Gemeente Middelburg - Verordening afvoer hemel- en grondwater Middelburg

Geldend van 24-02-2022 t/m heden

Intitulé

Gemeente Middelburg - Verordening afvoer hemel- en grondwater Middelburg

De raad van de gemeente Middelburg;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 december 2021;

gelet op artikel 10.32a Wet milieubeheer en art. 149 Gemeentewet;

overwegende dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;

overwegende dat het gewenst is met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater regels te stellen over het beëindigen van lozingen van grondwater en hemelwater op de vuilwaterriolering en een verplichte waterbergingscapaciteit bij nieuwbouw;

besluit vast te stellen de:

Verordening afvoer hemel- en grondwater Middelburg

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties, anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van Middelburg;

  • gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • grondwaterscheidingsgebied: gebied waar een verbod geldt voor het lozen van grondwater op het openbaar vuilwaterriool en waarvan de geometrische begrenzing is opgenomen in bijlage 1;

  • hemelwaterscheidingsgebied: gebied waar een verbod geldt voor het lozen van hemelwater op het openbaar vuilwaterriool en waarvan de geometrische begrenzing is opgenomen in bijlage 2;

  • hemelwaterbergingsgebied: gebied waar een verbod geldt voor het lozen van hemelwater op het openbaar riool zonder dat een hemelwaterberging is aangebracht en waarvan de geometrische begrenzing is opgenomen in bijlage 3;

  • nieuw gebouw: een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt en dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening.

Paragraaf 2 Afkoppelen

Artikel 2 Lozingsverbod grondwater

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in het grondwaterscheidingsgebied verboden grondwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2. De lozing van grondwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen 1 jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van grondwater kan worden gevergd.

Artikel 3 Lozingsverbod hemelwater

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater is het in het hemelwaterscheidingsgebied verboden hemelwater te lozen op het openbaar vuilwaterriool.

  • 2. De lozing van hemelwater op het openbaar vuilwaterriool wordt beëindigd binnen 1 jaar nadat het verbod op een perceel van toepassing is geworden.

  • 3. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het verbod, als van de eigenaar van het bouwwerk of het perceel redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van hemelwater kan worden gevergd.

Paragraaf 3 Waterberging

Artikel 4 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw

  • 1. Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt in het hemelwaterbergingsgebied alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden op particulier terrein.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor nieuwe bijbehorende bouwwerken bij een al bestaand gebouw met een totaal oppervlak van ten hoogste 10 m2.

  • 3. De capaciteit van de hemelwaterberging op het perceel is ten minste 50 liter per m2 bebouwd oppervlak, met een minimum van 5.000 liter.

  • 4. De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze weer voor 90% beschikbaar is tussen:

    • a.

      6 en 9 dagen als het opgevangen hemelwater niet is bedoeld voor hergebruik; of

    • b.

      2 en 3 weken als het opgevangen hemelwater is bedoeld en daadwerkelijk wordt gebruikt voor hergebruik.

  • 5. De hoeveelheid hemelwater die niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of in de openbare ruimte.

  • 6. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen op particulier terrein, voor zover het aanbrengen van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 7. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt onderbouwd waarom het aanbrengen van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 8. Het college kan aan de omgevingsvergunning in ieder geval een financiële voorwaarde verbinden.

Artikel 5 Maatwerkvoorschriften

Het college kan maatwerkvoorschriften stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging.

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 6 Werkingsgebieden

  • 1. Het college kan het grondwaterscheidingsgebied, het hemelwaterscheidingsgebied en het hemelwaterbergingsgebied wijzigen door aanvullende gebieden aan te wijzen.

  • 2. Het college houdt bij het wijzigen van de gebieden rekening met het gemeentelijk rioleringsplan en/of het Stedelijk Waterprogramma.

Artikel 7 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen of groep van personen.

Artikel 8 Overgangsrecht

  • 1. Artikel 4 is niet van toepassing op nieuwe gebouwen:

    • a.

      waarover voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening financiële afspraken zijn gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemer; of

    • b.

      waarvan het ontwerp in een te vergevorderd stadium is.

