Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 15e december 2021 ter uitvoering van artikel 61a van de Algemene landsverordening landsbelastingen (Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

Geldend van 28-01-2022 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 15e december 2021 ter uitvoering van artikel 61a van de Algemene landsverordening landsbelastingen (Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen)

IN NAAM VAN DE KONING!

De Gouverneur van Sint Maarten,

In overweging genomen hebbende:

dat het wenselijk is ter uitvoering van artikel 61a van de Algemene landsverordening landsbelastingen, regels vast te stellen om administratieplichtigen en de benodigde gegevens en inlichtingen aan te wijzen;

Gelet op artikel 61a van de Algemene landsverordening landsbelastingen;

Heeft, de Raad van Advies gehoord, besloten:

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • 1. Voor de toepassing van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      de landsverordening: de Algemene landsverordening landsbelastingen;

    • b.

      Sint Maarten: het grondgebied van Sint Maarten, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Staatsregeling.

  • 2. Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      CRS: de Common Reporting Standard, alsmede het daarbij behorende Commentaar, zoals deze door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling is vastgesteld op 15 juli 2014, en zoals deze van tijd tot tijd wordt gewijzigd, welke de identificatie- en rapportagevoorschriften bevat voor automatische uitwisseling van gegevens;

    • b.

      rapporterende financiële instelling: een Sint Maartense financiële instelling, niet zijnde een niet-rapporterende financiële instelling;

    • c.

      Sint Maartense financiële instelling:

      • 1°.

        een in Sint Maarten gevestigde financiële instelling, met uitzondering van niet in Sint Maarten gelegen filialen van die instelling;

      • 2°.

        een in Sint Maarten gelegen filiaal van een niet in Sint Maarten gevestigde financiële instelling;

    • d.

      financiële instelling: een financiële instelling als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel A, onder 3 tot en met 8, van de CRS;

    • e.

      niet-rapporterende financiële instelling: een niet-rapporterende financiële instelling als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdelen a, b, d en e, en onder 2 tot en met 9, eerste volzin, van de CRS, alsmede een entiteit die is opgenomen in bijlage 2;

    • f.

      uitgezonderde rekening: een uitgezonderde rekening als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel C, onder 17, onderdelen a tot en met f, van de CRS, alsmede een als zodanig, met inachtneming van Sectie VIII, onderdeel C, onder 17, onderdeel g, van de CRS, aangewezen rekening die is opgenomen in bijlage 1;

    • g.

      te rapporteren rekening: een financiële rekening als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel D, onder 1, van de CRS;

    • h.

      financiële rekening: een financiële rekening als bedoeld in sectie VIII, onderdeel C, onder 1 tot en met 8, van de CRS, niet zijnde een uitgezonderde rekening;

    • i.

      lagewaarderekening: een bestaande rekening van een natuurlijk persoon met een totaal saldo of een totale waarde per 31 december 2017 van een bedrag dat overeenstemt met niet meer dan USD 1.000.000;

    • j.

      hogewaarderekening: een bestaande rekening van een natuurlijk persoon met een totaal saldo of een totale waarde op 31 december 2017 of op 31 december van enig daaropvolgend jaar van een bedrag dat overeenstemt met meer dan USD 1.000.000;

    • k.

      bestaande rekening: een financiële rekening die op 31 december 2017 werd aangehouden door een rapporterende financiële instelling;

    • l.

      nieuwe rekening: een financiële rekening aangehouden door een rapporterende financiële instelling geopend op of na 1 januari 2018;

    • m.

      bestaande rekening van een natuurlijk persoon: een bestaande rekening als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel C, onder 11, van de CRS;

    • n.

      nieuwe rekening van een natuurlijk persoon: een nieuwe rekening als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel C, onder 12, van de CRS;

    • o.

      rekeninghouder: een rekeninghouder als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van de CRS;

    • p.

      bestaande entiteitsrekening: een bestaande rekening als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel C, onder 13, van de CRS;

    • q.

      nieuwe entiteitsrekening: een nieuwe rekening als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel C, onder 16, van de CRS;

    • r.

      entiteit: een entiteit als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel E, onder 3, van de CRS;

    • s.

      NFE: een entiteit als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel D, onder 7, van de CRS;

    • t.

      passieve NFE: een entiteit als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel D, onder 8, van de CRS;

    • u.

      te rapporteren persoon: een persoon als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel D, onder 2, van de CRS;

    • v.

      uiteindelijk belanghebbenden: de uiteindelijk belanghebbenden, bedoeld in Sectie VIII, onderdeel D, onder 6, van de CRS;

    • w.

      eigen verklaring: een gedagtekende en ondertekende verklaring van een rekeninghouder of van een uiteindelijk belanghebbende van een passieve NFE met daarin opgenomen tenminste de volgende gegevens ten aanzien van de rekeninghouder of de uiteindelijk belanghebbende:

      • 1°.

        de naam;

      • 2°.

        het adres;

      • 3°.

        de fiscale woonstaat;

      • 4°.

        het fiscale identificatienummer, mits de fiscale woonstaat van de rekeninghouder of uiteindelijk belanghebbende hen dat heeft verstrekt; en

      • 5°.

        in geval van natuurlijke personen: de geboortedatum.

    • x.

      gedocumenteerd bewijs: bewijs als bedoeld in Sectie VIII, onderdeel E, onder 6, van de CRS;

    • y.

      administratieplichtige: administratieplichtige als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • z.

      deelnemend rechtsgebied: een rechtsgebied dat is opgenomen in bijlage 3.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, geldt dat een financiële instelling in Sint Maarten is gevestigd indien zij is onderworpen aan de jurisdictie van Sint Maarten in dier voege dat Sint Maarten rapportage door de financiële instelling kan afdwingen.

  • 4. Een entiteit zonder fiscale woonplaats wordt voor de toepassing van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, behandeld als ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de werkelijke leiding ervan is gelegen.

  • 5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel w, onder vier, wordt onder een fiscaal identificatienummer mede begrepen het functionele equivalent daarvan.

  • 6. Voor de toepassing van hoofdstuk 2, is de datum, vermeld in de definitie "Qualified Credit Card Issuer" in Sectie VIII, onderdeel B, onder 8, van de CRS, 1 januari 2018.

HOOFDSTUK 2 Verplichtingen ten behoeve van de automatische verstrekking van inlichtingen volgens de Common Reporting Standard

Artikel 2 Administratieplichtigen, inlichtingen en gegevens

  • 1. Als administratieplichtigen als bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van de landsverordening worden voor de verstrekking van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, aangewezen de rapporterende financiële instellingen.

  • 2. Als gegevens en inlichtingen als bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van de landsverordening worden aangewezen de gegevens en inlichtingen bedoeld in Sectie I, onderdelen A en B, van de CRS, met inachtneming van Sectie I, onderdelen C tot en met E, van de CRS ter zake van de te rapporteren rekeningen.

Artikel 3 Identificatievoorschriften

  • 1. Iedere administratieplichtige volgt de identificatieprocedures die zijn opgenomen in Secties II tot en met VII van de CRS om vast te stellen of er sprake is van te rapporteren rekeningen. Deze procedures worden toegepast alsof de datum gespecificeerd in:

    • a.

      Sectie III, onderdeel C, onder 6, van de CRS 31 december 2017 is;

    • b.

      Sectie III, onderdeel D, van de CRS 31 december 2018 is;

    • c.

      Sectie V, onderdeel A, van de CRS 31 december 2017 is;

    • d.

      Sectie V, onderdeel B, van de CRS in beide gevallen 31 december 2017 is;

    • e.

      Sectie V, onderdeel E, onder 1, van de CRS 31 december 2017 is in het eerste geval en 31 december 2018 in het tweede geval;

    • f.

      Sectie V, onderdeel E, onder 2, van de CRS 31 december 2017 is;

    • g.

      Section VIII, part B, under 8, of the CRS is January 1, 2018;

    • h.

      Section VIII, part C, under 9, 14, and 15 of the CRS, is December 31, 2017;

    • i.

      Section VIII, part C, under 10, of the CRS is January 1, 2018;

    • j.

      Section VIII, part C, under 17, sub f, is January 1, 2018.

  • 2. Een rekening wordt behandeld als een te rapporteren rekening vanaf de datum waarop het als zodanig is geïdentificeerd op grond van de identificatieprocedures die zijn opgenomen in Secties II tot en met VII, van de CRS. Tenzij anders bepaald wordt informatie met betrekking tot een te rapporteren rekening jaarlijks verstrekt in het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de informatie betrekking heeft.

  • 3. Voor de toepassing van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt een rekening met een saldo of waarde die negatief is, geacht een saldo of waarde te hebben die gelijk is aan nul.

  • 4. Bij de bepaling van het saldo of de waarde van een rekening, die in een andere valuta dan USD is uitgedrukt, rekent de administratieplichtige, voor de toepassing van de CRS en dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, het relevante in de CRS of in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, genoemde USD-drempelbedrag om naar de andere valuta op basis van de wisselkoers op de datum waarop de administratieplichtige het drempelbedrag bepaalt.

  • 5. Voor de toepassing van de CRS en dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt een financiële rekening, die door een individu als partner van een vennootschap wordt aangehouden, geacht een entiteitsrekening te zijn.

  • 6. De administratieplichtige mag de in Sectie III, onderdeel C, van de CRS opgenomen identificatieprocedures voor het vaststellen of er sprake is van een te rapporteren rekening voor hogewaarderekeningen toepassen op lagewaarderekeningen.

  • 7. Onverminderd het negende lid mag de administratieplichtige de in onderdeel A van Sectie IV of VI van de CRS opgenomen identificatieprocedures voor het vaststellen of sprake is van een te rapporteren rekening voor nieuwe rekeningen toepassen op bestaande rekeningen. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, worden de procedures genoemd in Sectie III, onderdeel B, onder 1 en de onderdelen C van Sectie I, A van Sectie III en A van Sectie V, van de CRS toegepast op de bestaande rekening.

  • 8. Een administratieplichtige mag niet de identificatieprocedures voor het vaststellen of er sprake is van een te rapporteren rekening voor nieuwe rekeningen toepassen op bestaande rekeningen, tenzij deze procedures toegepast worden op alle bestaande rekeningen of een duidelijk identificeerbare groep bestaande rekeningen die bij de administratieplichtige worden aangehouden.

  • 9. Een administratieplichtige mag de in zijn administratie aanwezige classificatie van een bestaande rekening als bewijsstuk gebruiken, indien deze classificatie gebaseerd is op een ten aanzien van de betreffende rekeninghouder vastgelegde identificatieprocedure, die door de administratieplichtige is uitgevoerd in overeenstemming met zijn normale bedrijfsuitoefening en met inachtneming van de geldende procedures, en die reeds uitgevoerd zijn vóór de datum waarop de rekening als bestaande rekening is geclassificeerd. De administratieplichtige mag echter niet vertrouwen op deze bewijsstukken indien hij weet of redenen heeft om aan te nemen dat de bewijsstukken onjuist of onbetrouwbaar zijn.

  • 10. Om met betrekking tot nieuwe entiteitsrekeningen te bepalen of een uiteindelijke belanghebbende van een passieve NFE een te rapporteren persoon is, mag een administratieplichtige slechts vertrouwen op de eigen verklaring van de rekeninghouder of de uiteindelijke belanghebbende.

  • 11. De administratieplichtige legt vast welke stappen hij heeft gezet en op welke bewijsmiddelen hij heeft vertrouwd bij de uitvoering van de identificatie- en rapportagevoorschriften die voortvloeien uit dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, en bewaart deze bewijsmiddelen.

  • 12. Voor de toepassing van:

    • a.

      de identificatieprocedures in Secties II tot VII van de CRS en dit artikel, wordt de definitie “Reportable Jurisdiction” in Sectie VIII, onderdeel D, onder 4, van de CRS als volgt gelezen:

      • 4.

        De term Reportable Jurisdiction betreft elk rechtsgebied buiten de Verenigde Staten van Amerika of Sint Maarten.

    • b.

      Sectie I van de CRS en de artikelen 4 tot en met 8 wordt de definitie “Reportable Jurisdiction” in Sectie VIII, onderdeel D, onder 4 van de CRS als volgt gelezen:

      • 4.

        De term Reportable Jurisdiction betreft elk rechtsgebied dat is opgenomen in bijlage 4.

Artikel 4 Rapportageverplichtingen

  • 1. Een administratieplichtige verstrekt jaarlijks, met betrekking tot het kalenderjaar 2021 en elk volgend jaar, ter zake van elke op elk moment tijdens een kalenderjaar bij hem aangehouden te rapporteren rekening aan de minister de gegevens en inlichtingen bedoeld in Sectie I, onderdelen A en B, van de CRS met inachtneming van Sectie I, onderdelen C tot en met E, van de CRS.

  • 2. Indien een administratieplichtige voor een kalenderjaar de in artikel 3 genoemde identificatieprocedures heeft toegepast en daarbij geen rekening wordt geïdentificeerd als een te rapporteren rekening, verstrekt de administratieplichtige inlichtingen aan de minister waaruit blijkt dat deze geen dergelijke te rapporteren rekeningen houdt met betrekking tot dat jaar.

  • 3. De gegevens- en inlichtingenverstrekking als bedoeld in dit artikel geschiedt uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben en op de in artikel 5 voorgeschreven wijze.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste en derde lid verstrekt een administratieplichtige uiterlijk op 31 mei 2022 met betrekking tot de kalenderjaren 2018, 2019 en 2020 ter zake van elke op elk moment tijdens die kalenderjaren bij hem aangehouden te rapporteren rekening aan de minister de in het eerste lid genoemde gegevens en inlichtingen.

Artikel 5 Wijze van gegevensverstrekking

De op basis van artikel 4 verplichte gegevens- en inlichtingenverstrekking geschiedt elektronisch met behulp van door de Belastingdienst van Sint Maarten goedgekeurde technologie en in een door deze dienst vereiste vorm.

Artikel 6 Administratieplicht

  • 1. Met het oog op de naleving van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, legt elke administratieplichtige gegevens vast die deze verwerft of creëert met inbegrip van eigen verklaringen en gedocumenteerd bewijs.

  • 2. Elke administratieplichtige die op grond van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, verplicht is om gegevens vast te leggen en dit elektronisch doet, behoudt deze in een elektronisch leesbaar formaat voor de bewaarperiode bedoeld in het vierde lid.

  • 3. Elke administratieplichtige die gegevens verkrijgt of creëert, als vereist op grond van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, in een andere taal dan Engels, verstrekt de Inspecteur desgevraagd een Engelse vertaling daarvan.

  • 4. Elke administratieplichtige die op grond van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, verplicht is om gegevens vast te leggen, te verkrijgen of te creëren, bewaart deze gegevens gedurende een periode van tenminste zes jaren na:

    • a.

      in het geval van een eigen verklaring, de laatste dag waarop een gelieerde financiële rekening is geopend;

    • b.

      in andere gevallen, het einde van het laatste kalenderjaar ten aanzien waarvan de gegevens relevant zijn.

