Verordening commissie omgevingskwaliteit Westland 2022

Geldend van 01-07-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening commissie omgevingskwaliteit Westland 2022

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 november 2021;

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet in samenhang met afdeling 17.2 en artikel 16.15a, eerste lid, onder c, van de Omgevingswet;

gehoord de beraadslagingen van de Commissie Ruimte;

b e s l u i t

Verordening commissie omgevingskwaliteit Westland 2022 vast te stellen.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd ‘Commissie omgevingskwaliteit van de gemeente Westland’ (commissie omgevingskwaliteit);

  • -

    subcommissie: de subcommissie als bedoeld in artikel 4 van de Verordening commissie omgevingskwaliteit 2022 die adviseert over een aanvraag om een omgevingsvergunning dan wel over de voorbereiding van een ander besluit of andere activiteit onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 9 van de Verordening commissie omgevingskwaliteit 2022;

  • -

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • -

    wet: de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1. De commissie heeft als taak de gemeenteraad en burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Daaronder wordt in elk geval begrepen het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.

  • 2. Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

      • 1°.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de wet (artikel 16.15a onder c onder 1 in samenhang met artikel 16.15, eerste lid, van de wet en artikel 4.22, eerste lid, onder a, van het Omgevingsbesluit);

      • 2°.

        een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (voorbeschermd) gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de wet (artikel 16.15a, onder c, onder 2, van de wet in samenhang met artikel 16.15, eerste lid, van de wet en artikel 4.22, eerste lid, onder b, van het Omgevingsbesluit);

      • 3°.

        een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders daartoe aanleiding zien (artikel 16.15a, onder c, onder 2, van de wet in samenhang met artikel 16.15, eerste lid, van de wet en artikel 4.22, eerste lid, onder b, van het Omgevingsbesluit), waaronder in elk geval een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de wet;

      • 4°.

        een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders of uit eigen beweging over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit (artikel 17.9, tweede lid, van de wet);

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • e.

      informeert en begeleidt de commissie, op verzoek van burgemeester en wethouders, planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie, op verzoek van burgemeester en wethouders, vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 3. Verplichte advisering

Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ tot en met 3 ̊, en onder b.

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting

Artikel 4. Samenstelling en advisering

  • 1. De commissie bestaat uit hooguit negen leden, de voorzitter(s) en de niet-ambtelijke secretaris daaronder begrepen.

  • 2. De leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering en op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3. De leden zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

  • 4. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor een doelmatige ondersteuning van de commissie.

  • Onder doelmatige ondersteuning als bedoeld in dit lid wordt ten minste verstaan: een coördinerende, toelichtende en rapporterende taak; de uitnodiging voor de vergaderingen; en de bekendmaking van het advies van de commissie.

  • 5. De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet enkele leden deskundig op het gebied van de (rijks)monumentenzorg.

  • 6. De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn: architectuur, erfgoed, cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, lokale historie, restauratiearchitectuur en archeologie.

  • 7. De commissie bestaat uit twee subcommissies: een subcommissie welstand en een subcommissie monumenten.

  • 8. De werkwijze en inrichting van de (sub)commissie(s) is geregeld in deze verordening.

  • 9. De voorzitters zijn primair verantwoordelijk voor het functioneren van de subcommissies.

  • 10. De voorzitters leiden de vergadering van de subcommissies, dragen zorg voor een gestructureerd verloop van de vergadering, zijn belast met de handhaving van de orde en bewaken de voortgang van de agenda.

  • 11. De voorzitters bewaken de inhoudelijke kwaliteit van de advisering en dragen zorg voor een deugdelijk, goed beargumenteerd en in rechte houdbaar advies; de inhoud van het advies moet ook voor niet-deskundigen duidelijk en begrijpelijk zijn.

  • 12. Het advies van de (sub)commissie wordt door de secretaris op schrift gesteld en (mede) ondertekend.

  • 13. Het advies van de (sub)commissie kan de volgende uitkomsten hebben.

    • a.

      "Niet strijdig met redelijke eisen van welstand en/of het belang van de monumentenzorg".

    • b.

      "Strijdig met redelijke eisen van welstand en/of het belang van de monumentenzorg tenzij …."

