Verordening Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022

Geldend van 07-01-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022

De raad van de gemeente Ridderkerk,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk d.d. 26 oktober 2021;

Gelet op artikel 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 Jeugdwet;

Besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening jeugdhulp gemeente Ridderkerk 2022

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet die vrij en rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand (diepgaand) onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, zoals op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      arrangement: een op de jeugdige en/of zijn ouder(s) gericht aanbod van jeugdhulp dat is opgebouwd uit een geheel van resultaatgebieden en/of ondersteuningselementen;

    • d.

      budgethouder: de persoon die een persoonsgeboden budget ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • e.

      zorg- en budgetplan: een bij de aanvraag voor het pgb in te dienen plan, zoals nader omschreven in artikel 7.1 lid 2 van deze verordening;

    • f.

      jeugdige en/of zijn ouder(s): jeugdige en/of zijn ouder(s) als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet, zijnde de jeugdige of ouder die aanspraak maakt op jeugdhulp;

    • g.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk;

    • h.

      gebruikelijke hulp: hulp en zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • i.

      hoofdaannemer: de jeugdhulpaanbieder die een individuele voorziening levert en hiervoor een andere jeugdhulpaannemer betrekt om het doel vastgelegd in het onderzoeksrapport te behalen;

    • j.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet;

    • k.

      individuele voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de jeugdwet die toegankelijk is na voorafgaand onderzoek naar de behoefte en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouder(s). De voorziening wordt door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt;

    • l.

      onderaannemer: een door de hoofdaannemer ingezette jeugdhulpaanbieder die specifieke onderdelen van de jeugdhulpverlener op zich neemt in opdracht van de hoofdaannemer;

    • m.

      ondersteuningsplan: een schriftelijke weergave van het gesprek en de daaraan verbonden conclusies na een melding als bedoeld in artikel 4.1 en het verhelderen van de hulpvraag;

    • n.

      onderzoeksrapport: een schriftelijke weergave van het gesprek, het onderzoek en de daaraan verbonden conclusies na een aanvraag als bedoeld in artikel 4.3;

    • o.

      familiegroepsplan: Het familiegroepsplan is een plan dat is opgesteld door een persoon met haar/zijn familie, vrienden, kennissen, buren en evt. betrokken professionals, kortom mensen die belangrijk zijn in het leven van die persoon, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • p.

      ouder: gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • q.

      persoonsgebonden budget (pgb): het door het college verstrekte budget dat een jeugdige en/of zijn ouder(s) in staat stelt een individuele voorziening op grond van de jeugdwet bij derden in te kopen, zoals bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

    • r.

      sociaal netwerk: familieleden van de jeugdige en/of zijn ouder(s) tot en met bloed- en/of aanverwantschap in de derde graad en andere betrokkenen bij het gezin, niet zijnde een jeugdhulpverlener als genoemd in de Jeugdwet;

    • s.

      Spoedeisende- en crisishulp: Hulp waarbij onmiddellijke uitvoering van taken geboden is door een onverwachte en ingrijpende gebeurtenis.

    • t.

      voorziening: algemene voorziening of individuele voorziening;

    • u.

      wijkteam: een team van professionals die zijn opgenomen in een beroepsregister. Er zijn enerzijds professionals in het kader van indicatiestellen gemandateerd om namens het college besluiten te nemen voor het toekennen of weigeren van individuele voorzieningen, en er zijn anderzijds professionals die in het kader van hulpverlenen de vraag verhelderen en/of hulp en ondersteuning aan jeugdige en hun ouder(s) bieden die (tijdelijk) problemen ondervinden met opvoeden, opgroeien, hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

    • v.

      (Openbare) geestelijke gezondheidszorg (O)GGZ): alle activiteiten op het terrein van geestelijke volksgezondheid die op basis van een individuele hulpvraag worden uitgevoerd;

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en ouders die conform de jeugdwet hun woonplaats hebben in Ridderkerk.

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

  • 1. De volgende vormen van algemene (preventieve) voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • Basishulp:

    • a.

      Het bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei- en opvoedvragen;

    • b.

      Ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of zijn ouder(s), waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

    • c.

      Jeugd- en opvoedhulp;

    • d.

      ondersteuning van jeugdigen;

    • e.

      gezinscoaching;

    • f.

      gezinsondersteuning;

    • g.

      jongerentrajecten.

  • 2. Overige algemene voorzieningen, niet zijnde basishulp:

    • a.

      informatie, trainingen en (opvoed)advies;

    • b.

      jongerencoaching en participatiebevordering;

    • c.

      online hulpverlening.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a.

    Crisisopvang;

  • b.

    Forensische hulp;

  • c.

    Gesloten jeugdhulp;

  • d.

    Kortdurende basis-GGZ;

  • e.

    Langdurige specialistische GGZ bij complexe problematiek;

  • f.

    Langdurige specialistische begeleiding en/of behandeling van jeugdigen met een beperking, gezinnen met meervoudige problematiek en situaties van jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast;

  • g.

    Medische kinderdagbehandeling;

  • h.

    Pleegzorg;

  • i.

    Residentiele hulp;

  • j.

    Specialistische ambulante opvoedhulp bij langdurige complexe problematiek;

  • k.

    Specialistische (dag)behandeling in combinatie met verzorging van jeugdigen met een beperking;

  • l.

    Verblijf, al dien niet in combinatie met behandeling van de jeugdige met een beperking;

  • m.

    Zorgverlening aan jeugdigen binnen het sociaal netwerk.

Het college stelt dyslexiezorg beschikbaar, bestaande uit:

  • Diagnostiek bij een onderbouwd vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie;

  • Behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie.

Artikel 2.3 wijkteams

  • 1. Er is een dekkend aanbod van lokale wijkteams in de gemeente Ridderkerk.

  • 2. De wijkteams voeren in het kader van hulpverlenen de volgende taken rond opvoeden en opgroeien:

    • a.

      Op preventie gerichte informatie en activiteiten;

    • b.

      Opstellen van een ondersteuningsplan in samenspraak met jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • c.

      Deskundig advies aan personen die beroepsmatig met jeugdigen werken;

    • d.

      Vraagverheldering bij hulpvragen van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • e.

      Kortdurende hulp bestaande uit opvoed- en opgroeiondersteuning, begeleiding en basiszorg bij psychische klachten en problemen;

    • f.

      Coördinatie van zorg wanneer hulpverlening voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt ingezet.

  • 3. Het college neemt in het kader van indicatiestellen besluiten met betrekking tot het toekennen van individuele voorzieningen.

  • 4. Het wijkteam in de gemeente is er ook voor huishoudens met of zonder kinderen waar sprake is van meervoudige, domein overstijgende problematiek.

  • 5. Het wijkteam biedt ondersteuning en zorg aan jeugdigen en volwassen door professionals uit de verschillende leefdomeinen in een gezamenlijke aanpak samen te brengen.

Hoofdstuk 3 Toeleiding naar jeugdhulp anders dan via de gemeente

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

  • 2. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

Hoofdstuk 4 Toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 4.1 Melding hulpvraag

  • 1. Indien een jeugdige en/of zijn ouder(s) behoefte hebben aan jeugdhulp kunnen zij een melding doen. Het college geeft de jeugdige en/of zijn ouder(s) vervolgens informatie en advies over de vormen van jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 2.

  • 2. Het college kan ondersteuning bieden bij het verkennen of het verhelderen van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

Artikel 4.2 Ondersteuningsplan

  • 1. Na een melding als bedoeld in artikel 4.1 en het verhelderen van de hulpvraag leggen het college, de jeugdige en/of zijn ouder(s) het gesprek en de daaraan verbonden conclusies vast in het ondersteuningsplan.

