Beleidsregels Jeugd gemeente Westerkwartier 2022

Geldend van 17-02-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Jeugd gemeente Westerkwartier 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;

gelezen het advies van de adviesraad Sociaal Domein d.d. 9 november 2021;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

B E S L U I T :

vast te stellen de Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Westerkwartier 2022.

Inleiding

De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Maatwerk staat daarbij centraal. Er bestaat geen categoriaal recht op een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet zelf. Op individueel niveau wordt vastgesteld of ondersteuning noodzakelijk is. Daarom staat een zorgvuldige toegangsprocedure tot de individuele voorziening centraal.

Het gaat erom dat de jeugdige/ het gezin met zijn ondersteuningsvraag en behoeften zicht krijgt op wat gaat helpen om tot een duurzame oplossing van de vraag te komen. Hiertoe verkent de jeugdige/ouders samen met de jeugdconsulent waar het over moet gaan en wordt er een gezinsplan opgesteld. In dit plan staan de noodzakelijke resultaten en wat het gezin op eigen kracht, met mantelzorg of informele hulp kan bereiken. In aanvulling hierop wordt gekeken of een algemene voorziening passend is of dat (ook) een individuele voorziening nodig is. Het wettelijke kader en de verordening leggen de kaders van de toegangsprocedure vast. Het resultaat van de procedure moet steeds zijn dat kinderen en gezinnen de hulp krijgen die passend is en die zij nodig hebben. De jeugdige moet door de voorziening in staat worden gesteld om gezond en veilig op te groeien, zijn talenten te ontwikkelen en naar vermogen deel te nemen aan de samenleving. Dit laat onverlet dat ouders hierin een eigen verantwoordelijkheid hebben. Deze verantwoordelijkheid geldt op meerdere terreinen. Concreet verwachten we bijvoorbeeld van ouders van schoolgaande kinderen dat zij constructief contact onderhouden met de onderwijsinstelling waar hun kind vertoeft ten behoeve van de voortgang van het onderwijs aan het kind.

Woonplaatsbeginsel

Het uit de wet voortvloeiende woonplaatsbeginsel regelt welke gemeente inhoudelijk én financieel verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Kortgezegd is dat bij een minderjarig kind in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Daarom is het belangrijk om voorafgaand aan de hulpverlening vast te stellen wie het gezag uitoefent over een kind en in welke gemeente de ouder met gezag verblijft.

Aanpassing woonplaatsbeginsel 1 januari 2022

In de praktijk is het lastig om vast te stellen welke gemeente op grond van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is. Het woonplaatsbeginsel wordt om die reden per 1 januari 2021 aangepast. In het nieuwe woonplaatsbeginsel hoeft voor het bepalen van de verantwoordelijke gemeente het gezag niet meer te worden uitgezocht, maar wordt de woonplaats van de jeugdige (op basis van de Basisregistratie Personen; BRP) bepalend bij het vaststellen van de verantwoordelijke gemeente.

De aanpassing van het woonplaatsbeginsel houdt het volgende in. Om de woonplaats van de jeugdige te bepalen sluit je aan bij de inschrijving van de jeugdige zelf in de Basisregistratie Personen (BRP). Hierbij zijn er 2 situaties:

  • Jeugdhulp zonder verblijf: de gemeente waar de jeugdige volgens het BRP staat ingeschreven is verantwoordelijk

  • Jeugdhulp met verblijf: de gemeente waar de jeugdige volgens het BRP stond ingeschreven voorafgaand aan de verhuizing naar de verblijfsplek is en blijft verantwoordelijk.

Jeugdhulp met verblijf

Als de jeugdige jeugdhulp met verblijf ontvangt blijft de 'oorspronkelijke' gemeente dus verantwoordelijk voor het gehele traject. Ook als de jeugdige tussentijds verhuist. De verwachting is dat dit gemeenten meer zal stimuleren om zorg in de buurt van de jeugdige in te zetten. Hetzelfde geldt voor het inzetten van preventie.

Van jeugdhulp met verblijf is sprake als de jeugdige niet thuis verblijft. Het verblijf kan zijn in een accommodatie van een residentiële instelling, in een accommodatie van een gesloten jeugdhulp instelling, gezinsgericht verblijf (zoals gezinshuizen) en in het kader van pleegzorg in een pleeggezin. Ook weekendpleegzorg of logeerhuizen zijn een vorm van verblijf. Daarnaast kan het hier ook gaan om verblijf op grond van een andere wet. Bijvoorbeeld als de jeugdige in een justitiële jeugdinrichting verblijft (strafrecht) of als de jeugdige met zijn moeder in een opvanghuis of zelf in een beschermd wonen setting verblijft (Wmo). Voor het bepalen van de woonplaats wordt uitgegaan van de situatie van jeugdhulp met verblijf.

Uitzondering

Het kan voorkomen dat de woonplaats niet door middel van raadpleging van het BRP kan worden vastgesteld. Ook kan er in het BRP een aantekening staan in het kader van artikel 2.26 Wet Basisregistratie Personen. Als woonplaats van de jeugdige geldt dan de gemeente waar de moeder van de jeugdige op het moment van de geboorte stond ingeschreven in het BRP. Als ook die gemeente niet kan worden vastgesteld, zal de gemeente waar de jeugdige op het moment van de hulpvraag feitelijk verblijft als woonplaats gelden. Dit laatste is ook het geval als de woonplaats in het buitenland is gelegen.