Artikel 7 Controle

  • 1. Elke administratieplichtige is gehouden aan de Inspecteur op diens schriftelijke verzoek en binnen een door hem gestelde termijn van tenminste twee weken gegevens en inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs kunnen worden vereist voor enig doel met betrekking tot de administratie of tenuitvoerlegging van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

  • 2. Op verzoek van de Inspecteur is elke administratieplichtige gehouden:

    • a.

      boeken, documenten of andere documentatie te produceren;

    • b.

      informatie, toelichtingen en bijzonderheden te verstrekken; en

    • c.

      alle hulp te verlenen, die de Inspecteur redelijkerwijs nodig heeft in verband met de administratie of de handhaving van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

  • 3. De Inspecteur kan uittreksels uit of kopieën maken van alle of een deel van de boeken, registers of andere documenten of van ander materiaal dat aan hem ter beschikking is gesteld. De Inspecteur kan vorderen dat hem kopieën van boeken, registers of andere documenten ter beschikking worden gesteld voor elk doel dat betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 8 Dienstverleners

  • 1. Een administratieplichtige kan een derde persoon als zijn dienstverlener aanstellen om de hem uit hoofde van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, opgelegde verplichtingen uit te voeren.

  • 2. Indien een derde op grond van het eerste lid door een administratieplichtige is aangesteld:

    • a.

      heeft de administratieplichtige te allen tijde toegang tot de gegevens en gedocumenteerd bewijs die gebruikt zijn om de te rapporteren rekeningen te identificeren en daarover te rapporteren. Op verzoek van de Inspecteur overlegt de administratieplichtige deze bewijsstukken;

    • b.

      de administratieplichtige is verantwoordelijk voor enig verzuim van de derde om de verplichtingen van de administratieplichtige na te komen. Dientengevolge worden de artikelen 21b en 42 van de landsverordening toegepast op de administratieplichtige niettegenstaande dat:

      • 1°.

        de handelingen acties van de derde waren, of

      • 2°.

        het verzuim om te handelen een handelingsverzuim van de derde was.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1. Dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, treedt, zodra deze in het Afkondigingsblad is geplaatst, in werking met ingang van de eerste dag van de zevende week na de datum van bekrachtiging en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treedt dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen:

    • a.

      in werking met ingang van de eerste dag van de derde week na de beslissing van het Constitutioneel Hof indien de Ombudsman een zaak aanhangig heeft gemaakt als bedoeld in artikel 127, derde lid, van de Staatsregeling; of,

    • b.

      niet in werking indien het Constitutioneel Hof oordeelt dat dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, niet verenigbaar is met de Staatsregeling.

Artikel 10 Citeertitel

Dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt aangehaald als: Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Ondertekening

Gegeven te Philipsburg, de vijftiende december 2021

De Gouverneur van Sint Maarten

De zestiende december 2021

De Minister van Financiën

Uitgegeven de zeventiende december 2021

De Minister van Algemene Zaken

Namens deze,

Hoofd afdeling Juridische Zaken & Wetgeving

Bijlage 1, behorende bij het Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Voor de toepassing van Sectie VIII, onderdeel C, punt 17, onder g, van de CRS moet een slapende rekening (anders dan een lijfrenteverzekering) met een saldo dat gelijk of lager is dan USD 1.000 worden behandeld als uitgezonderde rekening.

Een rekening is een slapende rekening als:

  • 1.

    de rekeninghouder in de voorgaande drie jaren geen transactie heeft geïnitieerd met betrekking tot deze rekening of een andere door de rekeninghouder bij de administratieplichtige aangehouden rekening;

  • 2.

    de rekeninghouder de afgelopen zes jaar niet met de administratieplichtige heeft gecommuniceerd over deze rekening of enige andere door deze bij de administratieplichtige aangehouden rekening;

  • 3.

    de rekening beschouwd wordt als een slapende rekening onder de normale operationele procedures van de administratieplichtige, en

  • 4.

    in het geval van een kapitaalverzekering de administratieplichtige in de voorafgaande zes jaren niet heeft gecommuniceerd met de rekeninghouder over deze rekening of enige andere door de rekeninghouder bij de administratieplichtige aangehouden rekening.

Bijlage 2, behorende bij het Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Lijst van niet-rapporterende financiële instelling voor de toepassing van artikel 1, tweede lid, onder e, van het landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Bijlage 3, behorende bij het Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Lijst van deelnemende rechtsgebieden voor de toepassing van artikel 1, tweede lid, onder z, van het landsbesluit, houdende algemene maatregelen

  • 1.

    ALBANIA

  • 2.

    ANTIGUA and BARBUDA

  • 3.

    ARGENTINA

  • 4.

    ARUBA

  • 5.

    AUSTRALIA

  • 6.

    AUSTRIA

  • 7.

    AZERBAIJAN

  • 8.

    BAHAMAS

  • 9.

    BELGIUM

  • 10.

    BELIZE

  • 11.

    BRAZIL

  • 12.

    BRITISH VIRGIN ISLANDS

  • 13.

    BRUNEI DARUSSALAM

  • 14.

    BULGARIA

  • 15.

    CAYMAN ISLANDS

  • 16.

    CHILE

  • 17.

    PEOPLE'S REPUBLIC OF CHINA

  • 18.

    COLOMBIA

  • 19.

    COOK ISLANDS

  • 20.

    COSTA RICA

  • 21.

    CROATIA

  • 22.

    CURAÇAO

  • 23.

    CYPRUS

  • 24.

    CZECH REPUBLIC

  • 25.

    DENMARK

  • 26.

    DOMINICA

  • 27.

    ECUADOR

  • 28.

    ESTONIA

  • 29.

    FAROE ISLANDS

  • 30.

    FINLAND

  • 31.

    FRANCE

  • 32.

    GERMANY

  • 33.

    GHANA

  • 34.

    GIBRALTAR

  • 35.

    GREECE

  • 36.

    GREENLAND

  • 37.

    GRENADA

  • 38.

    GUERNSEY

  • 39.

    HONG KONG, CHINA

  • 40.

    HUNGARY

  • 41.

    ICELAND

  • 42.

    INDIA

  • 43.

    INDONESIA

  • 44.

    IRELAND

  • 45.

    ISLE OF MAN

  • 46.

    ISRAEL

  • 47.

    ITALY

  • 48.

    JAPAN

  • 49.

    JERSEY

  • 50.

    KOREA

  • 51.

    KUWAIT

  • 52.

    LATVIA

  • 53.

    LEBANON

  • 54.

    LIECHTENSTEIN

  • 55.

    LITHUANIA

  • 56.

    LUXEMBOURG

  • 57.

    MACAU, CHINA

  • 58.

    MALAYSIA

  • 59.

    MALTA

  • 60.

    MAURITIUS

  • 61.

    MEXICO

  • 62.

    MONTSERRAT

  • 63.

    NAURU

  • 64.

    THE NETHERLANDS

  • 65.

    NEW CALEDONIA

  • 66.

    NEW ZEALAND

  • 67.

    NIGERIA

  • 68.

    NORWAY

  • 69.

    PAKISTAN

  • 70.

    PERU

  • 71.

    POLAND

  • 72.

    PORTUGAL

  • 73.

    ROMANIA

  • 74.

    RUSSIAN FEDERATION

  • 75.

    SAINT LUCIA

  • 76.

    SAINT VINCENT AND THE GRENADINES

  • 77.

    SAN MARINO

  • 78.

    SAUDI ARABIA

  • 79.

    SEYCHELLES

  • 80.

    SINGAPORE

  • 81.

    SLOVAK REPUBLIC

  • 82.

    SLOVENIA

  • 83.

    SOUTH AFRICA

  • 84.

    SWEDEN

  • 85.

    SWITZERLAND

  • 86.

    TURKEY

  • 87.

    TURKS AND CAICOS ISLANDS

  • 88.

    UNITED ARAB EMIRATES

  • 89.

    UNITED KINGDOM

  • 90.

    URUGUAY

  • 91.

    VANUATU

Bijlage 4, behorende bij het Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Lijst van Reportable Jurisdictions voor de toepassing van artikel 3, twaalfde lid, onder b, van het landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

  • 1.

    ANTIGUA and BARBUDA

  • 2.

    ARGENTINA

  • 3.

    AUSTRALIA

  • 4.

    AUSTRIA

  • 5.

    AZERBAIJAN

  • 6.

    BELGIUM

  • 7.

    BRAZIL

  • 8.

    CHILE

  • 9.

    PEOPLE'S REPUBLIC OF CHINA

  • 10.

    COLOMBIA

  • 11.

    COOK ISLANDS

  • 12.

    COSTA RICA

  • 13.

    CROATIA

  • 14.

    CURAÇAO

  • 15.

    CYPRUS

  • 16.

    CZECH REPUBLIC

  • 17.

    DENMARK

  • 18.

    ECUADOR

  • 19.

    ESTONIA

  • 20.

    FAROE ISLANDS

  • 21.

    FINLAND

  • 22.

    FRANCE

  • 23.

    GERMANY

  • 24.

    GIBRALTAR

  • 25.

    GREECE

  • 26.

    GREENLAND

  • 27.

    GRENADA

  • 28.

    GUERNSEY

  • 29.

    HONG KONG, CHINA

  • 30.

    HUNGARY

  • 31.

    ICELAND

  • 32.

    INDIA

  • 33.

    INDONESIA

  • 34.

    IRELAND

  • 35.

    ISLE OF MAN

  • 36.

    ISRAEL

  • 37.

    ITALY

  • 38.

    JAPAN

  • 39.

    JERSEY

  • 40.

    KOREA

  • 41.

    LATVIA

  • 42.

    LIECHTENSTEIN

  • 43.

    LITHUANIA

  • 44.

    LUXEMBOURG

  • 45.

    MALAYSIA

  • 46.

    MALTA

  • 47.

    MAURITIUS

  • 48.

    MEXICO

  • 49.

    THE NETHERLANDS

  • 50.

    NEW ZEALAND

  • 51.

    NORWAY

  • 52.

    PAKISTAN

  • 53.

    PERU

  • 54.

    POLAND

  • 55.

    PORTUGAL

  • 56.

    RUSSIAN FEDERATION

  • 57.

    SAINT LUCIA

  • 58.

    SAN MARINO

  • 59.

    SAUDI ARABIA

  • 60.

    SEYCHELLES

  • 61.

    SINGAPORE

  • 62.

    SLOVAK REPUBLIC

  • 63.

    SLOVENIA

  • 64.

    SOUTH AFRICA

  • 65.

    SWEDEN

  • 66.

    SWITZERLAND

  • 67.

    TURKEY

  • 68.

    UNITED KINGDOM

  • 69.

    URUGUAY

Bijlage 5, behorende bij het Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

De Common Reporting Standard voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het besluit.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De aanpak van grensoverschrijdende belastingfraude en belastingontduiking staat mondiaal hoog op de agenda. Een belangrijk instrument bij de bestrijding van belastingfraude en agressieve fiscale planning is automatische gegevensuitwisseling tussen landen. De afgelopen jaren hebben internationaal verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden die uitbreiding hebben gegeven aan de internationale automatische gegevensuitwisseling. In 2010 is in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) de Foreign Account Tax Compliance Act (hierna: FATCA) aangenomen, als onderdeel van de Hiring Incentives to Restore Employment Act.1 Deze Amerikaanse wet verplicht financiële instellingen wereldwijd om financiële gegevens over belastingplichtigen in de VS aan de Internal Revenue Service (hierna: IRS) te verstrekken. Ter uitvoering van de FATCA heeft de VS met vele landen bilaterale verdragen gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de automatische uitwisseling van voormelde gegevens, de zogenaamde ‘Intergovernmental Agreements’ (hierna: IGA’s). In verband met het ontbreken van adequate wettelijke infrastructuur voor het uitvoeren van de FATCA via een IGA, heeft Sint Maarten destijds voorlopig gekozen voor de zogenaamde Direct FATCA Compliance Model. Hierbij verstrekken lokale financiële instellingen jaarlijks zonder tussenkomst van de overheid van Sint Maarten automatisch de door de FATCA vereiste inlichtingen aan de IRS.

In aansluiting op de FATCA en voortbordurend op de IGA’s, heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) een mondiale standaard ontwikkeld voor de automatische uitwisseling van financiële inlichtingen. Deze standaard bestaat uit een modelovereenkomst tussen bevoegde autoriteiten om automatisch bepaalde financiële inlichtingen uit te wisselen, een identificatie- en rapportagestandaard (de “Common Reporting Standard” (hierna: CRS)), het OESO-commentaar op deze modelovereenkomst en op de CRS en een aantal bijlagen (annexes).2

Sint Maarten heeft zich met een groot aantal andere landen door ondertekening van een multilaterale overeenkomst (hierna: MCAA3) verbonden om vanaf 2018 op basis van de CRS automatisch informatie ,beginnend over het kalenderjaar 2017, uit te wisselen. Als gevolg van de orkanen Irma en Maria in september 2017 was dit echter niet meer mogelijk aangezien de hiervoor benodigde wetgeving niet voor 31 december 2017 in werking is getreden. Gelet hierop is de OESO bij brief van 1 december 2017 om uitstel tot 2019 verzocht. Aangezien de primaire wetgeving (voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3 hierbeneden) pas in het jaar 2020 in werking is getreden met terugwerkende kracht tot 1 juli 2017, was de eerste uitwisseling in 2020 niet mogelijk. Gelet hierop was in principe CRS-gegevensuitwisseling eerst in september 2021 met andere CRS-landen mogelijk. Met de financiële instellingen is afgesproken dat ze hun due diligence procedures op hun klanten per 1 januari 2018 zouden toepassen (voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 4.3 hieronder). Dit houdt in dat de eerste uitwisseling in 2021 betrekking zou hebben op gegevens over de kalenderjaren 2018 tot en met 2020. Door onder andere het gebrek aan tijdige secundaire CRS-wetgeving en liquiditeitsproblemen bij de regering van Sint Maarten kan de aanvang van CRS-gegevensuitwisseling evenwel niet meer in 2021 worden gerealiseerd. Eerst is dit mogelijk in 2022. De gegevensuitwisseling zal dan betrekking hebben op de inlichtingen over de kalenderjaren 2018 tot en met 2021.