  • 2. Indien uit het ondersteuningsplan blijkt dat gebruik kan worden gemaakt van een algemene voorziening vanuit het wijkteam, dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) het ondersteuningsplan te ondertekenen alvorens de jeugdhulp door het wijkteam wordt geboden.

Artikel 4.3 Aanvraag jeugdhulpvoorziening

  • 1. Het college kan na een melding als bedoeld in artikel 4.1 de jeugdige en/of zijn ouder(s) verwijzen om een aanvraag jeugdhulpvoorziening in de zin van de Awb in te dienen, wanneer de melding aanleiding geeft tot onderzoek als bedoeld in artikel 4.4.

  • 2. Jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt in beginsel ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een aanvraag schriftelijk.

  • 4. In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding in de zin van artikel 4.1 lid 1 of een aanvraag in de zin van artikel 4.3 lid 2 onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

  • 5. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten zich binnen drie maanden na de besluitdatum melden bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen drie maanden inzetten voor de aangewezen jeugdhulp.

  • 6. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 4.4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college doet na de aanvraag zoals bedoeld in artikel 4.3 een onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren.

  • 2. Voorafgaand aan het onderzoek dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich te legitimeren. De jeugdige en/of zijn ouder(s) geven daartoe in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk na ontvangst van de hulpvraag:

    • a.

      De hulpvraag, de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      of er sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja:

      • 1°.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • 2°.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • 3°.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en de personen die tot het sociale netwerk behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • 4°.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • d.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

    • e.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijk bewoording wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4. De jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 5. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure. Dit houdt in ieder geval in dat het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) wijst op:

    • a.

      de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning; en

    • b.

      de mogelijkheid om bij de aanvraag of binnen twee weken na een aanvraag een familiegroepsplan op te stellen.

  • 6. Het college ondersteunt de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het opstellen van het familiegroepsplan, indien zij hierom verzoeken. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

Artikel 4.5 Onderzoeksrapport

  • 1. Het college legt na een aanvraag als bedoeld in artikel 4.3 het gesprek, het onderzoek en de daaraan verbonden conclusies vast in het onderzoeksrapport.

  • 2. De inhoud van het onderzoeksrapport wordt gebruikt als uitgangspunt voor het opstellen van de beschikking.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het onderzoeksrapport.

Hoofdstuk 5 Beschikking

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het toewijzen van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang is om het beoogde resultaat te behalen;

    • b.

      Wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang is om het beoogde resultaat te behalen;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      Welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • d.

      Wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is.

  • 4. De inhoud van het onderzoeksrapport wordt als uitgangspunt gebruikt voor het opstellen van de beschikking.

  • 5. Bij de beschikking wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en/of zijn ouder(s) op grond van de Jeugdwet, de verordening en de nadere regels.

Hoofstuk 6 Individuele voorzieningen jeugdhulp

Artikel 6.1 Verlenen individuele voorziening

  • 1. Het college verleent een individuele voorziening binnen een of meer van de volgende resultaatgebieden:

    • a.

      Steunen van het sociaal en persoonlijk functioneren;

    • b.

      Herstel, vermindering, stabilisatie stoornis jeugdige;

    • c.

      Opvoeding, versterken mogelijkheden ouder(s).

  • 2. Het college zet de volgende ondersteuningselementen in wanneer deze aanvullend nodig zijn om de in het eerste lid genoemde resultaten te bereiken:

    • a.

      Vervangende opvoeding kind;

    • b.

      Dagbehandeling of dagbesteding;

    • c.

      Respijtzorg, al dan niet met verblijf.

  • 3. Het college kan daarnaast zorgdragen voor een individuele voorziening in de vorm van een vervoersvoorziening voor het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, indien deze voorziening noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid.

  • 4. Het college stelt de omvang van de onder lid 1 bedoelde voorziening vast, afhankelijk van de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

  • 5. Het college kan nadere voorwaarden en verplichtingen verbinden aan het gebruik van individuele voorzieningen. De voorwaarden en verplichten kunnen in ieder geval betrekking hebben op het naleven van leef- en gedragsregels bij het gebruik van een voorziening.

Artikel 6.2 Criteria individuele voorziening

  • 1. Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening na een aanvraag en voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag als het college van oordeel is dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen; en

    • b.

      de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend is, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat er sprake is van:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouder(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • c.

      gebruikmaking van een andere wettelijke voorliggende voorziening of algemene voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college passende hulpverlening.

  • 3. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt voorafgaand aan de aanvraag, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken vanaf de datum van de aanvraag indien:

    • i.

      Op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s) of adoptie gerelateerde problemen, waarvoor hulp is ingezet; en

    • ii.

      het college het volgende kan beoordelen:

      • of de jeugdhulpverlening noodzakelijk en passend is;

      • wat de gemaakte kosten zijn.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing als de ingezette individuele voorziening tot stand is gekomen door een verwijzing zoals bedoeld in hoofdstuk 3.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter uitwerking van dit artikel.

Artikel 6.3 Gebruikelijke hulp

  • 1. Het college kan beslissen geen voorziening te treffen als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet wanneer sprake is van gebruikelijke hulp.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot situaties waarin van de ouder(s) gebruikelijke hulp wordt verwacht.

Artikel 6.4 toegang dyslexiezorg

  • 1. Het college kan een individuele voorziening toekennen voor dyslexiezorg op grond van een controle van de checklist vergoede diagnostiek/behandeling ernstige enkelvoudige dyslexie en het leerling-dossier van de basisschool.

  • 2. Het college kan voor het uitoefenen van het eerste lid een poortwachter mandateren.

  • 3. Een jeugdige komt in aanmerking voor dyslexiezorg, indien:

    • a.

      De jeugdige zeven jaar of ouder is, maar de leeftijd van dertien jaar nog niet heeft bereikt en op het primair onderwijs (basisonderwijs) zit; en

    • b.

      De basisschool de stappen doorlopen heeft zoals beschreven in de landelijke protocollen leesproblemen en Dyslexie en daarbij is voldaan aan de landelijke criteria voor vergoede dyslexiezorg aan leerlingen met ernstige enkelvoudige dyslexie.

  • 4. De individuele voorziening wordt vastgelegd in een beschikking.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de werkwijze van de poortwachter dyslexiezorg en de eisen waaraan het leerling-dossier dient te voldoen.

Artikel 6.5 Vervoersvoorziening

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van het vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.

  • 3.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden. De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:

    • a.

      sprake is van een vervoersprobleem; en

    • b.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van de ouder(s) of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden; en

    • c.

      geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 4.

    Daarnaast dient er sprake te zijn van een situatie waarin:

    • a.

      sprake is van een medische noodzaak, omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of indien er sprake is van desoriëntatie; of

    • b.

      sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

      • i.

        de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat de ouder(s) of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding; of

      • ii.

        sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; of

      • iii.

        andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken.

  • 5.

    De vaststelling van de noodzaak van een vervoersvoorziening, zoals gesteld in artikel 3 en 4 van dit artikel, wordt uitgevoerd door het college of de Gecertificeerde Instelling in het kader van reclassering of een kinderbeschermingsmaatregel.

  • 6.

    Bij de toepassing van lid 3 en lid 4 wint het college advies in bij een deskundige.

  • 7.

    De adressen en tijden, die door de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden aangegeven tijdens het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4.4 van de verordening ten behoeve van het vervoer worden gebruikt voor de planning van het vervoer. Incidentele wijzigingen van deze adressen en tijden zijn in principe niet mogelijk, onder incidentele wijzigingen worden verstaan: eenmalig vervoer van of naar een andere locatie of eenmalig andere vervoerstijden; in deze gevallen zorgt de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf voor een andere oplossing.

  • 8.