  • 2. De nieuwe gebouwen worden binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening gerealiseerd.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op de plaatsing in het Gemeenteblad.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening afvoer hemel- en grondwater Middelburg”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Middelburg, gehouden op 27 januari 2022.

De griffier, De voorzitter,

A.A.A. Rijpert mr. H.M. Bergmann

Bijlage 1

Geometrische begrenzing grondwaterscheidingsgebied

Bijlage 2

Geometrische begrenzing hemelwaterscheidingsgebied

Bijlage 3

Geometrische begrenzing hemelwaterbergingsgebied

Toelichting

De gemeente Middelburg wil een aansprekende gemeente zijn voor alle inwoners, ondernemers en bezoekers. Zij wil ruimte scheppen om te leven, werken en leren in een sfeer die past bij haar historie met de dynamiek die gericht is op de toekomst. Het realiseren van een duurzame, doelmatige en toekomstgerichte invulling van de rioleringszorg, waarin de bescherming van de volksgezondheid, het streven naar het voorkomen van wateroverlast en een goede kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater gewaarborgd zijn, dragen bij aan dat doel.

Als het regent, verdwijnt in de gemeente Middelburg het meeste hemelwater vanaf verhardingen en daken in de (gemengde) riolering en wordt direct afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Om al dat relatief schone hemelwater te transporteren en te zuiveren, zijn kostbare voorzieningen nodig en dat kost geld en energie. Door de verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond-)wateroverlast toe. Anderzijds zijn er langere droge perioden met kans op verdroging. Door langdurige droogte lopen oude panden het risico op funderingsschade. In het ‘Stedelijk Waterprogramma Middelburg 2021-2030’ heeft de gemeente zichzelf de ambitie opgelegd om de stad voor te bereiden op het veranderende klimaat.

Bij de (her)inrichting van de openbare ruimte worden er daarom twee sporen gevolgd. In de eerste plaats wordt ernaar gestreefd om het aantal vierkante meters verharding terug te brengen. Dit heeft als positief effect dat minder regenwater wordt opgevangen en dat dit niet afgevoerd hoeft te worden naar de riolering. Ook vermindert dit op termijn de opwarming van het bebouwd gebied. Als het verminderen van de verharding niet mogelijk of niet gewenst is dan wordt de verharding, waar dit mogelijk is, afgekoppeld. Dit houdt in dat het afstromende regenwater niet afgevoerd wordt naar de gemengde riolering en vervolgens naar de zuivering, maar bijvoorbeeld rechtstreeks naar het oppervlaktewater of naar groenvoorzieningen waarin overtollig hemelwater tijdelijk wordt geborgen (wadi’s). Het regenwater kan ook worden afgevoerd via regenwaterriolering, maar er wordt juist ook gekeken naar mogelijke aanpassing van de bovengrondse inrichting van de openbare ruimte.

Om de riolering te ontlasten voert de gemeente fysieke maatregelen uit, maar is ook regelgeving nodig. Om bij een veranderend klimaat droge voeten te blijven houden, wordt nadrukkelijk ook gekeken naar bovengrondse oplossingen en wordt de samenhang met de (her)inrichting van de openbare ruimte gezocht. De gemeente stelt daarom via deze Verordening afvoer hemel- en grondwater voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater en overtollig grondwater.

De grondslag voor deze verordening is artikel 10.32a van de Wet milieubeheer. Die wet zal worden aangepast met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de Omgevingswet worden, anders dan in het huidige recht, veel milieuregels overgelaten aan de gemeente. In de Omgevingswet is daarom geen specifieke grondslag meer opgenomen voor regels over het lozen van hemelwater en grondwater. De bevoegdheid om regels te stellen over activiteiten in de fysieke leefomgeving – met inbegrip van het lozen van hemelwater, grondwater en ander afvalwater in de bodem of de riolering – wordt in het nieuwe stelsel ontleend aan artikel 2.4 en 4.1 van de Omgevingswet.

In de Invoeringswet Omgevingswet is bepaald dat verordeningen op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer bij inwerkingtreding van de wet van rechtswege onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van de gemeente. Deze verordening zal dus bij inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel zijn van het omgevingsplan van de gemeente Middelburg. Om die reden is bij de instrumentkeuze in deze verordening alvast voorgesorteerd op het instrumentarium van de Omgevingswet. Dat uit zich in het gebruik van de omgevingsvergunning en maatwerkvoorschriften. Ook de delegatiesystematiek is in lijn met de Omgevingswet doorgevoerd (zie daarover meer in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6).

