Regeling vervallen per 12-01-2024

Financiële verordening 2022

Geldend van 18-02-2022 t/m 11-01-2024

Intitulé

Financiële verordening 2022

De raad van de gemeente Best;

gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders d.d. 11 januari 2022;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet

besluit

de Financiële verordening 2022 vast te stellen per 1 januari 2022

de Financiële verordening 2020 in te trekken per 1 januari 2022, met dien verstande dat de Financiële verordening 2020 van toepassing blijft op de jaarstukken 2021.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

Deze verordening verstaat onder:

Bbv: het Besluit begroting en verantwoording voor provincies en gemeenten;

afdeling: de organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen verantwoordelijkheid, toegekend door het college op grond van artikel 160 lid 1c van de Gemeentewet;

programma: een samenhangend geheel van activiteiten waarbij de doelstellingen, in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten zijn beschreven;

taakvelden: een samenvattend geheel van taken en activiteiten onder een programma, volgens het taakveldenoverzicht zoals opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording (Bbv) voor provincies en gemeenten;

taakveldenraming: overzicht van alle taakvelden

paragraaf: een verzameling van informatie die betrekking heeft op meerdere programma’s: een ‘dwarsdoorsnede’ van de begroting;

investering: een opoffering in tijd, geld en/of menskracht waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

investeringskrediet: een budget voor het realiseren van een investering;

budget: een door de raad beschikbaar gestelde hoeveelheid geldmiddelen voor een bepaald doel;

administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken, verantwoorden en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie;

publieke taak / publiek belang: de taken die de gemeente ondersteunt op grond van lokale of landelijke wet- en regelgeving of wil ondersteunen op grond van artikel 2 lid 1 van de wet Fido;

integrale kostprijs: het totaal van alle met een product samenhangende directe- en indirecte kosten;

overhead(kosten): de indirecte kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces.

memorie van toelichting: toelichting op de artikelen in deze verordening.

publieke media-instellingen: media instellingen die door de raad op grond van artikel 2 lid 1 van de wet Fido zijn aangemerkt als publieke media-instelling.

financieringsmiddelen: geld of bezittingen waarmee de uitgaven van de gemeente kunnen worden betaald.

CROW: stichting die aanbevelingen opstelt voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer en werk en arbeid.

rechtmatigheid: het voldoen aan wet- en regelgeving. Het begrip rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording is echter een minder omvattend begrip. Bij rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording bestaat er een duidelijke relatie met het financiële beheer. Er moet immers worden verantwoord dat baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen. Het gaat om de financiële beheershandelingen.

financiële rechtmatigheid: het voldoen aan wet- en regelgeving bij het uitvoeren van financiële beheershandelingen. Rechtmatigheidsverantwoording: In dit onderdeel in de jaarrekening legt het college verantwoording af over de rechtmatigheid van de baten en lasten op een drietal criteria: Begrotingscriterium, Voorwaardencriterium en Misbruik en oneigenlijk gebruik criterium.

begrotingsonrechtmatigheid: afwijkingen van de (aangepaste) begroting zonder dat het bevoegde orgaan hier een besluit over heeft genomen.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Indeling van programma’s en paragrafen

  • 1. De raad stelt een indeling van de programma’s vast.

  • 2. De raad stelt per programma indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Minimaal worden de in het Bbv in artikel 25, 2e lid onder a genoemde beleidsindicatoren opgenomen.

  • 3. De raad stelt vast welke lokale paragrafen (naast de verplichte paragrafen) in de begroting en rekening moeten worden opgenomen.

Artikel 3. Inrichting van de begroting en jaarstukken

  • 1. De programma’s zijn overeenkomstig bijlage 1 van de Regeling vaststelling taakvelden en verstrekking informatie voor derden.

  • 2. Bij de begroting staan onder elk van de programma’s de geraamde lasten en baten en bij de jaarstukken staan onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting zijn nieuwe exploitatielasten verwerkt in een ‘overzicht nieuw beleid’. Hieronder zijn ook de investeringskredieten met de bijbehorende exploitatielasten begrepen.

  • 4. Via de financiële rapportages en de begrotingswijzigingen doet het college voorstellen aan de raad voor het wijzigen van de beschikbaar gestelde budgetten en de beschikbaar gestelde investeringskredieten.

  • 5. Bij de jaarstukken is op grond van artikel 20, lid 2b van het Bbv een financieel overzicht van de investeringskredieten in uitvoering van groter dan € 50.000 opgenomen. Inzicht is gegeven per investeringskrediet in het budget, de gerealiseerde uitgaven, de status van het investeringskrediet en het restantsaldo van het investeringskrediet.

  • 6. Bij de jaarstukken en de begroting is een overzicht incidentele baten en lasten opgenomen.

  • 7. In de begroting zijn verschillen in de raming groter dan € 50.000 per programma ten opzichte van de vorige (gewijzigde) raming inhoudelijk toegelicht.

  • 8. In de jaarstukken zijn verschillen in de realisatie groter dan € 50.000 per programma ten opzichte van de gewijzigde begroting inhoudelijk toegelicht.

  • 9. Het college biedt de raad jaarlijks een Meerjaren Prognose Grondexploitatie (MPG) aan.

  • 10. De MPG is gebaseerd op de per 1-1 geactualiseerde grondexploitaties en bevat minimaal informatie over:

    • a.

      het programma in de grondexploitatieportefeuille (het te realiseren vastgoed);

    • b.

      het geïnvesteerde vermogen in de grondexploitatieportefeuille (de boekwaarde);

    • c.

      de meerjarenraming van de nog te realiseren kosten en opbrengsten voor de restant looptijd van de grondexploitatieportefeuille (de exploitatie);

    • d.

      de effecten van de actualisatie op het geprognosticeerde financiële resultaat van de grondexploitatie-portefeuille;

    • e.

      de effecten van de actualisatie op de risico’s van de grondexploitatieportefeuille en het benodigde weerstandsvermogen.

Artikel 4. Kaders voor de begroting

  • 1. Het college biedt ter voorbereiding op de nieuwe begroting de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

Artikel 5. Omgaan met budgetten en investeringskredieten

  • 1. De raad stelt met het vaststellen van de begroting de budgetten per programma beschikbaar.

  • 2. Via begrotingswijzigingen doet het college voorstellen aan de raad voor het wijzigen van de beschikbaar gestelde budgetten en de beschikbaar gestelde investeringskredieten.

  • 3. Voor niet in de begroting opgenomen incidentele exploitatielasten van maximaal € 50.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan;

  • 4. Voor niet in de begroting opgenomen investeringskredieten van maximaal € 100.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan;

  • 5. Overige investeringskredieten en nieuw beleid waarvoor de raad nog geen budget beschikbaar heeft gesteld, legt het college aan de raad voor voordat verplichtingen worden aangegaan.

  • 6. Zelfstandig door het college aangegane verplichtingen zoals bedoeld onder lid 4 en 5 worden achteraf via een begrotingswijziging door de raad vastgesteld. Als een begrotingswijziging niet meer mogelijk is, wordt verantwoording afgelegd via de jaarstukken.