    De duur van de vervoersvoorziening is gelijk aan de duur die in de beschikking is vermeld of korter indien de betreffende individuele voorziening eerder eindigt.

  • 9.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot dit artikel.

Hoofdstuk 7 persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 7.1 regels voor pgb

  • 1. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komen voor een individuele voorziening en zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieder niet passend achten, kunnen zij een pgb aanvragen.

  • 2. De jeugdige en/of zijn ouder(s) dienen hiertoe in aanvulling een zorg- en budgetplan op te stellen waarin in elk geval is opgenomen:

    • a.

      Waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      De voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      Op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      De kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal uur en bijbehorend tarief.

  • 3. Het pgb wordt uitsluitend aangewend voor kosten waarvoor de jeugdhulp is toegekend in de beschikking. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling;

    • b.

      Kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      Kosten voor feestdagenuitkering en/of een eindejaarsuitkering;

    • f.

      Kosten voor bijkomende zorg, waaronder cursuskosten en entreegeld van de zorgverlener;

    • g.

      Kosten voor overlijdensuitkering;

    • h.

      Kosten voor reizen.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp van een persoon die behoort tot de informele hulp betrekken onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Als vaststaat dat deze hulpverlener in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze;

    • b.

      Indien de ondersteuning aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet leidt tot overbelasting bij de persoon die deze jeugdhulp verleent;

    • c.

      Als er op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb is uitgeoefend bij diens besluitvorming;

    • d.

      Voor zover de geboden jeugdhulp niet leidt tot onveilige situaties;

    • e.

      Als het niet gaat om het door het college bij nadere regeling aan te wijzen specialistische begeleiding en/of specialistische behandeling.

  • 5. Het college verstrekt geen pgb als het gaat om spoedeisende- of crisishulp.

  • 6. Het pgb wordt besteed conform het onderzoeksrapport en de beschikking.

  • 7. Een pgb is niet mogelijk voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college en de bestemming noodzakelijk is om gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

  • 8. Van het bedrag per kalenderjaar van een pgb voor jeugdhulp is een bedrag van maximaal € 300,- verantwoordingsvrij. Bij een pgb afgegeven in de loop van een kalenderjaar wordt het verantwoordingsvrije bedrag naar rato omgerekend.

  • 9. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 7.2 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de soort hulp die benodigd is, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als het aantoonbaar is dat de jeugdige professionele jeugdhulp nodig heeft en deze hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een hulpverlenende instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren hulpverlenende taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het handelsregister (conform artikel 5 handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

    • c.

      Personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 4 van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-registratie) en/of SKJ-registratie als bedoeld in artikel 5.2.1 van het besluit jeugdwet, voor de uitoefening van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een andere persoon dan beschreven in het tweede lid onder a, b of c, is er sprake van informele hulp.

  • 4. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 5. Indien de hulp wordt verleend door iemand uit het sociale netwerk, niet zijnde een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is alleen sprake van formele hulp indien wordt voldaan aan de onder de in het tweede lid, onder c genoemde voorwaarden en deze hulp leidt tot de benodigde jeugdhulp welke effectief en doelmatig is.

  • 6. Elke formele en informele hulpverlener moet een verklaring omtrent gedrag (VOG) aan het college overleggen, behalve:

    • a.

      personen die SKJ of BIG geregistreerd zijn in het Kwaliteitsregister Jeugd (artikel 4.1.6 lid 5 Jeugdwet), waarvoor zij moeten beschikken over een VOG; en

    • b.

      personen die aangesloten zijn bij een overkoepelende branchevereniging en het afgeven van een VOG hiervoor een vereiste is.

Artikel 7.3 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb wordt berekend aan de hand van het onderscheid tussen formele en informele hulp, en het aantal uren, dagdelen of etmalen dat de individuele voorziening nodig is vermenigvuldigd met een vast tarief per zorgvorm. De tarieven op basis waarvan de hoogte van het pgb berekend wordt staan in een bij nadere regeling door het college vast te stellen tarievenlijst.

  • 2. De berekening is gebaseerd op regionaal gebruikelijk tarieven voor zorg in natura. Het formele tarief is 90% van het regionaal gebruikelijke tarief.

  • 3. Een pgb mag uitsluitend en alleen besteed worden voor die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en vervoer. Het pgb mag niet anders besteed worden.

  • 4. In afwijking van het door het college vast te stellen tarievenlijst kan een lager tarief worden toegekend indien op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouder(s) ingediende zorg- en budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 5. De omvang van het pgb bedraagt nooit meer dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening.

  • 6. De hoogte van het pgb voor het informele tarief is:

    • a.

      Voor een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van tweeëntwintig jaar of ouder met een zesendertigurige werkweek; en

    • b.

      Voor een formele hulpverlener zoals opgenomen in artikel 7.1 lid 2 sub a en b of een informele hulpverlener (niet zijnde een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder) het door het college vast te stellen tarievenlijst uitgaande van 70% van het regionaal gebruikelijk tarief.

  • 7. In afwijking van lid 6 kan de hoogte van het pgb voor informele hulp gelijk zijn aan:

    • a.

      Het college kan in voorkomende gevallen de tarieven voor informele jeugdhulp verhogen tot hetgeen in lid 5 is opgenomen; of

    • b.

      de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8a van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het zorg- en budgetplan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming; of

    • c.

      de tegemoetkoming per kalendermaand voor een schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de richtbedragen van het Nibud.

Hoofdstuk 8 Opschorten, herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 8.1 Opschorten betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste van dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4 eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid onder d van de Jeugdwet.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 8.2 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb;

    • e.

      de jeugdige langer dan 12 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet; of

    • f.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onderdeel a of f heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 8.3 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoording over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet dan wel deze verordening.

  • 3. De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van dossier.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast over de taken en bevoegdheden van de toezichthouder en kan kaders stellen voor zijn werkwijze.

  • 5. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Hoofdstuk 9 Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 9.1 Overgang naar volwassenheid

  • 1. Het college draagt zorg dat voor jeugdigen die de leeftijd van achttien jaar bereiken en ook na hun achttiende jaar een ondersteuningsvraag hebben tijdig afstemming plaatsvindt welke andere voorzieningen benodigd zijn.

  • 2. In geval er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt de afstemming ten behoeve van een andere voorziening tijdig plaats.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat jeugdige zoals bedoeld in lid 1 gewezen wordt op de consequenties dat deze zorg vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt, waarbij het college zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

Artikel 9.2 Afstemming gezondheidszorg

  • 1. Het college draagt zorg dat het besluit voldoet aan de eisen die gesteld worden door de zorgverzekeraars indien een besluit wordt genomen over de inzet van zorg die vanaf de achttiende verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de achttiende verjaardag van de jeugdige door zal lopen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gewezen wordt op de consequenties dat de zorg als bedoeld in lid 1 vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt, waarbij het college zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.

Artikel 9.3 Afstemming langdurige zorg

  • 1. Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteuning krijgt richting het Centraal Indicatieorgaan Zorg, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

  • 2. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit van het Centraal Indicatieorgaan Zorg, is het college niet gehouden een individuele voorziening toe te kennen op grond van deze verordening.

Artikel 9.4 Afstemming voorschoolse voorziening en onderwijs

  • 1. Het college maakt afspraken met het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen over de toegang tot jeugdhulp.

  • 2. Het college stemt de samenwerking van onderwijs en door gemeenten gefinancierde jeugdhulp af met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in wettelijke verplichte op overeenstemming gericht overleg (OOGO’s). De Jeugdwet en de Wet op passend onderwijs verplicht gemeentebestuurders binnen een regio minimaal eenmaal per vier jaar een OOGO te voeren. In het OOGO passend onderwijs bespreekt het samenwerkingsverband zijn ondersteuningsplan met de gemeente. In het OOGO jeugd bespreekt de gemeente haar jeugdplannen met de samenwerkingsverbanden. Deze overleggen kunnen ook worden gecombineerd.

Artikel 9.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college zorgt voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) op grond van de Wmo.

  • 2. Het college zorgt dat wanneer de begeleiding van een jeugdige na het achttiende jaar voorgezet moet worden onder de Wmo de contiuniteit gewaarborgd wordt.

Artikel 9.6 Afstemming werk en inkomen

  • 1. Het college draagt zorg dat het wijkteam, de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig de jeugdige en/of zijn ouder(s) helpen met de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, armoedevoorzieningen, en het kindpakket – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Hoofdstuk 10 Kwaliteit jeugdhulpaanbieders

Artikel 10.1 Kwaliteitseisen jeugdhulpaanbieders

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten met de jeugdhulpaanbieders.

  • 2. Als de jeugdhulpaanbieder gebruik maakt van een onderaannemer is de hoofdaannemer er verantwoordelijk voor dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 3. De jeugdhulpaanbieder draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde medewerkers en vrijwilligers voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen.

  • 4. Het college onderzoekt periodiek en steekproefsgewijs de kwaliteit van de door de aanbieder geboden ondersteuning.

Artikel 10.2 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functies;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen waaronder kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieder waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 2. Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van jeugdhulp korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldering en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10 van de Wet normering bezoldering topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Artikel 10.3 Incidenten, calamiteiten en geweld

  • 1. De jeugdhulpaanbieder dient te handelen conform de regels en afspraken die gelden voor:

    • a.

      De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp; en

    • b.

      Het samenwerkingsinstrument SISA, Verwijsindex risico’s jeugdigen Rotterdam-Rijnmond.

  • 2. Jeugdhulpaanbieders rapporteren periodiek incidenten volgens de afspraken in het Incidentenprotocol en het bepaalde in artikel 4.18 lid 2 van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 11 klachten, inspraak en medezeggenschap

Artikel 11.1 Klachtenregeling

  • 1. Het college behandelt klachten overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Awb.

  • 2. Het college ziet erop toe dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen een klachtenregeling hebben die voldoet aan de Jeugdwet.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid om op verzoek van de betrokkene in aanvulling op de klachtenregeling van de jeugdhulpaanbieder een klacht te behandelen.

Artikel 11.2 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt de jeugdige en/of zijn ouder(s), waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordening en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 11.3 Medezeggenschap

  • 1. Een jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 4.2.4 van de Jeugdwet is verplicht een regeling te treffen voor medezeggenschap conform paragraaf 4.2.b van de Jeugdwet.

  • 2. De aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap voldoende kenbaar is voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) en voor zijn organisatie.

Hoofdstuk 12 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 12.1 Indexering

  • 1. Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende nadere regels geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 12.2 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12.3 Overgangsbepaling

  • 1. Aanvragen voor ondersteuning die bij het college zijn ingediend en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 2. De rechten en verplichtingen die bij op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een individuele voorziening waarvoor reeds een besluit of verwijzing is afgegeven, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit dan wel tot het moment dat op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte een nieuw besluit wordt afgegeven.

Artikel 12.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022, onder gelijktijdige intrekking van de verordening jeugdhulp Ridderkerk 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: verordening jeugdhulp Ridderkerk 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Ridderkerk in de openbare vergadering van 16 december 2021.

De griffier,

mr. J.G. van Straalen

De voorzitter,

mw. A. Attema

Algemene toelichting

Verordening als verplichting op grond van de Jeugdwet

Op grond van de Jeugdwet is de gemeenteraad verplicht een verordening vast te stellen. De inhoud van de gemeentelijke verordening is vooral vastgelegd in artikel 2.9 van de Jeugdwet:

“De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:

  • a.

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • b.

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • c.

    de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld, en

  • d.

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.’’

Daarnaast is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen over de beleidsparticipatie (artikel 2.10 van de Jeugdwet) en over het waarborgen van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Verder kan de gemeenteraad bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk (artikel 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet).

Herziening verordening

De herziening van de verordening is ingegeven door de door de gemeenteraad vastgestelde nota ‘Integraal Beleid Sociaal Domein’, de herziende werkwijze van de wijkteams, de motie herindicatie en jurisprudentie.

Het Integraal Beleid Sociaal Domein vormt de basis voor de (outcome)sturing door gemeente en maatschappelijke partners op een vijftal maatschappelijke effecten die bijdragen aan de transformatie van de lokale samenleving. Deze vijf maatschappelijke effecten zijn:

  • 1.

    Alle inwoners ontwikkelen zich optimaal;

  • 2.

    Alle inwoners hebben gelijke kansen om mee te doen;

  • 3.

    Alle inwoners kunnen voor zichzelf zorgen en kijken naar elkaar om;

  • 4.

    Alle inwoners zijn (langer) vitaal, gelukkig en gezond;

  • 5.

    Alle inwoners zijn in staat om (langer) (veilig) thuis te (blijven) wonen.

Afbakening verordening

Deze gemeentelijke verordening gaat enkel over de algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Het jeugdbeschermings- en reclasseringsaanbod betreffen volgens de Jeugdwet geen jeugdhulpvoorzieningen en zijn daarom niet geregeld in deze verordening. Hetzelfde geldt voor de toegang door de gecertificeerde instellingen richting de specialistische jeugdhulp. Op grond van artikel 3.5 van de Jeugdwet hebben de gecertificeerde instellingen hierin een eigen bevoegdheid, hoewel zij wel verplicht zijn om hierover te overleggen met het college. In deze verordening zijn zaken die al in de Jeugdwet of andere landelijke regelgeving zijn geregeld niet opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

Lid 1 onderdeel a: algemene voorziening

De term ‘algemene voorziening’ komt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (wmo 2015). In de Jeugdwet wordt enkel in artikel 2.9 over ‘overige voorziening’ gesproken. Deze laatste term kan verwarrend zijn en doet geen recht aan de belangrijke positie van de vrij toegankelijke voorzieningen in het jeugdstelsel. Zij zijn geen restcategorie, waardoor in deze regeling de term uit de wmo 2015 wordt gebruikt. Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen of slechts een beperkte toegangsbeoordeling plaats. Dit houdt in dat geen (diepgaand) onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Lid 1 onderdeel b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar bijvoorbeeld op grond van de wmo 2015, de wet passend onderwijs, de participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

Lid 1 onderdeel d: budgethouder

De budgethouder is degene aan wie een persoonsgebonden budget (pgb) wordt toegekend op grond van de Jeugdwet om daarmee jeugdhulp te kunnen inkopen.

Lid 1 onderdeel f: jeugdige en/of zijn ouder(s)

Zowel jeugdigen als ouders kunnen jeugdhulp krijgen (artikel 1.1 Jeugdwet).

Lid 1 onderdeel g: college

Daar waar college in deze verordening staat vermeld kan ook worden bedoeld de persoon of organisatie die namens het college bepaalde taken uitoefent op grond van deze verordening.

Lid 1 onderdeel h: gebruikelijke hulp

Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (artikel 2.3 Jeugdwet). Dit wordt ook wel ‘eigen kracht’ genoemd. Ter invulling hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp (zie de bijlage bij de beleidsregels, uit: Beleidsregels indicatiestelling AWBZ, bijlage 3; Gebruikelijke zorg, 2014). Uit de jurisprudentie van de CRvB volgt dat ook bovengebruikelijke hulp onder ‘eigen kracht’ kan vallen en van ouders kan worden verlangd. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen.

Lid 1 onderdeel k: individuele voorziening

De term individuele voorziening wordt in de Jeugdwet niet gedefinieerd, vandaar dat in de verordening een begripsbepaling is toegevoegd. Bij een individuele voorziening gaat het niet enkel om individueel geboden hulp, maar ook om groepsaanbod.

Lid 1 onderdeel p: ouder

In de verordening wordt in de regel gesproken van ‘de jeugdige en/of zijn ouder(s)’. De hier opgenomen definitie is overgenomen uit de begripsbepaling van de Jeugdwet zelf, met dien verstande dat de inperking ‘niet zijnde pleegouder’ hier is weggelaten. Bij de definitie van ‘jeugdige’ wordt de Jeugdwet gevolgd (zie ook toelichting artikel 1.2).

Lid 1 onderdeel r: sociaal netwerk

Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging, school etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.

De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich melden met een hulpvraag. Het komt in dat verband ook aan de orde bij de vaststelling van ‘eigen kracht’. Daarnaast komt het begrip ook voor in de bepaling over het pgb (artikel 8.1.1 van de Jeugdwet).

Lid 1 onderdeel s: spoedeisende- en crisishulp

Hulp waarbij door een onverwachte en ingrijpende gebeurtenis onmiddellijk spoedeisende- en crisishulp geboden moet worden. In artikel 2.6 lid 1 sub b van Jeugdwet is opgenomen dat indien sprake is van een situatie waarin onmiddellijke uitvoering van taken geboden is, jeugdhulp te alle tijden bereikbaar en beschikbaar moet zijn.

Hoofdstuk 2 vormen van jeugdhulp

Algemene en individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst door het college beoordeeld moeten worden of de jeugdige en/of zijn ouder(s) deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.

Artikel 2.1 Algemene voorziening

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Artikel 2.2 Individuele voorziening

In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. Ter uitwerking van deze verplichting is een kader gegeven.

Artikel 2.3 Wijkteams

Het wijkteam bestaat uit gekwalificeerde professionals die opgenomen zijn in een beroepsregister (BIG-registratie, Kwaliteitsregister Jeugd of een vergelijkbaar beroepsregister). Er zijn enerzijds professionals in het kader van indicatiestellen die besluiten te nemen voor het toekennen of weigeren van individuele voorzieningen. Anderzijds zijn er professionals die in het kader van hulpverlenen de vraag verhelderen en/of hulp en ondersteuning aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) bieden die (tijdelijk) problemen ondervinden met opvoeden, opgroeien, hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 3 toeleiding naar jeugdhulp anders dan via de gemeente

De toeleiding naar jeugdhulp in het kader van een individuele voorziening kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:

  • Via de gemeente;

  • Na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • Via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI).

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) kan binnenkomen bij het wijkteam. Het wijkteam zal onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van jeugdhulp nodig is, maar enkel verwijzen naar één van de jeugd-hulpaanbieders waar de gemeente jeugdhulp heeft ingekocht. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts kiezen voor een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente geen contract- of subsidierelatie heeft (en de gemeente soortgelijke jeugdhulp wel kan laten leveren door een jeugdaanbieder waarmee zij wel een contract of subsidierelatie heeft), hoeft de gemeente deze hulp niet te vergoeden. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten de kosten van deze jeugdhulp dan zelf betalen (MvT bij art. 2.6 lid 1 aanhef en onder g). Als de door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwezen jeugdhulp noodzakelijk is en er geen alternatieve zorg in natura is, geeft de gemeente een PGB of een individueel maatcontract. Voordat een pgb wordt verstrekt, moeten de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb worden getoetst (zie hoofdstuk 7).

Na de verwijzing beoordeelt de jeugdhulpaanbieder welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang de hulp moet duren (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.

Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat en welke jeugdhulp nodig is (op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.

De gemeente is verantwoordelijk dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hiervoor geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening.

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medische specialist of jeugdarts

In artikel 2.6 lid 1 onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder.

In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die op basis van de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn. Hij baseert zijn oordeel mede op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

Hoofdstuk 4 toegang jeugdhulp via gemeente

De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen een melding doen bij het college, waarbij zij aangeven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp (artikel 4.1 lid 1 ). Naar aanleiding van deze melding geeft het college informatie en advies over de vormen van jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 2. Vervolgens verwijst het college naar ofwel het wijkteam voor verkennen of verhelderen van de hulpvraag (artikel 4.1 lid 2) ofwel een aanvraag jeugdhulpvoorziening (artikel 4.3 lid 1 en 2) ofwel een andere voorziening die buiten de Jeugdwet valt. Dit laat onverlet dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook zonder een melding te doen direct een aanvraag jeugdhulpverlening kunnen indienen. Hiervoor moeten de jeugdige en/of zijn ouder(s) in beginsel een aanvraagformulier invullen, welke door het college is vastgesteld (artikel 4.3 lid 2).

Artikel 4.1 Melding hulpvraag

Lid 1: De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen een melding bij het college doen, waarbij zij aangeven dat zij behoefte aan jeugdhulp hebben. Naar aanleiding van deze melding geeft het college informatie en advies over de vormen van jeugdhulp zoals bedoeld in hoofdstuk 2.

Lid 2: In het kader van hulpverlenen kan het wijkteam de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteunen bij het verkennen of verhelderen van de hulpvraag door een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s). De informatie die volgt uit deze gesprekken wordt opgenomen in het ondersteuningsplan zoals bedoeld in artikel 4.2.

Artikel 4.2 Ondersteuningsplan

Lid 2: Indien uit het ondersteuningsplan volgt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een algemene voorziening, wordt door het wijkteam deze laagdrempelige hulpverlening geboden. Een voorwaarde voordat de jeugdhulp kan worden geboden is dat de jeugdige en/of de ouder(s) het ondersteuningsplan dienen te bekrachtigen door het ondertekenen van het ondersteuningsplan.

Artikel 4.3 Aanvraag jeugdhulpvoorziening

Lid 1: Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. In titel 4.1 van de Awb zijn een aantal vormvoorschriften van de aanvraag opgenomen die ook van toepassing zijn op de Jeugdwet.

lid 4: Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 4 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.

lid 5: Deze bepaling regelt dat van een jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verwacht dat ze binnen 3 maanden hun indicatie ‘verzilveren’ door zich te melden bij de jeugdhulpaanbieder. Of, als het bijvoorbeeld gaat om hulp uit het sociale netwerk, het pgb binnen 3 maanden gaan inzetten voor de aangewezen jeugdhulp. De achterliggende gedachte hiervan is het voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig is gewijzigd dat een nieuwe indicatie nodig is. Wanneer de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet binnen drie maanden zich bij de jeugdhulpaanbieder melden of de aangewezen jeugdhulp inzetten kan indien er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de individuele voorziening de aanspraak op de jeugdhulpvoorziening mogelijk worden ingetrokken.

Artikel 4.4 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Lid 3: Voor het zorgvuldig nemen van een besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het belangrijk dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de situatie van de jeugdige en/of zijn ouder(s) te krijgen. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

Lid 5 sub b: Het college moet jeugdigen en/of ouder(s) informeren over de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Ouder(s)/gezinnen krijgen de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen samen met familie, vrienden en anderen uit de sociale omgeving van de jeugdige. In het familiegroepsplan dient opgenomen te worden welke problemen de jeugdige of het gezin heeft, welke hulp nodig is en wie die hulp geeft.

Artikel 4.5 Onderzoeksrapport

Lid 1: De uitkomst van het onderzoek na de aanvraag wordt vastgelegd in een onderzoeksrapport. Uit het rapport moet blijken welke doelen er zijn gesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht worden. Ook de onderzoeksvragen moeten terugkomen in het onderzoeksrapport.

Hoofdstuk 5 beschikking

Artikel 5.1 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag als bedoeld in artikel 4.3 bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk is.

Lid 4: De inhoud van het onderzoeksrapport dient als basis voor de beschikking. Dit houdt in dat een deel van de in dit artikel aangegeven inhoud van de beschikking (ook) kan zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.

Hoofdstuk 6 Individuele voorzieningen jeugdhulp

Artikel 6.1 Verlenen individuele voorzieningen

In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit hoofdstuk is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

Artikel 6.2 Criteria individuele voorziening

Lid 1: Bij het beoordelen van de problematiek van de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag (onderdeel b I). Voor zover gebruikelijk hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening ingezet te worden. Ter uitwerking van gebruikelijke hulp kan het college een objectief afwegingskader vaststellen om te beoordelen of, en zo ja in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp. Indien er richtlijnen in gemeentelijk beleid zijn opgenomen dan is toetsing aan die richtlijnen verplicht om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20-7-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4538).

Naast gebruikelijke hulp wordt ook een aanvullende verzekering gezien als onderdeel van het eigen probleemoplossend vermogen (onderdeel b II). Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige en/of zijn ouder(s) aanvullend verzekerd zijn, mag van hen verwacht worden dat zij die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college dit aanvullen op grond van de jeugdhulpplicht.

Het college hoeft evenmin een individuele voorziening te verstrekken als jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld wmo 2015 of Wlz). Het college hoeft ook geen individuele voorziening te verstrekken als een algemene voorziening beschikbaar is die volledig tegemoetkomt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of de ouder(s) (onderdeel c). Dit houdt in dat een algemene voorziening voorrang heeft boven een individuele voorziening.

Lid 3: In deze bepaling zijn regels opgenomen voor de situatie dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) reeds zelf jeugdhulp ingeschakeld hebben en daarna een aanvraag indienen bij het college voor de betreffende hulp. Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om tijdig een aanvraag in te dienen bij de gemeente. Onder omstandigheden kan het college indien jeugdhulp wordt geboden voor de aanvraag een voorziening verstrekken vanaf de datum van de aanvraag. Hiervoor dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) op het moment van de aanvraag nog steeds tot de doelgroep van de Jeugdwet behoren. Dit betekent dat ook nog steeds sprake zijn van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Indien dat niet het geval is, heeft het college geen jeugdhulpplicht.

Bovendien moet het college in staat zijn de noodzaak en het passend zijn van de ingeschakelde hulp te beoordelen. Indien niet aan deze toets wordt voldaan, hoeft het college geen voorziening te verstrekken. Dat houdt in dat indien het college na het onderzoek concludeert dat andere hulp meer op zijn plek was geweest, het college geen voorziening hoeft te verstrekken. Tenslotte dient het college te kunnen beoordelen wat de gemaakte kosten zijn.

Lid 4: In dit lid is een uitzondering opgenomen voor de situatie dat de ingezette ondersteuning tot stand is gekomen door een verwijzing zoals bedoeld in hoofdstuk 3. Als in dat geval er geen alternatieve zorg in natura is, geeft de gemeente een pgb of een individueel maatcontract. Indien het college een pgb verstrekt, dienen zij de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb te toetsen (zie hoofdstuk 7).

Artikel 6.3 Gebruikelijke hulp

Voor zover het gebruikelijk is dat ouders hun inwonende kinderen bepaalde zorg bieden, is de jeugdige in beginsel niet aangewezen op jeugdhulp. Uit de rechtspraak volgt dat ouders hun tot het gezin behorende minderjarige kinderen dienen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden. Dit geldt ook indien er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.

Artikel 6.4 Toegang dyslexiezorg

Lid 1: Voor het toekennen van dyslexiezorg kan het college een voorziening verlenen. Hierbij wordt gewerkt volgens de landelijke, professionele standaard voor dyslexiezorg.

Lid 2: Gelet op de specialistische aard van de toekenning, krijgt het college de bevoegdheid om de uitvoering van het onderzoek en de toekenning te mandateren aan een poortwachter die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college.

Artikel 6.5 Vervoersvoorziening

Het is mogelijk dat de gemeente op grond van de Jeugdwet vervoer moet inzetten voor een jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt gegeven (artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet). De vervoersvoorziening is niet bedoeld voor het vervoer van de ouder(s) van de jeugdige, en ook niet voor het vervoer van en naar voorschoolse voorzieningen, school en/of buitenschoolse opvang. Een vervoersvoorziening wordt alleen ingezet in combinatie met een andere individuele voorziening. De vervoersvoorziening is een individuele voorziening en dient dus altijd in een beschikking te worden vastgelegd.

Lid 1: Een voorziening voor vervoer is enkel mogelijk voor jeugdigen. Ouders kunnen niet in aanmerking komen voor vervoer op grond voor de Jeugdwet.

Lid 3: Het college moet in elke individuele situatie beoordelen of een jeugdige in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening. Hierbij onderzoekt het college de eigen kracht van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Lid 4: Het college kan een voorziening voor vervoer treffen als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen van en naar de jeugdhulplocatie, vanwege:

  • Een medische noodzaak; of

  • Zijn gebrek aan zelfredzaamheid.

Bij jeugdigen jonger dan 12 jaar wordt in het algemeen verondersteld dat zij niet over voldoende zelfredzaamheid beschikken om zelfstandig te reizen.

Lid 5: Het college kan beoordelen of een vervoersvoorziening noodzakelijk is voor een jeugdige. De gecertificeerde instelling is enkel bevoegd om de noodzaak van een vervoersvoorziening vast te stellen bij een jeugdhulpvoorziening in het kader van de jeugdreclassering of een jeugdbeschermingsmaatregel.

Lid 7: De looptijd van de vervoersvoorziening wordt gelijkgesteld aan de looptijd van de individuele voorziening waarop deze betrekking heeft.

Hoofdstuk 7 pgb

Artikel 7.1 Regels voor pgb

Lid 2: Bij de berekening van de tarieflijst is aansluiting gezocht op het regionaal gebruikelijke tarief.

Lid 3: Als een jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking willen komen voor een pgb, moet hij een zorg- en budgetplan opstellen. In lid 2 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in het zorg- en budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, waardoor het college kan toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Het zorg- en budgetplan vormt een aanvulling op het onderzoeksrapport, maar vervangt deze niet.

Lid 4: Het pgb is enkel bedoeld voor financiering van noodzakelijke jeugdhulp. In deze bepaling zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden.

Lid 5: Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 2). Eén van deze criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college gewaarborgd is.

In artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet heeft de wetgever de mogelijkheid opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de jeugdhulp van een persoon die behoort tot het sociale netwerk kan worden betrokken bij de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huishoudelijke kring en anderen personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging, school etc. Het college dient te beoordelen of de benodigde hulp door het sociale netwerk geboden kan worden. Hierbij is het belangrijk dat de veiligheid van de jeugdige altijd is gewaarborgd en dat de kwaliteit van goede kwaliteit is (sub a). Bij deze beoordeling dient een goede afweging te worden gemaakt of de inzet van het sociale netwerk voldoende is of dat daarnaast nog professionele externe begeleiding/behandeling nodig is. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociaal netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit is dan immers niet geborgd.

Een andere voorwaarde is dat voorkomen moet worden dat de jeugdhulp tot overbelasting leidt bij de persoon uit het sociaal netwerk die deze hulp verleent (sub b).

Het college kan specialistische begeleiding en/of specialistische behandeling uitsluiten dat door personen uit het sociale netwerk wordt geboden (sub e).

Lid 8: Voor een pgb geldt dat maximaal € 300,- van het zorgbudget verantwoordingsvrij is. Dit gaat om een bedrag per kalenderjaar. Voor een pgb dat in de loop van een kalenderjaar wordt afgegeven wordt het bedrag naar rato omgerekend. De pgb budgethouder kan het vrij besteedbare bedrag aanvragen bij de Sociale Verzekeringsbank, nadat van het pgb gebruik is gemaakt.

Lid 9: Het college dient vooraf expliciet toestemming te verlenen voor het bestendigen van een pgb in het buitenland. Daarnaast dient de bestemming noodzakelijk te zijn om gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

Artikel 7.2 Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Een voorwaarden voor toekennen van een pgb is dat de hulpverlening die ingekocht wordt van goede kwaliteit is. Hiervoor gelden de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Eén van deze eisen is de verplichte registratie (artikel 4.1.6 lid 5 Jeugdwet en paragraaf 5.1 Besluit Jeugdwet). Professionals die hulp verlenen (ook via een pgb) moeten in beginsel geregisterd zijn in het SKJ of BIG. De inspectie controleert de kwaliteit van de jeugdhulpverleners, ook als het gaat om hulpverleners die ingekocht worden met een pgb.

In bijzondere situaties kan de hulp verleend worden door anderen dan een geregisterde professional. De gemeente mag de hulp alleen door deze niet-geregistreerde professional laten uitvoeren indien aannemelijk gemaakt kan worden dat de kwaliteit van de uit te voeren daardoor niet nadelig wordt beïnvloed en het noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak (artikel 5.1.1 lid 2 Besluit Jeugdwet). Let op: het gaat hier om een uitzondering op de hoofdregel dat de professional geregistreerd moet zijn.

Lid 2: Van formele hulp is sprake indien de jeugdhulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep en volgens professionele standaarden. Dat houdt in dat de hulp wordt verleend door een hulpaanbieder of door een zelfstandige hulpverlener (ZZP-er) (sub a en b). Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG- of SKJ-registratie heeft (sub c).

Lid 4: Er is altijd sprake van informele jeugdhulp als de hulpverlener een bloed-of aanverwant is in de 1e of 2e graad van de budgethouder. Dit geldt eveneens indien het gaat om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling, ook dan is sprake van informele hulp. De reden hiervan is dat bloed-of aanverwanten in de 1e of 2e graad met de budgethouder met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder.

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

  • Geboorte;

  • Afstemming van dezelfde voorvader;

  • Erkenning;

  • Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

  • Adoptie.

Bloedverwanten zijn in de

Eerste graad:

  • (adoptie)ouders;

  • (adoptie)kinderen.

Tweede graad:

  • Grootouders;

  • Kleinkinderen;

  • Broers en zussen.

Lid 5: Bij een persoon uit het sociaal netwerk, niet zijnde een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad met de budgethouder is enkel sprake van formele hulp indien deze persoon SKJ of BIG geregistreerd is en de hulp leidt tot de benodigde jeugdhulp die effectief en doelmatig is.

Lid 6: Iedere professional moet een verklaring omtrent gedrag (VOG) hebben (artikel 4.1.6 Jeugdwet). Dat houdt in dat in beginsel elke formele en informele hulpverlener een VOG aan het college moet overleggen. Hierbij zijn twee uitzonderingen, te weten:

  • personen die SKJ of BIG geregistreerd zijn in het Kwaliteitsregister Jeugd (artikel 4.1.6 lid 5 Jeugdwet), waarvoor zij moeten beschikken over een VOG; en

  • personen die aangesloten zijn bij een overkoepelende branchevereniging en het afgeven van een VOG hiervoor een vereiste is.

Artikel 7.3 Hoogte pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Dit geldt eveneens indien de hulp wordt betrokken van het sociale netwerk.

De essentialia van het voorzieningenpakket moeten in de verordening worden vastgelegd. Dit volgt onder meer uit CRvB 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803). Deze uitspraak betrof weliswaar de wmo 2015, maar hetgeen in rechtsoverweging 4.5 is van gelijke toepassing op de Jeugdwet (zie ECLI:RBNNL:2018:1092).

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een formeel en informeel tarief. Daarbij is het van belang dat de persoon die een formele hulpverlener is op grond van artikel 7.2, niet in alle gevallen een formeel tarief krijgt. Dit is geregeld in het zesde lid. Andersom geldt ook dat de persoon die een informele hulpverlener is op grond van artikel 7.2, niet in alle gevallen een informeel tarief krijgt. Dit volgt uit artikel 7.2 lid 5.

De formele en informele tarieven zijn opgenomen in het door het college in de nadere regeling vast te stellen tarievenlijst. Deze tarievenlijst is gebaseerd op regionaal gebruikelijke tarieven voor zorg in natura.

Lid 1: De jeugdige en/of zijn ouder(s) worden gevraagd met het college een inschatting te maken van de benodigde inzet, uitgedrukt in aantal uren, dagdelen of etmalen (afhankelijk van de aard van de zorg). Het college maakt vervolgens een inschatting of het gevraagde aantal uren, dagdelen of etmalen en tarief reëel is en neemt hierover een besluit.

Lid 2: De tarieven zijn gebaseerd op 90% van de regionaal gebruikelijke tarieven voor zorg in natura. Uit de rechtspraak volgt dat het uurtarief voor een pgb voor professionele ondersteuning (formele zorgverlener) op een lager bedrag mag worden vastgesteld dan het tarief voor door de gemeente gecontracteerde zorg, mits het een toereikend tarief is voor de inkoop van professionele ondersteuning. Uit de rechtspraak volgt dat het hanteren van een pgb-tarief dat 10% lager ligt dan vergelijkbare zorg in natura, voor de inkoop van professionele ondersteuning in beginsel redelijk is.

Lid 4: Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Het college moet in ieder individueel geval toetsen of met het vastgesteld tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte voor het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één jeugdhulpaanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de Jeugdwet geldt (zie CRvB 19 september 2012, nr. 10/3482 Wmo en Rechtbank Overijssel 20 februari 2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).

Lid 6: De ondergrens voor het informele tarief is het minimum uurloon. Het tarief voor hulp geboden door een bloed-of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder is gebaseerd op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag (sub a). De grondslag hiervan is neergelegd in de Wet minimumloon.

Het tarief voor een formele hulpverlener zoals opgenomen in artikel 7.1 lid 2 sub a en b of een informele hulpverlener (niet zijnde een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder) is gebaseerd op het door het college vast te stellen tarievenlijst (sub b).

Lid 7: Per 1 mei 2019 heeft de wetgever op grond van artikel 8ab regeling Jeugdwet de mogelijkheid gecreëerd om met een verklaring, niet zijnde een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, een pgb te ontvangen. De budgethouder heeft de keuze tussen een pgb waarmee tenminste het wettelijk minimumloon dient te worden betaald aan een hulp uit een sociaal netwerk of een pgb waaruit een tegemoetkoming wordt betaald (als er geen sprake is van een dienstbetrekking).

Hoofdstuk 8 Opschorten, herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 8.1 Opschorten betaling uit pgb

Lid 1: In bepaalde situaties kan een betaling uit het pgb (tijdelijke) worden opgeschort. Het college kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken om over te gaan tot opschorting. Het college dient het verzoek te motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de Sociale verzekeringsbank van voldoende informatie te voorzien op grond waarvan de Sociale verzekeringsbank kan overgaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting van de betaling. Er kan voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.Met opschorting wordt ruimte geboden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.

Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • 2.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) niet voldoen aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden; of

  • 3.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) het pgb voor een ander doel gebruiken.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht dan wel met hulp uit het sociale netwerk de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de individuele voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingezet.

Lid 2: In het geval er sprake is van een (tijdelijke) opname in het kader van de Wet langdurige zorg kan het college de Sociale verzekeringsbank verzoeken om betalingen uit het pgb gedeeltelijk of geheel op te schorten.

Lid 3: De budgethouder wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van het verzoek om geheel of gedeeltelijk opschorting van betalingen uit het pgb op basis van lid 1 of lid 2.

Artikel 8.2 Nieuwe feiten en omstandigheden herziening, intrekking en terugvordering

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of pgb. De tekst van dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 8.1.2 t/m 8.1.4 van de Jeugdwet rondom bestrijding van misbruik in het kader van het verstrekken van pgb. Met toepassing van dit artikel in de verordening worden deze regels verbreed naar voorzieningen in natura.

Ten slotte, het intrekken of herzien van een besluit kan ook relevant zijn in gevallen waar geen sprake is van misbruik, maar van een gewijzigde (inschatting van de) situatie.

Lid 1: Van de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verlangd dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken aan het college, zodat zij in staat worden gesteld te beoordelen of terecht een beroep op de voorzieningen wordt of is gedaan. Indien sprake is van een gewijzigde (inschatting van de) situatie dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) hiervan melding te doen bij het college. Deze bepaling berust op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura.

Lid 2: De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Onder intrekken wordt verstaan het stoppen van een voorziening of een pgb met terugwerkende kracht en onder herzien wordt verstaan het veranderen van een voorziening of pgb met terugwerkende kracht.

Lid 2 sub e: Deze bepaling betreft een uitbreiding ten opzichte van artikel 8.1.4 eerste lid van de Jeugdwet, zowel wat betreft individuele voorzieningen (in natura) als pgb. Op grond hiervan kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan een 12 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wlz of de Zvw. Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken, als de verzekerde langer dan – in dat geval – twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zvw.

Lid 3: In artikel 8.1.4 lid 3 van de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als het pgb is herzien of is ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige en/of zijn ouder(s). Alvorens het college tot invordering kan overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet, waardoor deze grondslag opgenomen is in de verordening.Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Artikel 8.3 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

Lid 1: Het is van belang dat jeugdigen en/of zijn ouder(s) zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Het college moet de jeugdige en/of zijn ouder(s) hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

Lid 2 en 3: In deze bepalingen is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezighoudt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders.

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie hoofdstuk 9 van de Jeugdwet).

Lid 4: Het college kan nadere regels stellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder (zie ook artikel 5:14 Awb). De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

Lid 5: Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.

Hoofdstuk 9 Afstemming met andere voorzieningen

Op basis van artikel 2.9 van de Jeugdwet zijn gemeenten verplicht in hun verordening op te nemen hoe de afstemming met andere voorzieningen is geregeld.

Artikel 9.1 Overgang naar volwassenheid

Lid 3: Vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige zijn andere wettelijke kaders voorliggend ten opzichte van de verlengde Jeugdwet. Het college dient de jeugdige en/of zijn ouder(s) erop te wijzen dat er mogelijk een andere voorziening benodigd is vanaf het achttiende jaar. In deze bepaling is een inspanningsverplichting opgenomen voor de zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat het college niet beslist over de inzet van de andere voorziening.

Artikel 9.2 Afstemming gezondheidszorg

Lid 1: In dit lid wordt gedoeld op de specialistische jeugdhulp die voorheen viel onder de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Deze zorg valt vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars stellen aan zorgaanbieders eisen met betrekking tot de toegang. Zo moet er een rechtmatige verwijzer zijn in de vorm van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist.

Lid 2: Vanaf de achttiende zijn jeugdigen niet meer automatisch meeverzekerd met hun ouder(s). Zij dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten, waarbij ook vanaf die leeftijd een eigen risico geldt. Het wijkteam heeft een inspanningsplicht voor de zorgcontinuïteit.

Artikel 9.3 Afstemming langdurige zorg

Lid 1: Wanneer jeugdigen levenslang en levensbrede zorg nodig hebben vallen zij onder de Wet langdurige zorg. Bij kinderen is dit niet altijd makkelijk vast te stellen, omdat zij nog volop in ontwikkeling zijn. Het college ondersteunt de jeugdige en/of zijn ouder(s), zo nodig, bij de aanvraag bij het centraal indicatieorgaan zorg, die over de toegang tot de langdurige zorg gaat.

Lid 2: Dit lid is gebaseerd op artikel 1.2 lid 1 onderdeel c van de Jeugdwet. Hierbij zal altijd het belang van het kind voorop staan. De jeugdige mag geen slachtoffer worden van onwillige ouders.

Artikel 9.4 Afstemming voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

Lid 1: Dit lid is gebaseerd op artikel 2.7 van de Jeugdwet, waarin is opgenomen dat het college bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg gaat met het bevoegd gezag van een school waar de jeugdige schoolgaande is als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van der Wet educatie en beroepsonderwijs. Aan elke school is een schoolcontactpersoon vanuit het wijkteam verbonden, die deelneemt aan het schoolondersteuningsteam/ zorgadviesteam. In overleg met de jeugdige en/of de ouder(s) wordt gekeken welke ondersteuning nodig is, zowel binnen de school als in de thuis- en gezinssituatie. Het wijkteam besluit of en welke ondersteuning noodzakelijk is.

Lid 2: De gemeente en de samenwerkingsverbanden van het basisonderwijs en het voorgezet onderwijs hebben een overlegplicht op grond van artikel 2.2 lid 3 van de Jeugdwet, artikel 18a Wet op het premieronderwijs en artikel 17a Wet op het voorgezet onderwijs. Op grond van deze bepalingen moeten de samenwerkingsverbanden in een OOGO het ondersteuningsplan passend onderwijs bespreken met de gemeente. Het overleg gaat volgens een procedure die het college en de samenwerkingsverbanden samen vaststellen.

Artikel 9.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning

Bepaalde voorzieningen vallen na het achttiende jaar niet meer onder de Jeugdwet, maar de wmo 2015. De jeugdige wordt begeleid en voorbereid op de veranderingen na het achttiende jaar, met als beoogd resultaat continuïteit van de zorg.

Artikel 9.6 Afstemming werk en inkomen

Soms speelt in gezinnen die jeugdhulp nodig hebben ook armoede- en schuldenproblematiek. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Ook van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen wordt hierbij een actieve houding verwacht.

Hoofdstuk 10 Kwaliteit jeugdhulpaanbieders

Artikel 10.2 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Lid 1: Op grond van artikel 2.12 van de Jeugdwet dient de gemeente bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en die eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

In deze bepaling zijn een aantal andere aspecten opgenomen waarmee het college bij het vaststellen van tarieven naast de prijs rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.

Hoofdstuk 11 klachten, inspraak en medezeggenschap

Artikel 11.1 Klachtenregeling

Lid 1: De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld.

Lid 2: De gemeente moet erop toezien dat deze aanbieders van ondersteuning, die werken onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, een klachtenregeling hebben die voldoet aan de wettelijke eisen. De klachtmogelijkheid tegen aanbieders is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.

Lid 3: Als een klager niet tevreden is over de klachtbehandeling van een zorgaanbieder, kan deze klager bij de gemeente met zijn klacht terecht.

Artikel 11.2 Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en/of zijn ouder(s), worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

Lid 1: Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Hoofdstuk 12 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 12.1 Indexering

Deze bepaling maakt het voor het college mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op de verordening en de nadere regels te indexeren. Welke index daarvoor wordt gebruikt, kan per tarief en voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 12.2 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de Jeugdwet opgenomen bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige en/of zijn ouder(s).

Verder is met nadruk vermeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

De hardheidsclausule is van toepassing voor zowel de verordening als de nadere regels jeugdhulp.

Het opnemen van een hardheidsclausule in een regeling opent de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om, in gevallen waarin toepassing van de regeling - gegeven de doelstelling en de strekking van de regeling - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van de regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken (aanw. 5.25, aanwijzing voor de regelgeving).