Woonplaats ouder met gezag geldt dus niet meer

Het huidige woonplaatsbeginsel is gebaseerd op het begrip 'woonplaats' zoals beschreven in het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat de gemeente verantwoordelijk is waar de ouder met gezag woont. Als er sprake is van een voogdijmaatregel of als de jeugdige 18 jaar of ouder is, is de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige verblijft. Dit uitgangspunt geldt dus niet meer bij invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel.

Meerdere adressen

Ouders zijn verplicht hun kind in te schrijven in de gemeente waar hij/zij feitelijk de verblijfplaats heeft. Als ze dat niet doen kan de gemeente zelf (ambtshalve) overgaan tot inschrijving van de jeugdige.

Als een kind op meer dan één adres woont, staat het kind ingeschreven op het adres waar het naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste keren zal overnachten. Als dat niet vast te stellen is, staat het kind ingeschreven op het adres waar het kind naar redelijke verwachting gedurende 3 maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten. Bij co-ouderschap (waarbij het kind de helft van de tijd bij de ene ouder en de helft van de tijd bij de andere ouder verblijft), moeten de ouders aangeven waar het hoofdverblijf van de jeugdige is. De jeugdige wordt daar ingeschreven.

Hoe te handelen bij een verhuizing?

Verder regelt het wetsvoorstel hoe gemeenten om moeten gaan met verhuizing naar een andere gemeente tijdens ambulante jeugdhulp. De jeugdige heeft in dat geval als hij dat wil recht op voortzetting van de toegekende hulp met dezelfde voorwaarden en tarieven bij dezelfde jeugdhulpaanbieder. Dit geldt ook als de toegekende jeugdhulp nog niet is gestart op het moment dat de woonplaats wijzigt. Dit recht geldt voor maximaal 1 jaar (of korter als de jeugdhulp eerder eindigt) vanaf de datum van de wijziging van de woonplaats.

Als de jeugdige niet verzoekt om overname van de eerder toegekende jeugdhulp na een verhuizing treft de nieuwe gemeente een voorziening voor jeugdhulp die gelijkwaardig is aan de voorziening die de 'oude' gemeente toegekend had. Ook hier geldt een maximum termijn van 1 jaar.

Informatieverzoek jeugdhulpaanbieders

Als een jeugdige via een wettelijke verwijzer wordt doorverwezen voor jeugdhulp kan het voorkomen dat de jeugdhulpaanbieder niet weet welke gemeente verantwoordelijk is. De jeugdhulpaanbieder moet in dat geval de jeugdige en ouders vragen naar de woonplaats van de jeugdige. De jeugdhulpaanbieder stuurt vervolgens een informatieverzoek aan die gemeente. De betreffende gemeente is verplicht om de jeugdhulpaanbieder te informeren of zij of een andere gemeente financieel verantwoordelijk is. In het wetsvoorstel is opgenomen dat een gemeente deze informatie binnen redelijke termijn moet verschaffen.

In de voorgestelde Regeling Jeugdwet is deze termijn vastgesteld op twee weken na ontvangst van een informatieverzoek. De aanbieder moet dus binnen twee weken weten welke gemeente verantwoordelijk is. De gemeente waar de aanbieder het informatieverzoek indient, is verantwoordelijk voor het opsturen van deze informatie. De jeugdhulpaanbieder kan na reactie de factuur bij de betreffende gemeente indienen.

Betaalplicht gemeenten

Jeugdhulpaanbieders mogen facturen indienen bij een gemeente op grond van een toekenning, instemming of op grond van de ontvangen informatie naar aanleiding van het hiervoor beschreven informatieverzoek. De desbetreffende gemeente moet de factuur betalen. Ook als deze gemeente vindt dat een andere gemeente verantwoordelijk is. De gemeente kan na betaling eventueel in gesprek gaan met die andere gemeente.

Als blijkt dat deze gemeente niet verantwoordelijk was, moet de gemeente de factuur verrekenen met de wel verantwoordelijke gemeente. De gemeente die de factuur in eerste instantie heeft betaald, informeert de aanbieder op grond van de informatieplicht over de wijziging in verantwoordelijkheid.

Leeftijdsgrens vrijwillige jeugdhulp

In de Jeugdwet is de leeftijdsgrens van 18 jaar het uitgangspunt voor de inzet van vrijwillige jeugdhulp. De grens ligt bij 18 jaar omdat zorg en ondersteuning voor de jeugd vanaf 18 jaar vanuit andere wettelijke kaders wordt geboden. Maar lukt het niet de benodigde hulp vanuit een ander wettelijk kader te bieden dan kunnen ook jeugdigen van 18 tot 23 jaar in bepaalde situaties een beroep doen op jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Dat kan in de volgende situaties:

  • 1.

    Er is na het 18e levensjaar aantoonbaar geen opvolgende financiering beschikbaar vanuit bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of vanuit justitie. Voorbeelden zijn o.a. pleegzorg en opvoedondersteuning.

  • 2.

