Verordening sociaal domein gemeente Altena 2022

Geldend van 05-01-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening sociaal domein gemeente Altena 2022

De raad van de gemeente Altena,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders,

gelet op

  • -

    de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • -

    de artikelen 6, tweede lid, 8, 8a, 8b, 10b, vijfde lid, 41, derde lid, en 47 van de Participatiewet;

  • -

    artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • -

    artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • -

    en de artikelen 121, 122, 147 en 150 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de brede adviesraad sociaal domein van 19 oktober 2021;

besluit:

vast te stellen de Verordening sociaal domein gemeente Altena 2022

1 Inleiding

Deze verordening geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • Werken en participeren

  • Gezond en veilig opgroeien,

  • Wonen in een veilige en gezonde omgeving

  • Vervoer, en

  • Uitkeringen en Schuldhulpverlening

De gemeenteraad heeft hier op 16 maart 2021 uitgangspunten voor vastgesteld. De verordening is binnen dat kader opgesteld.

1.1 Waarom deze regels?

In Nederland vinden we het belangrijk dat:

  • mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven of aan het werk kunnen gaan;

  • kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien en veilig naar de school kunnen gaan die bij hen past.

  • mensen een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

  • mensen een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zelfstandig en veilig kunnen wonen; en

  • mensen een inkomen hebben waarmee ze rond kunnen komen;

  • mensen hun financiën op orde hebben;

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken.

Het gaat om de:

  • Participatiewet (PW), de IOAW, de IOAZ;

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • Wet inburgering 2021 (Wi)

  • Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

  • Jeugdwet;

  • Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs; en

  • Gemeentewet.

De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld. De Brede adviesraad sociaal domein heeft over deze regels op 19 oktober 2021 een advies gegeven. Dit advies is als bijlage bij het raadsvoorstel om deze verordening vast te stellen aan de gemeenteraad meegestuurd.

1.2 Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:

  • 1.

    zijn bedoeld om de bovengenoemde doelen te realiseren en knelpunten van inwoners op te lossen;

  • 2.

    zijn goed leesbaar;

  • 3.

    regelen niet meer dan nodig is;

  • 4.

    houden de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

  • 5.

    kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

  • 6.

    zijn onderling afgestemd op elkaar;

  • 7.

    respecteren de wetten, maar wijken daar soms vanaf als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen.

1.3 Kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de genoemde doelen.

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken en maken gebruik van mogelijkheden die vrij beschikbaar zijn. .

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociaal netwerk).

  • 4.

    De gemeente bekijkt eerst of een andere voorziening beschikbaar is, waarmee de hulpvraag van de inwoner wordt opgelost. Pas als deze niet beschikbaar is, of onvoldoende de hulpvraag oplost, wordt hulp-op-maat gegeven.

Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.

1.4 Artikel en wet

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 en 147 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn.

2 De hulpvraag

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat deze hulpvragen zo efficiënt mogelijk worden behandeld. Daarom zijn twee procedures na de melding:

  • -

    de hulpvraagprocedure (paragraaf 2.4) en

  • -

    de aanvraagprocedure (paragraaf 2.5).

Voor het afhandelen van hulpvragen is nader onderzoek nodig. In de aanvraagprocedure vindt in hoofdzaak alleen een beperkte beoordeling plaats.

Soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route buiten de gemeente om. Die wordt aan het einde van dit hoofdstuk (paragraaf 2.6) genoemd.

Signalen en hulpvragen van andere personen over inwoners die hulp nodig hebben, kunnen bij de gemeente gemeld worden. Indien het signaal afkomstig is van een dichtbij staand familielid of een professional, wordt de procedure van de hulpvraag gevolgd. Indien het signaal van een andere betrokken persoon komt, wordt door de gemeente aan de hand van de omstandigheden gehandeld.

2.2 Kernwaarden:

  • De hulpvraag van de inwoner staat centraal. Voor de inrichting van het sociaal domein wordt er gekeken van buiten naar binnen.

  • De toegang is integraal (Wmo, Jeugd en Participatiewet) met voldoende specialisme per expertisegebied: één gezin, één plan, één regisseur).

