Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR672217
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR672217/2
Gemeenschappelijke regeling Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân 2022
Geldend van 30-06-2024 t/m heden
Intitulé
Gemeenschappelijke regeling Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân 2022De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Harlingen, Terschelling, Vlieland en Waadhoeke,
Overwegende dat:
- -
de colleges en de raden van de in de aanhef genoemde gemeenten de gemeenschappelijke regeling Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân willen wijzigen;
- -
het doel van deze wijziging is om de sturing op het sociaal domein (meer) bij de gemeenten te beleggen;
- -
de colleges met het oog op het belang genoemd in artikel 3 van deze regeling de reeds bestaande samenwerking voor de ondersteunende processen en uitvoeringstaken willen continueren in de vorm van een bedrijfsvoeringsorganisatie; en
- -
in een bedrijfsvoeringsorganisatie de kwaliteit, efficiency en de integraliteit van de uitvoering behouden blijft.
Besluiten:
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
-
1. Deze regeling verstaat onder:
- a.
bestuur: het bestuur van de Dienst.
- b.
colleges: colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.
- c.
deelnemende gemeenten: Harlingen, Terschelling, Vlieland en Waadhoek.
- d.
Dienst: de bedrijfsvoeringsorganisatie Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
- e.
gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provinsje Fryslân.
- f.
regeling: de Gemeenschappelijke regeling Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân 2022.
- g.
werknemer: de persoon die met de Dienst een arbeidsovereenkomst is aangegaan, overeenkomstig artikel 1:1 cao Samenwerkende gemeentelijke organisaties.
- h.
wetten;
- i.
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- ii.
De Participatiewet;
- iii.
De Jeugdwet;
- iv.
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
- v.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- vi.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;
- vii.
De Wet kinderopvang, uitsluitend voor wat betreft het bepaalde in artikel 1:13 van die wet;
- viii.
De Wet inburgering, uitsluitend voor wat betreft de organisatie en uitvoering van participatie en integratie van de inburgeraar;
- ix.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; en
- x.
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
- i.
- a.
Artikel 2: Bedrijfsvoeringsorganisatie
-
1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie, genaamd Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd in Franeker (gemeente Waadhoeke).
-
2. Het werkgebied van de Dienst omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.
Hoofdstuk 2: Belang, taak en bevoegdheden
Artikel 3: Belang
De Dienst behartigt de belangen van de colleges met betrekking tot sturing en beheersing van ondersteunende processen en uitvoeringstaken op het gebied van de wetten, voor zover die zijn opgedragen aan de colleges en voor zover de colleges die belangen voor wat betreft ondersteunende processen en uitvoeringstaken hebben op- of overgedragen aan de Dienst.
Artikel 4: Taken en bevoegdheden
-
1. Ter uitvoering van het in artikel 3 van de regeling genoemde belang, dragen de colleges aan het bestuur alle taken over die aan de colleges toekomen op grond van de wetten.
-
2. In afwijking van lid 1 behoren het vaststellen en evalueren van beleid op basis van de wetten niet tot de overgedragen taken.
-
3. De colleges doen mededeling aan het bestuur van alle relevante informatie die voor de uitvoering van dit artikel van belang is.
-
4. De Dienst zal de uitvoering van de in de vorige leden van dit artikel omschreven taken zoveel als mogelijk verrichten met andere instanties die (mede) belast zijn met de uitvoering van de wet- en regelgeving op de terreinen van de sociale zekerheid, maatschappelijke zorg en gesubsidieerde arbeid.
-
5. Een college kan bij afzonderlijk delegatiebesluit andere bevoegdheden overdragen aan het bestuur van De Dienst, tenzij de wet of de aard van de bevoegdheid zich tegen die overdracht verzet.
-
6. Het college neemt het delegatiebesluit, bedoeld in het vijfde lid, niet dan nadat het de raad van de betreffende gemeente in de gelegenheid heeft gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college bekend te maken. De gemeenteraad heeft acht weken de tijd om zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken. De termijn loopt vanaf de dag nadat het college het ontwerpbesluit aan de raad aanbiedt. In spoedeisende gevallen kan dit lid buiten toepassing worden gelaten. De raden worden zo spoedig mogelijk over het delegatiebesluit in kennis gesteld.