    Er wordt daarnaast voldaan aan tenminste één van volgende criteria:

    • a.

      jeugdhulp is ingezet voor het 18e jaar en de gemeente is van mening dat verdere jeugdhulp noodzakelijk is;

    • b.

      voor het 18e jaar is jeugdhulp ontvangen en binnen een half jaar na het 18 jaar komt betrokkene opnieuw in aanmerking voor jeugdhulp;

    • c.

      betrokkene maakt gebruik van pleegzorg waarbij de voortzetting van zorg nodig is;

    • d.

      betrokken heeft een strafbaar feit begaan tussen het 18e en 23e jaar waarvoor een maatregel volgens het Jeugdstrafrecht (als bedoeld in artikel 77c van het wetboek van Strafrecht) is uitgesproken.

Ook ondersteuning van ouders van jongeren van 18-23 jaar kan vallen onder de verlengde jeugdhulp, indien er sprake is van multi-problematiek. De jeugdhulp voor de volwassenen richt zich dan specifiek op het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

Het onderzoek

Stappenplan onderzoek (artikel 9 lid 4 verordening jeugdhulp)

Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp dient zorgvuldig onderzoek plaats te vinden om te kunnen bepalen of en welke ondersteuning noodzakelijk is. Dat onderzoek vindt plaats volgens het door de Centrale Raad van Beroep geformuleerde stappenplan:

  • 1.

    Allereerst wordt vastgesteld wat de hulpvraag is.

  • 2.

    Vervolgens wordt vastgesteld of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, van psychische problemen en/of van stoornissen, en zo ja: welke?

  • 3.

    Daarna wordt bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

  • 4.

    Tot slot wordt onderzocht in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden.

  • 5.

    Kijk welke voorziening passend is, kijk ook of er niet een andere voorziening bestaat die voorliggend is op een voorziening die vanuit de Jeugdwet kan worden ingezet.

Deze stappen moeten per stap gevolgd worden. Bij al deze stappen wordt, zo nodig, de expertise van deskundigen betrokken en wordt uitgegaan van de in deze beleidsregels geformuleerde uitgangspunten.

Eigen mogelijkheden/eigen kracht

Alleen voor zorg die de ouders en het netwerk redelijkerwijs niet kunnen bieden, kan vanuit de Jeugdwet een individuele voorziening worden getroffen. Er moet dus altijd worden bekeken welke eigen mogelijkheden de jeugdige en zijn ouders hebben om de nodige hulp en ondersteuning te krijgen.

Onder eigen mogelijkheden wordt ook verstaan dat gebruik gemaakt wordt van voorliggende voorzieningen zoals de Zvw (basis- en aanvullende verzekering) of Wlz.

Dat rekening gehouden wordt met datgene wat de jeugdige en zijn ouders op eigen kracht kunnen doen, impliceert ook dat soms consequenties van eigen keuzes voor eigen rekening van de jeugdige / de ouders blijven.

Gebruikelijke hulp (zie ook richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen)

Van ouders mag worden verwacht dat zij hun kind de zorg bieden die het nodig heeft voor zover dat, gelet op alle omstandigheden, in hun vermogen ligt. Van ouders/verzorgers van schoolgaande kinderen wordt verwacht dat zij constructief contact onderhouden met de onderwijsinstelling waar hun kind vertoeft t.b.v. de voortgang van het onderwijs aan het kind. Dit geldt ook voor ouders van kinderen met een ziekte of beperking. Daarbij onderscheiden we gebruikelijk en bovengebruikelijke zorg. Alleen voor bovengebruikelijke zorg die de ouders en het netwerk redelijkerwijs niet kunnen bieden, kan vanuit de Jeugdwet een individuele voorziening worden getroffen. Die voorziening kan worden geboden in de vorm van zorg in natura, dan wel als PGB, waarmee de ouder zelf de jeugdhulp kan inkopen. In heel speciale omstandigheden kan de ouder zichzelf of iemand uit het sociale netwerk met een PGB betalen voor de "meerzorg" die wordt geboden. Dan zal het gaan om situaties waarin ouders/netwerk al meer doen dan redelijkerwijs gevraagd kan worden én juist de specifieke zorg van ouders/netwerk zelf het meest wenselijk is in het concrete geval. Er wordt echter geen PGB afgegeven als de persoon van wie gebruikelijke zorg verwacht kan worden overbelast is. Dit is namelijk geen oplossing voor de overbelasting.

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg en begeleiding die alle ouders aan hun kind (behoren te) geven.

Bovengebruikelijke zorg is (voor het kind noodzakelijke) zorg en begeleiding die boven de normale dagelijkse zorg en begeleiding uitstijgt, die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft.

Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke zorg wordt gekeken naar vier criteria. Hierbij is de samenhang tussen de criteria en de omstandigheden van het kind en de ouders belangrijk.

1. Leeftijd van het kind

In principe hebben jonge kinderen (gezond of met een beperking) meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Daarom moet er altijd gekeken worden of de zorg passend is bij de leeftijd van het kind.