  • We beperken regels en gevenruimte aan professionals (verantwoordelijkheden laag): we zijn een wendbare organisatie.

  • Eigen kracht van de inwoner staat voorop.

2.3 Melding bij de gemeente

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |LLV | WI

Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:

  • schriftelijk, door een brief te sturen aan de gemeente, Postbus 5, 4286 ZG in Almkerk

  • mondeling, bij de balie van het gemeentehuis, Sportlaan 170, 4286 ET in Almkerk of een van de wijklocaties.

  • telefonisch, via 0183-516060

  • digitaal, via www.gemeentealtena.nl, of via ons@gemeentealtena.nl

In sommige gevallen kan de melding in het eerste contact worden afgedaan als de hulpvraag daarmee opgelost is . Als dat niet het geval is, wordt aan de hand van de melding beoordeeld of hetzij de hulpvraagprocedure, hetzij de aanvraagprocedure wordt gevolgd. De eerste geldt voor hulpvragen van inwoners die nog niet eerder een hulpvraag in het kader van deze verordening hebben gesteld en waarvoor nader onderzoek nodig is. Voor inwoners die al eerder een hulpvraag hebben gesteld, en waarbij de nieuwe hulpvraag aansluit bij de eerdere hulpvraag, kan ook de aanvraagprocedure worden gevolgd.

De gemeente bepaalt in nadere regels voor welke voorzieningen de aanvraagprocedure dan wel de hulpvraagprocedure gevolgd wordt. Bij aanvragen voor levensonderhoud vindt wel nader onderzoek plaats. De aanvraagprocedure is in ieder geval van toepassing als het gaat om een uitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder of om het vervoer van kinderen naar school. Voor een persoonsgebonden budget wordt altijd de hulpvraagprocedure gevolgd.

2.4 De hulpvraagprocedure

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB |WI

2.4.1Procedure triage

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI

Na de melding neemt de gemeente de hulpvraag van de inwoner in behandeling. De gemeente bevestigt de melding binnen 3 dagen per brief of e-mail aan de inwoner. Ook geeft de gemeente informatie over de mogelijkheid om gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner) en de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan).

2.4.2Stap 1: gegevensverzameling en het gesprek na de melding

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI

2.4.2.1gegevens

De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen 2 weken te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn en welke termijn er geldt.

2.4.2.2uitnodiging voor gesprek

Een inwoner die zich heeft gemeld bij de gemeente, en waarbij de hulpvraag niet direct is opgelost in het eerste contact, krijgt een uitnodiging voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. In die uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is.

2.4.2.3doel en procedure gesprek

Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, het effect dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Het gesprek vindt plaats binnen twee weken dagen na de melding. Indien deze termijn niet haalbaar blijkt, informeert de gemeente de inwoner hierover. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner. Bij een fysiek gesprek gebeurt dit met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, vindt de gemeente het gewenst als hij iemand (bijvoorbeeld een familielid) vraagt om bij het gesprek aanwezig te zijn.

In sommige situaties zijn meerdere gesprekken nodig om het doel te bereiken.

2.4.2.4inhoud gesprek

  • 1.

    De medewerker bespreekt met de inwoner de hulpvraag en welk effect hij wil bereiken. In het gesprek onderzoekt de medewerker:

    • a.

      de behoefte van de inwoner: wat is er nodig?

    • b.

      de persoonlijke situatie van de inwoner: hoe ziet die eruit en wat betekent dit voor het gewenste effect? Voor huishoudelijke ondersteuning wordt ook gevraagd of een inwoner financieel in staat is om zelf de hulpvraag op te lossen.

    • c.

      de (on)mogelijkheden van de inwoner: (hoe) kan de inwoner zelf bijdragen aan de oplossing van het probleem?

    • d.

      de omgeving van de inwoner: welke hulp kan het sociaal netwerk of kunnen organisaties bieden?

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner

    • f.

      indien relevant hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner en zijn gezin.

  • 2.

    De medewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden van de gemeente om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. Ook informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheden die er zijn om in bepaalde gevallen te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). De medewerker betrekt deze zaken bij het onderzoek naar de hulpvraag. De medewerker informeert de inwoner ook over de eventuele bijdrage in de kosten die de inwoner moet betalen.