  • 7. Voor investeringskredieten beoordeelt het college de status. Op basis hiervan kan het college voorstellen om investeringskredieten afsluiten.

  • 8. Bij grondexploitaties beoordeelt het college de status. Op basis hiervan kan het college voorstellen om grondexploitaties af te sluiten.

  • 9. Het college kan aan de wettelijk verplichte begrotingspost voor onvoorziene uitgaven middelen onttrekken op grond van artikel 3.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad op hoofdlijnen in juni van het begrotingsjaar over de actuele ontwikkelingen over de eerste 5 maanden van het lopende begrotingsjaar. Hierbij ligt de focus op trends en ontwikkelingen die een (mogelijk) effect hebben op de in de programmabegroting gestelde doelen.

  • 2. In het begrotingsjaar vindt op basis van de toelichting in juni van het begrotingsjaar zo nodig besluitvorming plaats via de 2e financiële rapportage in de raad.

Artikel 7 Financiële rapportages

  • 1. Naast de tussentijdse rapportage volgens artikel 6 worden in het begrotingsjaar financiële rapportages inclusief een voorstel tot wijziging van de begroting aangeboden.

    • a.

      De 1e financiële rapportage behandelt de ontwikkelingen over de eerste 3 maanden van het begrotingsjaar ten opzichte van de begroting. Aanbieding van de rapportage is in april van het begrotingsjaar.

    • b.

      De 2e financiële rapportage behandelt de ontwikkelingen over de eerste 6 maanden van het begrotingsjaar ten opzichte van de 1e financiële rapportage. Via de 2e financiële rapportage verstrekt het college ook:

      • -

        een financieel overzicht van alle investeringskredieten in uitvoering;

      • -

        een verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid;

      • -

        een overzicht van de gerealiseerde kosten voor inhuur.

    • Aanbieding van de rapportage is in oktober van het begrotingsjaar.

    • c.

      De 3e financiële rapportage behandelt de budgetaanpassingen over de eerste 10 maanden van het begrotingsjaar ten opzichte van 2e financiële rapportage. Aanbieding van het voorstel is in december van het begrotingsjaar. Via de 3e financiële rapportage doet het college ook

      • -

        voorstellen om budgetten voor investeringskredieten door te schuiven naar een volgend jaar.

      • -

        voorstellen om exploitatiebudgetten door te schuiven naar een volgend jaar.

  • 2. Elke financiële rapportage gaat vergezeld van een actuele prognose van het jaarresultaat.

  • 3. Elk voorstel tot budgetaanpassing gaat vergezeld van een voorstel tot wijziging van de begroting.

Artikel 8. Verstrekken van leningen en gemeentegaranties voor geldleningen

  • 1. Er worden door het college geen geldleningen, waarborgen of gemeentegaranties vanwege geldleningen verstrekt aan derden met uitzondering van:

    • a.

      leningen op grond van raadsbesluiten op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet Fido;

    • b.

      leningen op grond van wettelijke regelingen.

  • 2. Het college stelt algemene regels voor het verstrekken van geldleningen en gemeentegaranties vast;

  • 3. Het college eist waar mogelijk zekerheden / onderpand ter beperking van risico’s op geldleningen en gemeentegaranties.

Artikel 9. EMU-saldo

  • 1. Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Wijze van omgaan met begrotingsonrechtmatigheden

Overschrijdingen van de begroting ten opzichte van de begroting inclusief de vastgestelde begrotingswijzigingen, die een van de volgende oorzaken hebben, worden niet meegenomen in het rechtmatigheidsoordeel:

  • 1.

    Begrotingsoverschrijdingen, die kleiner zijn dan € 50.000;

  • 2.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van autonome ontwikkelingen.

  • 3.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van verplichte uitgaven.

  • 4.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van artikel 175 van de Gemeentewet (oproer, wanordelijkheden, rampen of zware ongevallen of vrees daartoe)

  • 5.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van onvoorziene situaties binnen de kaders en limieten van artikel 5 lid 3 en 4 van deze verordening.

  • 6.

    Begrotingsoverschrijdingen waarbij de hogere kosten gedekt worden door hogere opbrengsten en waarbij tussen kosten en opbrengsten een direct verband bestaat.

  • 7.

    Begrotingsoverschrijdingen, waarover het college verantwoording heeft afgelegd via de laatst vastgestelde jaarstukken.

  • 8.

    Begrotingsoverschrijdingen die passen binnen de vastgestelde totale exploitatieopzet van een grondexploitatie.

Artikel 11: Wijze van omgaan met rechtmatigheidsverantwoording

  • 1. Het college verstrekt bij de jaarstukken een rechtmatigheidsverantwoording indien dit bij wet is voorgeschreven. In de rechtmatigheidsverantwoording wordt het totaal aan afwijkingen (fouten en onduidelijkheden, ieder afzonderlijk, ten aanzien van het begrotings-, voorwaarden- en misbruik- en oneigenlijk gebruik criterium die boven de door de raad vastgestelde verantwoordingsgrens van 1% van de totale geraamde lasten van de gemeente, inclusief de toevoegingen aan de reserves) opgenomen;

  • 2. Ontbrekende afrekeningen waarvoor aannemelijk is dat het college na afronding van de jaarstukken een onderbouwing voor de rechtmatigheid kan verstrekken, leiden niet tot een afwijking en worden niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording.

  • 3. De rapportagegrens is hetzelfde als de verantwoordingsgrens.

Artikel 12. Activering, waardering en afschrijving

  • 1. Regels met betrekking tot waardering en afschrijving van activa zijn vastgelegd in bijlage 1 ‘regels voor activering, waardering en afschrijving’.

Artikel 13. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op derden wordt een voorziening voor oninbare vorderingen gevormd.

  • 2.

    Storting in of onttrekking uit de voorziening vindt minimaal jaarlijks plaats en gaat ten laste of ten gunste van het rekeningsaldo op basis van een inschatting van oninbaarheid van de vorderingen.

  • 3.

    Verliezen als gevolg van oninbare vorderingen worden onttrokken uit de voorziening voor oninbare vorderingen.

Artikel 14. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college beoordeelt 1x per 4 jaar de nota Reserves en Voorzieningen op basis van de volgende criteria en biedt de raad zo nodig een gewijzigde nota Reserves en voorzieningen aan:

    • a.

      de doelstelling van specifieke reserves en voorzieningen

    • b.

      de bestedingsdoelen van specifieke reserves en voorzieningen;

  • 2. Bij een voorstel voor de instelling van een reserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de hoogte per reserve.

Artikel 15. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde integrale kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening zijn naast de directe kosten ook de indirecte kosten verwerkt, die samenhangen met de door de gemeente geleverde goederen of verrichte werken/diensten.

  • 2. In de kostprijs zijn naast de rechtstreeks te relateren lasten en baten opgenomen:

    • -

      de bijdragen aan en onttrekkingen uit voorzieningen voor het noodzakelijk onderhoud aan de betrokken activa;

    • -

      de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa;

    • -

      voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • 3. De integrale kostprijs wordt bepaald door de directe loon- en overige kosten te vermeerderen met een opslag voor overhead.