      Het initiatief voldoet niet aan regels over het uiterlijk van bouwwerken (welstand) en/of regels omtrent monumenten, tenzij het op ondergeschikte punten wordt aangepast. Deze punten worden ondubbelzinnig genotuleerd of op de tekening aangegeven. Door of namens burgemeester en wethouders wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om binnen de wettelijke afhandelingstermijn het initiatief aan te passen aan deze punten om vervolgens door de commissie of door een namens haar gemandateerd lid te worden beoordeeld.

    • c.

      "Strijdig met redelijke eisen van welstand en/of het belang van de monumentenzorg".

  • S ubcommissie welstand

  • 14. De subcommissie welstand bestaat uit drie leden die deskundig zijn op het gebied van architectuur, de voorzitter en de niet-ambtelijke secretaris daaronder begrepen.

  • 15. In afwijking van het tweede lid kan één burgerlid worden benoemd. Dit burgerlid is in dat geval het vierde lid van de subcommissie welstand. Het burgerlid wordt benoemd op persoonlijke titel en op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Ook wordt van het burgerlid geëist dat deze persoon een inwoner is van de gemeente Westland.

  • 16. De advisering over het uiterlijk van bouwwerken (welstand) is opgedragen aan een externe deskundige die uit haar midden personen voordraagt als lid van de subcommissie welstand. De leden kunnen bij incidentele afwezigheid worden vervangen door een gekwalificeerde vervanger van een externe deskundige.

  • 17. De subcommissie welstand kiest uit haar midden een voorzitter en een niet-ambtelijke secretaris.

  • 18. De subcommissie welstand adviseert over het uiterlijk van bouwwerken (architectonische en welstandsaspecten).

  • Subcommissie monumenten

  • 19. De subcommissie monumenten bestaat uit vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen, waarvan er in elk geval twee leden kundig zijn op het terrein van de (rijks)monumentenzorg.

  • 20. De subcommissie monumenten kiest uit haar midden een voorzitter.

  • 21. De subcommissie monumenten wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris.

  • 22. De subcommissie monumenten adviseert over monumenten (erfgoedaspecten).

Artikel 5. Benoemingstermijnen

  • 1. De leden worden voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

  • 2. Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 3. Afgetreden leden zijn vier jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4. De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 6. Ambtelijke ondersteuning van de commissie

  • 1. De (sub)commissie kan worden ondersteund door ambtelijke medewerkers.

  • 2. De ambtelijk secretaris ten behoeve van de (sub)commissie noch de andere ambtelijk medewerkers zijn lid van de commissie.

  • 3. De ambtelijk secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de (sub)commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de (sub)commissie.

  • 4. Het advies van de (sub)commissie wordt door de ambtelijk secretaris op schrift gesteld en (mede) ondertekend.

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

Artikel 7. Adviestermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2. In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van vier weken.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1. De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de (sub)commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de (sub)commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Indien burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de aanvrager, een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. Belanghebbenden (waaronder in elk geval de aanvrager of zijn gemachtigde) hebben in toelichtende zin spreekrecht in door de commissie gehouden openbare vergaderingen. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3. Over de uit te brengen adviezen van de (sub)commissie(s) wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden. De commissie of subcommissie adviseert bij meerderheid van stemmen. Ieder aanwezig lid heeft het recht om bij het advies van de (sub)commissie een gemotiveerd minderheidsstandpunt te voegen. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een (gebouwd of aangelegd) monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de (rijks)monumentenzorg.

  • 4. Commissieleden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5. De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

  • 1. De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden.

  • 2. De door de commissie af te geven volmacht kan worden beperkt tot plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis. De gemandateerde(n) kan/kunnen adviseren wanneer hij/zij ervan overtuigd is/zijn dat hij/zij de gemiddelde mening van de (sub)commissie representeert/representeren. In geval van twijfel wordt het initiatief aan de (sub)commissie voorgelegd. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de (rijks)monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

Artikel 10. Adviseurs

  • 1. De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 2. De commissie kan zich doen bijstaan door burgemeester en wethouders aangewezen andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 11. Verwerking van het advies

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmaal per activiteit een second opinion inwinnen bij een ander, op het gebied van erfgoed en/of welstand, deskundig te achten persoon of instantie. Zij stellen de commissie van het voornemen tot het plaatsen van die opdracht op de hoogte.

  • 2. In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

Paragraaf 6. Werkwijze

Artikel 12. Vergaderingen en vooroverleg

  • 1. De (sub)commissie vergadert in principe volgens een van tevoren vastgesteld rooster. Datum, tijd, plaats en agenda van iedere vergadering worden tijdig bekendgemaakt via de gemeentelijke website.