2. De door de OESO ontwikkelde mondiale standaard4

Zoals hierboven reeds is vermeld, heeft de OESO ten behoeve van de aanpak van belastingfraude en belastingontwijking een mondiale standaard ontwikkeld waarbij landen jaarlijks automatisch financiële inlichtingen uitwisselen naar het model van de FATCA. Door het ontwikkelen van een mondiale standaard die door landen (die zich aansluiten) moet worden nageleefd, wordt uniformiteit in de informatie-uitwisseling gegarandeerd hetgeen bijdraagt aan de doeltreffendheid

van de automatische inlichtingenuitwisseling. Daarnaast draagt dit bij aan een wereldwijd level playing field op het gebied van de automatische inlichtingenuitwisseling voor zowel de landen als de financiële instellingen. De mondiale standaard bestaat onder meer uit de eerdergenoemde modelovereenkomst met afspraken over bijvoorbeeld de aard van de inlichtingen die worden uitgewisseld, de wijze en het tijdstip waarop de inlichtingen worden uitgewisseld en geheimhouding en privacy waarborgen. De modelovereenkomst geeft hierbij invulling aan de reeds bestaande bepalingen over informatie-uitwisseling in de belastingverdragen tussen landen en in het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (hierna: WABB-verdrag).5 De uitwisseling van de inlichtingen vindt derhalve plaats op grond van het betreffende belastingverdrag of het WABB-verdrag. Op basis van de betreffende bepalingen in de belastingverdragen en in het WABB-verdrag kunnen en moeten evenwel nadere afspraken worden gemaakt over de uit te wisselen gegevens. Dit is gebeurd door ondertekening van de modelovereenkomst in de vorm van de MCAA op 30 oktober 2015 door Sint Maarten.

Door ondertekening van de MCAA is met Sint Maarten overeengekomen om vanaf 2018, voor het eerst over het kalenderjaar 2017, informatie uit te wisselen volgens de CRS. Zoals in de inleiding reeds is aangegeven is automatische gegevensuitwisseling in verband met de genoemde omstandigheden eerst in 2022 mogelijk met betrekking tot inlichtingen over de kalenderjaren 2018 tot en met 2021. Om daadwerkelijk tot informatie-uitwisseling over te gaan, moeten landen nog wel aan bepaalde nadere voorwaarden voldoen. Zo moet de nationale wetgeving op orde zijn, moeten landen een adequaat gegevensbeschermingsniveau hebben en moeten ze aangeven welk transmissiekanaal ze gaan gebruiken. Om te voorkomen dat landen informatie met elkaar uitwisselen zonder dat de vertrouwelijkheid en de beveiliging van ontvangen gegevens voldoende gewaarborgd is, heeft het Global Forum6 het gegevensbeschermingsniveau van de landen die informatie gaan uitwisselen, onderzocht. Op basis van dit onderzoek kunnen landen beslissen met welke landen ze willen uitwisselen.

De inlichtingen die door de fiscale autoriteiten in de verschillende landen automatisch zullen worden uitgewisseld, betreffen gegevens over financiële rekeningen die door natuurlijke personen of door entiteiten worden gehouden bij financiële instellingen in een ander land dan het land waar de rekeninghouder fiscaal woont. Voorts gaat het om de naam, adresgegevens en het fiscale identificatienummer van de rekeninghouder en ten aanzien van natuurlijke personen om de geboortedatum. In het geval de rekeninghouder een zogenoemde passieve niet-financiële entiteit (hierna: passieve NFE7) is, worden ook gegevens uitgewisseld over de uiteindelijk belanghebbenden van die entiteit als zij fiscaal woonachtig zijn in een ander (CRS-)land dan het land waar de financiële instelling is gevestigd. Het begrip financiële rekening is een breed begrip binnen de CRS: naast een deposito- en een bewaarrekening valt hier bijvoorbeeld ook onder een aandelenbelang in een beleggingsentiteit en een kapitaal- of lijfrenteverzekering. De (financiële) gegevens die worden uitgewisseld, zijn bijvoorbeeld het saldo van een rekening, de waarde van een kapitaal- of lijfrenteverzekering, en het totale brutobedrag aan rente, dividenden en overige inkomsten die zijn gegenereerd met betrekking tot (activa die verbonden zijn met) een rekening. Rapporterende financiële instellingen worden met ingang van 1 januari 2018 op grond van de

Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: de landsverordening) in samenhang met dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, verplicht om de hiervoor genoemde gegevens over fiscaal ingezetenen van CRS-landen aan de minister (lees: Belastingdienst8) te verstrekken om de automatische gegevensuitwisseling mogelijk te maken (zie sub-paragrafen 3 en 4 hierna). Daarbij zullen deze financiële instellingen worden verplicht om ten behoeve van die rapportage aan de fiscale autoriteiten de identificatie- en rapportagevoorschriften uit de CRS te volgen.

De CRS bevat identificatie- en rapportagevoorschriften en definitiebepalingen. In de rapportagevoorschriften wordt voorgeschreven welke informatie de financiële instellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten rapporteren. De identificatievoorschriften bevatten voorschriften aan de hand waarvan moet worden vastgesteld of een rekening een te rapporteren rekening is. Een te rapporteren rekening is kort gezegd een financiële rekening die wordt aangehouden door een (rapporterende) financiële instelling in een ‘deelnemende rechtsgebied’ (Participating Jurisdiction) en die wordt gehouden door een of meer te rapporteren personen, of door een passieve NFE met een of meer uiteindelijk belanghebbenden die een te rapporteren persoon is, onderscheidenlijk zijn. Te rapporteren personen zijn – uitzonderingen daargelaten – natuurlijke personen of entiteiten die woonachtig of gevestigd zijn in een ‘te rapporteren rechtsgebied’ (Reportable Jurisdiction). Onder ‘te rapporteren rechtsgebied’ wordt in dit verband, kort gezegd, verstaan een rechtsgebied waarmee een juridische basis bestaat om op grond van de CRS automatisch gegevens uit te wisselen en waaraan inlichtingen ook daadwerkelijk zullen worden verstrekt. De identificatievoorschriften schrijven voor op welke wijze door een financiële instelling moet worden bepaald in welke staat de rekeninghouders, of in het geval van een passieve NFE de

uiteindelijk belanghebbende(n), (fiscaal gezien) wonen of zijn gevestigd, onderscheidenlijk woont of is gevestigd.

De voorschriften maken onderscheid tussen bestaande rekeningen en nieuwe rekeningen, tussen rekeningen van natuurlijke personen en die van entiteiten en tussen zogenaamde lagewaarderekeningen en hogewaarderekeningen (deze laatste zijn financiële rekeningen met een waarde van meer dan 1.000.000 USD) van natuurlijke personen. Voor de (combinaties van) verschillende categorieën gelden eigen identificatievoorschriften. Zo geldt voor bestaande rekeningen dat de vaststelling van de fiscale woonstaat of de vestigingsplaats door de financiële instelling (lees: administratieplichtige) moet plaatsvinden aan de hand van de reeds beschikbare informatie, waarbij voor natuurlijke personen een aantal indicatoren voor de woonplaats is voorgeschreven. Voor nieuwe rekeningen geldt dat bij het openen van de rekening een zogenaamde eigen verklaring, een “self-certification”, van de rekeninghouder moet worden opgevraagd aan de hand waarvan de (fiscale) woonstaat of vestigingsstaat kan worden bepaald. Deze eigen verklaring maakt deel uit van de documentatie betreffende de opening van de rekening.

Onder een bestaande rekening wordt in de CRS verstaan een rekening die op 31 december 2017 door een financiële instelling wordt aangehouden. Voor rekeningen die na die datum worden of zijn geopend, geldt derhalve dat een eigen verklaring van de rekeninghouder, dus zowel van entiteiten als van natuurlijke personen, moet worden verkregen aan de hand waarvan de financiële instelling kan vaststellen of de rekeninghouder een te rapporteren persoon is. Voorts gelden voor hogewaarderekeningen uitgebreidere identificatieprocedures dan voor lagewaarderekeningen.

De identificatievoorschriften zijn uitgebreid en gedetailleerd. Toch laten zij op enkele punten ruimte voor staten om een keuze te maken inzake de voor te schrijven regels. Ook voor financiële instellingen is er ruimte om bepaalde rekeningen onder een drempelbedrag niet aan een onderzoek te onderwerpen. Verder worden rekeningen beschreven die buiten de rapportageplicht vallen, dit zijn zogenoemde uitgezonderde rekeningen. Verwezen wordt voorts naar paragraaf 5.2.

Naast de CRS omvat de mondiale (OESO-)standaard zoals gezegd ook nog het commentaar op de modelovereenkomst en op de CRS. Dit commentaar bevat uitleg en toelichting op de modelovereenkomst en op de CRS. Voorts biedt ook het commentaar op enkele punten opties voor staten om voor een bepaalde uitleg of toepassing te kiezen. Een voorbeeld betreft de definitie van een bestaande rekening. Volgens de CRS gaat het hierbij –in het geval van Sint Maarten- om rekeningen die per 31 december 2017 worden aangehouden door een financiële instelling. In het commentaar wordt de mogelijkheid geboden om een uitgebreidere definitie van ‘bestaande rekening’ op te nemen. Volgens die uitgebreidere definitie valt bijvoorbeeld onder het begrip ‘bestaande rekening’ ook de rekening die na 31 december 2017 wordt geopend door een rekeninghouder die bij dezelfde financiële instelling reeds houder van een rekening was op 31 december 2017 (mits aan een aantal aanvullende voorwaarden is voldaan).

Tot slot omvat de mondiale (OESO-)standaard zoals gezegd nog een aantal annexes. Het gaat om zeven annexes van uiteenlopende aard. Annex 1 en annex 2 bevatten bijvoorbeeld de modelovereenkomsten, waarbij annex 1 de ‘Multilateral Model Competent Authority Agreement’ betreft en annex 2 de ‘Nonreciprocal Model Competent Authority Agreement’. Annex 3 (de ‘Common Reporting Standard User Guide’) bevat richtsnoeren voor ICT-aspecten, zoals bijvoorbeeld een CRS-schema. In annex 5 worden alternatieven geschetst voor de toepassing van de CRS (‘Wider Approach to the Common Reporting Standard’). Annex 7, tot slot, betreft de ‘Recommendation of the Council on the Standard for Automatic Exchange of Financial Account Information in Tax Matters’.

3. Aanpassing van de landsverordening

In de landsverordening zijn ingevolge de Landsverordening tot wijziging van de Algemene landsverordening landsbelastingen in verband met internationale verplichtingen met ingang van 1 juli 2017 bepalingen opgenomen met het oog op de uitvoering van regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Op basis hiervan kan de CRS worden geïmplementeerd. Dit is de zogenoemde “primaire CRS-wetgeving”. Zo bepaalt artikel 61a, eerste lid, van de landsverordening, kort samengevat, dat de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen administratieplichtigen gehouden zijn de bij dat besluit aan te wijzen gegevens en inlichtingen uit eigen beweging te verstrekken aan de minister volgens de bij die regeling te stellen regels. In dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt uitvoering gegeven aan artikel 61a van de landsverordening.

Overigens kunnen de bepalingen van artikel 61a van de landsverordening ook als wettelijke basis dienen voor een toekomstige implementatie van de FATCA via een IGA en andersoortige automatische gegevensuitwisseling. In dat geval dient dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te worden gewijzigd.

4. Het voorgestelde Landsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

4.1 Algemeen

Het voorgestelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geeft uitvoering aan artikel 61a van de landsverordening en bewerkstelligt de implementatie van de CRS. In CRS-vakjargon wordt dit “secundaire CRS-wetgeving” genoemd. Zo wordt in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, definitiebepalingen opgenomen voor de uitvoering van de CRS. Voorts wordt via verwijzingen naar de CRS voorgeschreven welke administratieplichtigen rapportageplichtig zijn voor de CRS en welke gegevens zij aan de minister (lees: de Belastingdienst) moeten verstrekken. Gemakshalve worden deze administratieplichtigen verder financiële instellingen of rapporterende

financiële instellingen genoemd en wordt de Belastingdienst als synoniem voor de minister gebruikt.

Deze “secundaire CRS-wetgeving” is gebaseerd op een door de OESO uitgereikte standaardmodel voor “secundaire CRS-wetgeving” aangaande de zogenaamde “Wider Approach”. Verwezen wordt voorts naar paragraaf 5.3.3.3.

Om te bepalen over welke rekeningen en personen moet worden gerapporteerd, moeten de financiële instellingen de identificatievoorschriften uit de CRS volgen. De identificatievoorschriften

(Due Diligence procedures) in de CRS schrijven voor hoe een financiële instelling moet bepalen of sprake is van een te rapporteren rekening. Het gaat daarbij met name om de vraag in welk land haar rekeninghouders, of in het geval van een passieve NFE de uiteindelijk belanghebbenden daarvan, fiscaal gezien wonen of zijn gevestigd. Deze identificatievoorschriften zijn opgenomen in artikel 3 van het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Deze voorschriften maken onderscheid tussen bestaande rekeningen en nieuwe rekeningen, tussen zogenoemde lagewaarderekeningen en hogewaarderekeningen en tussen rekeningen van natuurlijke personen en van entiteiten. Met een bestaande rekening wordt, in beginsel, een rekening bedoeld die al op 31 december 2017 werd aangehouden door een financiële instelling. Nieuwe rekeningen zijn, in beginsel, de rekeningen die op of na 1 januari 2018 worden geopend. Een lagewaarderekening is een bestaande rekening van een natuurlijk persoon met een waarde per 31 december 2017 van niet meer dan USD 1.000.000. Hogewaarderekeningen zijn bestaande rekeningen van natuurlijke personen met een waarde van meer dan USD 1.000.000. Voor de (combinaties van de) verschillende categorieën gelden eigen identificatieprocedures.

Het OESO-commentaar op de CRS9 kan als uitleg dienen voor de in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen opgenomen bepalingen.

4.2 By Reference versus Copy out methode

De OESO heeft aangegeven dat bij het ontwerpen van CRS-wetgeving gebruik kan worden gemaakt van twee methodes, namelijk de zogenoemde By Reference methode of de zogenoemde Copy Out methode. By Reference methode houdt in dat in de CRS-wetteksten van de CRS-landen zoveel mogelijk wordt gerefereerd naar de CRS in plaats van het overnemen van CRS-teksten of vertalingen daarvan in de nationale wetgevingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat CRS-termen in de nationale wetgevingen niet voluit worden gedefinieerd zoals die in de CRS zijn omschreven, maar worden gedefinieerd onder verwijzing naar de definitie in de CRS. Daarentegen houdt de Copy Out methode in dat CRS-teksten in de nationale CRS-wetgeving van de CRS-landen worden “gekopieerd”. Dit betekent bijvoorbeeld dat relevante CRS-termen en bepalingen in de nationale wetgevingen worden uitgeschreven zoals die in de CRS zijn omschreven.

Per saldo heeft de By Reference methode twee doorslaggevende voordelen ten opzichte van de Copy Out methode, te weten:

  • 1.

    als de CRS wijzigt hoeft de nationale wetgevingen van de CRS-landen niet dienovereenkomstig te worden gewijzigd;

  • 2.

    in de nationale wetgevingen uitschrijven van het bepaalde in de CRS vanuit het Engels naar een andere taal, bijvoorbeeld Nederlands, kan afwijkende interpretatie tot gevolg hebben.

Gelet hierop heeft de regering in het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gekozen voor de By Reference methode.