2. Aard van de zorg

Alle kinderen hebben zorg nodig van hun ouders, alleen kan de aard van deze zorg verschillen. Bepaalde zorghandelingen die niet standaard bij alle kinderen voorkomen, kunnen daarom ook vallen onder de gebruikelijke zorg. Daarom moet er ook altijd gekeken worden naar de aard van de zorghandeling en of deze past bij de taken van een ouder.

3. Frequentie van de zorg

Naast de leeftijd van het kind en de aard van de zorg moet er ook gekeken worden naar de frequentie van de zorg en of deze aansluit op het normale patroon van de dagelijkse zorg.

4. Duur van de zorg

Ten slotte moet er ook worden gekeken naar de tijd die iemand bezig is met de zorghandeling. Er is sprake van bovengebruikelijke zorg als iemand veel meer tijd kwijt is aan een handeling dan gemiddeld.

Hulp bij overbelasting van ouders

De verzorging en opvoeding kan voor ouders zo zwaar worden dat er sprake is van overbelasting van de ouders. In een dergelijke situatie kan ook professionele hulp ingezet worden voor de gebruikelijke zorg. Deze professionele hulp zal vrijwel altijd in zorg in natura (ZIN) geleverd worden. Bij de inzet van professionele hulp voor de gebruikelijke zorg moeten de door overbelasting veroorzaakte klachten bij de ouders duidelijk beschreven worden. En moet dus duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Het is aan de ouder om dit te onderbouwen met concrete gegevens.

Algemene jeugdhulpvoorzieningen/overige voorzieningen

Algemene jeugdhulpvoorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk.

Met de activiteit of ondersteuning die via deze algemene jeugdhulpvoorzieningen wordt geboden kan een individuele jeugdige (een deel van) zijn problemen verminderen of zijn zelfredzaamheid verhogen. In deze gevallen is het niet noodzakelijk een individuele voorziening in te zetten of kan volstaan worden met een aanvulling op de algemene jeugdhulpvoorziening. Er zal altijd op individueel niveau onderzocht worden of de jeugdige met de algemene jeugdhulpvoorziening voldoende resultaat kan behalen.

Afstemmen op andere voorzieningen

Er zijn voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet wordt overwogen. Dat zijn voorzieningen anders dan in het kader van de Jeugdwet (bv op grond van de onderwijswetten, de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet) maar ook algemene jeugdhulpvoorzieningen die zonder tussenkomst van de gemeente toegankelijk zijn. In beginsel vloeit uit de diverse wetten voort wat onder welk regime valt.

De afbakening met de Wlz is wettelijk geregeld in de Jeugdwet. Wanneer een jeugdige en/of ouder een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige en/of ouder deze indicatie zou kunnen krijgen, verstrekt het college geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. Dat zelfde geldt als er recht bestaat op zorg op basis van de Zvw. Het is ook mogelijk dat kinderen tegelijk hulp ontvangen vanuit de Jeugdwet (begeleiding en/of verzorging) en Zvw (verzorging en/of verpleging). In een dergelijke situatie is het belangrijk dat de zorg goed wordt afgestemd op de specifieke zorgsituatie op dat moment. Goed overleg tussen het gezin, de gemeente en de zorgverzekeraar is in een dergelijke situatie noodzakelijk.

Goedkoopst adequate voorziening

Indien een voorziening moet worden ingezet, wordt gekeken naar de inzet van algemene jeugdhulpvoorzieningen. Zijn deze niet aanwezig of bieden ze geen of onvoldoende oplossing, dan kan (aanvullend daarop) een individuele voorziening worden ingezet.

Bij een individuele voorziening wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Als er meerdere geschikte oplossingen zijn, wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is.

Consultatie en advies

Naast de richtlijnen maken de jeugdconsulenten gebruik van professionele consultatie en winnen ze, indien noodzakelijk, advies in van experts. Dat kan de gedragswetenschapper zijn, maar ook de orthopedagoog en/of psycholoog die aan het vaste adviesbureau van de gemeente zijn verbonden. De aard, omvang, duur en eventuele andere specificaties van een individuele voorziening worden daar waar nodig vastgesteld in overleg met aanbieders van aanvullende zorg/individuele voorzieningen en met professionals met expertise op het gebied van beperkingen en ziektebeelden van de klantgroep.

Persoonsgebonden budget (PGB)

Een PGB is een leveringsvorm van een individuele voorziening jeugdhulp, dus kan alleen ingezet worden als is vastgesteld dat er een individuele voorziening jeugdhulp nodig is.

Overigens worden in artikel 12 lid 2 van de Verordening jeugdhulp gemeente Westerkwartier 2022 bepaalde voorzieningen uitgesloten voor een PGB.

Daarnaast worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Koppeling aan doelen 

De zelfredzaamheid van de inwoner staat altijd centraal. Deze leidt tot het stellen van doelen en het bepalen van een aanpak in het plan van de inwoner. Van daaruit beoordeelt en beslist de jeugdconsulent of een individuele voorziening noodzakelijk is en tenslotte wordt de leveringsvorm (ZIN of PGB) bepaald. De ZIN of het PGB worden dus altijd gekoppeld aan de afgesproken doelen in het gezinsplan.

Ja mits

Het PGB is in beginsel beschikbaar voor alle inwoners van de gemeente Westerkwartier die in aanmerking komen voor ondersteuning op grond van de Jeugdwet. Wel is het van belang dat de inwoners die een PGB willen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen. Dat het 'Ja, mits' beleid genoemd.