  • 4. De opslag voor overhead bevat maximaal de volgende toerekeningen:

    • -

      de niet direct toewijsbare personeelslasten;

    • -

      de huisvestingslasten;

    • -

      de lasten voor inventaris, automatisering, informatisering en archivering;

    • -

      de lasten van p&o, financiën, juridische zaken en kwaliteit, communicatie en participatie en informatie en ondersteuning

    • -

      de lasten voor directie en management;

    • -

      de lasten van de werf en vervoermiddelen.

  • 5. De lasten voor overhead worden toegerekend door middel van het toepassen van een opslagpercentage op de directe loonkosten.

  • 6. Het opslagpercentage voor overhead (exclusief toerekening van overhead voor grondexploitaties en investeringen) wordt berekend door de totale lasten van het overheadsonderdeel te delen door de directe loonsom van de organisatie.

  • 7. Als op grond van wettelijke grondslagen een integrale kostprijs moet worden bepaald, dan wordt aan een taakveld een tabel toegevoegd. Via de tabel wordt de integrale kostprijs bepaald door de direct aan het product toerekenbare kosten te vermeerderen met de van toepassing zijnde opslagpercentages voor de overhead.

  • 8. Lasten voor overhead voor grondexploitaties en investeringen worden rechtstreeks doorbelast via het toerekenen van de geldende opslagpercentages op de directe loonsom van de bij deze onderwerpen betrokken medewerkers.

Artikel 16. Prijzen van economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd;

  • 2. Bij het verstrekken van leningen en garanties brengt de gemeente de integrale kosten in rekening. Bij afwijking hiervan doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen;

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels.

Artikel 17. Vaststelling van de hoogte van belastingen en heffingen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven van de gemeentelijke belastingen en heffingen.

Artikel 18. Financieringsbeleid

  • 1. Het college neemt bij de uitvoering van het financieringsbeleid de kaders van de wet Fido in acht.

  • 2. Het college stelt een financieringsstatuut vast. Het financieringsstatuut bevat uitvoeringsregels voor:

    • -

      het aantrekken van financieringsmiddelen;

    • -

      het uitzetten van financieringsmiddelen;

    • -

      de risico beheersing van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • -

      de administratieve organisatie van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • -

      de bevoegdheden van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • -

      de verantwoording en rapportages over de financieringsfunctie;

  • 3. Het college informeert de raad via de begroting over de doelstellingen en de verwachte ontwikkelingen van het financieringsbeleid.

  • 4. Het college legt via de jaarstukken verantwoording af over het uitgevoerde financieringsbeleid.

  • 5. Het college rapporteert tussentijds via de 2e financiële rapportage over het uitgevoerde financieringsbeleid

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 19. Paragraaf Lokale heffingen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Bbv op:

    • -

      de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing.

    • -

      de kostentoerekening van de leges en heffingen, waarbij sprake is van kostenverhaal.

    • -

      de totale opbrengst van de belastingen, rechten en leges.

    • -

      het volume en het bedrag aan kwijtscheldingen.

Artikel 20. Financieringsparagraaf

  • 1. Bij de begroting neemt het college in de financieringsparagraaf de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Bbv op. Als onderdeel hiervan wordt een liquiditeitsprognose opgenomen.

  • 2. Bij de jaarstukken neemt het college in de financieringsparagraaf naast de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Bbv op:

    • -

      een specificatie van de financieringsoverschotten of financieringstekorten per ultimo boekjaar.

    • -

      een verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid.

Artikel 21. Paragraaf Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Bbv op.

Artikel 22. Paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Bbv op.

  • 2.

    Het college biedt de raad een kwaliteitsplan beheer openbare ruimte aan. Het plan houdt daarbij rekening met beeldkwaliteit zoals vastgesteld in de CROW.

Artikel 23. Paragraaf Bedrijfsvoering

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf bedrijfsvoering naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Bbv op:

    • a.

      de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

    • b.

      de kosten van inhuur derden;

    • c.

      een toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden vanwege het niet naleven van de publieke taak (wet Fido).

    • d.

      aanvullende informatie over de individueel geconstateerde afwijkingen uit de rechtmatigheids-verantwoording;

    • e.

      acties die het college neemt om de geconstateerde afwijkingen uit de rechtmatigheidsverantwoording in de toekomst te voorkomen.

Artikel 24. Paragraaf Verbonden partijen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Bbv op.

Artikel 25. Paragraaf Subsidies

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college een paragraaf subsidies op. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van de (te verstrekken of verstrekte) subsidies per onderdeel.

Artikel 26. Paragraaf Vastgoed

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college een paragraaf vastgoed op. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van het gemeentelijk vastgoed.

Artikel 27. Paragraaf Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Bbv op.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 28. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • g.

      het verstrekken van informatie aan derden (rapporteren op taakvelden).

Artikel 29. Organisatie van de financiële huishouding

  • 1. Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      verdeelsleutels voor indirecte kosten zodat een integrale kostprijs kan worden bepaald;

    • f.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van leveringen, werken en diensten;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

    • h.

      een jaarlijkse frauderisicoanalyse welke tot doel heeft de mogelijkheden van doelbewust frauduleus handelen van in- en externe partijen te voorkomen of te beperken.

Artikel 30. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarstukken, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 31. Intrekken van de oude verordening en overgangsrecht

De ‘Financiële verordening 2020’ wordt ingetrokken met terugwerkende kracht per 1 januari 2022, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarstukken 2021.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Financiële verordening Best 2022’.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van Best

in zijn vergadering van 31 januari 2022

Rian Swinkels

raadsgriffier

Hans Ubachs

voorzitter

Bijlage 1: Regels voor activering, waardering en afschrijving.

Inleiding

Deze bijlage behandelt de wijze waarop wij administratief omgaan met onze bezittingen (activa).

De landelijke regels hiervoor zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv). De wetgever heeft de mogelijkheid gegeven om via de financiële verordening de regels voor het waarderen, activeren en afschrijven aan te vullen. Hiermee kan de financiële huishouding voor het waarderen, activeren en afschrijven op lokaal niveau eenduidig worden geregeld.

Met behulp van de regels kan de financiële positie van onze gemeente getrouw worden gepresenteerd. Daarnaast maken de regels een transparante en efficiënte werkwijze mogelijk die eenvoudig kan worden getoetst.

1. Begrippenkader bijlage activering, waardering en afschrijving:

Activa: op de balans opgenomen bezittingen;

Actief: een op de balans opgenomen bezitting;

Activering: opnemen van bezittingen op de balans;

Waardering: oorspronkelijke activering minus afschrijvingen;

Afschrijving: het tot uitdrukking brengen van de waardeverminderingen van een kapitaalgoed;

Immateriële vaste activa: bezittingen die niet tastbaar zijn maar wel waarde vertegenwoordigen (voorbeelden goodwill, licenties en voorbereidingskosten die worden gemaakt in de periode voordat de grondexploitatie wordt vastgesteld door de raad)

Materiele vaste activa: bezittingen die kunnen worden aangeduid als investeringen in economisch en maatschappelijk nut.

Financiële vaste activa: in geld gewaardeerde bezittingen waarover kan worden beschikt (zoals bijvoorbeeld geldleningen of effecten).