-
7. Het delegatiebesluit, bedoeld in het vijfde lid, wordt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 Bekendmakingswet bekendgemaakt en onverwijld toegezonden aan het bestuur van De Dienst.
-
8. Het bepaalde in het vijfde tot en met het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op de intrekking of wijziging van het delegatiebesluit, bedoeld in het vijfde lid, onverminderd het bepaalde in artikel 10:18 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 3: Bestuur
Artikel 5: Samenstelling bestuur
-
1. Het bestuur wordt gevormd door leden van de colleges. Elk college wijst uit zijn midden één lid aan tijdens de eerste vergadering van de collegeperiode.
-
2. De leden worden aangewezen voor het tijdvak dat gelijk is aan de zittingsperiode van het betreffende college.
-
3. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met het bestaan van een verbintenis op grond waarvan iemand tegen betaling werkzaamheden verricht voor een deelnemende gemeente of de Dienst, anders dan voor de werkzaamheden als lid van het college of het bestuur.
-
4. Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid deelt dit mee aan het college dat hem heeft aangewezen en aan het Bestuur.
-
5. Een lid van het bestuur kan door het college, dat dit lid heeft aangewezen, als lid van het bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het college niet meer bezit.
-
6. In een situatie als bedoeld in lid 4 blijft het lid de functie waarnemen totdat een opvolger is aangewezen.
-
7. Indien tussentijds een vacature in het bestuur ontstaat, wijst het betreffende college binnen één maand een nieuw lid aan.
-
8. Het bestuur kan adviseurs aan zijn vergaderingen laten deelnemen.
Artikel 6: De voorzitter
-
1. Het bestuur wijst tijdens de eerste vergadering uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan voor een periode van vier jaar. De voorzitter kan niet twee perioden achtereen van dezelfde gemeente afkomstig zijn.
-
2. De voorzitter is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van het bestuur en leidt deze vergaderingen.
-
3. De voorzitter ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan.
Artikel 7: Werkwijze van het Bestuur
-
1. Het bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo vaak de voorzitter dit nodig acht, of indien tenminste twee van de leden hierom onder schriftelijke opgave verzoeken.
-
2. De voorzitter belegt de vergaderingen en bepaalt de plaats en het tijdstip van de vergaderingen.
-
3. De leden worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, tenminste acht dagen van tevoren, met gelijktijdige toezending van de agenda, schriftelijk ter vergadering opgeroepen.
-
4. Bij verhindering van de voorzitter in het bestuur wordt deze vervangen door de plaatsvervangend voorzitter.
-
5. Een vergadering van het bestuur wordt niet geopend voordat meer dan de helft van de zitting hebbende leden aanwezig is. Als dit niet het geval is, wordt door de voorzitter binnen veertien dagen een nieuwe vergadering uitgeschreven.
-
6. Ten aanzien van het beraadslagen en besluiten is artikel 28 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7a: Zienswijzen
-
1. Behoudens verplichtingen voortvloeiend uit de wet of deze regeling worden besluiten van het bestuur niet aan zienswijzen van de raden onderworpen.
-
2. Het bestuur beslist bij een voorstel dat voor de gemeenten ingrijpende gevolgen kan hebben niet alvorens de raden door het bestuur om zienswijzen zijn gevraagd. In spoedeisende gevallen kan het bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
-
3. Het bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee gemeenteraden het bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
-
4. Indien het tweede of derde lid wordt toegepast, dan hebben de raden acht weken de tijd hun zienswijzen bij het bestuur bekend te maken. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven is stelt het bestuur de raden schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
Artikel 7b: Participatie
-
1. Ingezetenen en belanghebbenden kunnen via de normale procedure bij de gemeenteraden respectievelijk de colleges inspreken omtrent besluiten van het bestuur van de Dienst.
-
2. In afwijking van het eerste lid, kan het bestuur beslissen dat bij ingrijpende besluiten een apart traject voor inspraak wordt doorlopen, waarbij zowel belanghebbenden als ingezetenen de kans krijgen inspraak te doen. In deze procedure worden in elk geval door de colleges of raden ingestelde adviescommissies in het kader van het sociaal domein actief betrokken.
-
3. Het bestuur informeert de colleges zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak.
-
4. De colleges én het bestuur maken ieder in het eigen publicatieblad bekend dat de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.