De "mitsen" betreffen niet alleen het beheren van het budget maar ook het aansturen van de hulp (regievoeren). Ook moet de geleverde zorg van voldoende kwaliteit zijn. De jeugdconsulent toetst of aan de voorwaarden is voldaan.

Regie over PGB door vertegenwoordiger

In het geval de inwoner zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het PGB, kan in een aantal situaties toch een PGB worden verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld iemand uit het netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger de regierol op zich nemen. Ook in zo'n geval beoordeelt de jeugdconsulent op basis van de individuele situatie of een PGB toegekend kan worden. Daarbij gelden voor de beoordeling van de vertegenwoordiger vergelijkbare afwegingscriteria als bij beoordeling van een inwoner.

Regie en zorgverlening in principe niet in één hand

Een belangrijk punt ter overweging is dat geen sprake mag zijn van een onwenselijke vermenging van rollen. Het risico van regie over het pgb en zorgverlening in één hand is dat niet gewaarborgd is dat de belangen van de inwoner zullen prevaleren boven dat van de zorgverlener. Slechts in bepaalde goed gemotiveerde uitzonderingssituaties is het toegestaan dat het aansturen van de hulp en het uitvoeren van de ondersteuning door één en dezelfde persoon wordt gedaan. Denk hierbij aan ouders, die een informeel PGB ontvangen. Waarom in dat geval sprake is van zo'n uitzonderingssituatie moet dan duidelijk blijken uit het zorg- en budgetplan dat voorligt.

Bewindvoerder als vertegenwoordiger?

Een ander specifiek aandachtspunt is de rol van een bewindvoerder. Bewindvoerders zijn wettelijk vertegenwoordigers die kunnen ondersteunen bij met name de financiële en administratieve kant van het PGB. In de praktijk blijkt dat er regelmatig situaties voorkomen waarbij inwoners zelf onvoldoende in staat zijn om regie te voeren over het PGB (zorginhoudelijk en financieel) en dat daarom een bewindvoerder wordt ingezet. De bewindvoerder vervult veelal geen regierol op de inhoud en invulling van de zorg. Daarom kiest de gemeente Westerkwartier ervoor om in principe een bewindvoerder alleen toe te staan als deze zelf betrokken kan en wil zijn bij de regie op de zorginhoud (in afstemming met de inwoner). Of wanneer er naast een bewindvoerder een andere regievoerder op de zorginhoud is (inwoner zelf of iemand uit zijn netwerk).

Onder regie op de zorginhoud door een bewindvoerder wordt verstaan:

  • -

    op de hoogte van de zorgbehoefte van de inwoner zoals ook vastgelegd in het gezinsplan van de inwoner;

  • -

    betrokken bij de inhoudelijke afspraken met zorgverleners over de inhoud van en momenten van ondersteuning;

  • -

    betrokken bij de evaluatie van de geboden ondersteuning door de aanbieder en inwoner.

Wanneer hieraan niet wordt voldaan en de bewindvoerder 'slechts' de financiële en administratieve kant uitvoert kan dit een grond zijn om het verzoek tot een PGB af te wijzen.

PGB voor ondersteuning uit sociaal netwerk

Het is mogelijk om met een PGB ondersteuning of zorg in te kopen bij een persoon uit het sociale netwerk. Dit wordt ook wel informele ondersteuning genoemd. Hiervoor gelden lagere tarieven. Betaling vanuit het PGB voor ondersteuning door het sociaal netwerk is slechts mogelijk als dit buiten datgene valt van wat redelijkerwijs van professionele zorgaanbieders verwacht mag worden. Overbelasting dient daarbij voorkomen te worden. De jeugdconsulenten toetsen hierop. Ook moet de ondersteuning van voldoende kwaliteit zijn (net zoals dat geldt voor de zorg in natura).

Andere niet-professionele zorgverleners (niet-bedrijfsmatig verleende hulp)

Daarnaast kan een PGB ingezet worden voor andere niet-professionele zorgverleners, die niet direct uit het sociale netwerk komen. Net als voor informele ondersteuning geldt voor niet-professionele/niet bedrijfsmatig verleende hulp een ander - lager - PGB tarief dan voor professionele/bedrijfsmatig verleende hulp.

Gezamenlijk ondersteuning inkopen

Het is toegestaan dat meerdere budgethouders samen ondersteuning inkopen met het PGB. Dit gebeurt bijvoorbeeld in gezamenlijke woonprojecten of andere vormen van collectieve zorgverlening. Het zorgdoel, de aanvraag, afhandeling en verantwoording blijft wel individueel.

Begeleiding

Begeleiding is gericht op het vergroten/ontwikkelen van de zelfredzaamheid van de jeugdige/burger. Indien dit niet meer mogelijk is, zal ambulante begeleiding zich richten op het stabiliseren en voorkomen van verdere terugval in de zelfredzaamheid. Dit moet bijdragen aan de doelstellingen: gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn, maatschappelijk te participeren en te ontplooien en ontwikkelen tot stabiele volwassenen met toekomstperspectief plus grip op het eigen leven. De begeleiding kan zich richten op alle leefgebieden voor zover als nodig: zelfstandig wonen, werk, participatie, financiën, gezondheid/persoonlijke verzorging en dergelijke.