Economische levensduur: de periode waarbinnen een actief naar verwachting nuttig is voor het realiseren van beleidsdoelstellingen.

Techische levensduur: de periode waarbinnen een actief technisch meegaat.

1.1. Immateriële vaste activa, regels voor het activeren, waarderen en afschrijven

1.1.1.Bijdragen in activa van derden worden niet geactiveerd.

Het Bbv heeft bijdragen in activa van derden aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. Wij kiezen hier niet voor omdat we geen beschikkingsmacht over deze activa hebben en omdat ze geen onderdeel zijn van ons bezit.

1.1.2 Kosten van onderzoek en ontwikkeling die niet rechtstreeks samenhangen met een actief worden niet geactiveerd.

Voor dit soort kosten is een nuttige gebruiksduur van 2 jaar of langer niet objectief vast te stellen. Om deze reden worden deze kosten niet geactiveerd.

1.1.3 Immateriële vaste activa met een historische kostprijs tot € 25.000 worden niet geactiveerd.

De commissie Bbv adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een getrouwere presentatie van de bezittingen.

1.1.4. Er wordt lineair (jaarlijks met gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op activering

Deze methode doet recht aan de actuele waardeontwikkeling van een actief en is eenvoudig uit te leggen.

Voor het overige wordt aangesloten wordt aangesloten bij de regels in het Bbv. De afschrijving start in het jaar na ingebruikname van een actief.

2.1 Materiele vaste activa, regels voor activeren

2.1.1. Materiele vaste activa met een historische aanschafprijs tot € 25.000 worden niet geactiveerd.

De commissie Bbv adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een significant getrouwere presentatie van onze bezittingen. Ook speelt beperking van de administratieve lasten een rol.

2.1.2. Software wordt aangemerkt als een materieel vast actief en overeenkomstig verwerkt.

Door dit soort activa te behandelen als een materieel vast actief, wordt een getrouw beeld van de bezittingen gepresenteerd.

2.1.3. Gebruiksrechten van software worden geactiveerd.

Het Bbv biedt de mogelijkheid om gebruiksrechten van software te activeren. Als kosten jaarlijks in rekening gebracht, is activering niet nodig. Als ineens voor een aantal jaren gebruiksrechten worden verkregen, worden gebruiksrechten geactiveerd.

2.1.4. Op grond wordt niet afgeschreven.

De waarde van grond verminderd niet bij normaal gebruik en daarom wordt er niet op afgeschreven.

2.2. Materiele vaste activa, regels voor waarderen

2.2.1. Met uitzondering van courant vastgoed, wordt geen rekening gehouden met een restwaarde.

Vooraf is de restwaarde vaak moeilijk in te schatten. Als de voorspelde restwaarde bij verkoop niet wordt gerealiseerd ontstaat een onvoorziene last in de exploitatie. Door geen restwaarde te hanteren ontstaan geen onvoorziene lasten. Verkoopopbrengsten van materiële vaste activa worden als incidentele bate toegevoegd aan het rekeningresultaat.

2.2.2. Courant gemeentelijk vastgoed wordt afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/vervaardigingsprijs.

Courant gemeentelijk vastgoed kan in normale markomstandigheden eenvoudig worden verkocht. Bovendien wordt gemeentelijk vastgoed doorgaans goed onderhouden, waardoor het waardevast blijft. Uitgangspunt is daarom dat courante gemeentelijk vastgoed wordt afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/ vervaardigingsprijs. Als de waarde van courant gemeentelijk vastgoed per balansdatum lager is dan 75%, dan zal overeenkomstig de regelgeving in het Bbv het courant gemeentelijk vastgoed worden afgewaardeerd tot de actuele marktwaarde.

2.2.3. Kosten die rechtstreeks samenhangen met de waardering van de materiële activa worden meegenomen.

Tot materiele vaste activa worden gerekend: de verwervings-/vervaardigingskosten en kosten die daar rechtstreeks mee samenhangen zoals de kosten voor onderzoek en ontwikkeling en kosten van toezicht tijdens de vervaardiging. Al de genoemde kosten dragen bij aan het meerjarig gebruiksnut van het materieel actief. Deze kosten worden daarom aanvullend geactiveerd.

2.3. Materiele vaste activa, regels voor afschrijven

2.3.1. Er wordt lineair (met jaarlijks gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op ingebruikname

Deze methode is eenvoudig te volgen en biedt een goede indicatie van de actuele waardeontwikkeling van een actief.

2.3.2 De afschrijvingstermijn wordt bepaald op basis van de verwachte (restant) economische levensduur van het actief.

Door de afschrijvingslasten te verdelen over de jaren waarin het actief naar verwachting nuttig is, ontstaat aan het einde van de afschrijvingsperiode ruimte om een vervangende investering te doen. De noodzaak om te investeren kan ook het gevolg zijn van technische veroudering van een actief. Technisch is dan het actief nog in orde (de technische levensduur is nog niet verstreken), maar economisch voegt het actief niets meer toe, omdat het actief niet langer nuttig is voor onze organisatie. Dit komt veel voor bij computers en telefoons. Dit is tevens een belangrijke reden waarom de afschrijvingstermijn zo kort is voor deze apparatuur.

2.3.3. Bij nieuw te realiseren vastgoed en verwerving van vastgoed wordt de componentenmethode toegepast. Uitsplitsing vindt ten minste plaats naar ruwbouw, afbouw /inrichting en installaties. Elk component wordt op basis van de verwachte economische gebruiksduur afgeschreven.

Installaties gaan doorgaans korter mee dan het vastgoed. Voor een realistische bepaling van de vermogenspositie adviseert de commissie Bbv daarom om per onderdeel een afzonderlijke afschrijvingstermijn toe te passen.

2.3.4. De volgende afschrijftermijnen worden gehanteerd voor materiële vaste activa:

Gronden en terreinen:

Gronden

0 jaar

Nieuw gerealiseerd gemeentelijk vastgoed (15 - 50 jaar):

Ruwbouw

50 jaar

Afbouw / inrichting

25 jaar

Installaties

15 jaar

Verworven / bestaand gemeentelijk vastgoed (3 – 50 jaar)

Ruwbouw/gebouw

maximaal 50 jaar

Afbouw / inrichting

maximaal 25 jaar

Installaties

maximaal 15 jaar

Grond- weg- en waterbouw (5 – 60 jaar):

Straatmeubilair en speeltoestellen

maximaal 25 jaar

Openbare verlichting

maximaal 30 jaar

(Openbaar) groen

maximaal 30 jaar

Riolering (buizen)

maximaal 60 jaar

Revisie rioleringsbuizen

maximaal 60 jaar

Pompgemalen

maximaal 25 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen toplaag asfalt

maximaal 20 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen onderlaag

maximaal 40 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen elementen

maximaal 30 jaar

Kunstvelden sport toplaag

maximaal 15 jaar

Kunstvelden sport onderlaag

maximaal 30 jaar

Verkeersregelinstallaties

maximaal 20 jaar

Vervoermiddelen (8 – 20 jaar):

Personenvoertuigen

maximaal 8 jaar

Overige transportmiddelen

maximaal 25 jaar

Machines, apparaten en installaties (3 – 15 jaar)

Gereedschappen

maximaal 15 jaar

Automatisering

maximaal 10 jaar

Mobiele telefoons

3 jaar

Overige materiële vaste activa (5 – 25 jaar)

Inventaris

maximaal 25 jaar

Voor niet genoemde materiële vaste activa geldt de verwachte economische levensduur als uitgangspunt voor de afschrijftermijn.