  • 2. De mogelijkheid wordt geboden dat, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning, door middel van een verzoek hiertoe, vooroverleg kan plaatsvinden met de (sub)commissie dan wel met een namens haar gemandateerd lid over het initiatief.

  • 3. Een vooroverlegplan wordt afzonderlijk geagendeerd en behandeld.

  • 4. Het vooroverleg wordt in beginsel gehouden nadat duidelijkheid bestaat over de planologisch aanvaardbaarheid van het bouwplan waarop het initiatief betrekking heeft.

  • 5. De uitkomst van het vooroverleg wordt vastgelegd en medegedeeld door de secretaris.

  • 6. Het vooroverleg wordt niet in het openbaar gehouden.

  • 7. In het geval een formele aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, die identiek is aan het initiatief dat als vooroverlegplan is beoordeeld, dan wordt deze aanvraag beschouwd als zogenaamd "hamerstuk" en uit een oogpunt van openbaarheid en formele advisering geagendeerd voor de vergadering van de commissie en van een advies voorzien.

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie, dragen burgemeester en wethouders zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.

Artikel 14. Vergoeding

  • 1. De leden van de subcommissie welstand (met uitzondering van het burgerlid) ontvangen een vergoeding op grond van de overeenkomst met de externe deskundige.

  • 2. De leden van de subcommissie monumenten, het burgerlid (als bedoeld in artikel 4, elfde lid, van deze verordening) en de adviseurs (als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van deze verordening) ontvangen een vergoeding op grond van de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent raads- en commissieleden (Verordening rechtspositie raads- en commissieleden van de gemeente Westland 2020)’ in samenhang met het ‘Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers’.

Paragraaf 7. Jaarverslag

Artikel 15. Jaarverslag

  • 1. De commissie brengt jaarlijks verslag uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet.

  • 2. In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • c.

      de hoeveelheid adviezen en hoe vaak is daarvan afgeweken;

    • d.

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • e.

      de bijzondere projecten.

  • 3. De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk omgevingskwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van toetsingskaders (als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet) in het bijzonder.

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16. Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening Westland 2005’ en de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening Westland 2017’ benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit besluit. De termijn van ten hoogste drie jaar als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van deze verordening loopt vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de commissie omgevingskwaliteit wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 17. Vervallen en intrekking oude regelingen

De regels met betrekking tot de welstandscommissie in hoofdstuk 9 en bijlage 9 van de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening Westland 2005’ en de regels met betrekking tot de monumentencommissie in artikel 8 van de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening Westland 2017’ worden ingetrokken.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), in werking.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening commissie omgevingskwaliteit Westland 2022’.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 7 december 2021.

de griffier

de voorzitter

A.P.M.A.F. Bergmans

B.R. Arends

Toelichting

Algemeen

De voorliggende conceptverordening is gebaseerd op de modelverordening van de VNG. Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels. Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

In de afgelopen decennia is het besef gegroeid dat een geïsoleerde aanpak van advisering onvoldoende recht doet aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Monumenten dienen bijvoorbeeld veel meer in verband te worden gebracht met nieuwe architectuur, landschap, stedenbouw, ruimtelijke ordening, archeologie en openbare ruimte. Afstemming tussen deze aspecten, oftewel integrale advisering, is in het licht van de Omgevingswet gewenst. Hier ligt een kans om de huidige welstands- en monumentenadvisering opnieuw in te richten naar de geest van de Omgevingswet.

In dit kader is onderzocht welke adviestaken de gemeente Westland bij de nieuwe commissie wil onderbrengen en wat een eventuele samenstelling zou kunnen zijn. Wat de adviestaken betreft, wordt naast de (wettelijk verplichte) advisering over Rijksmonumenten ook de advisering over gemeentelijke monumenten en welstand geborgd. Ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen er omgevingsvergunningen worden aangevraagd voor bouwwerken en gemeentelijke monumenten. Advisering hierover is dan ook nodig om deze aanvragen adequaat en zorgvuldig te kunnen behandelen en het huidige dienstverleningsniveau te kunnen voortzetten. Het enkel instellen van een commissie voor Rijksmonumenten, het wettelijk minimum, komt niet overeen met de geldende kaders (als de welstandsnota en de erfgoedverordening) en dit is ook niet passend bij de ruimtelijke uitstraling die de gemeente Westland nastreeft.