4.3 Spoedige introductie van CRS-wetgeving is noodzakelijk

Sint Maarten heeft zich internationaal gecommitteerd om vanaf het kalenderjaar 2018 gegevens over het kalenderjaar 2017 op basis van de CRS uit te wisselen met andere gecommitteerde jurisdicties. Zoals in de inleiding reeds is aangegeven zou automatische gegevensuitwisseling in

verband met de genoemde omstandigheden in principe eerst in 2021 mogelijk zijn met betrekking tot inlichtingen over de kalenderjaren 2018 tot en met 2020. Teneinde aan deze verplichting te kunnen voldoen, dienen de financiële instellingen in de gelegenheid te worden gesteld om de due diligence procedures welke de CRS voorschrijft op haar klanten toe te passen met ingang van het kalenderjaar 2018. Om dit te kunnen doen, dient er een wettelijke verplichting te bestaan. Het is derhalve noodzakelijk dat het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, waarin de bedoelde wettelijke basis wordt gecreëerd, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 wordt vastgesteld. Het voorgaande is tevens uitvoerig besproken met de vertegenwoordigers van de financiële sector tijdens een vergadering op 8 december 2017. Bij brief van 26 februari 2021 heeft de Belastingdienst deze afspraken wederom onder de aandacht gebracht van de financiële instellingen. Hierbij zijn deze onder andere gewezen op het feit dat ze geacht worden hun due diligence over de jaren 2018 tot en met 2020 uiterlijk op 1 juni 2021 te hebben afgerond, zodat de CRS-gegevensuitwisseling tijdig in september 2021 kan plaatsvinden. Echter, zoals in de inleiding al is vermeld kan, in verband met onder andere het gebrek aan tijdige secundaire CRS-wetgeving en liquiditeitsproblemen aan de kant van de regering van Sint Maarten, de aanvang van CRS-gegevensuitwisseling niet meer plaatsvinden in 2021. Eerst in september 2022 kan deze gegevensuitwisseling worden gerealiseerd die dan betrekking zal hebben op gegevens over de kalenderjaren 2018 tot en met 2021. Om die reden geldt de voornoemde deadline van 1 juni 2021 niet meer. Bij brief van 2 augustus 2021 heeft de Belastingdienst de financiële instellingen geïnformeerd dat de CRS-gegevensuitwisseling is uitgesteld tot september 2022.

5. Gegevensbescherming10

5.1 Inleiding

Dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regelt de automatische gegevensuitwisseling tussen (de bevoegde autoriteiten van) landen volgens de CRS. Het voorgestelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bevat in dit kader een verplichting voor financiële instellingen om in de CRS omschreven identificatie- en rapportagevoorschriften te volgen teneinde hun rekeninghouders te identificeren en vervolgens, in bepaalde gevallen, gegevens over hen te rapporteren aan de Belastingdienst. Onder de gegevens die de financiële instellingen in dit kader verzamelen, onderzoeken en rapporteren bevinden zich ook persoonsgegevens. Dit roept de vraag op in hoeverre de met de verwerking van persoonsgegevens gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is ten opzichte van het doel dat ermee wordt nagestreefd.

Om tot een goede beoordeling hiervan te komen, wordt in paragraaf 5.2 uiteengezet welke gegevensstromen in het proces van automatische gegevensuitwisseling op grond van de CRS kunnen worden onderscheiden. Vervolgens zal in paragraaf 5.3 worden ingegaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en wordt beoordeeld of de verwerking van persoonsgegevens in voormelde gegevensstromen de toets aan dit artikel kan doorstaan. Tot slot zal in paragraaf 5.4 worden ingegaan op specifieke waarborgen uit de Landsverordening bescherming persoonsgegevens (hierna: Lbp). Een belangrijke notie vooraf is evenwel dat het merendeel van de gegevensverwerkingen die door dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, in het leven worden geroepen, rechtstreeks voortvloeit uit de CRS.

5.2 Inhoud van de gegevensverwerking

In het proces van de automatische gegevensuitwisseling op grond van de MCAA en de CRS zijn vier stromen van gegevensverstrekking te onderscheiden en is sprake van vier niveaus van gegevensverwerking. Deze stromen zijn:

  • A.

    de gegevensverstrekking van rekeninghouders aan financiële instellingen;

  • B.

    de gegevensverstrekking van financiële instellingen aan de Belastingdienst;

  • C.

    de gegevensverstrekking van de Belastingdienst aan de “Competent Authority’s” (hierna: CA’s) van andere CRS-landen;

  • D.

    de gegevensverstrekking van de CA’s aan de Belastingdienst.

In de gegevensstromen A en B zijn de financiële instellingen de verantwoordelijken in de zin van de Lbp. In de gegevensstromen C en D is dit de Belastingdienst.

Stroom A: Rekeninghouders » Financiële instellingen

Op grond van de in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, opgenomen bepalingen, moeten financiële instellingen van hun rekeninghouders vaststellen in welk land zij fiscaal woonachtig zijn om te kunnen vaststellen over welke rekeningen gegevens moeten worden gerapporteerd. In het geval de rekening wordt gehouden door een passieve NFE, moeten de financiële instellingen vaststellen wat de fiscale woonstaat van de uiteindelijk belanghebbende(n) van die passieve NFE is. Om deze identificatie te kunnen uitvoeren, is het nodig dat de financiële instelling gegevens verzamelt en verwerkt ten aanzien van de rekeninghouder.11

De identificatie vindt plaats volgens de in de CRS opgenomen identificatievoorschriften. Hier wordt toegelicht welke verplichtingen uit deze voorschriften voor de financiële instellingen voortvloeien. Er wordt in deze voorschriften onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe rekeningen.

Voor bestaande rekeningen moet een financiële instelling van al haar rekeninghouders vaststellen of zij woonachtig of gevestigd zijn in een land dat gaat uitwisselen onder de CRS (CRS-land). Deze vaststelling vindt plaats op basis van de in de dossiers van de financiële instelling aanwezige informatie of, in sommige gevallen, mede aan de hand van kennis die bij de relatiemanager aanwezig is. De identificatieprocedures maken onderscheid tussen lage- en hogewaarderekeningen. Voor lagewaarderekeningen gelden minder uitgebreide identificatieprocedures dan voor hogewaarderekeningen. Zo moeten voor hogewaarderekeningen

naast de elektronische dossiers ook de papieren dossiers worden onderzocht als de elektronische dossiers niet afdoende informatie bevatten. Als een financiële instelling op basis van haar onderzoek met betrekking tot een bestaande rekening bepaalde (in de CRS genoemde) indicatoren

aantreft (denk daarbij aan actuele post- of woonadressen, telefoonnummers of een adres van een persoon aan wie een volmacht is verleend) die duiden op een woonplaats in een ander CRS-land, dan wordt de rekeninghouder van die rekening echter toch niet aangemerkt als inwoner van het land waarop de indicatoren betrekking hebben, als de financiële instelling een eigen verklaring van de rekeninghouder en (in een enkel geval: of) bewijsstukken heeft waaruit blijkt dat de rekeninghouder niet een te rapporteren persoon is.

Ter zake van nieuwe rekeningen geldt dat bij het openen van de rekening een eigen verklaring door de rekeninghouder moet worden ingevuld. Op deze eigen verklaring moet volgens de CRS onder andere het fiscale woonland van de rekeninghouder worden aangegeven en, in het geval de rekeninghouder fiscaal woonachtig is in een CRS-land, zijn fiscale identificatienummer alsmede, in het geval van een natuurlijk persoon, zijn geboortedatum.

Stroom B: Financiële instellingen » Belastingdienst

Ingevolge dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt voorgeschreven dat financiële instellingen aan de Belastingdienst met betrekking tot een bij hen aangehouden te rapporteren

rekening bepaalde gegevens verstrekken. Deze gegevens betreffen in de eerste plaats gegevens over de rekeninghouder, de zogenaamde subjectgegevens. Het gaat daarbij om de volgende persoonsgegevens: de naam, het adres, de fiscale woonstaat, het fiscale identificatienummer en, in het geval van natuurlijke personen, de geboortedatum en geboorteplaats. In het geval de rekeninghouder fiscaal woonachtig is in meer staten, moeten alle fiscale woonstaten en fiscale identificatienummers worden verstrekt. Voorts moeten financiële instellingen gegevens rapporteren aangaande de rekening, de zogenaamde objectgegevens. Daarbij kan gedacht worden aan het rekeningnummer, het saldo van de rekening, de waarde van een kapitaalverzekering en

het op de rekening gestorte of bijgeschreven totale brutobedrag aan rente. De financiële instellingen rapporteren niet aan de Belastingdienst over rekeninghouders waarvan is vastgesteld dat zij niet in een CRS-land wonen.

Stroom C en D: Belastingdienst » CA’s

De Belastingdienst moet de financiële gegevens en persoonsgegevens ter zake van een rekeninghouder verstrekken aan het land waar de betreffende rekeninghouder woont zodat dat land zijn belastingwetgeving kan effectueren (stroom C). De Belastingdienst verkrijgt op zijn beurt

van andere landen financiële gegevens en persoonsgegevens van in Sint Maarten woonachtige rekeninghouders (stroom D), om de Sint Maartense belastingwetgeving (adequaat) te kunnen toepassen.

De automatische uitwisseling met CRS-landen vindt plaats op grond van het WABB-verdrag. In de MCAA zijn nadere afspraken gemaakt omtrent de uitwisseling. Zoals in paragraaf 2 is aangegeven, betekent de ondertekening van de MCAA nog niet dat er ook daadwerkelijk tot inlichtingenuitwisseling wordt overgegaan. Daartoe moeten de landen, zoals eveneens in paragraaf 2 is aangegeven, ook aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo zal Sint Maarten geen gegevens en inlichtingen gaan uitwisselen met landen die niet over een adequaat beschermingsniveau beschikken en geldt ook het omgekeerde.

5.3 Artikel 8 EVRM

5.3.1 Algemeen

Het Koninkrijk der Nederlanden is partij bij het EVRM en het geldt in alle landen van het Koninkrijk.12 Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bevat het recht op respect voor het privéleven. Dit recht is niet absoluut. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is een inmenging in dit recht gerechtvaardigd wanneer de inmenging bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De eis dat de inmenging “bij de wet is voorzien” houdt in dat sprake is van een wettelijke basis. Aan deze eis kan ook zijn voldaan wanneer sprake is van bijvoorbeeld gedelegeerde regelgeving. Belangrijk is dat de inmenging voor de burger kenbaar en voorzienbaar is. De wettelijke regeling dient bovendien afdoende waarborgen te bevatten teneinde willekeur en misbruik te vermijden. Een inmenging is noodzakelijk, wanneer sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte (“pressing social need”) daartoe. Voorts dient te zijn voldaan aan de voorwaarden van proportionaliteit (de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel) en subsidiariteit (het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt, dient in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze te kunnen worden bereikt). Toetsing aan deze eisen levert het volgende beeld op.

5.3.2 Doel en aard van inmenging

Met de toenemende internationalisering is grensoverschrijdende belastingfraude en belastingontduiking in de afgelopen jaren een steeds groter probleem geworden. Niet-aangegeven en daardoor onbelaste inkomsten leiden tot een aanzienlijke derving van nationale belastingopbrengsten. Maatschappelijke ontwrichting dreigt als omvangrijke fraude en ontduiking niet kunnen worden bestreden. De noodzaak belastingfraude en belastingontduiking tegen te gaan is met de verdergaande globalisering enkel toegenomen. Het voorkomen, opsporen en vervolgen van criminaliteit, waartoe ook belastingfraude en –ontduiking behoren, is één van de in artikel 8 van het EVRM opgesomde legitieme doelen op grond waarvan een inbreuk kan worden gerechtvaardigd.

Met het bereiken van overeenstemming binnen de OESO over een mondiale standaard waarbij landen op wederkerige basis automatisch inlichtingen over financiële rekeningen uitwisselen is internationaal een grote stap gezet om het probleem van grensoverschrijdende belastingfraude en belastingontduiking tegen te gaan. Met deze stap wordt duidelijk gemaakt dat belastingfraude en belastingontduiking internationaal niet langer getolereerd worden. Ook de regering vindt de strijd tegen internationale belastingfraude en belastingontduiking belangrijk. Sint Maarten heeft er daarom voor gekozen de MCAA te ondertekenen, zoals vele andere landen. Het automatisch uitwisselen van inlichtingen is immers een zeer belangrijk instrument in de strijd tegen grensoverschrijdende belastingfraude en belastingontduiking.

De CRS is niet alleen beter toegesneden op de bestrijding van grensoverschrijdende belastingontduiking, maar biedt door de mondiale acceptatie van een uniforme standaard voor automatische inlichtingenuitwisseling grote uitvoeringstechnische voordelen en voorziet daarnaast in een wereldwijd level playing field voor zowel de belastingadministraties als de financiële instellingen. Het doel van de CRS is om grensoverschrijdende belastingfraude en belastingontduiking tegen te gaan. Het is in deze context dat de met het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer plaatsvindt.

5.3.3 Voorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit

5.3.3.1 Gegevensstromen B, C en D

De gegevens en inlichtingen die moeten worden gerapporteerd en uitgewisseld, hebben betrekking op rekeninghouders die wonen of zijn gevestigd in het ene land en een financiële rekening aanhouden in het andere land. Hiervoor is aangegeven dat onder rekeninghouder ook wordt begrepen de uiteindelijk belanghebbende van een passieve NFE die rekeninghouder is. De uiteindelijk belanghebbende is volgens de CRS de natuurlijke persoon met zeggenschap over een entiteit. In het kader van de bestrijding van belastingontwijking en –ontduiking is het van belang om ook deze personen in beeld te krijgen nu zij veelal belastingplichtig zijn ten aanzien van hun belang in de passieve NFE.

De financiële gegevens hebben zowel betrekking op de behaalde inkomsten, zoals interesten, dividenden en vergelijkbare soorten inkomsten, als op het saldo van rekeningen en op de opbrengsten van de verkoop van financiële activa. Met deze laatste gegevens kunnen ook situaties worden aangepakt waarin een belastingplichtige tracht vermogen te verbergen dat inkomsten of activa vertegenwoordigt waarover belasting is ontdoken. De gegevens die worden uitgewisseld zijn nauwkeurig omschreven, zodat het voor rekeninghouders kenbaar is welke gegevens mogelijk worden uitgewisseld.

De categorieën rapporterende financiële instellingen en te rapporteren rekeningen die door de CRS, en dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden bestreken, zijn bedoeld om belastingplichtigen zo min mogelijk gelegenheid te geven om rapportage te vermijden door hun activa te verplaatsen naar financiële instellingen die niet rapportageplichtig zijn of door te investeren in financiële producten die buiten het toepassingsgebied van de CRS vallen. Om dezelfde reden zijn er ook nauwelijks drempels in de CRS opgenomen, nu deze gemakkelijk zouden kunnen worden omzeild door rekeningen bij verschillende financiële instellingen aan te houden. Bepaalde financiële instellingen en rekeningen met een laag risico om voor belastingontduiking te worden gebruikt, zijn evenwel van het toepassingsgebied van de CRS uitgesloten. Van rapportage uitgezonderde instellingen zijn bijvoorbeeld overheidsinstanties, internationale organisaties en bepaalde pensioenfondsen, mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan. Een voorbeeld van een uitgezonderde rekening is een pensioenrekening die aan bepaalde voorwaarden voldoet. Met deze uitzonderingen wordt mede voorkomen dat het met de CRS te dienen doel onevenredig is in verhouding tot de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene (proportionaliteitsbeginsel).