3.1. Financiële vaste activa, regels, waardering

3.1.1. Kosten van het sluiten van geldleningen en kosten van (dis)agio worden niet geactiveerd.

Het Bbv heeft deze kosten aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. Er wordt voor gekozen om deze kosten niet te activeren en ineens als nadeel in het jaar van afsluiten te verwerken.

Memorie van toelichting Financiële verordening 2022

Inleiding

Aanvullend is (zo nodig) per artikel een toelichting opgenomen. Met behulp van de context in deze memorie van toelichting wordt verduidelijkt waarom een artikel is opgenomen.

Het betreft hier een verordening waarbij de lokale regels zoals die gelden in Best, in aanvulling op Europese en Nederlandse wetgeving zijn opgenomen.

Verwacht wordt dat de VNG in de loop van 2022 met een aangepaste modelverordening met nieuwe handreikingen zal komen. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan zal de financiële verordening worden geactualiseerd.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepaling

Uitleg van de in de verordening veel gebruikte afkortingen en begrippen. Vanwege besluitvorming via de Kaderbrief 2022 zijn in deze verordening de producten en resultaatgebieden ten opzichte van de Financiële verordening 2020 vervallen. Vanaf 2022 is sprake van programma’s en onderliggende taakvelden.

Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording

Artikel 2: Indeling van de programma’s

De raad heeft binnen de grenzen van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording voor provincies en gemeenten (Bbv)de bevoegdheid om te bepalen welke programma’s er zijn. Best heeft ervoor gekozen om qua indeling van de programma’s de modelindeling van het Bbv te volgen. Verder heeft de raad op grond van het Bbv de bevoegdheid om indicatoren en paragrafen (=dwarsdoorsneden uit de begroting) vast te stellen bij de begroting en rekening. Deels zijn indicatoren en paragrafen wettelijk verplicht. Voor de paragrafen geldt dat op dit moment naast de wettelijk verplichte paragrafen, in Best de subsidieparagraaf en de paragraaf vastgoed worden opgenomen.

Artikel 3: Inrichting van de begroting en jaarstukken

De wijze waarop de begroting moet worden ingericht is in hoofdlijnen opgenomen in de Gemeentewet en het Bbv. Aanvullend op die regelgeving worden ter bevordering van het inzicht in onze begroting en jaarstukken de volgende onderdelen geregeld:

Lid 1: In artikel 1 van deze verordening is geregeld dat de raad de programma’s vaststelt. Via dit artikel is vastgelegd welke programma’s dit zijn;

Lid 2: Zowel in de begroting als in de jaarrekening geven we onder elk programma samengevat de totalen van baten en lasten;

Lid 3: Apart inzicht wordt gegeven via de begroting in het nieuw beleid, inclusief de investeringen en de bijbehorende lasten, zowel per investering als in totaal;

Lid 5: Bij de jaarstukken wordt inzicht gegeven in de investeringskredieten in uitvoering > € 50.000. Deze kredieten worden ook toegelicht. De raad kan met het overzicht lopende investeringskredieten de voortgang beoordelen, investeringskredieten heroverwegen en investeringskredieten eventueel afsluiten. Het college doet hiervoor voorstellen via het overzicht van de investeringskredieten.

Lid 6: Een kenmerk van incidentele baten en lasten is dat ze slechts 1 of enkele jaren het begrotingssaldo beïnvloeden. Structurele lasten beïnvloeden de baten en lasten in alle jaarschijven. Door de incidentele baten en lasten inzichtelijk te maken, ontstaat een realistischer beeld over de meerjarige ramingen. Deze kunnen namelijk dan ook zonder incidentele invloeden worden gepresenteerd, wat het inzicht in onze toekomstige financiële positie ten goede komt.

Lid 7: Naast de cijfermatige verschillen geven de afwijkingen ook informatie over aanpassingen in de inhoud ten opzichte van de vorige begroting. We verklaren verschillen op hoofdlijnen: alleen afwijkingen van > € 50.000 worden per programma toegelicht.

Lid 8: Bij de jaarrekening wordt verantwoording afgelegd. Het afleggen van verantwoording gebeurd hier door de werkelijke baten en lasten te vergelijken met de gewijzigde begroting (= de vastgestelde begroting + de vastgestelde begrotingswijzigingen). We sturen hierbij op hoofdlijnen: alleen afwijken van > € 50.000 worden per programma toegelicht.

Lid 9 en 10: Als onderdeel van de P&C cyclus, wordt vanwege de extra risico’s in de grondexploitaties elk jaar een geactualiseerde Meerjaren Prognose Grondexploitaties aangeboden. We geven in deze prognose op basis van de geactualiseerde grondexploitaties een inschatting van het verloop van de lopende grondexploitaties en de daaraan verbonden risico’s.

Artikel 4. Kaders voor de begroting

Lid 1: De raad geeft via de kadernota aan met welke beleids- en financiële kaders het college rekening moet houden bij het opstellen van de volgende begroting. De kadernota is daarmee een belangrijk hulpmiddel voor de raad om de publieke taak uit te kunnen voeren.

Lid 2: In de begroting worden de wettelijk verplichte effectindicatoren opgenomen. Daarnaast kunnen ook effectindicatoren van lokaal beleid vanuit het beleidsakkoord worden opgenomen. Het is daarbij belangrijk dat de lokale effectindicatoren voldoende meetbaar zijn en goede informatie bieden over de hoofdlijnen van lokale beleidsdoelstellingen. Verder moeten de indicatoren geschikt zijn om periodiek verantwoording af te leggen via de jaarrekening.

Artikel 5. Omgaan met budgetten en investeringskredieten

Algemeen: Dit artikel regelt de verhouding tussen raad en college bij het omgaan met budgetten en investeringskredieten. De werkzaamheden met betrekking tot de besteding van de budgetten zijn belegd bij de ambtenaren. Om deze werkzaamheden rechtmatig te kunnen doen, zijn aanvullend de volgende regels gesteld:

  • -

    artikel 28 van de Financiële verordening 2022: kwaliteitseisen die gesteld worden aan de inrichting onze administratie;

  • -

    de budgethouderregeling, handelingen en verantwoordelijkheden voor het benutten en verantwoorden van budgetten zijn in deze regeling opgenomen;

  • -

    de mandaatregeling, waarin het college diverse mandaten aan de ambtelijke organisatie verstrekt. Ambtenaren kunnen zo noodzakelijke werkzaamheden met betrekking tot budgetten onder verantwoordelijkheid van het college uitvoeren.

Lid 1: Op grond van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad het budgetrecht. Hier wordt geregeld dat de raad via de begroting budgetten per programma beschikbaar stelt. Zie ook lid 2.

Lid 2: Gedurende een begrotingsjaar, wijzigt beleid waardoor vaak ook budgetten moeten worden aangepast. Het aanpassen van budgetten gebeurd via begrotingswijzigingen. Deze begrotingswijzigingen worden op grond van de Gemeentewet (budgetrecht van de gemeenteraad) door de gemeenteraad vastgesteld.