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

Voor de definitie van bouwwerk is aangesloten bij de definitie die in de Omgevingswet is opgenomen. De definitie van gebouw is ontleend aan de Woningwet. Een nieuw gebouw is ieder gebouw dat na inwerkingtreding van deze verordening wordt opgericht. Onder nieuwbouw worden zowel uitbreidingen van bestaande gebouwen verstaan als inbreidingslocaties en vernieuwbouw. Van het laatstgenoemde is sprake bij het slopen en opnieuw bouwen van een gebouw. Voor de definitie van nieuwbouw is aangesloten bij de definitie die in het Bouwbesluit 2012 is opgenomen en bij inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. De definities van de verschillende rioolstelsels (openbaar vuilwaterriool, openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel) zijn niet opgenomen in dit artikel, omdat die al in de Wet milieubeheer staan. In het spraakgebruik worden ook andere termen gebruikt. Zo omvat de term openbaar vuilwaterriool ook het gemengde rioolstelsel van de gemeente.

Artikel 2 Lozingsverbod grondwater

Lid 1

Het eerste lid bevat een verbod om in het grondwaterscheidingsgebied grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het grondwaterscheidingsgebied is aangewezen in bijlage 1. Het grondwaterscheidingsgebied omvat de locaties in de gemeente waar grondwater redelijkerwijs op andere wijze kan worden geloosd dan in het openbare vuilwaterriool.

Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het grondwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren om dat water ofwel in het oppervlaktewater ofwel in een hemelwaterstelsel te lozen.

Een lokaal aanwezige grondwaterverontreiniging kan reden zijn om een uitzondering op het lozingsverbod toe te staan. De mogelijkheid hiertoe is opgenomen in het derde lid.

Lid 2

Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het grondwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit lid voldaan. De termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.

Lid 3

Het college kan een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.

Artikel 3 Lozingsverbod hemelwater

Lid 1

Het eerste lid bevat het verbod om in het hemelwaterscheidingsgebied afstromend hemelwater te lozen in het openbare vuilwaterriool. Het hemelwaterscheidingsgebied is aangewezen in bijlage 2 bij deze verordening. Dit betreft bijvoorbeeld gebieden met drukriolering, gebieden waar de gemeente een gemengd rioolstelsel heeft vervangen door een gescheiden stelsel of locaties waar wateroverlast ontstaat door extreme regenval. In deze gebieden is het gewenst dat bestaande lozingen van hemelwater op het vuilwaterriool worden beëindigd.

Het verbod geldt voor zowel bestaande als nieuwe lozingen. Het lozingsverbod geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen. Hiermee wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. Het lozingsverbod dwingt perceeleigenaren om dat water op te vangen en zelf te gebruiken of te infiltreren, dan wel in het oppervlaktewater of in een hemelwaterstelsel te lozen. Dit is een inspanning die de perceeleigenaren zelf moeten leveren; het is niet de bedoeling dat voor het afkoppelen subsidie wordt verleend.

Lid 2

Artikel 10.32a van de Wet milieubeheer (Wm) geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. Hieraan is in dit lid voldaan. De termijn biedt voldoende ruimte voor de perceeleigenaar om de benodigde werkzaamheden te kunnen (laten) verrichten.

Lid 3

Het college kan een omgevingsvergunning voor afwijken van het lozingsverbod verlenen. Dat kan in uitzonderingssituaties waarin het lozingsverbod niet billijk is. Dit is het geval wanneer het lozingsverbod tot onevenredig grote nadelen voor de perceeleigenaar leidt. Het college kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen. Zo kan de vergunning bijvoorbeeld alleen betrekking hebben op een bepaalde overgangsperiode, of alleen op de achterzijde van het gebouw. Verder kan de gemeente voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening. Het is gewenst dat het college een beleidsregel vaststelt voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat voor perceeleigenaren bij voorbaat duidelijk is of het aanvragen van die vergunning wel of niet kans van slagen heeft.