Naast financiële inlichtingen moeten, zoals ook in paragraaf 5.2 is uiteengezet, inlichtingen over de betreffende rekeninghouder worden gerapporteerd. Deze informatie is noodzakelijk om de betreffende rekening te kunnen koppelen aan de rekeninghouder, die (waarschijnlijk) belastingplichtig is met betrekking tot (inkomsten gegenereerd met) die rekening. De verwerking en uitwisseling van de hierboven genoemde gegevens en inlichtingen is noodzakelijk en toereikend om de Belastingdiensten van de landen waarmee gegevens en inlichtingen worden uitgewisseld in staat te stellen correct en ondubbelzinnig te bepalen om welke belastingplichtigen het gaat en hun belastingwetgeving in grensoverschrijdende situaties toe te passen en te handhaven. Deze gegevensuitwisseling maakt het voorts voor de Belastingdienst mogelijk te beoordelen hoe waarschijnlijk het is dat in een bepaald geval sprake is van belastingontduiking en aldus onnodig verder onderzoek te vermijden. Met minder gegevens kunnen de fiscaal relevante gegevens niet (goed) worden gekoppeld aan de betrokken belastingplichtige, en is het niet mogelijk om de omvang van de fiscale relevantie zo correct mogelijk vast te stellen. Aan de hand van de te verwerken gegevens kan met een zo gering mogelijke foutenmarge worden vastgesteld of de financiële rekening daadwerkelijk van de betrokken belastingplichtige is en of deze aan zijn wettelijke belastingverplichtingen heeft voldaan (subsidiariteitsbeginsel).

5.3.3.2 Gegevensstroom A

Extra aandacht vraagt de verwerking van persoonsgegevens in de stroom rekeninghouders  financiële instellingen (stroom A). Financiële instellingen hoeven alleen aan de Belastingdienst te rapporteren over rekeninghouders die (fiscaal) woonachtig zijn in een CRS-land. Om aan deze wettelijke rapportageverplichting te voldoen, moeten financiële instellingen van al hun rekeninghouders de (fiscale) woonstaat onderzoeken. Ten aanzien van bestaande rekeninghouders betekent dit dat, kort gezegd, aan de hand van een onderzoek van de bij de financiële instelling beschikbare gegevens moet worden vastgesteld of de rekeninghouder (fiscaal) woonachtig is in een CRS-land.

Bij het nakomen van de identificatieverplichting wordt in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voorgesteld dat financiële instellingen uit het oogpunt van efficiency ook van bestaande rekeninghouders die niet in een CRS-land wonen, vaststellen in welk land die rekeninghouder woonachtig is en de resultaten van dit onderzoek vastleggen. Dit betekent dat dan ook van rekeninghouders die niet woonachtig zijn in een CRS-land de (fiscale) woonstaat wordt vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat financiële instellingen telkens wanneer een land toetreedt tot de CRS opnieuw moeten vaststellen of er rekeninghouders zijn die woonachtig zijn in dat land. De grondslag voor deze gegevensverwerking kan worden gevonden in artikel 8, onderdeel f, van de Lbp.

Ten aanzien van nieuwe rekeninghouders schrijven de identificatievoorschriften uit de CRS voor dat van alle nieuwe rekeninghouders zal worden gevraagd een eigen verklaring in te vullen en aan de financiële instelling te verstrekken. Dit betekent dat nieuwe rekeninghouders die niet fiscaal woonachtig zijn in een CRS-land ook worden verplicht om persoonsgegevens te verstrekken aan de financiële instelling terwijl er over hen (nog) niet hoeft te worden gerapporteerd. Een minder ingrijpende manier om vast te kunnen stellen of een nieuwe rekeninghouder in een CRS-land woont, waarbij geen persoonsgegevens hoeven te worden verstrekt als de nieuwe rekeninghouder in een niet CRS-land woont, is er evenwel niet. Het kan niet zo zijn dat een rekeninghouder onder het invullen van de eigen verklaring uit kan komen door te claimen dat hij niet in een CRS-land woont. De eigen verklaring is ook nodig om te verifiëren of iemand niet in een CRS-land woont. Het uitvragen en vervolgens bewaren van een eigen verklaring van nieuwe rekeninghouders en de daarmee gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer verhoudt zich naar de mening van de regering met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

In het geval persoonsgegevens van nieuwe rekeninghouders die niet in een CRS-land wonen niet zouden mogen worden verwerkt, zou een financiële instelling namelijk elke keer als de (Sint Maartense) overheid in een bepaald jaar met (een) ander(e) land(en) een overeenkomst sluit over automatische uitwisseling van CRS informatie of elke keer dat (een) land(en) in de toekomst tot de MCAA toetreedt of toetreden, al haar ‘nieuwe’ rekeninghouders in de zin van de CRS (de rekeninghouders van een rekening die op of na 1 januari 2018 is geopend) waarvan de woonstaat niet bekend is, opnieuw moeten benaderen om te achterhalen of die rekeninghouders in dat betreffende land of in die betreffende landen wonen. Het is maar zeer de vraag of deze benadering van nieuwe rekeninghouders die niet in een CRS-land wonen werkbaar is. De identificatievoorschriften uit de CRS voorzien hier ook niet in. De hiervoor bedoelde ‘nieuwe’ rekeninghouders zijn dan immers geen nieuwe rekeninghouders meer, en alleen voor (echte) nieuwe rekeninghouders zal worden voorgeschreven dat een eigen verklaring moet worden uitgevraagd. Het is de vraag of rekeninghouders (telkens) zullen meewerken aan de eigen verklaring, zeker wanneer zij elke keer opnieuw hiervoor benaderd worden. Daarbij komt dat de financiële instelling op haar beurt niet meer de mogelijkheid heeft om deze ‘nieuwe’ – niet meewerkende – rekeninghouders te weigeren als rekeninghouder, omdat deze in de praktijk geen nieuwe rekeninghouders meer zijn. Daarbij komt dat een rekeninghouder op deze wijze (in theorie) tientallen keren benaderd zou moeten worden. Namelijk elke keer dat Sint Maarten gaat uitwisselen met een nieuwe CRS-land, net zolang totdat dat het land is waar de rekeninghouder woont. Dit is belastend voor rekeninghouders en zou ook telkens een gegevensstroom op gang brengen die voorkomen kan worden in het geval de financiële instelling de eigen verklaring die bij het openen van de rekening is verkregen, bewaart. De administratieve lasten van de financiële instellingen zouden bovendien ook aanzienlijk en onevenredig worden verhoogd als de persoonsgegevens van nieuwe rekeninghouders die niet in een CRS-land wonen niet zouden, mogen worden verwerkt.

In de eigen verklaring zal aan alle nieuwe rekeninghouders worden gevraagd naar de fiscale woonstaat. In dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt voorgeschreven dat op de eigen verklaring het fiscale identificatienummer moet worden vermeld, mits de fiscale woonstaat van de rekeninghouder of uiteindelijk belanghebbende hen dat heeft verstrekt. Het fiscale identificatienummer is bij uitstek geschikt om de juiste gegevens aan de juiste belastingplichtige te koppelen. Het verplicht invullen van dit nummer geldt niet alleen voor rekeninghouders die in een CRS-land wonen, maar ook voor rekeninghouders die aangeven fiscaal inwoner van een ander land dan een CRS-land te zijn. Deze benadering is allereerst nodig om te voorkomen dat de administratieve lasten van de financiële instellingen aanzienlijk en onevenredig worden verhoogd in het geval de rekeninghouders hiervoor in de toekomst opnieuw zouden moeten worden benaderd. Voorts is het ook hierbij maar de vraag of een rekeninghouder het fiscale identificatienummer op een later moment alsnog zal geven. Het fiscale identificatienummer kan daarnaast dienen om de juistheid van het in de eigen verklaring opgegeven woonstaat te verifiëren, en daarmee de betrouwbaarheid van de eigen verklaring te verstevigen.

Het belang van het recht op respect voor het privéleven afwegend tegen de andere belangen, te weten het belang van betrouwbare informatie in het kader van een effectieve bestrijding van internationale belastingfraude, het belang van de financiële instellingen om de administratieve lastenverzwaring binnen de perken te houden, en tot slot het belang van de burger om niet steeds te worden belast met verzoeken van financiële instellingen om aanvullend gegevens te verstrekken, meent de regering dat de hiervoor beschreven benadering voor de identificatie van bestaande en nieuwe rekeninghouders door financiële instellingen de meest gerede aanpak is en dat deze de toets van artikel 8 van het EVRM doorstaat.

5.3.3.3. Gegevensstromen A en B

Resumerend wordt bij het nakomen van de identificatieverplichting in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voorgesteld dat financiële instellingen uit het oogpunt van efficiency van alle rekeninghouders de (fiscale) woonstaat wordt vastgelegd, onverschillig of ze wel of niet woonachtig zijn in een CRS-land. Echter, de financiële instellingen dienen slechts de gegevens van hun CRS-klanten aan de Belastingdienst te rapporteren en dus niet ook de gegevens van klanten met een fiscale woonplaats in een niet bij de CRS aangesloten land. In het CRS-vakjargon wordt deze benaderingswijze met de term “Wider approach” aangeduid.

5.4 Landsverordening bescherming persoonsgegevens

Waar in de onderscheiden gegevensstromen sprake is van de verwerking van persoonsgegevens, is op de in het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, opgenomen maatregelen de Lbp van toepassing. De Lbp bevat voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens en waarborgen voor degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt. Eén van de voorwaarden voor gegevensverwerking volgens (artikel 7 van) de Lbp is dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld. Op de gegevensverwerking die in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt geregeld, worden de huidige bepalingen van hoofdstuk VIII, Afdeling 2, van de landsverordening van toepassing. In artikel 61 van de landsverordening is bepaald dat de bepalingen van de genoemde afdeling strekken tot nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit de Belastingregeling voor het Koninkrijk, een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, een verdrag tot het uitwisselen van inlichtingen, dan wel regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering van de in artikel 1 van de landsverordening bedoelde belastingen, alsmede de daarmee overeenkomende belastingen, die vanwege een buitenlandse mogendheid worden geheven.

Het doel van CRS is om grensoverschrijdende belastingfraude en belastingontduiking tegen te gaan. Door de implementatie van de CRS via dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, dienen het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, en de gegevensverwerkingen die naar

aanleiding daarvan zullen plaatsvinden eenzelfde doel. De gegevensuitwisseling met CRS-landen vindt plaats op grond van het WABB-verdrag en de MCAA door middel van artikel 63a, eerste en tweede lid, van de landsverordening, en dient eveneens dat doel. Persoonsgegevens mogen volgens de Lbp slechts worden verwerkt indien één van de in artikel 8 van de Lbp limitatief opgesomde verwerkingsgronden van toepassing is. Ingevolge artikel 8, onderdeel c, van de Lbp mogen persoonsgegevens worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen.

Zoals reeds in paragraaf 5.3.1. is aangemerkt kan aan deze eis ook zijn voldaan wanneer sprake is van bijvoorbeeld gedelegeerde regelgeving. Dit wettigt de conclusie dat dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, de vereiste wettelijke grondslag bevat voor de gegevensverwerking door de financiële instellingen en de verstrekking van die gegevens door de financiële instellingen aan de Belastingdienst (stromen A en B). Op grond van de bepalingen in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de Sint Maartense financiële instellingen immers wettelijk verplicht om aan de hand van de identificatievoorschriften vast te stellen wat de woonstaat van hun rekeninghouders is, bepaalde gegevens te verzamelen en (een deel van) deze gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken. Tot deze gegevens behoort ook het fiscale identificatienummer. Eén van de gegevensverwerkingen die onder de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen kan plaatsvinden, valt ook terug te voeren op artikel 8, onderdeel f, van de Lbp. Dat betreft de situatie waarin de financiële instelling de woonstaat vastlegt van een bestaande rekeninghouder die niet in een CRS-land woont. De regering ondersteunt de aanname dat de hiermee gepaard gaande verwerking van persoonsgegevens gelet op het bepaalde in artikel 8, onderdeel f, van de Lbp noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de financiële instelling (zie ook hiervoor in paragraaf 5.3.3.2).

De basis voor de gegevensverwerking door de Belastingdienst en de uitwisseling daarvan met andere CRS-landen is gelegen in artikel 8, onderdelen c en e, van de Lbp. In elk geval verwerkt de Belastingdienst de onderhavige persoonsgegevens voor de goede vervulling van zijn publiekrechtelijke taak. Daarnaast vindt de automatische inlichtingenuitwisseling met CRS-landen plaats op basis van het WABB-verdrag en een wettelijk voorschrift (artikel 63a, eerste en tweede lid, van de landsverordening).

De Lbp schrijft in artikel 10 voor dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of worden gebruikt. CRS-gegevens zullen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is. Voor de verschillende gegevensstromen gelden daarbij andere normen. Waar het gaat om gegevens die de Belastingdienst verkrijgt uit het buitenland met betrekking tot een binnenlandse belastingplichtige, zal de relevante informatie in het klantdossier terechtkomen. De bewaartermijn voor deze gegevens hangt dus samen met de termijnen waarbinnen de Belastingdienst nog kan navorderen. In buitenlandsituaties is die termijn vijftien jaren. Dit is geregeld in artikel 13, vierde lid, van de landsverordening. Voor zover het gaat om gegevens die de Belastingdienst verkrijgt van administratieplichtigen om te kunnen worden uitgewisseld met andere Belastingdiensten, zal in dit verband worden aangesloten bij de in artikel 7, vierde lid, van het voorgestelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, genoemde bewaarperiode die voor administratieplichtigen geldt, namelijk 6 jaren.