Lid 3 en 4: Zoals al is aangegeven rust het budgetrecht bij de gemeenteraad. Maar, om het dagelijks bestuur efficiënt en doelmatig te kunnen doen, is het soms nodig dat het college moet handelen zonder dat er een raadsbesluit is. Binnen de limieten van deze artikelen kan het college zelfstandig verplichtingen aan gaan. Als het college van deze bevoegdheid gebruik maakt, wordt het collegebesluit voorzien van een toelichting verwerkt in een begrotingswijziging. De gemeenteraad past dan achteraf het budgetrecht toe en kan het collegebesluit ‘wegen’ via de toelichting.

Lid 5: Door op te nemen dat het college (behoudens de limieten in artikel 3 en 4) geen verplichtingen mag aangaan voordat een budget beschikbaar is gesteld door de gemeenteraad, rust het budgetrecht bij de gemeenteraad. Aanvullend heeft de burgemeester bevoegdheden qua aangaan van verplichtingen op grond van artikel 175 van de Gemeentewet (noodzakelijke maatregelen in het kader van de openbare orde en veiligheid). De gemeenteraad stelt bij toepassing van dit artikel achteraf de noodzakelijke budgetten vast.

Lid 6: Ook als het college gebruikt maakt van de bevoegdheden in dit artikel, lid 3 en 4, blijft het budgetrecht bij de raad rusten. De gemeenteraad stelt in deze gevallen achteraf een budget vast.

Lid 7: Doorgaans vindt het beoordelen van investeringskredieten plaats bij de jaarrekening en de 2e financiële rapportage. Via een lijst van de investeringskredieten wordt de voortgang van investeringskredieten waar nodig toegelicht en worden voorstellen gedaan om investeringskredieten te beëindigen.

Lid 8: Doorgaans wordt de status van de grondexploitaties beoordeeld via de Meerjaren Prognose Grondexploitaties (MPG) die jaarlijks aan de gemeenteraad wordt aangeboden. Zo nodig worden daarin voorstellen gedaan om grondexploitaties af te sluiten.

Lid 9: Via de begroting wordt er een budget voor onvoorziene uitgaven opgenomen. Het opnemen van dit budget is een wettelijke verplichting. Naar keuze kan het college dit budget aanwenden ter dekking van de kosten van een onvoorziene ontwikkeling.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Lid 1 en lid 2: als onderdeel van de P&C cyclus informeert het college de gemeenteraad in juni over de actuele ontwikkelingen en vooruitzichten. Als door deze ontwikkelingen en vooruitzichten financiële aanpassingen van budgetten zijn, worden deze via de 2e financiële rapportage (zie artikel 7) ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

Artikel 7. Financiële rapportages

Lid 1, 2 en 3: Deze rapportages worden met name ingezet om budgetten aan te passen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen kunnen zijn:

  • -

    aanpassingen van rijksbeleid;

  • -

    aanpassingen in lokaal beleid (collegebesluiten en / of raadsbesluiten);

  • -

    correcties op de lopende begroting.

Aanvullend wordt de gemeenteraad via de 2e financiële rapportage geïnformeerd over de investeringskredieten, het financieringsbeleid en de gerealiseerde kosten van inhuur.

Via de 3e financiële rapportage wordt een besluit gevraagd voor de overheveling van exploitatiebudgetten naar een volgend jaar.

Artikel 8. Verstrekken van leningen en gemeentegaranties voor geldleningen

Lid 1: Voorop gesteld: de gemeente is geen bankinstelling. Ons beleid is er daarom op gericht om verzoeken om een geldlening zoveel mogelijk af te laten wikkelen door organisaties die daarvoor opgericht zijn: de bankinstellingen en waarborgfondsen. Toch komt het voor dat wij leningen/gemeentegaranties verstrekken: dit kan doordat wij dit moeten op grond van landelijke wetgeving of op grond van de publieke taak (artikel 2 lid 1 wet Fido). Of een lening kan worden verstrekt op grond van de publieke taak, dat bepaalt de gemeenteraad.

Lid 2: Er zijn enkele redenen waarom het belangrijk is om spelregels te hebben voor het verstrekken van geldleningen en gemeentegaranties zinvol is:

  • -

    spelregels kunnen voorkomen dat er een ‘aanzuigende werking ontstaat doordat wij als gemeente te lage tarieven/te soepele leenvoorwaarden hanteert (ofwel, het mag niet zo zijn dat lenen bij een gemeente veel gunstiger is dan bij een bank en dat wij als gevolg daarvan als een echte bank moeten gaan fungeren);

  • -

    spelregels voorkomen oneerlijke concurrentie met bankinstellingen;

  • -

    spelregels zorgen voor een professioneel kader waaronder geldleningen en gemeentegaranties kunnen worden verstrekt (dit is tenslotte niet onze corebusiness);

  • -

    spelregels bevorderen gelijke behandeling van elke partij die een gemeentegarantie of een geldlening bij de gemeente aanvraagt.

  • -

    spelregels helpen bij het maken van een goede afweging tussen het extern verstrekken van een geldlening al dan niet met gemeentegarantie of het zelf verstrekken van een geldlening.

Lid 3: In sommige gevallen moet de gemeenteraad zich nog uitspreken over of een lening of gemeentegarantie onderdeel uitmaakt van de publieke taak.

Soms rechtvaardigt het maatschappelijk belang dat minder zekerheden worden geëist dan een bankinstelling zou eisen. Hierdoor ontstaan risico’s voor de gemeente. Om deze risico’s zo goed mogelijk te beheersen wordt elk jaar de risicorapportage geldleningen en gemeentegaranties behandeld in het college. Zo nodig worden maatregelen voorgesteld om risico’s voor ons te verkleinen/op te heffen.

Artikel 9 Emu-saldo

Over het geld wat alle overheden, centraal en decentraal uitgeven wordt verplicht gerapporteerd op grond van de Wet Houdbare Overheidsfinanciën. Dit gebeurd via een rapportage aan het centraal buro voor de statistiek (CBS). De centrale overheid en de decentrale overheden hebben gezamenlijk een verantwoordelijkheid om binnen de EMU-afspraken te blijven. Als gemeenten gezamenlijk teveel uitgaande kasstromen verwachten, dan kan het Rijk aan gemeenten verzoeken om maatregelen te nemen. Zo nodig kan het college dan voorstellen doen om de begroting aan te passen.

Hoofdstuk 3 Financieel beleid

Artikel 10 en 11 gaan over begrotingsrechtmatigheid en over hoe we omgaan met rechtmatigheids-verantwoording. Bij het opstellen van lokaal beleid is gebruik gemaakt van de actuele Kadernota rechtmatigheid zoals gepubliceerd door de commissie Bbv.

Artikel 10 Wijze van omgaan met begrotingsonrechtmatigheden

De begrippen rechtmatigheid en begrotingsonrechtmatigheid worden toegelicht in artikel 1 van de financiële verordening (begrippenkader).