Artikel 4 Verplichting tot waterberging bij nieuwbouw

Lid 1

In dit artikel is geregeld dat lozen van hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in het hemelwaterbergingsgebied alleen is toegestaan als er een goed functionerende waterberging wordt aangebracht. Nieuwe gebouwen zijn alle gebouwen die worden opgericht na inwerkingtreding van deze verordening (zie ook de toelichting bij artikel 1).

Vanwege de klimaatontwikkelingen, waardoor steeds vaker steeds heftigere buien vallen, is het nodig dat ook particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van dit regenwater op het eigen terrein. Daarom kiest de gemeente ervoor om bij nieuwbouw in het hemelwaterbergingsgebied een waterberging verplicht te stellen. Deze verplichting geldt dus ook bij sloop/herbouw. Dit is een logisch moment om van particuliere eigenaren een bijdrage aan de beperking van wateroverlast te vragen. Tijdens de bouw zijn waterbergingsvoorzieningen immers makkelijk in te passen.

Voor het beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging de bui goed kan opvangen en binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. Een goed functionerende waterberging is daarom van belang. De waterberging moet worden gerealiseerd op particulier terrein. Daarmee is de perceeleigenaar ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de waterberging.

Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen worden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Het schone hemelwater wordt vanuit de waterberging bij voorkeur hergebruikt of geloosd in de bodem (geïnfiltreerd) of in oppervlaktewater.

Via de regel om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit per m2 verhard oppervlak (met een minimum van 5.000 liter), wordt hemelwater langer vastgehouden op eigen terrein. Op die manier wordt de belasting op de openbare riolering door de (extra) verharding gecompenseerd. Dit is een inspanning die de perceeleigenaren zelf moeten leveren; het is niet de bedoeling dat voor het realiseren van de hemelwaterberging subsidie wordt verleend.

Ook na de bouw blijft de verplichting om hemelwater te bergen van kracht. De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de aangebrachte voorziening, zodat deze goed blijft functioneren.

Lid 2

Bij kleinere bijbehorende bouwwerken, zoals een aanbouw, uitbouw of schuurtje, is de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen niet doelmatig. Het gaat om kleine oppervlakken (tot 10 m2), dus de extra belasting van afstromend hemelwater op het rioolstelsel is gering. Om die reden zijn in het tweede lid dergelijke gebouwen uitgezonderd van de verplichting van het eerste lid. De uitzondering geldt alleen voor bijbehorende bouwwerken die bij een al bestaand gebouw worden aangebracht. Bijbehorende bouwwerken die tegelijk met het hoofdgebouw worden opgericht, moeten wel worden voorzien van hemelwaterberging.

Lid 3

De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 5.000 l. Deze omvang is al aangekondigd in het Stedelijk Waterprogramma 2021-2030 (zie pagina 45). De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt; het waterbergend volume van een grindbed is ca. 25% van het totale volume van het grindbed.

Lid 4

Een hemelwaterberging heeft alleen het gewenste effect als deze het opgevangen hemelwater enige tijd vasthoudt. Maar niet te lang, want de waterberging moet wel weer beschikbaar zijn als de volgende bui zich aandient. Daarom is in het vierde lid geregeld dat de waterberging zo moet worden ontworpen dat deze binnen 6 tot 9 dagen weer voor 90% beschikbaar is. De geleidelijke lediging van de waterberging kan bijvoorbeeld geschieden door deze als infiltratievoorziening in te richten. Als een hemelwaterberging bedoeld is voor hergebruik van het opgevangen hemelwater, dan geldt een langere ledigingstijd (namelijk 2 tot 3 weken). Uit duurzaamheidsoverwegingen is het immers aantrekkelijk als het opgevangen hemelwater voor nuttige doeleinden wordt ingezet.

Lid 5

Bij extreme neerslag, die de verplichte waterbergingscapaciteit te boven gaat, kan gebruik worden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor het beheer van afvalwater. Bij voorkeur wordt het overtollige regenwater dan geloosd in het openbare hemelwaterstelsel. Maar de hoeveelheid regenwater die niet opgevangen kan worden mag ook geloosd worden in het openbare hemelwaterriool of de openbare ruimte. De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor de aansluiting op het openbare hemelwaterriool van de gemeente. Op grond van artikel 2.1 van de Verordening particuliere rioolaansluitingen Middelburg 2010 is voor de rioolaansluiting een omgevingsvergunning vereist.