Er worden drie vormen van begeleiding voor jeugd onderscheiden; Begeleiding (Basis en Gespecialiseerd) en Groepsbegeleiding.

Doel

Begeleiding is gericht op het realiseren van de volgende doelstellingen:

  • Ontwikkelen van zelfredzaamheid. De begeleiding is met name bedoeld om een verandering tot stand te helpen brengen opdat de jeugdige/inwoner weer mee kan doen, er weer bij kan horen.

  • Stabiliseren van zelfredzaamheid, indien ontwikkelen van zelfredzaamheid nog niet of niet meer haalbaar is.

Het ontmoeten van anderen kan een onderdeel zijn van het doel waarvoor begeleiding wordt ingezet, maar is nooit het hoofddoel. Welzijn, sport of andere verenigingen kunnen hier een rol inspelen. De te behalen doelen en het in te zetten product worden altijd samen opgesteld en ingezet met de goedkeuring van de jeugdige en zijn/haar ouders.

Afwegingskader

De voorwaarden, die gehanteerd worden bij het bepalen of er noodzaak bestaat voor ondersteuning in de vorm van begeleiding Jeugd variëren per product en staan vermeld bij de productsoorten.

Begeleiding wordt ingezet als gewoon opvoeden en preventie niet voldoende zijn voor een gezonde en veilige jeugd.

Uitgangspunten

De volgende uitgangspunten zijn van toepassing bij begeleiding jeugd:

  • Zo passend, effectief en efficiënt mogelijk: de talenten, mogelijkheden (eigen kracht) en ondersteuningsbehoefte van de jeugdige in relatie tot de gestelde doelen staan centraal.

  • Zo inclusief mogelijk: Het sociale netwerk van de jeugdige en passende algemene voorzieningen in de buurt worden maximaal ingezet om te voorzien in de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. De jeugdconsulenten hebben kennis van passende algemene voorzieningen in de buurt en zullen hier allereerst naar kijken.

  • Zo licht mogelijk: ambulante begeleiding is - indien de jeugdige weer zelfredzaam kan worden - tijdelijk en dient zo snel mogelijk afgeschaald te worden door het aantal uren te verminderen en/of het inzetten van een zo licht mogelijk begeleidingsproduct (basis- in plaats van gespecialiseerde begeleiding, al dan niet in combinatie). De aanbieder kan hierin ook initiatief nemen.

  • Gericht op zelfredzaamheid: er is tijdens de begeleiding zoveel mogelijk aandacht voor het bevorderen van de zelfredzaamheid van de jeugdige.

  • Zo lokaal mogelijk, liefst in de buurt.

Productsoorten begeleiding

Begeleiding (Basis en Specialistisch)

Indien het mogelijk is, wordt begeleiding basis ingezet. Daar waar het noodzakelijk is wordt begeleiding specialistisch ingezet. Er kan ook gecombineerd worden. Afschaling, inzet van lichtere zorgproducten en samenwerking in de keten is het uitgangspunt.

Groepsbegeleiding

Bij het product Groepsbegeleiding Jeugd ligt de nadruk op het in groepsverband actief verbeteren of stabiliseren van de zelfredzaamheid of gedrag van de jeugdige. Er zijn concrete ontwikkeldoelen geformuleerd voor de jeugdige en het gezin. De begeleiding is gericht op de ontwikkelmogelijkheden van het jeugdige, met zo mogelijk plaatsing en integratie naar een reguliere setting (bijvoorbeeld onderwijs of kinderopvang).

Begeleiding basis jeugd

Basisbegeleiding is gericht op het vergroten/ontwikkelen van de zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn/haar systeem;

  • Activeren en aanbrengen dagstructuur;

  • Stabiliseren (op orde brengen) of handhaven van de situatie;

  • Oefenen en inslijpen/toepassen van (praktische vaardigheden) in het dagelijks leven door herhaling.

  • Ondersteunen van de jeugdige en zijn/haar systeem bij het regelen/overnemen van dagelijks/praktische bezigheden (financiën, dagstructuur, zelfstandig wonen, participatie, sociale contacten, gezondheid/persoonlijke verzorging e.d.

De begeleiding is met name bedoeld om een positieve verandering tot stand te helpen brengen: te ondersteunen bij het vinden van het hanteerbaar krijgen van gedrag, zodat de jeugdige weer mee kan doen en er weer bij kan horen.

Voor wie?

Jeugdigen (inclusief gezin) met beperkt regieverlies die redelijk voorspelbare beperkingen ondervinden in het zelfstandig functioneren.

Begeleiding specialistisch Jeugd

Specialistische begeleiding kan ingezet worden:

  • Activering en aanbrengen dagstructuur ter overbrugging tot behandeling of ter motivatie tot behandeling;

  • Methodisch trainen van vaardigheden, die geleerd moeten worden uit behandeling;

  • Het ontwikkelingsgericht trainen van vaardigheden met behulp van methodische interventies.

Specialistische begeleiding kan alleen worden ingezet wanneer het eigen netwerk, een algemene voorziening, begeleiding groep of begeleiding basis niet (voldoende) passend is voor het bereiken van het resultaat.