2.4.3Stap 2: het onderzoek

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI

  • 1.

    Bij het uitvoeren van het onderzoek betrekt de gemeente, naast het gesprek, alle gegevens die van belang zijn. Het gaat onder meer om gegevens over:

    • a.

      de behoeften van de inwoner;

    • b.

      de (on)mogelijkheden van de inwoner;

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • d.

      de mogelijkheden van het sociaal netwerk, andere organisaties en de gemeente.

  • 2.

    Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente in principe de volgende stappen:

    Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.

    Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen, beperkingen en stoornissen er precies zijn.

    Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.

    Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, met hulp van anderen uit het sociaal netwerk of van andere organisaties, of met andere voorzieningen.

    Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

2.4.4Stap 3: het verslag

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS |WI

  • 1.

    Binnen 5 werkdagen na het laatste gesprek stuurt de medewerker de inwoner een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, inclusief het gesprek/de gesprekken, naar de hulpvraag en naar de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2.

    Als de medewerker meer informatie nodig heeft voor het verslag, waardoor het verslag niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan worden toegestuurd, dan wordt de inwoner hierover schriftelijk, of per e-mail geïnformeerd.

  • 3.

    Uit het verslag blijkt welk effect de inwoner wil bereiken en hoe dat kan worden gerealiseerd (het ondersteuningsplan). Daarbij wordt gekeken naar de korte en naar de lange termijn.

  • 4.

    De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit binnen 5 werkdagen naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen.

  • 5.

    Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag, met uitzondering voor aanvragen voor hulp op grond van PW, IOAW en IOAZ.

2.4.5Stap 4: de aanvraag

JEUGDWET | WMO | PW | IOAW | IOAZ | WGS | WKO | AWB |WI

2.4.5.1aanvraag

Na de melding en het gesprek met een medewerker van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen volgens de regels die daarvoor gelden. Het door de inwoner ondertekende verslag uit stap 2 dient als aanvraag, met uitzondering van aanvragen voor hulp op grond van PW, IOAW en IOAZ . Deze aanvraag wordt schriftelijk ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en welke vorm die hulp dan heeft. Dit oordeel wordt gebaseerd op de uitkomsten uit het onderzoek in stap 3.

2.4.5.2aanvraag voor hulp-op-maat

  • 1.

    Vraagt de inwoner hulp-op-maat, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hulp is noodzakelijk om (één van) de doelen van de in 1.1 genoemde wetten te bereiken;

    • b.

      De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp, met hulp vanuit het sociaal netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en

    • c.

      De hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2.

    Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld.

  • 3.

    De hulp-op-maat is niet duurder dan nodig en duurt niet langer dan nodig. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen.

  • 4.

    De gemeente kan hulp-op-maat weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien. De gemeente kan hulp-op-maat ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven. Als die weigering betekent dat de inwoner grote problemen zal krijgen (onevenredig nadeel ervaart), dan kan de gemeente de hulp-op-maat wel toekennen.

2.4.5.3advisering

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die hiervoor nodig is. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.

  • 2.

    Voor iedere stap geldt, dat de gemeente de deskundigheid inzet die nodig is om die stap goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig, dan zet de gemeente die in. De gemeente stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

2.4.5.4beslistermijn

  • 1.

    De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 2 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschoven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt.

  • 3.

    Als de gemeente een besluit niet binnen de vastgestelde termijn kan nemen, dan noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen en geeft de reden van het uitstel aan.

2.4.6Stap 5: de beslissing

JEUGDWET | WMO | PW | IOAW | IOAZ | WGS | WKO | AWB |WI

  • 1.

    De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het besluit kan ook opgenomen worden in het verslag uit stap 3. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Ook wordt vastgesteld wanneer de hulp ingaat. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven.

  • 2.

    Geeft de gemeente de hulp in natura, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt, en;

    • c.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

  • 3.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      waarvoor het pgb bedoeld is;

    • b.

      hoe hoog het pgb is;

    • c.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • d.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

    • e.

      welke voorwaarden, kwaliteitseisen en verplichtingen er voor het pgb gelden.

  • 4.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • b.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak het geld wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

  • 5.