Uit een verkenning is naar voren gekomen dat het wijzigen van de huidige structuur op dit moment een brug te ver is. Voor beide commissies is dit nieuw. Op voorhand valt niet goed te zeggen wat een optimale werkbare vorm kan zijn. Er zullen eerst ervaringen moeten worden opgedaan voordat een definitief adviesstelsel kan worden vastgesteld. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de vertaling van de werkprocessen onder de Omgevingswet naar de praktijk maar ook aan het opdoen van ervaring in integrale advisering in gevallen waarbij zowel welstands- als monumentenaspecten een rol spelen. Ervaring met integrale advisering onder de Omgevingswet kan tot inzichten leiden die van invloed zijn op het definitief te vormen adviesstelsel. Een goede evaluatie in combinatie met de eerste ervaringen onder de Omgevingswet is nodig voor een goed beeld van het definitief te vormen adviesstelsel. Voorgesteld wordt om onder de Omgevingswet de huidige situatie voor een periode van maximaal drie jaar te bestendigen waarbij de mogelijkheid wordt geboden om tot een meer integrale advisering te komen. Aanvankelijk zullen de huidige structuur en samenstelling worden gehandhaafd middels twee subcommissies. Dit krijgt de vorm van een commissie omgevingskwaliteit die bestaat uit een subcommissie welstand en een subcommissie monumenten. Het is de bedoeling dat deze subcommissies, in lijn met de Omgevingswet, alvast vanuit een meer integrale benadering gaan adviseren. De gemeente denkt mee over de vraag hoe dit in de praktijk vorm kan hebben. Hierbij kan worden gedacht aan het opstellen van een rooster waarbij bepaalde bouwwerken door leden van beide subcommissies worden beoordeeld. Op deze manier wordt aan de subcommissies voldoende ruimte geboden om te onderzoeken en te ervaren hoe de commissie omgevingskwaliteit bij de gemeente Westland vorm kan krijgen. Na twee jaar zal de nieuwe werkwijze worden geëvalueerd waarna, binnen een termijn van twee of hooguit drie jaar, een definitieve integrale commissie omgevingskwaliteit kan worden gevormd.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.

Goede omgevingskwaliteit

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3). De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).

Tweede lid

Onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een

ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”. De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed.

Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • -

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelings-regels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat. Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties (bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde) of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

Wat gebouwde en aangelegde rijksmonumenten betreft, bepaalt artikel 16.15, eerste lid, van de wet in samenhang met artikel 4.32, eerste lid, van het Omgevingsbesluit dat Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap adviseur is en instemmingsbevoegdheid heeft, voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

  • a.

    een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument; of

  • b.

    een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument, in de volgende gevallen:

    • 1°.

      het slopen van het monument, als het gaat om het geheel afbreken van het monument of het gedeeltelijk afbreken daarvan als die gedeeltelijke afbraak van ingrijpende aard is voor de monumentale waarden van het monument;

    • 2°.

      het ingrijpend wijzigen van het monument of een belangrijk deel daarvan, als de gevolgen voor de monumentale waarden van het monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het slopen van het monument, bedoeld onder 1°;

    • 3°.

      het reconstrueren van het monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van het monument;

    • 4°.

      het wijzigen van het monument of een belangrijk deel daarvan voor een gebruiksverandering van het monument, als dat ingrijpende gevolgen heeft voor de monumentale waarden; of

    • 5°.

      het verplaatsen van het monument of een belangrijk deel daarvan.

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening Westland 2017’ zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent erfgoed Erf-goedverordening Westland 2017’ opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

3 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit, waaronder een bouwactiviteit.

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kanbepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan - voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld - op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.

De beoordeling van een bouwactiviteit door de commissie

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situe-ring op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota. De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

4 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bestuursorganen of andere instanties (als de commissie) aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit de brengen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zolang nog geen bestuursorganen of andere instanties (als de commissie) zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort. Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur van het college en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22, tweede lid, van het Omgevingsbesluit).

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het bevoegd gezag het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).

Onderdeel c

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

Onderdeel d

Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave. In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • -

    de aard van de opgave,

  • -

    de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en

  • -

    de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning. Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave. De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

Onderdeel f

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

Onderdeel g

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerk-voorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen. De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan). De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

Artikel 3. Verplichte adviezen

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening Westland 2017’ verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.