Artikel 8: Stemmen en besluitvorming
-
1. De leden van het bestuur hebben de volgende stemverhouding: Waadhoeke 3 stemmen, Harlingen 2 stemmen, Terschelling 1 stem en Vlieland 1 stem.
-
2. In de vergadering van het bestuur worden alle besluiten genomen bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.
-
3. Wanneer de stemmen over een voorstel staken is het voorstel verworpen.
-
4. Wanneer ten aanzien van zaken geen van de leden stemming vraagt, is het voorstel aangenomen. Bij het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen dient steeds tot stemming te worden overgegaan.
-
5. Indien tot stemming wordt overgegaan, wordt over alle zaken mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen, bij gesloten en ondertekende briefjes. Daarbij wordt de stemverhouding als aangegeven in het eerste lid in acht genomen.
Artikel 9: Reglement van orde
Het bestuur kan een reglement van orde vaststellen voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.
Artikel 10: Verantwoording en informatieplicht
-
1. Een lid van het bestuur is aan het college die dit lid heeft aangewezen en zijn gemeenteraad verantwoording schuldig over het door hem in het bestuur gevoerde beleid.
-
2. Een lid van het bestuur verstrekt aan het college die dit lid heeft aangewezen, dan wel zijn gemeenteraad, alle inlichtingen waarom door een of meer leden van het college of de gemeenteraad wordt verzocht.
-
3. Het afleggen van verantwoording als bedoeld in het eerste lid geschiedt op de wijze zoals door het college respectievelijk de gemeenteraad wordt bepaald.
-
4. Het bestuur verstrekt aan de raden van de deelnemende gemeenten alle door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen.
-
5. Een verzoek om inlichtingen wordt schriftelijk ingediend. De vragen worden binnen 30 dagen na ontvangst schriftelijk beantwoord. Deze termijn kan met ten hoogste 30 dagen worden verlengd, in dat geval wordt hiervan kennis gegeven aan de indiener(s).
-
6. De vragen en antwoorden worden ter kennis gebracht aan de colleges van de deelnemende gemeenten.
-
7. Het bestuur geeft de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk, tijdig, alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken, waaronder te begrijpen de agenda van de bestuursvergaderingen van De Dienst.
-
8. Het bestuur is verplicht op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of het provinciebestuur deze van bericht en raad te dienen over zaken die de regeling betreffen.
Hoofdstuk 4: Vergoedingen
Artikel 11: Vergoedingen
Reis- en verblijfskosten gemaakt als bestuurslid van de Dienst worden door de deelnemende gemeente die het lid vertegenwoordigt vergoed op basis van de in de betreffende gemeente geldende reis- en verblijfskostenregeling.
Hoofdstuk 5: Personele organisatie
Artikel 12: Ambtelijk apparaat en directeur
De Dienst heeft werknemers met aan het hoofd de directeur.
Artikel 13: Directeur/secretaris
-
1. Het bestuur wordt bijgestaan door de directeur. Hij heeft in de vergaderingen van het bestuur een adviserende stem.
-
2. De directeur is belast met de uitvoering van de besluiten van het bestuur en de dagelijkse leiding van de Dienst.
-
3. Het bestuur is belast met het nemen van beslissingen ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst met de directeur.
-
4. De directeur is tevens secretaris van het bestuur.
-
5. De secretaris ondertekent met de voorzitter alle stukken die van het bestuur uitgaan.
-
6. De secretaris draagt zorg voor verslaglegging van de vergaderingen van het bestuur.
-
7. Bij afwezigheid of ontstentenis van de secretaris wordt hij vervangen door de plaatsvervangend secretaris. Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris, tevens in de functie van directeur.
-
8. De directeur vervult zijn functie met inachtneming van een door het bestuur vast te stellen instructie, waarin zijn taken en bevoegdheden zijn geregeld.
Artikel 14: Overige werknemers
-
1. Het bestuur kan werknemers aannemen, schorsen en ontslaan. Het bestuur draagt zorg voor een lidmaatschap van de werkgeversvereniging voor gemeenschappelijke regelingen en volgt voor het personeel de cao-afspraken die voor deze vereniging worden gemaakt.