Onder begroting wordt in dit artikel verstaan: begroting + vastgestelde begrotingswijzigingen. Verder wordt verwezen naar artikel 1 van de Financiële verordening voor een uitleg van de begrippen in het kader van rechtmatigheid.

Via de jaarrekening vindt een rechtmatigheidstoets plaats. Tot nu toe worden de kaders voor deze toets vastgelegd in het controle protocol voor de accountant. Volgens verwachting wordt vanaf 2022 het college verantwoordelijk voor de rechtmatigheidstoets. Om deze reden verwerken we de uitgangspunten voor deze toets nu in de nieuwe financiële verordening.

Bij de jaarrekening wordt getoetst aan de begroting. In een aantal gevallen leidt een begrotingsoverschrijding op programmaniveau tot een onrechtmatigheid. Hierop zijn in artikel 10 enkele uitzonderingen benoemd. Deze uitzonderingen zijn afgeleid van de uitzonderingen die nu al standaard in het controleprotocol (de afspraken met de accountant) zijn opgenomen:

Lid 1: om te voorkomen dat alle afwijkingen moeten worden toegelicht is hier een drempel van € 50.000 opgenomen. Deze drempel maakt het mogelijk dat het college de raad overzichtelijk en compact kan informeren. Uiteraard zijn er binnen de ambtelijke organisatie diverse instrumenten actief om afwijkingen ten opzichte van de begroting zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Met name de budgethouderregeling en de mandaatregeling hebben in de budget- en rechtmatigheidsbeheersing een belangrijke rol. En het college stuurt actief op het tijdig aanvragen en aanpassen van budgetten. Zodat via begrotingswijzigingen kan worden voorkomen dat onrechtmatigheden ontstaan.

Lid 2: autonome ontwikkelingen: sommige budgetten worden beïnvloed door de groei van ons dorp. Als afgeleide van extra woningen, extra bedrijven en extra inwoners zullen ook de lasten voor de voorzieningen stijgen. Voor dit soort lasten geldt dat deze (grotendeels) gecompenseerd worden door de uitkering uit het gemeentefonds. Deze gevolgkosten van eerdere keuzes van de Raad spelen geen rol in het rechtmatigheidsonderdeel.

Lid 3: verplichte uitgaven: dit soort uitgaven zijn vaak in het kader rijksbeleid zoals bij inkomens-voorzieningen en gezondheidsvoorzieningen. Het zijn de zogenaamde ‘open eindregelingen’ waarop iedere burger of onderneming een beroep kan doen, ongeacht of er budget voor is. Vaak ontvangen we van het Rijk achteraf compensatie als uitgaven hoger dan geraamd zijn.

Bij de beoordeling van rechtmatig handelen spelen dit soort overschrijdingen geen rol.

Lid 4: bij het optreden van een ramp, zware ongevallen of oproer/wanordelijkheden heeft de burgemeester op grond van artikel 175 van de Gemeentewet speciale bevoegdheden. Een onderdeel van deze speciale bevoegdheden is het nemen van maatregelen die geld kosten: de begroting kan eventueel worden overschreden. Er is dan geen sprake van een begrotingsonrechtmatigheid, omdat de burgemeester op grond van artikel 175 van de Gemeentewet, de bevoegdheid heeft om zelfstandig de maatregelen te nemen die hij nodig acht.

Lid 5: In artikel 5, lid 3 en 4 geeft de gemeenteraad het college ruimte om zelfstandig naar eigen inzicht verplichtingen aan te gaan. Voor zover dit leidt tot een overschrijding van de begroting, is hier geen sprake van een begrotingsonrechtmatigheid omdat de gemeenteraad het college de ruimte gegeven heeft om dit te doen.

Lid 6: Dit lid kan het beste worden toegelicht met een voorbeeld: een weg kost € 500.000, dekking vindt plaats vanuit het wegbeheerplan. Tijdens de aanleg van de weg wordt € 300.000 toegekend om extra veiligheidsmaatregelen te nemen voor de weg. De projectleider geeft vervolgens € 800.000 in totaal uit, de dekking is € 500.000 vanuit het wegbeheersplan en € 300.000 vanuit de provincie. Omdat er geen gevolgen zijn voor onze begroting is er geen sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Hierbij wel de kanttekening: omdat de gemeenteraad het budgetrecht heeft, moet de begroting in dit geval wel een begrotingswijziging worden vastgesteld. Zodat het budget € 800.000 wordt en de dekking ook € 800.000 wordt.

Lid 7: het kan voorkomen dat in een al vaststelde jaarrekening achteraf na vaststelling een begrotings-onrechtmatigheid wordt aangetroffen. Dit lid zorgt ervoor dat deze onrechtmatigheid niet doorwerkt naar het rechtmatigheidsoordeel bij de nieuwe jaarrekening.

Lid 8: Overschrijdingen in de jaarschijven van de begroting welke passen binnen de vastgestelde totale grondexploitatiebegroting, zijn niet onrechtmatig en zullen worden meegenomen bij de jaarlijkse actualisatie van het grondexploitatiecomplex.

Artikel 11 Wijze van omgaan met rechtmatigheidsverantwoording

De begrippen rechtmatigheid en financiele rechtmatigheid worden toegelicht in artikel 1 van de financiële verordening (begrippenkader).

Lid 1:

Een onderdeel wordt niet in de rechtmatigheidsverantwoording opgenomen:

  • -

    Voorwaarden die direct van invloed zijn op de verslaggeving c.q. het getrouwe beeld van de jaarrekening worden opgenomen in het verslag van de accountant. Daar wordt het verslag gedaan over het getrouwe beeld van de jaarrekening.

Een onderdeel wordt gedeeltelijk in de rechtmatigheidsverantwoording opgenomen:

  • -

    begrotingsonrechtmatigheden die binnen de beleidskaders van de raad passen, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijk fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze worden namelijk bij de toelichting op de baten en lasten in de jaarrekening en bij de programma’s en investeringskredieten toegelicht.

Wel worden opgenomen onrechtmatigheden die niet binnen de beleidskaders van de raad passen.

Lid 2: ontbrekende afrekeningen: Ten tijde van de jaarrekening zijn niet altijd alle afrekeningen binnen, bijvoorbeeld door contractuele afspraken of het niet tijdig verzenden van facturen door de leveranciers. Het zou onterecht zijn als dit gegeven een negatieve factor is bij onze rechtmatigheidsverantwoording. Dit artikel zorgt ervoor dat ontbrekende afrekeningen die we nog wel verwachten en redelijkerwijs kunnen inschatten, geen invloed hebben op onze rechtmatigheid.

Lid 3: De verantwoordingsgrens betekent dat rechtsmatigheidsfouten en onduidelijkheden pas in de rechtmatigheidsverantwoording worden opgenomen, wanneer deze boven het door de raad vastgestelde percentage komen.

Bij ons is de verantwoordingsgrens gesteld op 1%. Is de afwijking hoger dan 1% dan worden de afwijkingen voor de volle omvang toegelicht, onder de grens van 1% vindt geen toelichting plaats. In de paragraaf bedrijfsvoering wordt alleen een nadere toelichting gegeven op afwijkingen die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn vermeld. Hiermee is de rapportagegrens gelijk aan de verantwoordingsgrens.