Het vijfde lid maakt duidelijk dat de waterberging niet bedoeld is om alle mogelijke regenbuien op te vangen. De gemeente zorgt voor openbare voorzieningen als noodoverloop. Dit artikellid geeft invulling aan de wettelijke zorgplicht die de gemeente heeft voor het verwerken van hemelwater, als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden gevergd.

Nb: in situaties waar het mogelijk is om (deels) op oppervlaktewater te lozen, moet de waterbeheerder (in de regel het waterschap, die daarover regels heeft opgenomen in de keur of waterschapsverordening) worden geraadpleegd.

Lid 6

Het is niet zo dat deze verordening situaties die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, een omgevingsvergunning aanvragen om geen waterberging te hoeven aanleggen. Dit is in lijn met de opdracht in art. 10.32a lid 2 Wm om geen lozingsverbod in te stellen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer kan worden gevergd. Met deze omgevingsvergunning kan ook worden toegestaan dat de waterberging wel binnen de projectgrenzen, maar niet op particulier terrein wordt gerealiseerd. Oftewel: de projectontwikkelaar realiseert de waterberging in toekomstig openbaar gebied, dat na de overdracht in beheer bij de gemeente komt.

Lid 7

De omgevingsvergunning om af te wijken van de eis om een hemelwaterberging aan te leggen wordt op aanvraag verleend. In dit lid is aangegeven dat bij de aanvraag een onderbouwing moet worden gegeven waarom de hemelwaterberging redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd. Het enkele feit dat de aanleg van de hemelwaterberging meer kost dan de afkoopsom die de gemeente hanteert (zie daarvoor de Verordening waterbergingsfonds) is geen afdoende onderbouwing. Het afkopen van de waterbergingseis is bedoeld als uitzondering, niet als regulier alternatief voor voorzieningen op eigen terrein.

Lid 8

Een initiatiefnemer kan de bergingseis in bijzondere gevallen afkopen. De afkoopregeling is bedoeld voor situaties waarin de waterberging echt niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd. De afkoopregeling is dus geen regulier alternatief voor berging op eigen terrein.

Als het afkopen van de waterberging wordt toegestaan, zorgt de gemeente er tegen een kostendekkende vergoeding voor dat de vereiste hoeveelheid waterberging buiten het plangebied wordt gerealiseerd en onderhouden. De hemelwaterberging die de gemeente realiseert, moet wel bijdragen aan het terugdringen van de wateroverlast op de locatie van het bouwplan. De gemeente hanteert hiervoor als beleid dat de hemelwaterberging binnen hetzelfde bemalingsgebied wordt gerealiseerd, of in het direct bovenstrooms of direct benedenstrooms gelegen bemalingsgebied. De bovenstroomse en benedenstroomse bemalingsgebieden kunnen als communicerende vaten worden gezien met het bemalingsgebied waarin het bouwplan wordt gerealiseerd, zodat een hemelwaterberging binnen die gebieden ook een positief effect heeft op de locatie van het bouwplan.

De afkoopsom krijgt de vorm van een financiële voorwaarde bij de omgevingsvergunning voor afwijken van de Verordening afvoer hemel- en grondwater. De regels over de inrichting van het waterbergingsfonds en de hoogte van de afkoopsom worden vastgesteld bij verordening. De mogelijkheid van het verbinden van financiële voorwaarden aan een omgevingsvergunning is in verschillende uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2006:AY8923). Deze jurisprudentie gaat over het afwijken van regels in een bestemmingsplan, maar kan ook worden toegepast op vergunningen voor het afwijken van regels van de Verordening afvoer hemel- en grondwater.