-
2. Het bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst voor arbeidsovereenkomsten beneden het functieniveau 12.
Hoofdstuk 6: Financiële bepalingen
Artikel 15: Voorschriften financieel beheer
-
1. Het bestuur stelt regels vast ter zake van het financieel beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 212 Gemeentewet.
-
2. Het bestuur stelt regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 213 Gemeentewet.
Artikel 16: Begroting
-
1. Het bestuur zendt voor de in artikel 34b van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum de algemene financiële en beleidsmatige kaders en een door het bestuur vastgestelde ontwerpbegroting toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.
-
2. De beleidsmatige kaders zoals door de besturen van de deelnemende gemeenten vastgesteld, worden tijdig aan het bestuur gezonden. De financiële impact van de beleidsmatige kaders wordt vervolgens door de Dienst verwerkt in de begroting.
-
3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het bestuur hun zienswijzen kenbaar maken over de ontwerpbegroting, binnen de termijn genoemd in artikel 35 lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het bestuur reageert gemotiveerd op deze zienswijzen.
-
4. Het bestuur stelt de begroting, zo nodig en mogelijk met verwerking van de zienswijzen van de deelnemende gemeenten, unaniem vast.
-
5. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval voor de in artikel 34 lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum, toe aan gedeputeerde staten.
-
6. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de besluiten tot wijziging van de begroting met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt en in dat geval hoeft het zenden aan gedeputeerde staten niet voor de in de vorige lid bedoelde datum plaats te vinden.
Artikel 17: Jaarrekening
-
1. Het bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vergezeld van een behoorlijke toelichting voor de in artikel 34b van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum, aan de raden van de deelnemende gemeenten.
-
2. Het bestuur stelt de jaarrekening unaniem vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.
-
3. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval voor de in artikel 34 lid 4 van de Wet gemeenschappelijke regelingen genoemde datum, aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten.
-
4. Vaststelling van de jaarrekening strekt tot décharge van het bestuur en de directeur behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.
-
5. In de jaarrekening wordt voor elk van de deelnemende gemeenten het bedrag opgenomen dat voor rekening van de desbetreffende gemeente komt.
Artikel 18: Bijdragen deelnemende gemeenten
-
1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van de Dienst.
-
2. De deelnemende gemeenten dragen er zorg voor dat de Dienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.
-
3. De kosten die de Dienst aan de deelnemende gemeenten toerekent, bestaan uit directe en indirecte kosten:
- a.
Directe kosten: deze kosten worden rechtstreeks toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt.
- b.
Indirecte kosten: deze kosten betreffen de bedrijfsvoeringskosten van de Dienst. De kosten worden op basis van een verdeelsleutel toegerekend aan de gemeenten. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
- i.
30% wordt verrekend onder de gemeenten naar rato van het aantal inwoners per gemeente en 70% wordt verrekend onder de gemeenten naar rato van het aantal voorzieningen dan wel uitkeringsgerechtigden per gemeente.
- ii.
Voor het bepalen van het inwonertal, het aantal voorzieningen en het aantal uitkeringsgerechtigden geldt 1 januari van het betreffende boekjaar als peildatum.
- i.
- a.
-
4. Eventuele specifieke middelen uit fondsen en doeluitkeringen die door het Rijk aan de gemeenten worden verstrekt, bedoeld voor de uitvoering van taken waarmee de Dienst is belast, worden door de Dienst beheerd.
-
5. Kennelijke onbillijkheden die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, worden ter beslissing voorgelegd aan het bestuur.
-
6. Over wijzigingen met betrekking tot de wijze waarop verrekening met de gemeenten plaatsvindt, beslist het bestuur.
Artikel 19: Samenstelling geldmiddelen
-
1. De geldmiddelen van de Dienst bestaan uit:
- a.
middelen ten behoeve van de uitvoering van de wetten;
- b.
middelen ten behoeve van de bedrijfsvoeringskosten zoals genoemd in artikel 18 van deze regeling.
- a.
-
2. De middelen ten behoeve van de uitvoering van de wetten en de bedrijfsvoeringskosten van de Dienst worden per deelnemende gemeente beschikbaar gesteld op basis van de daadwerkelijke uitgaven. Deze middelen zullen jaarlijks voor het begrotingsjaar door de Dienst worden geraamd en als voorschot ter beschikking worden gesteld.
