaats aan de belanghebbende zelf.

  • 3.

    De uitbetaling van een eenmalig pgb vindt plaats na het overleggen van een nota waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht conform de gestelde indicatie in de toekenningsbeschikking.

  • 4.

    Rechten en plichten van degene die het pgb ontvangt zijn in de pgb-beschikking opgenomen.

  • 5.

    De uitbetaling van een vervoersvergoeding vindt plaats eenmalig per kwartaal. Na verhuizing of overlijden vordert het college het teveel ontvangen bedrag terug.

  • 6.

    De gemeente behoudt zich het recht voor om een voorziening die is aangeschaft met een pgb en niet langer door de belanghebbende wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekking doeleinden in te zetten. Ook de door of namens belanghebbende op eigen kosten aangebrachte opties worden ingenomen.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ermelo, Harderwijk en Zeewolde treden in werking de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregel gebruikelijke hulp Wmo 2015.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ermelo, Harderwijk en Zeewolde.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo in zijn vergadering van 8 februari 2022,

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde d.d. 8 februari 2022.

Zeewolde

K.C. Hamstra

secretaris,

G.J. Gorter

burgemeester,

BIJLAGE 1: Lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen Wmo gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde

Burgemeester en wethouders van gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde;

gelet op artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015, artikelen 3.1 sub a, 3.9 lid 2 sub a en 3.10 lid 1 sub b Integrale Verordening sociaal domein gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde en artikel 2.3 beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde;

besluiten de lijst algemeen gebruikelijke voorzieningen vast te stellen.

In deze lijst staan voorzieningen die de gemeenten in een normale situatie algemeen gebruikelijk achten (niet limitatief). Belanghebbenden zijn zelf verantwoordelijk deze voorzieningen / middelen aan te schaffen.

Loophulpmiddelen

  • -

    Wandelstok;

  • -

    4 poot/eiffel;

  • -

    Looprek;

  • -

    Elleboogkrukken;

  • -

    Rollator;

  • -

    Off road rollator;

  • -

    Boodschappentrolley;

  • -

    Loopfiets;

  • -

    Step;

  • -

    Elektrische step.

Rolstoelen en accessoire

  • -

    Schootkleed.

Woonvoorzieningen

  • -

    Drempelhulpen;

  • -

    Oprijplaat voor een rolstoel;

  • -

    Verhoogd toilet;

  • -

    Losse toiletverhoger;

  • -

    toiletbril met armleggers

  • -

    Tweede toilet /sanibroyeur op 1e etage;

  • -

    Toiletstoel;

  • -

    (tweede) trapleuning;

  • -

    Beugels, niet inklapbaar of opklapbaar;

  • -

    Douchecabine;

  • -

    Inloopdouche;

  • -

    Douchekop en glijstang;

  • -

    Douchezitje (in elke uitvoering);

  • -

    Antisliptegels bij nieuwbouw of renovatie;

  • -

    Hendel mengkranen;

  • -

    Thermostatische mengkranen;

  • -

    Ventilatiesysteem;

  • -

    Vervanging keukenapparatuur;

  • -

    Keramische- of inductie kookplaten;

  • -

    Dakkapellen;

  • -

    Airconditioning;

  • -

    Screens;

  • -

    Zonneschermen;

  • -

    Elektrische bediening zonwering;

  • -

    Luchtbevochtigers en –ontvochtigers;

  • -

    Wasdroger;

  • -

    Robotstofzuiger;

  • -

    Mobiele (huis)telefoon;

  • -

    Onderhoud en reparatie van voorzieningen die geplaatst zijn in algemene ruimten;

  • -

    Intercom;

  • -

    Stalling (driewiel)fiets (geldt niet voor oplaadpunt).