De persoonsgegevens dienen voorts, gelet op de doeleinden waarvoor ze worden verzameld en verwerkt, ter zake dienend en niet bovenmatig te zijn (artikel 11, eerste lid, van de Lbp). De verwerking van persoonsgegevens op grond van de CRS vindt plaats ten behoeve van een efficiënte en effectieve handhaving van belastingwetgeving. De identificatie- en rapportagevoorschriften schrijven in dit verband specifiek voor welke gegevens moeten worden verstrekt en op welke wijze moet worden vastgesteld over welke rekeningen gegevens moeten worden verstrekt. De Belastingdienst heeft de informatie van de financiële instellingen over de rekeninghouders, waaronder het fiscale identificatienummer, nodig om zo juist en volledig mogelijk met het buitenland financiële informatie uit te kunnen wisselen. Zowel de gegevens met betrekking tot de rekeninghouder als de gegevens met betrekking tot de rekeningen zijn noodzakelijk om de juiste fiscaal relevante persoon te identificeren en om de omvang van de fiscaal relevante gegevens vast te kunnen stellen. In dit kader wordt van nieuwe rekeninghouders op de eigen verklaring naast de woonstaat het fiscale identificatienummer opgevraagd. Het gebruik van een fiscaal identificatienummer is bij uitstek geschikt om een zo goed mogelijke match

te verkrijgen tussen de aangeleverde fiscaal relevante gegevens en de betrokken belastingplichtige waarop deze gegevens betrekking hebben.

De CRS bevat de mogelijkheid om bepaalde financiële instellingen en rekeningen van de gegevensverstrekking uit te sluiten omdat slechts een laag risico bestaat dat deze voor belastingontduiking worden gebruikt. Een rapportageplicht voor deze financiële instellingen en met betrekking tot dergelijke rekeningen is niet nodig in het licht van het met de CRS te dienen doel. Door deze financiële instellingen en rekeningen uit te zonderen, wordt eveneens recht gedaan aan artikel 11 van de Lbp.

Artikel 12 van de Lbp beschrijft de geheimhoudingsplicht. Eenieder die kennisneemt van of werkt met de verwerkte persoonsgegevens is verplicht tot geheimhouding daarvan. In artikel 50 van de landsverordening is de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst geregeld. Op grond hiervan geldt de fiscale geheimhoudingsplicht onverkort voor inlichtingen die in het kader van de CRS van een Sint Maartense financiële instelling zijn verkregen.

Met betrekking tot de inlichtingen die de Belastingdienst in het kader van de CRS van een andere staat heeft ontvangen, geldt een geheimhoudingsplicht uit hoofde van een wettelijk voorschrift (als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de landsverordening) en dus niet op grond van artikel 50, eerste lid, van de landsverordening. Op dergelijke inlichtingen rust immers ingevolge artikel 22 van het WABB-verdrag juncto artikel 5, eerste lid, van de MCAA een geheimhoudingsplicht. De MCAA in combinatie met de WABB-verdrag kan conform de ratio van artikel 50, eerste lid, van de landsverordening gevoeglijk onder de term “wettelijke voorschrift” als bedoeld in die bepaling worden gerubriceerd. Indien voor de Belastingdienst reeds uit hoofde van een wettelijk voorschrift ter zake van zulke gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is de in artikel 50, eerste lid, van de landsverordening geformuleerde geheimhoudingsplicht niet van toepassing.

Dit betekent dat het de Belastingdienst niet is toegestaan inlichtingen die op grond van de CRS van andere staten zijn verkregen aan derden te verstrekken ongeacht of de minister in een bepaald geval ontheffing heeft verleend van de in artikel 50, eerste lid, van de landsverordening vervatte geheimhoudingsverplichting. Conform de bovengenoemde bepalingen van het WABB-verdrag en de MCAA mag de door de Belastingdienst verkregen informatie namelijk, behoudens hoge uitzonderingen, niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor de heffing of inning/invordering van belastingen van Sint Maarten, de tenuitvoerlegging, of de vervolging ter zake van of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot belastingen van Sint Maarten of bij het toezicht op het bovenstaande. Deze beperking geldt echter niet als de Belastingdienst op basis van de van andere staten ontvangen gegevens een nieuw gegeven heeft gegenereerd, bijvoorbeeld het gegeven over het belastbaar inkomen voor de Landsverordening op de inkomstenbelasting.13

Daarnaast worden geen inlichtingen verstrekt aan een ander land als in dat land geen geheimhoudingsplicht voor ambtenaren van de belastingadministratie geldt (artikel 64, eerste lid, aanhef en onder f van de landsverordening). Zoals reeds aangegeven zal de Belastingdienst slechts gegevens uitwisselen met landen waarmee afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens en de beveiliging daarvan.

Artikel 13 van de Lbp vereist passende organisatorische en technische maatregelen om de persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Passende maatregelen houden in dat de beveiliging in overeenstemming is met de stand van de

techniek, maar duidt ook op een proportionaliteit tussen de beveiligingsmaatregelen en de aard van de te beschermen gegevens. Indien gegevens een gevoelig karakter hebben, worden zwaardere eisen gesteld aan de beveiliging van die gegevens. Het gaat vooral om een voor de situatie adequate beveiliging. De bestaande procedures die binnen de Belastingdienst gelden, zullen zo veel mogelijk worden gevolgd. Zo zullen de bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst onverkort worden toegepast op de onderhavige verwerking van persoonsgegevens terwijl geconstateerde gebreken verbeterd zullen worden in overleg met de OESO.

Artikel 15 van de Lbp schrijft voor dat de verantwoordelijke zorg draagt voor de naleving van de verplichtingen van de Lbp. De Belastingdienst zal de controle op de naleving van de Lbp voor de gegevensverwerkingen op zich nemen. Hiermee geeft de Belastingdienst invulling aan genoemd artikel.

De artikelen 25 en 26 van de Lbp bevatten voorschriften voor de verantwoordelijke met betrekking tot het informeren van de betrokkene van wie persoonsgegevens worden verwerkt. In de gegevensstromen A en B ligt die verantwoordelijkheid bij de financiële instellingen. De financiële instellingen moeten rekeninghouders informeren dat over hen informatie ingevolge CRS wordt verzameld en kan worden doorgegeven aan de Belastingdienst. Daarbij moeten de betrokken rekeninghouders de gelegenheid hebben om hun uit de Lbp voortvloeiende rechten uit te oefenen.

De Belastingdienst zal aan de op hem rustende informatieplicht ingevolge artikel 26 van de Lbp invulling geven door de benodigde informatie te verstrekken over de automatische uitwisseling van gegevens op grond van CRS. De informatieverstrekking aan de doelgroep moet in ieder geval bevatten wie de verantwoordelijke is (namelijk de Belastingdienst), en voor welk doel de gegevens worden verzameld en verwerkt. Informatie over de wijze waarop de uit de Lbp voortvloeiende rechten, zoals het recht op inzage, kunnen worden uitgeoefend, wordt ook opgenomen.

De artikelen 63 en 64 van de Lbp zijn van belang voor de gegevensuitwisseling met andere staten. Op grond van artikel 63 van de Lbp mogen gegevens slechts worden doorgegeven aan een ander land indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Op grond hiervan zullen alleen automatisch gegevens aan andere landen worden verstrekt als de Belastingdienst van Sint Maarten op grond van informatie van de OESO14 heeft vastgesteld dat het ontvangende land een passend beschermingsniveau waarborgt.

Op grond van artikel 64 van de Lbp is het doorgeven van persoonsgegevens aan landen die geen waarborgen bieden voor een passend beschermingsniveau niettemin toegestaan indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang. Zoals reeds is aangegeven, vindt de uitwisseling met CRS-landen plaats op basis van het WABB-verdrag en de MCAA. In deze

verdragen zijn reeds afspraken gemaakt over geheimhouding, de vertrouwelijkheid en de beveiliging van de uit te wisselen gegevens om de privacy te waarborgen.15

6. Financiële paragraaf

6.1 Uitvoeringskosten en budgettaire effecten

De te verwachten kosten zijn als volgt te benoemen. In de eerste plaats zijn er kosten die betrekking hebben op het IT-systeem. Er dient een IT-systeem te worden aangeschaft om elektronische gegevensuitwisseling mogelijk te maken van de financiële instellingen naar de Belastingdienst en van de Belastingdienst naar de landen waaraan CRS-inlichtingen zullen worden verstrekt. Deze kosten bedragen in het eerste jaar (bedragen in USD):

  • -

    Aanschaf van de software (Belastingdienst wordt eigenaar) $ 337.000

  • -

    One time setup fee $ 102.750,-

  • -

    Attack & Penetration test $ 35.000,-

  • -

    EV-certificaat $ 2.000,-

  • -

    Infrastructuur hosting data center $ 68.000,-

  • -

    Capaciteit projectleider implementatie CRS $ 30.000,-

  • -

    Capaciteit professionele tester $ 25.000,-

  • -

    Fortigate en fortiweb $ 15.000,-

  • -

    Mailserver $ 2.000,-

  • -

    Website $ 4000,-

Totaaleerstejaar $ 620.750,-

Jaarlijkse structurele Exploitatiekosten:

  • -

    EV-certificaat $ 1.000,-

  • -

    Abonnementskosten CTS $ 8.000,-

  • -

    Onderhoudsfee software CRS16 $ 67.500,-

  • -

    Infrastructurelekosten $ 50.000,-

  • -

    0,2 fte Inspecteur en 0,3 fte IT $ 5.000,-

  • -

    Attack & penetration $ 35.000,-

  • -

    Website $ 4000,-

Totaal jaarlijkse kosten $ 170.500,-

Ten tweede zijn er kosten die te maken hebben met het structureel inbedden van security awareness en integriteit bij de Belastingdienst (trainingen voor medewerkers). Alle medewerkers moeten hiervoor worden getraind. De hiermee gepaard gaande kosten bedragen ca. NAf 35.600,- (USD 20.000).

Ten derde zijn er kosten met betrekking tot het beschrijven van confidentiality and data safeguards procedures aan de hand van het actieplan zoals opgesteld in samenwerking met de OECD. Expertise en advisering bedragen NAf 317.256,- (€ 153.650,-) en Nederland neemt daarvan 25% van de advieskosten voor haar rekening ten bedrage van € 38.412,- (NAf 79.313,-).

Er is rekening gehouden met de financiering van het onderhavige project. De structurele kosten naast de loonkosten worden budget neutraal gedekt door het Ministerie van Financiën.

6.2 Administratieve lasten bij financiële instellingen en burgers

Het voorgestelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, legt financiële instellingen specifieke CRS-rapportage- en identificatieverplichtingen op. Deze verplichtingen, die voortvloeien uit de CRS, leiden voor de financiële sector tot een structurele stijging van de administratieve lasten. Rekeninghouders en uiteindelijk belanghebbenden zullen op hun beurt de eigen verklaringen moeten invullen om tot vaststelling van de fiscale woonstaat te komen.

Tijdens een overleg met de financiële sector op 8 december 2017 was deze sector niet in staat om de structurele toename van de administratieve lasten voor financiële instellingen en burgers (rekeninghouders en uiteindelijk belanghebbenden) te kwantificeren. Met andere woorden de belanghebbenden van financiële sector konden niet aangeven hoe hoog de met de CRS-implementatie gepaard gaande kosten voor financiële instellingen en burgers zullen bedragen. Hierdoor zijn deze kosten dus vooralsnog onbekend.

7. Advies Raad van Advies

Op 5 februari 2019 heeft de Raad van Advies (hierna: de Raad) de regering inzake dit ontwerplandslandsbesluit van advies voorzien (RvA no.SM/08-18-LB). Het advies van de Raad is voor de regering aanleiding geweest om zowel het ontwerp als de Memorie van toelichting op onderdelen te wijzigen. De regering heeft de adviezen van de Raad deels overgenomen. Voor zover het advies van de Raad niet is overgenomen, worden de beweegredenen daarvoor hierna zo volledig mogelijk weergegeven.

Onder de aanhef Inhoudelijke opmerkingen, onder paragraaf 4 Aanvang gegevensuitwisseling merkt de Raad het volgende op. In de nota van toelichting wordt gesteld dat gegevensuitwisseling voor het eerst betrekking zal hebben op kalender jaar 2018. Op basis van dit uitgangspunt ligt het volgens de Raad voor de hand dat de in het ontwerp genoemde peildata hierop zijn afgestemd. Zo zou 31 december 2018 bijvoorbeeld als peildatum kunnen fungeren om te bepalen of er voor het kalenderjaar 2018 sprake is van een lage dan wel hogewaarderekening in de zin van artikel 1, tweede lid, onder i en j van het ontwerp. Op dit moment wordt de peildatum 31 december 2017 gebruikt. De Raad stelt voor om de genoemde (peil)data in het hele ontwerp, inclusief de nota van toelichting, nogmaals te controleren en zo nodig af te stemmen op de latere implementatie (2018) dan oorspronkelijk was beoogd (2017) De Raad vraagt hiervoor de aandacht.

De regering heeft dit advies niet overgenomen. De regering is van mening dat de Raad uitgaat van een misvatting inzake de toepasselijke peildatum ter vaststelling van o.a. hogewaarderekeningen. Aanvankelijk was het de bedoeling om in 2018 te starten met gegevensuitwisseling die betrekking hebben op 2017. Daar dit door bepaalde omstandigheden onmogelijk werd, werd besloten om de eerste uitwisseling in 2019 te laten plaatsvinden met betrekking tot CRS-gegevens van 2018. In verband met in de inleiding genoemde omstandigheden is de eerste uitwisseling pas in 2022 mogelijk met betrekking tot de kalenderjaren 2018-2021. Om vast te kunnen stellen welke peildatum moet worden gehanteerd ten aanzien van bestaande en nieuwe rekeningen is informatie van het eerste jaar waarover gegevens zal worden uitgewisseld van doorslaggevende betekenis. Immers, de genoemde peildatum dient volgens de CRS de dag voor 1 januari van dat jaar te zijn. Dit heet de zogenaamde ‘cut off date’.

Het eerste jaar waarover Sint Maarten CRS-gegevens zal uitwisselen is, zoals eerder aangegeven, 2018. Bijgevolg moet de peildatum voor de vaststelling van bestaande en nieuwe rekeningen 31 december 2017 zijn en dus niet 31 december 2018 zoals de Raad suggereert. Om die reden wordt de datum van 31 december 2017 genoemd als peildatum, in bijvoorbeeld de definitiebepalingen van lage- dan wel hogewaarderekening. Bestaande rekeningen zijn immers financiële rekeningen die op 31 december 2017 werden aangehouden door een rapporterende financiële instelling terwijl nieuwe rekeningen financiële rekeningen zijn die aangehouden worden door een rapporterende financiële instelling en die geopend zijn op of na 1 januari 2018.

Hogewaarderekeningen zijn bestaande rekeningen van natuurlijk personen met een totaal saldo of een totale waarde op 31 december 2017 of op 31 december van enig daaropvolgend jaar van een bedrag dat overeenstemt met meer dan USD 1.000.000. Elk jaar volgend op 31 december 2017 dient te worden getoetst of een bestaande rekening een hogewaarderekening wordt. Een bestaande rekening dat eenmaal wordt beschouwd als een hogewaarderekening behoudt deze status tot de dag waarop de rekening wordt gesloten, dus deze rekening kan niet meer als een lagewaarderekening worden beschouwd. Het vorenstaande brengt dus mee dat de peildatum van 31 december 2017 in het ontwerp ongewijzigd blijft.