Artikel 12 Activering, waardering en afschrijving

Dit artikel is inclusief toelichtingen nader uitgewerkt in bijlage 1. In deze bijlage zijn bij onderdeel 2.3.4. wordt nu uitgegaan van een maximale afschrijftermijn bij de meeste onderdelen. In de vorige verordening was dit nog een vast aantal jaren per onderdeel. De reden van deze aanpassing is dat bij het kiezen van een afschrijftermijn wordt aangesloten bij de verwachte economische levensduur (nuttige gebruiksduur). Het moeten hanteren van een vaste afschrijvingstermijn per onderdeel is dan te star en zorgt ervoor dat onderdelen te vroeg of te laat afgeschreven zijn. De voorgestelde omzetting zorgt ervoor dat beter aangesloten kan worden bij de verwachte nuttige levensduur.

Een voorbeeld: als bestaand vastgoed wordt gekocht is een afschrijftermijn voor het gebouw van 50 jaar niet altijd reëel.

Artikel 13 Voorziening voor oninbare vorderingen

Niet alle vorderingen zijn inbaar. Er is een goede inschatting te maken voor de vorderingen die waarschijnlijk niet betaald gaan worden. Ten minste 1x per jaar worden vermoedelijk oninbare vorderingen geïnventariseerd en wordt de hoogte van de voorziening aangepast aan het actueel verwachte verlies. Bij het daadwerkelijk nemen van het verlies, het oninbaar verklaren van vorderingen, worden de vorderingen afgeboekt ten laste van de voorziening.

Ten minste een keer per jaar worden de vermoedelijk oninbare vorderingen geïnventariseerd en wordt de voorziening aangevuld. Deze werkwijze draagt bij aan het nauwkeurig inschatten van onze vermogenspositie bij het opmaken van de jaarrekening.

Artikel 14 Reserves en voorzieningen

Het actuele beleid met betrekking tot reserves en voorzieningen is uitgewerkt in de nota reserves en voorzieningen 2021, die op 28 juni 2021 is vastgesteld. Ten minste 1 x per 4 jaar wordt de nota beoordeeld door het college. Als er aanleiding is om de nota aan te passen, dan volgt een raadsvoorstel voor een aangepaste nota reserves en voorzieningen.

Artikel 15. Kostprijsberekening

Via dit artikel is vastgelegd hoe wij een integrale kostprijzen voor goederen, werken en diensten bepalen. Het transparant vastleggen van de wijze waarop wij integrale kostprijzen is dienstbaar voor het berekenen van kostprijzen als we in concurrentie treden met derden, het bepalen van kostprijzen in onze begroting en voor het inzicht voor derden in de bedragen die wij in rekening brengen.

Artikel 16. Prijzen van economische activiteiten

In dit artikel is vastgelegd wanneer wij een integrale kostprijs in rekening brengen. In de gevallen dat het vanwege het publiek belang niet wenselijk is om een integrale kostprijs toe te passen, kan daar bij wet of via een raadsbesluit van worden afgeweken.

Artikel 18. Financieringsbeleid

Het financieringsbeleid wordt vooral bepaald door de kaders van de wet Fido. Vanuit deze kaders zijn de uitvoeringsregels vastgelegd door het college in het financieringsstatuut. Via de uitvoeringsregels zijn maatregelen genomen om efficiënt, risicomijdend en doelmatig met het aan ons toevertrouwde geld om te gaan. Halfjaarlijks wordt aan het college via de financieringsrapportage verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid afgelegd. Het college besluit via de financieringsrapportage ook over het financieringsbeleid in de komende periode. Besluiten zijn gebaseerd op een prognose in de tijd van alle verwachte uitgaven en inkomsten en de verwachte renteontwikkelingen. De raad wordt over het financieringsbeleid geïnformeerd via de financieringsparagraaf in de begroting en jaarrekening. Daarnaast vindt via de 2e financiële rapportage een tussentijdse verantwoording over het financieringsbeleid plaats.

Hoofdstuk 4 Paragrafen

Artikel 19 t/m 27 paragrafen

Er zijn 9 paragrafen toegevoegd aan de begroting en jaarrekening. Paragrafen zijn bedoeld om onderwerpen die dwars door de begroting heen lopen in samenhang te beschouwen. Daar waar de begroting opgebouwd is uit programma’s en taakvelden, gaan de paragrafen over onderwerpen die aan alle programma’s en taakvelden gekoppeld zijn. 7 paragrafen zijn wettelijk verplicht, te weten de paragraaf Lokale heffingen, de Financieringsparagraaf, de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing, de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen, de paragraaf bedrijfsvoering, de paragraaf verbonden partijen en de paragraaf grondbeleid.

Daarnaast zijn er 2 paragrafen op verzoek van de gemeenteraad ingesteld. Dit is als lokaal beleid vastgelegd in deze financiële verordening. Dit zijn de paragrafen subsidies, die informatie geeft over de subsidies die zijn verwerkt in alle programma’s en de paragraaf vastgoed, die ingaat op onze vastgoedbezittingen en ontwikkelingen op dat gebied.

Artikel 23. Paragraaf bedrijfsvoering

Lid 1c: De meeste onrechtmatigheden zijn te herleiden naar een financiële oorzaak. Vanwege het voldoen aan de wet Fido en onderliggende regelingen kunnen er ook niet financiële onrechtmatigheden optreden.

Als voorbeeld kan hierbij gedacht worden aan het overschrijden van de renterisiconorm of de kasgeldlimiet voor meerdere kwartalen. Deze onrechtmatigheden worden als ze van toepassing zijn toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Hoofdstuk 5 Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 29 organisatie van de financiële huishouding

Een goede organisatie van onze financiële administratie, inclusief een goede scheiding van taken en verantwoordelijkheden is onmisbaar. Enerzijds om de informatievoorziening en de verantwoording goed te regelen en anderzijds om de risico’s te beperken van het oneigenlijk gebruik van de aan ons toevertrouwde publieke middelen. Het college legt daarom voor de belangrijkste financiële transacties de bevoegdheden vast in een mandaatbesluit. Minimaal 2 personen geven goedkeuring aan financiële transacties.

Lid 1h: in de Financiële verordening 2020 werd in algemene zin verwezen naar beleid en regels van het college. In deze verordening is dit beleid specifiek benoemd. Jaarlijks wordt een frauderisicoanalyse opgesteld.

Artikel 30. Interne controle

Interne controles in het kader van rechtmatigheid vinden plaats via audits waarover aan het college wordt gerapporteerd. Verder houden we rekening met de bevindingen in de managementletter van de accountant.

Ter beheersing van de interne controle is in deze financiële verordening artikel 10 (begrotingsrechtmatigheid) en artikel 11 (wijze van omgaan met de rechtmatigheidsverantwoording) opgenomen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 31 intrekking van de oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel voorkomt dat er op één moment 2 financiële verordeningen geldig zijn. De geldigheid is gekoppeld aan het begrotingsjaar: zowel bij de raming als bij de rekening wordt getoetst aan dezelfde financiële verordening. Vanaf begrotingsjaar 2022 geldt deze nieuwe verordening, tot en met begrotingsjaar 2021 geldt de Financiële verordening 2020.