Artikel 4. Samenstelling

Het eerste lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt.

Het tweede lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

Het derde lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.

Het vijfde en zesde lid zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat zij in elk geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken. Het is de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur om ervoor te zorgen dat deskundigheid in de commissie voorhanden is (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). Dit al dan niet door middel van een toelichting van een ambtelijke adviseur. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

In het zevende lid is geregeld dat de commissie uit twee subcommissies bestaat. Hiermee wordt de inrichting en samenstelling van de huidige welstandscommissie en monumentencommissie bestendigd. Daarnaast is integrale advisering, in het licht van de Omgevingswet, gewenst. Hierin ligt een kans om de huidige welstands- en monumentenadvisering opnieuw in te richten naar de geest van de Omgevingswet. Dit kan bijvoorbeeld door het vormen een integrale commissie waarin verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd zodat tot een integrale benadering en een integrale advisering kan worden gekomen. Het vormen van een dergelijke commissie heeft tijd nodig. Deze tijd wordt de subcommissies gegund. Het is de bedoeling dat na ommekomst van twee jaar (uiterlijk drie jaar), na bekendmaking van de voorliggende verordening, de commissie een werkbare vorm heeft gevonden om, zonder subcommissies, haar adviestaken te volbrengen. Na het verstrijken van hooguit drie jaar zal de voorliggende verordening moeten worden gewijzigd in lijn met de nieuwe vorm.

Het achtste lid regelt dat de werkwijze en inrichting van de (sub)commissie(s) is geregeld in de Verordening commissie omgevingskwaliteit Westland 2022.

In het negende tot en met het tweeëntwintigste lid zijn voor het merendeel regels opgenomen die thans in de huidige bouwverordening en de huidige erfgoedverordening staan.

Het vijftiende lid voorziet in de mogelijkheid om een burgerlid te benoemen. Voor dit lid geldt onder meer de eis van inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

Artikel 5. Benoemingstermijnen

Eerste tot en met derde lid

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het is de bedoeling dat na ommekomst van twee jaar (uiterlijk drie jaar), na bekendmaking van de voorliggende Verordening commissie omgevingskwaliteit Westland 2022, de commissie een werkbare vorm heeft gevonden om, zonder subcommissies, haar adviestaken te volbrengen. Na het verstrijken van hooguit drie jaar zal de verordening moeten worden aangepast in lijn met de nieuwe vorm.

Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. Hierbij is aangesloten bij de termijn van vier jaar van de VNG modelverordening. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs van toepassing op de leden. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden vier jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

Artikel 6. Ambtelijke ondersteuning van de commissie

De subcommissie monumenten wordt (op grond van het twintigste lid van artikel 4 van deze verordening) in elk geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris. Een ambtelijk secretaris is voor de uitoefening van zijn ondersteunende taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Datzelfde geldt voor ambtelijk medewerkers die eventueel aan de secretaris worden toegevoegd en die door de secretaris worden aangestuurd.

Artikel 7. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waarbinnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van vier weken. Die termijn is gelijk aan de termijn die in de in de ‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening Westland 2005’ was opgenomen. Op grond van het eerste lid kan voor een andere, redelijke, termijn worden gekozen. Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

Tweede lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn. Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de (rijks)monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

Vierde lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, bijvoorbeeld een gemandateerd lid dat kennis heeft van zowel welstand als monumenten. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet). De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis of plannen waar, gelet op meer dan één vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de (rijks)monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

Artikel 10. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk waarbij de commissies, afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

Artikel 11. Verwerking van het advies

Eerste lid

Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een ander, op het gebied van erfgoed en/of welstand, deskundig te achten persoon of instantie in geval het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer per activiteit toegestaan. Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).]

Tweede lid

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

Artikel 12. Vergaderingen en vooroverleg

Dit artikel regelt de procedure van de vergaderingen en het vooroverleg.

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

Artikel 14. Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Dit kan op basis van een gemeentelijke vergoedingsregeling zijn of van een overeenkomst met een adviesorganisatie.

Artikel 15. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn.

Artikel 16. Overgangsrecht

Eerste lid

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de welstands- en monumentencommissie over naar de commissie.

Tweede lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

Artikel 17. Vervallen [en intrekking] oude regelingen

Eerste lid

Alleen de regels met betrekking tot de commissies in de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening Westland 2005’ en de

‘Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Westland houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening Westland 2017’ vervallen op grond van dit lid.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.