Er gelden wel enkele voorwaarden bij het verbinden van een financiële voorwaarde aan een vergunning. Zo moet met de financiële voorwaarde een rechtstreekse bijdrage worden geleverd aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning berust en moet de verlening van de vergunning in het algemeen belang tot het heffen van een geldbedrag noodzaken. Ook moet voldoende aannemelijk zijn dat de financiële bijdrage daadwerkelijk zal worden aangewend om te voorzien in de waterbergingsbehoefte van het bouwplan. Tot slot moet er ook geen andere mogelijkheid aanwezig zijn om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen. Dit laatste betekent dat burgemeester en wethouders geen financiële voorwaarde in de omgevingsvergunning zullen stellen als de vereiste waterberging via bijvoorbeeld een exploitatieovereenkomst is geregeld. En als een projectontwikkelaar de vereiste waterberging zelf in toekomstig openbaar gebied realiseert, dan zal de financiële voorwaarde (bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van de verplichting om de waterberging op particulier terrein te realiseren) geen betrekking hebben op de aanlegkosten, maar alleen op de onderhoudskosten.

Artikel 5 Maatwerkvoorschriften

In dit artikel is geregeld dat het college voor een individuele situatie een maatwerkvoorschrift kan stellen over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging. Bij beheermaatregelen valt te denken aan bijvoorbeeld de manier van onderhouden van afvoerleidingen of infiltratiekratten, deze kunnen verstopt raken. Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente voor een specifiek geval specifieke voorschriften geven over de inrichting en het beheer van de hemelwaterberging in concrete situaties. Het maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen rechtsbescherming open staat.

Artikel 6 Werkingsgebieden

De gemeenteraad heeft de verordenende bevoegdheid op grond van artikel 147 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 156 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad deze bevoegdheid delegeren aan het college. Voor het wijzigen van het grondwaterscheidingsgebied, het hemelwaterscheidingsgebied en het hemelwaterbergingsgebied (in de bijlagen 1 t/m 3) maakt de gemeenteraad hier gebruik van. De delegatie van de wijziging van gebieden aan het college sluit aan bij de systematiek van de Omgevingswet. Artikel 2.8 van die wet bepaalt dat de gemeenteraad de vaststelling van delen van het omgevingsplan kan delegeren aan het college. Aangezien de Verordening afvoer hemel- en grondwater bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel gaat uitmaken van het omgevingsplan, wordt nu al op deze systematiek geanticipeerd.

Bij het wijzigen van de gebieden houdt het college rekening met het gemeentelijk water- en rioleringsplan (op dit moment het Stedelijk Waterprogramma Middelburg 2021-2030). Dit plan bezit een wettelijke basis en is in elke gemeente aanwezig, omdat de Wet milieubeheer dit in artikel 4.22 verplicht stelt. Onder de Omgevingswet wordt het een facultatief programma, maar de gemeente Middelburg heeft besloten dat ook na inwerkingtreding van die wet een programma nodig is.

Artikel 7 Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder, beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden.

Artikel 8 Overgangsrecht

Lid 1

De verplichting van artikel 4 om een hemelwaterberging aan te leggen geldt voor alle nieuwe gebouwen die na inwerkingtreding van deze verordening worden opgericht in het hemelwaterbergingsgebied. Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een langere looptijd, zoals de aanleg van een nieuwbouwwijk of de herinrichting van een gebied, kan die verplichting bestaande afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer (vaak een projectontwikkelaar) doorkruisen. Daarom is in dit artikel overgangsrecht opgenomen voor dergelijke ontwikkelingen. Als er al bestaande financiële afspraken zijn tussen de gemeente en de initiatiefnemer, bijvoorbeeld in de vorm van een exploitatieovereenkomst, is de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen niet van toepassing. En ook als de voorbereiding van het project al in een te vergevorderd stadium is (er is bijvoorbeeld al een uitgewerkt stedenbouwkundig plan gemaakt), geldt de eis voor hemelwaterberging niet. Deze formulering sluit aan bij het overgangsrecht voor onder andere projectplannen in artikel 4.62 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Lid 2

Nieuwbouwprojecten die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening in een vergevorderd stadium zijn of waarover financiële afspraken zijn gemaakt met de gemeente vallen niet onder de reikwijdte van de hemelwaterbergingseisen in deze verordening. Wel moeten deze projecten binnen twee jaar gerealiseerd zijn na inwerkingtreding van deze verordening. Zo niet, dan geldt de hemelwaterbergingseis alsnog.