Voor wie?

Verschillende jeugdigen (inclusief gezin) komen hiervoor in aanmerking.

  • Jeugdigen die als gevolg van psychische en/of psychiatrische klachten problemen ondervinden in het zelfstandig functioneren, wonen en participeren.

  • Jeugdigen (incl. het gezin) met ernstig regieverlies en passiviteit, grote complexiteit en geen/beperkt ziekte-inzicht.

  • Jeugdigen met een licht verstandelijke handicap (VG) de gepaard gaat met ernstig probleemgedrag.

Groepsbegeleiding jeugd

Groepsbegeleiding is begeleiding in groepsverband die overdag plaatsvindt, op een locatie buiten de woonsituatie.

Een belangrijke afweging bij het kiezen voor groepsbegeleiding in plaats van individuele begeleiding is de inschatting dat begeleiding van de jeugdige in een groep ook effectief is, waarbij de gestelde doelen middels groepsbegeleiding tegen lagere kosten behaald kunnen worden. Daar waar gestelde doelen ook behaald kunnen worden door groepsbegeleiding is groepsbegeleiding voorliggend.

De begeleiding is gericht op het bereiken van goed omschreven doelen waarbij de jeugdige(inclusief gezin) en zijn/haar netwerk actief worden betrokken.

Groepsbegeleiding Jeugd kan ingezet worden:

  • Het bieden van activiteiten gericht op bevordering, het behoud of het compensatie van de zelfredzaamheid.

  • Nadruk op het actief verbeteren of stabiliseren van de zelfredzaamheid van de jeugdige.

Voor wie?

Jeugdigen (0-18 jaar) met psychiatrische, verstandelijke en/of lichamelijke beperkingen. Vanaf de leeftijd van 16 jaar wordt eerst gekeken of Activerend Werk passend is.

De doelen en het in te zetten product worden altijd afgestemd en ingezet met de goedkeuring van de ouders/verzorgers of voogd.

Honden/paardentherapie

Kan er honden/paardentherapie worden ingezet op grond van de Jeugdwet? Dat is afhankelijk van de situatie. Door het brede begrip 'jeugdhulp' is het denkbaar dat honden/paardentherapie onder de Jeugdwet valt. Er moet onderzocht worden of:

  • 1.

    Er opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen zijn

  • 2.

    Daardoor een vorm van ondersteuning, hulp en zorg nodig is

  • 3.

    De inzet van de honden/paardentherapie:

    • deelname aan het maatschappelijk bevordert

    • de jeugdige in staat stelt veilig en gezond op te groeien

    • een bijdrage levert aan het zelfstandig functioneren van de jeugdige.

Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, heeft de gemeente een jeugdhulpplicht. Maar dat betekent niet dat er dan ook altijd honden/paardentherapie moet inzetten. Er zijn namelijk twee punten om rekening mee te houden:

  • 1.

    Honden/paardentherapie is geen wetenschappelijk bewezen hulpvorm

  • Dat betekent dat de gemeente nooit verplicht is om paardentherapie in te zetten. Het is namelijk niet zeker dat honden/paardentherapie het gewenste resultaat bereikt. Maar, de gemeente mag wel honden/paardentherapie inzetten als deze hulpvorm het meest geschikt is voor die jeugdige. Dit volgt uit een uitspraak van de CRvB (CRvB 12-9-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2785).

  • 2.

    Gemeenten mogen ook andere passende hulpvormen inzetten

  • Er is altijd de vrijheid om een andere passende hulpvorm in te zetten. Bijvoorbeeld omdat een andere hulpvorm goedkoper is. Dit geldt ook als de gemeente concludeert dat honden/paardentherapie een passende oplossing is.

Gemeenten zijn namelijk verplicht om een jeugdhulpvorm in te zetten waarmee de jeugdige de doelen uit de Jeugdwet kan bereiken. Zijn er meerdere hulpvormen geschikt? Dan hoeft de gemeente dus niet de door de jeugdige/ouders gewenste hulp (bijvoorbeeld honden/paardentherapie) toe te kennen. De gemeente voldoet al aan de jeugdhulpplicht als ze een jeugdhulpvorm inzet waarmee de jeugdige de doelen uit de Jeugdwet kan bereiken.

Visie gemeente Westerkwartier

De gemeente Westerkwartier stelt zich op het standpunt dat er in beginsel geen voorzieningen worden ingezet waarvan niet wetenschappelijk is bewezen dat de hulpvorm ook effectief is. Als een interventie staat vermeld in de databank effectieve jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut dan wordt deze ingezet en heeft deze interventie de voorkeur boven een niet wetenschappelijk bewezen interventie. Zie www.nji.nl Op grond van artikel 4.1.1.1. Jw kan een dergelijke aanvraag worden afgewezen wegens niet bewezen effectiviteit.

Valt een blindengeleidehonden, signaalhonden en/of de ADL-honden onder de Jeugdwet?

Nee. Blindengeleidehonden (voor blinden en slechtzienden), signaalhonden (voor slechthorenden en doven) en de ADL-honden (voor mensen met een lichamelijke beperking) vallen niet onder de Jeugdwet. De inzet van deze honden kan namelijk vergoed worden op grond van de Zorgverzekeringswet.