Hoofdstuk 7: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing
Artikel 20: Toetreding
-
1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die wenst toe te treden, richt het verzoek aan het bestuur.
-
2. Het bestuur stuurt het verzoek als bedoeld in lid 1 zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee maanden na binnenkomst ervan door aan de colleges. Het bestuur brengt een advies uit aan de colleges over de toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.
-
3. De toetreding vindt plaats indien alle colleges daarmee kunnen instemmen. De betreffende colleges kunnen pas instemmen met toestemming van de betreffende raden.
Artikel 21: Uittreding
-
1. Een college van burgemeester en wethouders van een van de gemeenten kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet.
-
2. Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van 2 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.
-
3. Het bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het bestuur vast te stellen uittredingsplan.
-
4. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.
-
5. Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.
Artikel 21a: Procedure en inhoud uittredingsplan
-
1. Het in artikel 21, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.
-
2. Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.
-
3. Het bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de directeur.
-
4. De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 21 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.
-
5. Het bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het gemeenschappelijk orgaan van het besluit tot uittreding van de deelnemer.
Artikel 22: Wijziging
-
1. Wijziging van de regeling kan worden voorgesteld door een college of door het bestuur.
-
2. Een wijziging van de regeling behoeft instemming van alle colleges na verkregen toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten.
-
3. De wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gewijzigde regeling conform artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bekend is gemaakt, tenzij het wijzigingsbesluit anders bepaalt.
Artikel 23: Opheffing en liquidatie
-
1. De regeling kan worden opgeheven indien alle colleges daartoe besluiten.
-
2. Het liquidatieplan wordt door het bestuur, gehoord de colleges, vastgesteld.
-
3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.
-
4. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.
-
5. Het bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.
-
6. Het bestuur blijft ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.
Artikel 24: Geschillen
-
1. Voordat een geschil, als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt voorgelegd aan gedeputeerde staten, legt het bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.
-
2. De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Eén lid wordt aangewezen door het bestuur en één lid door het college van de betrokken gemeente. Deze leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan dat tevens zal optreden als voorzitter van de commissie.
-
3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken bestuursorganen en zo nodig derden die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de aard van het geschil en/of het feitencomplex.
-
4. De geschillencommissie brengt in beginsel binnen drie maanden na het begin van haar werkzaamheden aan de betrokken bestuursorganen advies uit over de mogelijkheden tot een overeenstemming over de oplossing van het gerezen geschil te komen. Bij acceptatie van het advies zullen partijen ter zake van de oplossing een vaststellingsovereenkomst sluiten.
-
5. Indien het advies van de commissie niet leidt tot een oplossing van het geschil, wordt dit voorgelegd aan de gedeputeerde staten overeenkomstig het bepaald in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Aan gedeputeerde staten wordt eveneens het dossier van de geschillencommissie overgelegd.
Hoofdstuk 8: Overige en slotbepalingen
Artikel 25: Archief
-
1. De directeur draagt namens het bestuur zorg voor de archiefbescheiden (DIV) van de Dienst overeenkomstig de door het bestuur vast te stellen regeling met inachtneming van de Archiefwet 1995.
-
2. Bij opheffing van de regeling worden alle bescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen, overgedragen aan de deelnemende gemeenten.
Artikel 26: Duur en inwerkingtreding
-
1. De gewijzigde regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en het wijzigingsbesluit treedt in werking op 1 januari 2022.
-
2. Het college van de gemeente Waadhoeke maakt de regeling overeenkomstig artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bekend.
-
3. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging, verlenging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.
-
4. Het bestuur draagt zorg voor de registratie van de regeling overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de registratie in het Handelsregister.
Artikel 26a: Evaluatie
De werking van de regeling zal geëvalueerd worden indien het bestuur daartoe besluit. Het bestuur zal dan een onderzoeksvoorstel aan de deelnemers voorleggen.
Artikel 27: Slotbepaling
In alle gevallen waarin de regeling niet voorziet, treden de colleges met elkaar in overleg.
Artikel 28: Citeertitel
Deze regeling kan aangehaald worden als de Gemeenschappelijke regeling Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân 2022.