Onder de aanhef Inhoudelijke opmerkingen, onder paragraaf 5 Toegankelijkheid merkt de Raad op dat het ontwerp veel verwijzingen bevat en is in haar oordeel minder toegankelijk. De keuze om te verwijzen wordt voldoende verdedigd onder verwijzing naar de zogenoemde “by reference”-methode. De Raad meent dat een integrale raadpleging van het besluit in de praktijk zal vragen om een grotere inspanning in de vorm van opzoekwerk. De Raad vraagt hiervoor de aandacht.

De regering merkt het volgende op. Zoals in de toelichting is aangegeven heeft de “by reference” methode de volgende voordelen:

  • 1.

    als de CRS wijzigt hoeft de nationale wetgevingen van de CRS-landen niet dienovereenkomstig te worden gewijzigd;

  • 2.

    in de nationale wetgevingen uitschrijven van het bepaalde in de CRS vanuit het Engels naar een andere taal, bijvoorbeeld Nederlands, kan afwijkende interpretatie tot gevolg hebben.

Om deze redenen heeft de regering gekozen voor deze methode. De geldende CRS zal online raadpleegbaar zijn. Gelet hierop noopt het argument van de Raad niet tot een andere keuze.

Onder de aanhef Wetstechnische toets, sub aanhef Het Ontwerp, onderdeel c, merkt de Raad het volgende op. In de definitie van ‘lagewaarderekening’ in het voorgestelde artikel 1, tweede lid, onderdeel i, wordt een enkele peildatum genoemd, te weten 31 december 2017. De Raad stelt voor om op dezelfde wijze als dat in de definitie van ‘hogewaarderekening’ in onderdeel j van hetzelfde lid is gedaan de zinsnede “of op 31 december van enig daaropvolgend jaar” toe te voegen na voornoemde peildatum. Dit wijkt af van het voorgeschreven model in Sectie VIII, onderdeel C, onder 14, van de CRS. Indien er volgens het CRS met betrekking tot lagewaarderekeningen niet doorlopend jaarlijks gepeild hoeft te worden, stelt de Raad voor om in de toelichting aan te geven waarom dat zo is en de bepaling ongewijzigd te laten.

De regering merkt het volgende op. Ingevolge Sectie VIII, onderdeel C, onder 14, van de CRS wordt een lagewaarderekening als volgt gedefinieerd: de term ‘lagewaarderekening’ betekent: een bestaande rekening van een natuurlijk persoon met een totaal saldo of een totale waarde per 31 december [XXXX] van een bedrag dat overeenstemt met niet meer dan USD 1.000.000. De regering meent dat deze definitie ongewijzigd dient te worden overgenomen in het onderhavige landsbesluit en dus niet met de door de Raad voorgestelde toevoeging. Uit de definitie van hogewaarderekening blijkt immers impliciet dat bij bestaande rekeningen die per 31 december 2017 geen hogewaarderekeningen --en derhalve lagewaarderekeningen-- zijn op 31 december van enig daaropvolgend jaar getoetst moet worden of de totale saldi of waarde hiervan overeenstemt met een bedrag van meer dan USD 1.000.000 teneinde de betreffende lagewaarderekeningen dan aan te merken als hogewaarderekeningen. Dus lagewaarderekeningen dienen juist doorlopend jaarlijks te worden gepeild, echter niet om vast te kunnen stellen of ze nog steeds lagewaarderekeningen zijn maar om te bepalen of ze wellicht hogewaarderekeningen zijn geworden. Om die reden bevat de in de Sectie VIII, onderdeel C, onder 14, van de CRS genoemde definitie van lagewaarderekening, niet de door de Raad voorgestelde toevoeging.

Onder de aanhef Wetstechnische toets, sub aanhef Nota van Toelichting, onderdeel d, merkt de Raad het volgende op. Het artikelsgewijs commentaar in de nota van toelichting is met betrekking tot artikel 3 incompleet. Op de leden 1 tot en met 8 en 10 wordt geen toelichting gegeven. Eveneens voor de artikelen 6 en 7 van het ontwerp. Indien sprake is van een onbewuste omissie, stelt de Raad voor de toelichting verder aan te vullen.

De regering meent dat de genoemde artikelen en leden voor zich spreken en behoeven derhalve, met uitzondering van het voorgestelde artikel 3, vierde lid, geen verdere toelichting. Afgezien van de voornoemde bepaling is er dus geen sprake van een onbewuste omissie waardoor de toelichting, met uitzondering van deze bepaling, niet verder dient te worden aangevuld. Gelet hierop is de artikelsgewijze toelichtingen aangevuld met een toelichting op het voorgestelde artikel 3, vierde lid.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Eerste lid

In het eerste lid zijn definities opgenomen die gelden voor het hele landsbesluit, houdende algemene maatregelen, terwijl in het tweede tot en met zesde lid bepalingen zijn opgenomen die uitsluitend betrekking hebben op hoofdstuk 2 en de daarop berustende bepalingen. Hierin zijn de verplichtingen ten behoeve van de automatische verstrekking van inlichtingen volgens de CRS vervat. Er is voor deze opzet gekozen om de hiernavolgende reden.

Op grond van artikel 61a van de ALL kan dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden gebruikt voor verschillende vormen van automatische fiscale inlichtingenuitwisseling, waaronder ook de FATCA. Het is de bedoeling om de FATCA op korte termijn te gaan uitvoeren via dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Gelet hierop is nu gekozen om in dit artikel een tweede lid tot en met zesde lid definities en bepalingen op te nemen die enkel van toepassing zijn op hoofdstuk 2 en de daarop berustende bepalingen. Als de FATCA via dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen wordt geïmplementeerd, wordt dan in artikel 1 van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, een derde lid opgenomen voor de toepassing van hoofdstuk 3 en de daarop berustende bepalingen, waarbij hoofdstuk 3 dan het volgende opschrift krijgt:

HOOFDSTUK 3 Verplichtingen ten behoeve van de automatische verstrekking van inlichtingen volgens de FATCA. Artikel 1, eerste lid, van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geldt dan zowel voor hoofdstuk 2 als voor hoofdstuk 3 en als er meer hoofdstukken erbij komen, voor alle hoofdstukken van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Tweede lid tot en met zesde lid

Deze bepalingen hebben betrekking op de CRS relevante begrippen. Zoals in paragraaf 4.2 reeds is aangegeven wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘By reference’ methode. Hierdoor worden de relevante CRS-termen in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zoveel mogelijk gedefinieerd onder verwijzing naar de definitie in de CRS. Ook Curaçao heeft in haar secundaire CRS-wetgeving met in het Nederlands vertaalde CRS-begrippen gerefereerd naar

Engelse CRS-bepalingen/definities. Enkele gedefinieerde termen worden in het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zelf niet gebezigd, maar worden wel genoemd in de CRS-identificatieprocedures genoemd in artikel 4 of wordt een dergelijke term (deelnemend rechtsgebied) gebruikt in de definitie van een andere term (Rapporterende Financiële Instelling) die genoemd wordt in de voornoemde procedures. Om die reden zijn ze in dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen, gedefinieerd.

Verwijzing naar de CRS-begripsomschrijvingen is echter niet mogelijk indien in de CRS-definitie een datum moet worden ingevuld die niet altijd dezelfde is voor alle CRS-landen. Zo’n datum is namelijk afhankelijk van het jaar waarin een CRS-land met automatische gegevensuitwisseling gaat starten. Ook is verwijzing naar CRS-begripsomschrijvingen niet mogelijk als in dergelijke omschrijvingen de woorden Sint Maartense moet worden opgenomen in plaats van Participating Jurisdiction (bijvoorbeeld bij de term rapporterende financiële instelling) of als een begrip niet in de CRS is gedefinieerd zoals het begrip eigen verklaring (Self-Certification).

Onderdeel d

In Sectie VIII, onderdeel A, onder 3 van de CRS wordt financiële instelling met de Engelse term Financial Institution aangeduid.

Onderdeel e

In Sectie VIII, onderdeel B, onder 1, van de CRS wordt een niet-rapporterende financiële instelling met de Engelse term Non-Reporting Financial Institution aangeduid. Op grond van Sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdeel c, van de CRS wordt als niet rapporterende financiële instelling aangemerkt een andere entiteit met een laag risico om te worden gebruikt voor belastingontduiking, die in wezen soortgelijke kenmerken heeft als één van de entiteiten omschreven in Sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdelen a en b, van de CRS en die is opgenomen in bijlage 2. Hierbij geldt als aanvullende voorwaarde dat de status van deze entiteit als niet rapporterende financiële instelling geen afbreuk doet aan het doel van de CRS. Op dit moment zijn er geen entiteiten opgenomen in de genoemde bijlage. Niettemin kan het in de toekomst wenselijk zijn om hierin wel entiteiten op te nemen. Overigens moet worden vermeld dat Sectie VIII, onderdeel B, onder 9, eerste volzin, inhoudt dat vrijgestelde collectieve investeringsvehikels, die aandelen aan toonder hebben uitgegeven, niet vrijgesteld zijn van de rapporteringsverplichting.

Onderdeel f

In Sectie VIII, onderdeel C, onder 17 van de CRS, wordt een uitgezonderde rekening met de Engelse term Excluded Account aangeduid.

Onderdeel g

In Sectie VIII, onderdeel D, onder 1 van de CRS, wordt een te rapporteren rekening met de Engelse term Reportable Account aangeduid.

Onderdeel h

In Sectie VIII, onderdeel C, onder 1, van CRS, wordt een financiële rekening met de Engelse term Financial Account aangeduid.

Onderdeel m

In Sectie VIII, onderdeel C, onder 11 van de CRS wordt een bestaande rekening van een natuurlijk persoon aangeduid met de Engelse term Preexisting Individual Account.

Onderdeel n

In Sectie VIII, onderdeel C, onder 12 van de CRS wordt een nieuwe rekening van een natuurlijk persoon met de Engelse term New Individual Account aangeduid.

Onderdeel o

In Sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van CRS wordt een rekeninghouder met de Engelse term Account Holder aangeduid.

Onderdeel p

In Sectie VIII, onderdeel C, onder 13 van de CRS wordt een bestaande entiteitsrekening met de Engelse term Preexisting Entity Account aangeduid.

Onderdeel q

In Sectie VIII, onderdeel C, onder 16 van de CRS wordt een nieuwe entiteitsrekening met de Engelse term New Entity Account aangeduid.

Onderdeel r

In Sectie VIII, onderdeel E, onder 3, van CRS wordt een entiteit met het Engelse term Entity aangeduid.

Onderdeel s

In Sectie VIII, onderdeel D, onder 7 van de CRS wordt een niet-financiële entiteit (NFE) met de Engelse term NFE aangeduid.

Onderdeel t

In Sectie VIII, onderdeel D, onder 8 van de CRS wordt een passieve niet-financiële entiteit (passieve NFE) met de Engelse term Passive NFE aangeduid.

Onderdeel u

In Sectie VIII, onderdeel D, onder 2 van de CRS wordt een te rapporteren persoon met het Engelse term Reportable Person aangeduid.

Onderdeel v

In sectie VIII, onderdeel D, onder 6, van CRS wordt uiteindelijk belanghebbenden met de Engelse term Controlling Persons aangeduid. In deze bepaling is ook aangegeven dat de voornoemde term

geïnterpreteerd moet worden op een manier die in overeenstemming is met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force. Deze aanbevelingen zijn in Sint Maarten opgenomen in de Landsverordening van de 14de juni 2019 houdende regels ter voorkoming van en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Financial Action

Task Force (Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering). Daarin wordt de term ‘uiteindelijk begunstigde’ gebezigd in plaats van ‘uiteindelijk belanghebbende’. De basis voor de interpretatie van de term ‘uiteindelijk belanghebbenden’ ligt in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel ee, van de voormelde landsverordening. In deze bepaling is geregeld dat onder een uiteindelijk begunstigde moet worden verstaan een natuurlijke persoon die:

  • 1º.

    een belang houdt van meer dan 25% van het kapitaal of meer dan 25% van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen van een cliënt, dan wel op een andere wijze feitelijke zeggenschap kan uitoefenen in of ten behoeve van de cliënt;

  • 2º.

    begunstigde is van 25% of meer van het vermogen van een juridische constructie, waaronder een stichting of een trust, dan wel feitelijke zeggenschap kan uitoefenen in die juridische constructie; of,

  • 3º.

    zeggenschap heeft over 25% of meer van het vermogen van een cliënt.

Het begrip ‘uiteindelijk belanghebbende’ bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel v, van het onderhavige ontwerp dient aldus te worden geïnterpreteerd.

Onderdeel w

In Sectie VII, onderdeel A, van de CRS wordt een eigen verklaring met de Engelse term Self-Certification aangeduid.

Onderdeel w omschrijft de eigen verklaring en bevat voorts de voorwaarden waaraan een eigen verklaring moet voldoen om geldig te zijn. Een eigen verklaring is een gedagtekende en ondertekende verklaring van een rekeninghouder (natuurlijk persoon of entiteit) die de administratieplichtige in staat stelt om onder meer de fiscale woonstaat te bepalen van de rekeninghouder of uiteindelijk belanghebbende om daarmee aan de identificatie- en rapportageverplichtingen te kunnen voldoen. In het geval de rekeninghouder een passieve NFE is, kan voor de vaststelling of een uiteindelijk belanghebbende daarvan een te rapporteren persoon is de eigen verklaring afkomstig zijn van de rekeninghouder of van deze uiteindelijk belanghebbende zelf. Met gedagtekende en ondertekende verklaring wordt niet per se een ondertekende papierenverklaring bedoeld. In het OESO-commentaar op Sectie IV, nummer 9, wordt ingegaan op de manieren waarop een eigen verklaring kan worden ingediend en verkregen (en onder welke voorwaarden). Een van de manieren waarop dit kan gebeuren, is digitaal. In een eigen verklaring zijn ten minste de volgende gegevens opgenomen van de rekeninghouder en/of de uiteindelijk

belanghebbende(n): naam; adres(sen); fiscale woonsta(a)t(en); fiscale identificatienummer(s), en in geval van natuurlijke personen; de geboortedatum.

Als sprake is van meer fiscale woonstaten, dan moeten die allemaal worden opgegeven. Hetzelfde geldt als er meer adressen en fiscale identificatienummers zijn. Een eigen verklaring van een entiteit bevat in voorkomende gevallen ook informatie over de status van die entiteit. In het OESO-commentaar op sectie IV, onder nummers 7 tot en met 18, wordt ingegaan op de vereisten voor een geldige eigen verklaring. Hetzelfde geldt voor het OESO-commentaar op sectie V, onder nummers 14 tot en met 17 en 20 tot en met 23, en het OESO-commentaar op sectie VI, onder nummers 11 en 18. Als de fiscale woonstaat van de rekeninghouder of van de uiteindelijk belanghebbende geen fiscaal identificatienummer heeft verstrekt, dan hoeft de eigen verklaring dat fiscale identificatienummer (vanzelfsprekend) niet te bevatten. Dit is impliciet opgenomen in artikel 1, tweede lid, onderdeel w, onder vier, tweede zinsnede van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Onderdeel x

In Sectie VIII, onderdeel E, onder 6 van de CRS wordt een gedocumenteerd bewijs met de Engelse term Documentary Evidence aangeduid.