Wet langdurige zorg en Jeugdwet

De Wet langdurige zorg (Wlz) heeft in beginsel voorrang boven de Jeugdwet. Dus als een jeugdige aanspraak kan maken op de Wlz, dan wordt van hem verwacht dat hij een Wlz-aanvraag doet. Voor zover de hulp uit de Wlz wordt bekostigd, hoeft het college geen jeugdhulp in te zetten. Sommige vormen van hulp biedt de Wlz echter niet en vallen dus altijd onder het bereik van de Jeugdwet (bijv. jeugd-ggz of pleegzorg). Een Wlz-indicatie en jeugdhulp kunnen dus naast elkaar bestaan.

Wanneer kan een jeugdige een Wlz-indicatie krijgen?

Jeugdigen kunnen een Wlz-indicatie krijgen als ze een blijvende behoefte hebben aan 'permanent toezicht' of '24 uur per dag zorg in de nabijheid' vanwege één of meer van de volgende beperkingen (artikel 3.2.1 Wlz):

  • een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking

  • een verstandelijke beperking

  • een lichamelijke beperking

  • een zintuiglijke beperking

  • meervoudige beperkingen

Het CIZ beoordeelt of een jeugdige aan deze criteria voldoet en dus een Wlz-indicatie kan krijgen. Bij jeugdigen is het vanwege de leeftijd soms lastig te beoordelen in hoeverre sprake zal zijn van een 'blijvende' behoefte aan 24-uurs zorg. Om die reden kan het CIZ besluiten een Wlz-indicatie te weigeren. Ook is het bij meervoudige problematiek soms lastig te beoordelen of de 24-uurs zorg vooral voortvloeit uit verstandelijke/lichamelijke beperkingen of mogelijk uit psychische beperkingen. Psychische zorg valt namelijk niet onder de Wlz.

Zorg die onder de Wlz valt

De Wlz biedt een uitgebreid pakket aan zorg, waaronder verblijf en alle met dat verblijf gepaard gaande behandeling. Ook begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging valt bij een Wlz-indicatie onder de Wlz.

Logeeropvang valt voor jeugdigen met een Wlz-indicatie onder de Wlz Verder kunnen jeugdigen van 18 jaar en ouder met een licht verstandelijke beperking in een specifiek geregelde situatie tijdelijk aanspraak hebben op Wlz-zorg.

Zorg vanwege psychische beperkingen

Psychische zorg (ggz) valt niet onder de Wlz. Voor jeugdigen (tot 18 jaar) valt dit altijd onder de Jeugdwet. Als een jeugdige met een Wlz-indicatie psychische zorg nodig heeft, moet het college hiervoor dus jeugdhulp inzetten.

De Wlz kent een hele specifieke uitzondering hierop, namelijk als de behandeling van de psychische stoornis integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling die vanuit de Wlz geboden wordt (vanwege bijv. de verstandelijke of somatische beperking). In dat geval valt de behandeling van de psychische stoornis toch onder de Wlz.

Voorbeelden hiervan zijn gedragsstoornissen bij verstandelijk gehandicapten met een autisme spectrum stoornis, een depressie samenhangend met dementie en een posttraumatische stressstoornis bij een verstandelijk gehandicapte waarvoor integrale behandeling nodig is; Als de behandeling van de psychische stoornis los van de Wlz-behandeling kan worden geleverd en integrale behandeling dus niet nodig is, dan wordt de zorg voor de psychische stoornis voor jeugdigen onder de 18 jaar dus geleverd en betaald uit de Jeugdwet.

Voorrang Wlz

Voor zover de jeugdige de benodigde zorg vanuit de Wlz kan krijgen, hoeft het college hiervoor geen jeugdhulp in te zetten. De Wlz heeft dus voorrang boven de Jeugdwet (zie artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit (artikel 1.2 lid 1 sub c Jeugdwet). Ook in dat geval mag een voorziening op grond van de Jeugdwet worden geweigerd.

Als het college jeugdhulp wil beëindigen omdat het op grond van de Wlz geboden kan worden, ligt de bewijslast bij het college. Het college moet dus beoordelen of een jeugdige de zorg inderdaad op grond van de Wlz kan ontvangen. Als dat niet het geval is, moet de jeugdhulp op grond van de Jeugdwet te worden voortgezet (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20-7-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4537).

Jeugdhulp naast Wlz-indicatie

Een jeugdige kan een Wlz-indicatie hebben, maar daarnaast ook nog jeugdhulp op grond van de Jeugdwet ontvangen. Sommige zorg, zoals bijvoorbeeld psychische zorg of pleegzorg, biedt de Wlz namelijk niet. Als de jeugdige vervoer naar de jeugdhulp-locatie nodig heeft, valt dat in dat geval ook onder de Jeugdwet. De Wlz vergoedt namelijk enkel vervoer van en naar de locatie waar Wlz-begeleiding of behandeling wordt ontvangen.

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering

van burgemeester en wethouders

van de gemeente Westerkwartier,

d.d. 23 november 2021

A. van der Tuuk, burgemeester

A. Schulting, secretaris