Vervoersvoorzieningen en accessoires

  • -

    Buggy of kinderwagen (tot 4 jaar);

  • -

    Bakfiets;

  • -

    Standaard tandem (met of zonder hulpmotor);

  • -

    Fietskarretje voor kinderen;

  • -

    Aankoppelfiets voor kinderen;

  • -

    Fiets met hulpmotor/trapondersteuning;

  • -

    Elektrische fiets;

  • -

    Spartamet;

  • -

    Bromfiets;

  • -

    Scooter;

  • -

    Lage instapfiets;

  • -

    Reparatie verlichting, vervangen banden of fietszadel;

  • -

    4-wiel scootmobiel;

  • -

    Segway;

  • -

    Tété Trike;

  • -

    Brommobiel 45 km;

  • -

    Opvouwbare scootmobiel;

  • -

    Windscherm voor scootmobiel;

  • -

    Schootskleed voor scootmobiel;

  • -

    Airconditioning in de auto;

  • -

    Automatische transmissie in de auto;

  • -

    Stuurbekrachtiging;

  • -

    Blindering auto (folie);

  • -

    Elektrische raambediening;

  • -

    Rechter buitenspiegel;

  • -

    Trekhaken;

  • -

    Aanhanger;

  • -

    Kosten rijbewijs, APK en verzekeringen;

  • -

    Fietszitje voor kind.

ADL hulpmiddelen zelfzorg

  • -

    Bewegingstrainer (compact);

  • -

    Hometrainer;

  • -

    Bedbeugel;

  • -

    bedpapagaai

BIJLAGE 2 TOETSINGSKADER OPLEIDINGEN

1. Middelbaar Beroepsonderwijs:

  • MBO relevante opleidingen volgens bijgevoegd overzicht (op basis van CREBO).

  • MBO niet relevante opleiding maar middels EVC traject Vakbekwaamheidsbewijs behaald.

  • Relevante Associate Degree-opleiding wordt beschouwd als MBO opleiding tenzij aantoonbaar in CAO anders ingeschaald in functiehuis.

2. Hoger Beroepsonderwijs / Universitair Onderwijs:

  • HBO/WO relevante opleiding volgens bijgevoegd overzicht (op basis van CROHO).

  • HBO/WO niet relevante opleiding maar middels EVC traject Vakbekwaamheidsbewijs behaald.

  • Bij een relevant HBO-master / WO-master diploma dient een relevant HBO-Bachelor / WO diploma te worden aangeleverd.

3. EVC/Vakbekwaamheidsbewijs

  • Wanneer u niet over een relevant MBO- en/of HBO-diploma beschikt kunt u via een EVC traject bij een erkende EVC-aanbieder aantonen dat u door middel van bijvoorbeeld werkervaring wel vakbekwaam bent.

  • Het Nationaal Kenniscentrum EVC beheert en onderhoudt het register inzake de EVC procedures van erkende EVC aanbieders. Voorbeelden van erkende EVC-aanbieders (voor de sector Zorg en Welzijn) zijn: EVC Centrum Vigor, Libereaux B.V., QRM B.V., en Trigon Training & ontwikkeling.

  • Via een procedure voor het Erkennen van jouw Verworven Competenties (EVC) wordt aan de hand van een erkende EVC standaard precies in kaart gebracht wat je daarvan aan kennis en vaardigheden in huis hebt. Er wordt gekeken naar wat je in de praktijk hebt (bij)geleerd en dit alles wordt vastgelegd in een uitgewerkt persoonlijk ervaringscertificaat. Met een Ervaringscertificaat kun je vervolgens de Examenkamer vragen om een vakbekwaamheidsbewijs af te geven. Voor meer informatie:

4. Buitenlandse diploma’s:

  • Buitenlandse diploma’s of andere vorm van validering van formeel onderwijs worden slechts geaccepteerd onder overleggen van een door namens de Nederlandse overheid door SBB of Nuffic afgegeven diplomavergelijking of waardering.

5. Buitenlandse Vakbekwaamheidsbewijs:

  • Buitenlandse bewijzen van vakbekwaamheid en andere vormen van validering van informeel en non formeel leren en vakvolwassenheid worden slechts geaccepteerd onder overleggen van een door namens de EVC convenant partners door het Nationaal Kenniscentrum EVC afgegeven verklaring inzake vakvolwassenheid en/of vakbekwaamheid.

6. Onderwijsregisters:

Behoort bij het besluit van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2022 van 8 februari 2022.

de secretaris,

K.C. Hamstra

de burgmeester,

G.J. Gorter