Onderdeel z

Een deelnemend rechtsgebied is een rechtsgebied dat aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet. Het rechtsgebied moet het WABB Verdrag hebben geratificeerd, de MCAA hebben getekend en het rechtsgebied en Sint Maarten hebben elkaar als beoogde uitwisselingspartners aangewezen in de lijst die verstrekt is aan de coördinerende instantie van de CRS MCAA van de OESO (match). Conform de lijsten van de OESO van 7 augustus 201817, 28 augustus 201818 en 4 september 201819 voldoen slechts de in bijlage 3 opgenomen rechtsgebieden aan alle voornoemde voorwaarden.

Artikel 2

Eerste lid

Artikel 2, eerste lid, schrijft voor welke financiële instellingen als administratieplichtigen als bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van de landsverordening voor de CRS worden aangewezen. Dat zijn de rapporterende financiële instellingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b.

Tweede lid

In het tweede lid wordt aangegeven welke gegevens verstrekt moeten worden in het kader van CRS. Dit zijn de gegevens als bedoeld in Sectie I, onderdelen A en B van de CRS, onverminderd de onderdelen C tot en met F van Sectie I van de CRS. Het ziet daarbij altijd op zogeheten te rapporteren rekeningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g.

Artikel 3

Eerste tot en met derde lid

Deze leden behoeven, gelet op hun duidelijke bewoordingen, niet nader te worden toegelicht.

Vierde lid

Wanneer rekeningen in een andere valuta dan USD zijn uitgedrukt, moeten de drempellimieten worden omgerekend naar de valuta waarin de rekeningen zijn uitgedrukt. Dit dient te gebeuren op basis van een gepubliceerde contante wisselkoers met betrekking tot 31 december van het jaar waarover gerapporteerd wordt of, in het geval van een verzekeringscontract of lijfrentecontract, de datum van de meest recente contractwaardering. In het geval van gesloten rekeningen is de te gebruiken contante wisselkoers de koers op de datum waarop de rekening werd gesloten.

Vijfde tot en met achtste lid

Deze leden behoeven, gelet op hun duidelijke bewoordingen, niet nader te worden toegelicht.

Negende lid

Ingevolge het negende lid kan een administratieplichtige voor de classificatie van een bestaande rekening gebruik maken van een reeds bestaande classificatievastlegging in zijn administratie.

Hiermee wordt gedoeld op de situatie dat een administratieplichtige reeds op grond van andere (dan CRS) redenen identificatieprocedures heeft uitgevoerd, zoals op grond van de ‘Know Your Client’ procedure. Dit kan als bewijsstuk gebruikt worden, tenzij de administratieplichtige weet of redenen heeft om aan te nemen dat de bewijsstukken onjuist zijn.

Tiende lid

Dit lid behoeft, gelet op de duidelijke bewoording, niet nader te worden toegelicht.

Elfde lid

Ingevolge het elfde lid moeten administratieplichtigen vastleggen welke stappen zijn gezet en op welke bewijsmiddelen daarbij is vertrouwd bij de uitvoering van de identificatie- en rapportagevoorschriften die voortvloeien uit de CRS. Wat betreft de bewijsmiddelen valt te denken aan eigen verklaringen en aanvullende bewijsstukken maar ook aan een redelijke uitleg die de juistheid van een eigen verklaring kan bevestigen. Ten aanzien van de bewijsmiddelen is ook bepaald dat een rapporterende financiële instelling deze bewijsmiddelen bewaart.

Twaalfde lid

In het twaalfde lid wordt de zogenoemde ‘wider approach’ geïmplementeerd. Dit ziet op dereikwijdte van het begrip ‘reportable jurisdiction’.

Onderdeel a voorziet in de begripsomschrijving van ‘reportable jurisdiction’ met betrekking tot de toepassing van de identificatieprocedures. In dat geval wordt het begrip ruim gedefinieerd, te weten alle jurisdicties anders dan de Verenigde Staten en Sint Maarten. Hiermee wordt bewerkstelligd dat financiële instellingen een basis hebben om de identificatieprocedures te kunnen toepassen op hun gehele klantenbestand. Dit voorkomt dat financiële instellingen de ‘CRS-klanten’ dienen te selecteren, alvorens zij de identificatieprocedure kunnen toepassen.

Onderdeel b voorziet in de begripsomschrijving van ‘reportable jurisdiction’ met betrekking tot de rapportageplicht van financiële instellingen. In dat geval wordt het begrip minder ruim gedefinieerd, te weten elke jurisdictie waarmee een overeenkomst gesloten is op basis waarvan er een verplichting is om CRS-informatie uit te wisselen. Dit is een deelverzameling van de deelnemende rechtsgebieden, namelijk de deelnemende rechtsgebieden minus de zogenaamde niet wederkerige rechtsgebieden (non-reciprocal jurisdictions). Niet wederkerige rechtsgebieden zijn deelnemende rechtsgebieden die verplicht zijn CRS-informatie uit te wisselen met andere deelnemende rechtsgebieden terwijl die andere deelnemende rechtsgebieden geen verplichting tot informatie-uitwisseling hebben ten opzichte van het eerstgenoemde rechtsgebied, omdat dit rechtsgebied bijvoorbeeld geen directe belastingen kent.

Het bovenstaande bewerkstelligt dat administratieplichtigen (rapporterende financiële instellingen) alleen de gegevens van hun ‘CRS-klanten’ dienen te rapporteren aan de Inspectie en niet ook de gegevens van klanten, met een woonplaats in een niet bij de CRS aangesloten land.

Artikelen 4 en 5

Artikel 4 bepaalt de frequentie, tijdvakken en tijdstippen van de gegevens- en inlichtingenverstrekking. Administratieplichtigen dienen jaarlijks, met betrekking tot het kalenderjaar 2021 en elk volgend kalenderjaar, CRS-gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst. Dit moet uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben gebeuren. Het betreft gegevens en inlichtingen bedoeld in de onderdelen A en B van Sectie I van de CRS met inachtneming van de onderdelen C tot en met E in Sectie I van de CRS. Ook dient de administratieplichtige aan de Belastingdienst te rapporteren als er geen rekening wordt geïdentificeerd als een te rapporteren rekening.

Voor het tijdstip van de verstrekking wordt met de datum 31 mei aansluiting gezocht bij de datum genoemd in het in paragraaf 4.1 genoemde OESO-standaardmodel voor “secundaire CRS-wetgeving”. Overigens dient te worden vermeld dat inlichtingenuitwisseling met de CRS-landen ingevolge de MCAA (Section 3, paragraph 3) binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben, moet plaatsvinden. Dus voor 30 september van elk jaar.

Op de hoofdregel dat financiële instellingen jaarlijks voor 31 mei de CRS- gegevens en inlichtingen met betrekking tot het kalenderjaar daarvoor aan de Belastingdienst moeten verstrekken wordt voor het jaar 2022 een uitzondering gemaakt. Met betrekking tot het jaar 2022 dienen administratieplichtigen namelijk uiterlijk op 31 mei 2022, naast CRS-gegevens en inlichtingen over het kalenderjaar 2021, ook CRS-gegevens en inlichtingen over de kalenderjaren 2018 tot en met 2020 te verstrekken aan de Belastingdienst.

In artikel 5 wordt bepaald dat gegevens- en inlichtingenverstrekking digitaal moet plaatsvinden conform een door de Belastingdienst goedgekeurde technologie en in een door deze dienst vereiste vorm. De Belastingdienst zal de administratieplichtigen derhalve informeren hoe deze verstrekking systeemtechnisch moet plaatsvinden.

Artikel 8

In Sectie II, onderdeel D, van de CRS is bepaald dat elk rechtsgebied Rapporterende Financiële Instellingen kan toestaan om serviceproviders te gebruiken om de op hen rustende rapportage en due diligence verplichtingen te realiseren. De rapporterende financiële instelling blijft echter verantwoordelijk voor het voldoen aan deze vereisten en de acties van de serviceprovider worden toegerekend aan de rapporterende financiële instelling. Het vorenstaande wordt in artikel 8 geregeld.

Artikel 9

Zoals in de inleiding reeds is vermeld heeft Sint Maarten zich met een groot aantal andere landen door ondertekening van een MCAA verbonden om vanaf 2018 op basis van de CRS automatisch informatie, beginnend over het kalenderjaar 2017, uit te wisselen. Door in de inleiding genoemde omstandigheden is het eerste kalenderjaar waarover CRS-informatie kan worden uitgewisseld 2018. Teneinde aan de deze verplichting te kunnen voldoen, dienen de financiële instellingen in de gelegenheid te worden gesteld om de due diligence procedures welke de CRS voorschrijft op haar klanten toe te passen met ingang van het kalenderjaar 2018. Om de due diligence procedures te kunnen toepassen, dient er een wettelijke verplichting te bestaan. Onderhavig landsbesluit, houdende algemene maatregelen, creëert bedoelde wettelijke basis. Als Sint Maarten de voornoemde verplichting niet kan nakomen, zal Sint Maarten in elk geval internationale reputatieschade oplopen met alle negatieve gevolgen van dien. Om dit te voorkomen is het noodzakelijk dat het onderhavige landsbesluit terugwerkt tot 1 januari 2018. De inwerkingtreding van 1 januari 2018 is dus van het grootste belang om aan de internationale verplichtingen als bedoeld in de CRS en de MCAA te kunnen voldoen. Gelet op de voornoemde uitzonderlijke reden is terugwerking verleend aan de inwerkingtredingsbepaling.

Aangezien de primaire wetgeving pas in 2020 in werking is getreden en door de afwezigheid van onder andere tijdige secundaire CRS-wetgeving in combinatie en met het feit dat de regering van Sint Maarten thans geconfronteerd wordt met liquiditeitsproblemen, kan de aanvang van gegevensuitwisseling in het kader van de CRS eerst in 2022 plaatsvinden. Deze uitwisseling zal dan betrekking hebben op de kalenderjaren 2018 tot en met 2021.

Praktische haalbaarheid van een retroactieve toepassing

Ten aanzien van de (praktische) haalbaarheid van een retroactieve toepassing van dit landsbesluit voor de verantwoordelijke partijen het volgende. Op 8 december 2017 heeft de Belastingdienst en de Afdeling Fiscale Zaken een overleg gehad met de financiële instellingen. Teneinde aan de bovengenoemde verplichting te kunnen voldoen is in dat overleg afgesproken dat ze per 1 januari 2018 de due diligence procedures uit de CRS volgen en dat aan het onderhavige landsbesluit derhalve terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 zal worden verleend. Deze voorschriften schrijven voor hoe een financiële instelling moet bepalen of sprake is van een te rapporteren rekening. Dit om te kunnen vaststellen over welke rekeningen en personen moet worden gerapporteerd.

De belanghebbenden van de financiële sector zijn zich ervan bewust dat de inwerkingtreding van 1 januari 2018 van eminent belang is om aan de internationale verplichtingen als bedoeld in de CRS en de MCAA te kunnen voldoen. Het vorenstaande wettigt de conclusie dat een retroactieve toepassing van dit landsbesluit voor de verantwoordelijke partijen praktisch haalbaar is.

De Minister van Financiën


Noot
1

Hiring Incentives to Restore Employment Act. Pub. L. 111-147 (H.R. 2847).

Noot
2

De standaard is te raadplegen op: www.keepeek.com/Digital-Asset-Management/oecd/taxation/standard-for-automatic-exchange-of-financial-account-information-for-tax-matters_9789264216525-en#page1

Noot
3

Multilateral Competent Authority Agreement on automatic exchange of financial account information.

Noot
4

Vlg. Kamerstukken II 2014/15, 34 276, nr. 3, p. 2-5 (MvT).

Noot
5

Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken en het Protocol tot wijziging van het verdrag, getekend in Straatsburg op 25 januari 1988 (Trb. 1991, 4 en Trb. 1997, 10) zoals gewijzigd op 27 mei 2010 (Trb. 2010, 221 en 314).

Noot
6

Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes is een internationaal forum dat zich bezighoudt met het vergroten van transparantie en uitwisseling van informatie op belastinggebied wereldwijd. Het Global Forum handelt in opdracht van de G20 en heeft momenteel 126 deelnemende landen.

Noot
7

Het begrip passieve NFE wordt gedefinieerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel t, van het ontwerpbesluit.

Noot
8

Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Algemene landsverordening landsbelastingen is de bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie. De Minister van Financiën is de bevoegde autoriteit van Sint Maarten. Deze bevoegdheden zijn gemandateerd aan het Hoofd van de Belastingdienst. Hierdoor worden CRS-gegevens door de Financiële Instellingen van Sint Maarten feitelijk verstrekt aan de Belastingdienst, waarna deze dienst de betreffende CRS-gegevens doorstuurt naar de andere CRS-landen.

Noot
9

De standaard is te raadplegen op: https://read.oecd-ilibrary.org/taxation/standard-for-automatic-exchange-of-financial-account-information-for-tax-matters_9789264216525-en#page1

Noot
10

Vlg. Kamerstukken II 2014/15, 34 276, nr. 3, p. 9-19 (MvT).

Noot
11

Onder rekeninghouder wordt in het vervolg tevens verstaan: de uiteindelijk belanghebbende(n) van een passieve NFE die rekeninghouder is.

Noot
12

Kamerbrief d.d.19 mei 2016, 2016Z08697, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de zaak Murray versus Nederland.

Noot
13

Vgl. Kamerstukken II 2005/2006, 30 322, nr. 3, blz. 18.

Noot
14

De OESO heeft in het kader van de automatische inlichtingenuitwisseling alle CRS-landen beoordeeld op vertrouwelijkheid en gegevensbeveiliging (assessments Confidentiality and Data Safeguards en deze beoordelingen in een eindrapport opgenomen (Global Forum secure site).

Noot
15

Zie artikel 22 van het WABB-verdrag op http://wetten.overheid.nl/BWBV0005131/2013-09-01 en Section 5 van de MCAA op http://www.oecd.org/tax/automatic-exchange/international-framework-for-the-crs/multilateral-competent-authority-agreement.pdf

Noot
16

Inclusief Be-Informed software licentie.

Noot
17

Lijst van rechtsgebieden die de MCAA hebben getekend, zie website: https://www.oecd.org/tax/automatic-exchange/international-framework-for-the-crs/MCAA-Signatories.pdfLijst van rechtsgebieden die het

Noot
18

Lijst van rechtsgebieden die het WABB Verdrag hebben geratificeerd, zie website; http://www.oecd.org/ctp/exchange-of-tax-information/Status_of_convention.pdf

Noot
19

Van de OESO verkregen lijst met rechtsgebieden die Sint Maarten als beoogde uitwisselingspartner hebben aangewezen en omgekeerd.