Ondertekening
Toelichting bij Gemeenschappelijke regeling Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân 2022
Algemene toelichting
De regeling geeft de basis voor een uitvoeringsgerichte organisatie met eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Taken en bevoegdheden worden op basis van delegatie uitgevoerd door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.
De wijziging van de regeling voorziet in twee zaken: (1) het wijzigen van mandaat naar delegatie, (2) wijzigingen i.v.m. de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (incl. Aanapssingswet Wnra), Wet elektronische publicaties en de Wet gemeenschappelijke regelingen geregeld is. De aanstaande wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen is daarbij ook al zoveel mogelijk meegenomen. Redactioneel is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wet gemeenschappelijke regelingen en Gemeentewet om onduidelijkheden over de juridische betekenis van een bepaling te voorkomen.
Delegatie versus mandaat
De Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest-Fryslân is in 2020 omgevormd naar een bedrijfsvoeringsorganisaties. In het afgelopen jaar is er voor gekozen om de (uitvoerings)taken middels delegatie over te dragen aan de Dienst. Dit o.a. in verband met het niet verkrijgen van een autorisatie voor toegang tot de gemeentelijke basisadministratie. Volgens het Rijksinstituut voor Identiteitsgegevens is daarvoor delegatie vereist. Om die reden is artikel 4 van de regeling aangepast, waarbij de afspraken omtrent mandaat en ondermandaat niet meer van toepassing zijn. Er is daarbij gekozen voor formuleringen die duidelijk maken dat er sprake is van delegatie van zowel de Wmo2015 als ook de Jeugdwet. Organisatorisch blijft het zo dat de gemeenten de toegang tot de individuele voorzieningen op basis van Wmo2015 en Jeugdwet blijven uitvoeren en dat de Dienst hier ondersteunend en adviserend bij is. Partijen kunnen dit organisatorisch oplossen door mandaat te verlenen en dit nader uit te werken in een tussen de gemeenten en de Dienst af te sluiten dienstverleningsovereenkomst, om de kwaliteit van de werkzaamheden te borgen.
Aansluiting huidige en toekomstige wetgeving
Bij een bedrijfsvoeringsorganisatie is het bestuur het orgaan dat de organisatie in en buiten rechte vertegenwoordigd. Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie kan een ander, waaronder de voorzitter, machtigen om dit namens hen uit te voeren (artikel 6). Het is dus niet de voorzitter die de bedrijfsvoeringsorganisatie in en buiten rechte vertegenwoordigd.
De leden die deelnemen aan de vergadering worden ten minste acht dagen van tevoren schriftelijk ter vergadering opgeroepen. Adviseurs (gasten) kunnen eventueel ook deelnemen aan de vergadering. Het is daarbij niet een vereiste om ook adviseurs acht dagen van tevoren schriftelijk op te roepen. Het is dan ook niet onjuist om dit wel op te nemen, maar kan in de praktijk wel als een ‘zwaar’ vereiste gelden.
In artikel 2:5 van de Awb is uitputtend geregeld hoe leden van het bestuur tegenover derden tot geheimhouding verplicht zijn over al hetgeen in de uitoefening van hun functie bekend wordt. Het is daarom niet nodig om dit ook nogmaals in de regeling op te nemen (artikel 7). De gemeenschappelijke regeling kan ook nooit derogeren aan een wet, zoals bijvoorbeeld de Wet openbaarheid van bestuur.
Met de komst van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren worden ambtenaren niet meer aangesteld, maar krijgen ze een arbeidsovereenkomst. De gemeenschappelijke regeling is hierop aangepast.
Met de aankondiging van de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen verschuiven de data omtrent de begroting (artikel 16). Om die reden wordt er in de regeling verwezen naar de wet en niet naar specifieke datums, zodat de regeling niet volgend jaar opnieuw aangepast moet worden.
Tot slot is bij een eventuele uittreding uit de regeling geregeld dat voor vaststelling van de financiële gevolgen het bestuur van de Dienst en het college van de gemeente dat uittreedt gezamenlijk een advies opvragen bij een onafhankelijke deskundige (artikel 21 lid 5). Dit advies is voor partijen bindend, onverminderd het bepaalde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Dit betekent dat partijen wel het recht behouden om in bezwaar en beroep te gaan. Dit recht kan met de bepaling dat het advies bindend is niet worden weggenomen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl