Beleidsregel participatieverplichting initiatiefnemers Westland 2022

Geldend van 01-07-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel participatieverplichting initiatiefnemers Westland 2022

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders met nummer 21-0304593;

gehoord het advies van de commissie Ruimte van 23 november 2021 en gehoord de beraadslagingen van onderhavige vergadering;

gelet op artikel 16.55 lid 7 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 7.4 van de Omgevingsregeling;

gelet op artikelen 4:81, tweede lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

op grond van artikel 16.55 lid 7 van de Omgevingswet;

b e s l u i t

Beleidsregel participatieverplichting initiatiefnemers Westland 2022 vast te stellen.

Hoofdstuk 1: categorie ‘Algemene gevallen’

De algemene (gebiedsonafhankelijke) gevallen van hoofdstuk 1 zijn van toepassing behalve wanneer in de specifieke (gebiedsafhankelijke) gevallen, van hoofdstukken 2 tot en met 5, een specifieke regeling is opgenomen (in dat geval prevaleert de specifieke regeling boven de algemene regeling) of wanneer sprake is van een uitzondering van hoofdstuk 6.

Artikel 1. Woonzorggebouwen (maatschappelijke voorzieningen)

Het bouwen van nieuw op te richten woonzorggebouwen of het uitbreiden van bestaande woonzorggebouwen, waarbij het accent meer op het aspect ‘zorg’ ligt dan op het aspect ‘wonen’, voor zover sprake is van een functieverandering naar deze maatschappelijke woonzorgfunctie, indien het bruto vloeroppervlak van 2.000 m² wordt overschreden.

Artikel 2. Medische en sociaal-maatschappelijke voorzieningen (geen woonzorggebouwen)

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen ten behoeve van medische en/of sociaal-maatschappelijke voorzieningen, voor zover sprake is van een functieverandering naar deze medische en/of sociaal-maatschappelijke functie, indien het bruto vloeroppervlak van 1.500 m² wordt overschreden.

Artikel 3. Levensbeschouwelijke en educatieve voorzieningen

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen ten behoeve van levensbeschouwelijke of educatieve voorzieningen, voor zover sprake is van een functieverandering naar deze levensbeschouwelijke of educatieve functie, indien het bruto vloeroppervlak van 500 m² wordt overschreden.

Artikel 4. Horecavoorzieningen

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen, voor zover sprake is van een functieverandering naar deze horecafunctie, indien het bruto vloeroppervlak van 250 m² wordt overschreden.

Artikel 5. Huisvesting arbeidsmigranten

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden bestaande gebouwen ten behoeve van verblijfsplaatsen (bedden) voor de huisvesting van arbeidsmigranten, voor zover sprake is van een functieverandering naar deze functie.

Artikel 6. Huisvesting asielzoekers

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen ten behoeve van verblijfsplaatsen (bedden) specifiek voor de huisvesting van asielzoekers (vluchtelingen zonder verblijfsstatus) en/of statushouders, voor zover sprake is van een functieverandering naar deze functie.

Artikel 7. Zonneparken

Het bouwen van nieuw op te richten bouwwerken ten behoeve van zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking vanaf een oppervlak van 50 m² of vanaf een bouwhoogte hoger dan 10 meter, tenzij het om dubbel ruimtegebruik gaat.

Artikel 8. Activiteiten met mogelijk aanzienlijke milieueffecten

Het bouwen of aanleggen van (bouw)werken ter uitvoering van projecten van kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit (windturbineparken, infrastructurele projecten, stedelijk ontwikkelingsprojecten etc.). Er hoeft niet aan de drempelwaarden van de kolommen 2 of 3 te zijn voldaan.

Artikel 9. Infrastructurele of openbare voorzieningen

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen (nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, de waterhuishouding, telecommunicatieverkeer, weg-, spoorweg-, water-of luchtverkeer etc.), hoger dan 5 meter of met een vloeroppervlak van meer dan 50 m².

Artikel 10. Antenne-installaties

Het bouwen van antenne-installaties, hoger dan 40 meter.

Artikel 11. Het wijzigen van het gebruik van gronden

Het wijzigen van het gebruik van gronden met een oppervlak van meer dan 1.000 m².

Artikel 12. Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, hoger dan 10 meter of met een oppervlak van meer dan 50 m².

Artikel 13. Cumulatie

Indien sprake is van meer dan drie gevallen, genoemd in hoofdstukken 1 tot en met 5, waarbij onder de voorwaarden (‘drempels’) van de desbetreffende gevallen wordt gebleven, wordt het initiatief, in zijn geheel, aan de gemeenteraad voorgelegd.

Hoofdstuk 2: categorie ‘Gevallen in stedelijk gebied’

Artikel 14. Woongebouwen

Het bouwen van nieuw op te richten woongebouwen met meer dan 20 woningen of een bouwhoogte hoger dan 13 meter dan wel het uitbreiden van bestaande woongebouwen met meer dan 5 woningen of met een bouwhoogte hoger dan 5 meter, ten behoeve van een woonfunctie (woningen, woonwagens, appartementengebouwen etc.), voor zover sprake is van een functieverandering naar deze woonfunctie.

Artikel 15. Winkels, bedrijven en kantoren

Het bouwen van nieuw op te richten winkels, bedrijven of kantoren of het uitbreiden van bestaande winkels, bedrijven of kantoren, vanaf een bruto vloeroppervlak van 500 m², voor zover sprake is van een functieverandering naar deze functie.

Hoofdstuk 3: categorie ‘Gevallen op bedrijventerreinen’

Artikel 16. Bedrijven

Het bouwen van nieuw op te richten bedrijfs(verzamel)gebouwen of bedrijfskantoren (geen dienstwoningen) of het uitbreiden van bestaande bedrijfs(verzamel)gebouwen of bedrijfskantoren, ten behoeve van de bedrijfsuitoefening, indien het een verhoging van de in het omgevingsplan toegestane milieucategorie betreft.

Artikel 17. Andere functies dan bedrijven (functiemenging)

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen ten behoeve van andere functies (dan bedrijfsmatige functies), indien sprake is van een bedrijventerrein met milieucategorie 3 of hoger en voor zover sprake is van een functieverandering (van een bedrijfsmatige functie naar een andere functie).

Hoofdstuk 4: categorie ‘Gevallen in het glastuinbouwgebied’

Artikel 18. Glastuinbouwbedrijven

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen of het uitbreiden van bestaande gebouwen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf, vanaf een bouwhoogte hoger dan 20 meter.

Artikel 19. Andere functies dan glastuinbouwbedrijven

Het bouwen van nieuw op te richten bouwwerken, het uitbreiden van bestaande bouwwerken, het gebruiken van bouwwerken dan wel gronden, het aanleggen van werken of het verrichten van werkzaamheden, ten behoeve van andere functies dan glastuinbouw, vanaf een oppervlak van meer dan 250 m².

Bij het bouwen van woningen, vanaf een perceeloppervlak van meer dan 1.000 m².

De algemene (gebiedsonafhankelijke) gevallen van artikelen 1 tot en met 12 zijn niet van toepassing op dit geval van artikel 19.

Hoofdstuk 5: categorie ‘Gevallen in recreatie-, kust- en natuurgebieden’

Artikel 20. Strand en natuurgebieden

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen.

De algemene (gebiedsonafhankelijke) gevallen van artikelen 1 tot en met 7 en artikel 9 zijn niet van toepassing op dit geval van artikel 20.

Artikel 21. Dagrecreatie in recreatie- en kustgebieden (m.u.v. strand en natuurgebieden)

Het bouwen van nieuw op te richten gebouwen ten behoeve van dagrecreatie.

Artikel 22. Verblijfsrecreatie in recreatie- en kustgebieden (m.u.v. strand en natuurgebieden)

Het bouwen van meer dan 10 nieuw op te richten gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie (verblijfsunits als chalets, vakantiehuisjes, stacaravans etc.).

Hoofdstuk 6: categorie ‘Uitgezonderde gevallen’

Artikel 23.

Indien sprake is van (één van de) gevallen van de bovenstaande lijst, genoemd in de hoofdstukken 1 tot en met 5, is een verzwaard advies van de gemeenteraad niet vereist als het gaat om gevallen:

waarvoor in het tijdelijk deel van het omgevingsplan, een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht (als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening) is opgenomen;

waarvoor in het nieuwe deel van het omgevingsplan, een delegatiebevoegdheid (als bedoeld in artikel 2.8 van de Omgevingswet) is opgenomen; of

waarbij sprake is van het tijdelijk gebruiken van gronden of (bouw)werken voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 25. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel participatieverplichting initiatiefnemers Westland 2022.

Ondertekening

Aldus besloten door de gemeenteraad in zijn openbare vergadering van 7 december 2021,

de griffier

A.P.M.A.F. Bergmans

de voorzitter

B.R. Arends

Nota van toelichting

Het besluit over de participatieverplichting voor initiatiefnemers is het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Westland waarmee beleidsregels worden vastgesteld voor de uitvoering van de bevoegdheid tot het aanwijzen van gevallen waarin een initiatiefnemer verplicht is om participatiemogelijkheden te bieden aan de omgeving, bij een besluit over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, waarvoor het college van burgemeester en wethouders het bevoegde gezag is.

Met dit besluit kan de gemeenteraad gevallen aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen), in een vroegtijdig stadium, verplicht is voor de initiatiefnemer. Wat omgevingsvergunningen betreft, heeft participatie onder de Omgevingswet vorm gekregen als een indieningseis. Deze indieningseis is als een algemeen aanvraagvereiste voor alle omgevingsvergunningen opgenomen in artikel 7.4 van de Omgevingsregeling. Om vroegtijdige participatie te stimuleren is deze nieuwe indieningseis in het leven geroepen. Op deze manier worden initiatiefnemers gestimuleerd om, voorafgaand aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning, aan participatie te doen. Het vroegtijdig betrekken van de omgeving zorgt ervoor dat verschillende perspectieven, kennis en creativiteit snel op tafel komen. Zo kan het aanvraagvereiste participatie bijdragen aan meer draagvlak voor initiatieven en betere besluiten. Het is de bedoeling dat de initiatiefnemer (dit kan ook een bestuursorgaan zelf zijn) bij het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning gegevens indient over het doorlopen participatietraject. De initiatiefnemer moet in de aanvraag om een omgevingsvergunning aangeven of en, zo ja, hoe er overleg is geweest met de omgeving. Ook moet worden aangegeven wat er met het resultaat van de participatie is gedaan. Voor een initiatiefnemer is het echter niet verplicht om daadwerkelijk aan participatie te doen. Op het aanvraagformulier zou een aanvrager ook “nee” aan kunnen geven waarmee hij aan deze indieningseis voldoet. Hij heeft immers gegevens verstrekt over de (niet doorlopen) participatie. Hierop kan dan geen sanctie volgen.

Deze vrijblijvendheid werd met name bezwaarlijk geacht in de gevallen waarin wordt afgeweken van het omgevingsplan. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet is dan ook een amendement van het tweede kamerlid Van Eijs c.s. aangenomen (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 56). Hierdoor is een nieuw lid toegevoegd aan artikel 16.55 van de Omgevingswet, luidende: ‘7. De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend.’ In de toelichting bij het amendement is opgenomen dat op basis van dit artikel de gemeenteraad bepaalde buitenplanse omgevingsplanactiviteiten aan kan wijzen waarbij participatie verplicht is. Het gaat hierbij alleen om activiteiten waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Voor die gevallen waarin participatie verplicht is, moet de aanvrager aantonen dat hij aan participatie heeft gedaan. Doet hij dit niet, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Dit in tegenstelling tot de niet aangewezen buitenplanse omgevings-planactiviteiten waarvoor de reguliere aanvraageis van artikel 7.4 geldt. Aangegeven moet worden of derden bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken en, als dat het geval is, hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om een adequate vorm te kiezen waarin participatie bij de voorbereiding van een aanvraag plaatsvindt. Participatie is maatwerk. De locatie, de aard van het project en de omgeving zijn namelijk elke keer anders.

In de toelichting op de Omgevingsregeling (Staatscourant 2019 nr. 56288 22; november 2019) is opgenomen dat bij de keuze door gemeenten om bepaalde buitenplanse omgevingsplanactiviteiten wel of niet aan te wijzen als activiteiten waarbij participatie verplicht is, het beperken van regeldruk en het voorkomen van onwerkbare situaties, belangrijke aandachtspunten zijn.

De bovenstaande uitgangspunten en de verbeterdoelen van de Omgevingswet zijn betrokken bij de voorbereiding van de voorliggende regeling. Onderzocht is hoe tot een werkbare lijst kan worden gekomen van gevallen waarbij participatie alleen wordt afgedwongen als dat noodzakelijk is. Hierbij is aangesloten bij het onderzoek naar de gevallen waarin de gemeenteraad bij de besluitvorming over een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt betrokken omdat hier een soortgelijk uitgangspunt geldt. Niet alle gevallen kunnen langs de gemeenteraad, alleen de gevallen waarbij dat nodig is. De verplichting tot het bieden van participatiemogelijkheden aan de omgeving wordt alleen daar opgelegd waar participatie onmisbaar is.

Hierbij zijn de voor de gemeente Westland kenmerkende en belangrijke onderwerpen, die onder meer zijn neergelegd in de ‘Omgevingsvisie 2.0 Visie op Westland’, betrokken. Met het gedachtegoed van de Omgevingswet in het achterhoofd is getracht een goede balans te vinden tussen enerzijds het bieden van ruimte zodat initiatieven sneller kunnen worden gerealiseerd en anderzijds het beschermen van de omgeving door het opleggen van een participatieplicht. Ook zijn de reeds bestaande participatievormen nader bekeken. Uit dit onderzoek is het voorstel naar voren gekomen om de grote(re) gevallen met een mogelijk aanzienlijke impact op de omgeving, aan te wijzen als gevallen waarvoor de participatieverplichting geldt voor initiatiefnemers. Vanwege de impact op de omgeving hebben deze initiatieven vaak de aandacht van belangenverenigingen en inwoners van de gemeente Westland. Gelet op de (soms vele) belangen die kunnen worden geraakt en de complexiteit die vaak met deze grote(re) gevallen gepaard gaat, is het wenselijk om de mening van de omgeving in een vroegtijdig stadium in beeld te hebben. Vandaar dat voor deze grote(re) gevallen wordt voorgesteld om het overleggen van participatiegegevens als verplichte indieningseis vast te stellen. Voldoet de aanvrager hier niet aan, dan kan zijn aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Voor andere, minder zware, gevallen geldt deze verplichting niet. Uiteraard geldt dan nog wel de reguliere indieningseis maar hieraan zijn geen consequenties verbonden als de aanvraag hier niet (volledig) aan voldoet. Met de keuze voor de grote(re) gevallen, wordt getracht de regeldruk voor initiatiefnemers te beperken en onwerkbare situaties te voorkomen. Participatie is alleen daar verplicht gesteld waar het nodig is.

In het participatiebeleid (raadsbesluit 21-0256407 van 7 december 2021) is aan de hand van voorbeelden nader uitgewerkt hoe een initiatiefnemer een participatietraject kan inrichten. In alle gevallen geldt dat aan de participatie geen eisen worden gesteld, het is vormvrij.

Omdat de aanvraagvereisten over participatie uitputtend geregeld zijn, mogen voor deze door de gemeenteraad aan te wijzen gevallen ook geen aanvullende aanvraagvereisten worden gesteld.

In het participatiebeleid staan wel beoordelingscriteria die het college van burgemeester en wethouders, als bevoegd gezag dat de aanvraaggegevens beoordeelt, zal gebruiken om te bepalen of de overgelegde participatiegegevens voldoende zijn en of de initiatiefnemer, in het geval participatie verplicht is, hiermee aan zijn verplichting tot het indienen van participatiegegevens heeft voldaan.