    De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten. Dit is de eigen bijdrage.

2.5 De aanvraagprocedure

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV

2.5.1Stap 1: de aanvraag

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV

  • 1.

    Na de melding neemt de gemeente de aanvraag van de inwoner in behandeling.

  • 2.

    Melding en aanvraag worden op hetzelfde moment gedaan als het gaat om een uitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder of om het vervoer van kinderen naar school. Het gesprek met een medewerker vindt dan plaats nadat de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment worden gedaan en de aanvraagprocedure van toepassing is. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen. De inwoner dient een aanvraag in met een aanvraagformulier van de gemeente. De gemeente stelt hiervoor nadere regels op.

  • 4.

    Vraagt de inwoner hulp-op-maat, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hulp is noodzakelijk om (één van) de doelen van de in 1.1 genoemde wetten te bereiken;

    • b.

      De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp, met hulp vanuit het sociaal netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en

    • c.

      De hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 5.

    Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld.

  • 6.

    De hulp-op-maat is niet duurder dan nodig en duurt niet langer dan nodig. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen.

  • 7.

    De gemeente kan hulp-op-maat weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien. De gemeente kan hulp-op-maat ook weigeren, als een inwoner de gevraagde hulp zelf heeft ingeroepen of aangeschaft, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven. Als die weigering betekent dat de inwoner grote problemen zal krijgen (onevenredig nadeel ervaart), dan kan de gemeente de hulp-op-maat wel toekennen.

  • 8.

    De medewerker informeert de inwoner via het aanvraagformulier over de bijdrage in de kosten die de inwoner moet betalen.

  • 9.

    Een aanvraag wordt ingediend bij de gemeente, behalve als het om een aanvraag voor een bijstandsuitkering gaat voor alle dagelijkse kosten (algemene bijstand voor levensonderhoud) en voor een IOAW-uitkering. Die aanvragen worden digitaal ingediend bij UWV (www.werk.nl).

2.5.2Stap 2: de beoordeling van de aanvraag

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV

  • 1.

    In deze stap beoordeelt de gemeente of de inwoner recht heeft op de voorziening op grond van onder meer de wet en de regels uit deze verordening. Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente alle gegevens die voor de beoordeling van belang zijn. Bij de aanvraag moet de inwoner alle gewenste bijlagen hiervoor aanleveren.

  • 2.

    De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 3.

    De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschoven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt.

  • 4.

    Als de gemeente een besluit niet binnen de vastgestelde termijn kan nemen, dan noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

2.5.3Stap 3: de beslissing

JEUGDWET |WMO |PW |IOAW |IOAZ |WGS | WKO | AWB | LLV

  • 1.

    De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in geld of op een andere manier wordt gegeven.

  • 2.

    Geeft de gemeente de hulp in natura, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt, en;

    • c.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

  • 3.

    Geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • b.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak het geld wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

  • 4.

    De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten. Dit is de eigen bijdrage.

2.6 Verval van recht

JEUGDWET | LLV | WMO

Het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen 6 maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij dit de inwoner niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in het besluit opgenomen.

2.7 Uitzonderingen

2.7.1Jeugdhulp via arts e.a.

JEUGDWET | AWB

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2.

    De gemeente maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over zulke doorverwijzingen. De gemeente stemt met de gecertificeerde instelling of jeugdreclassering vindt af.

2.7.2Spoedeisende gevallen

JEUGDWET | WMO | PW | LLV | WGS

In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner binnen 3 dagen de hulp krijgt die nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure, als dat nodig is. Het kan gaan om de volgende (tijdelijke) hulp in afwachting van een onderzoek van de gemeente:

  • a.

    het bieden van hulp en zorg aan ouders en hun kinderen;

  • b.

    het vragen van een machtiging aan de kinderrechter voor gesloten jeugdhulp;

  • c.

    het bieden van een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning;

  • d.

    schuldhulpverlening,

  • e.

    vervoer naar school, of

  • f.

    het verstrekken van een voorschot op een uitkering die nog niet is toegekend.

3 Werk en participatie

3.1 Inleiding

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners. Dit hoofdstuk gaat verder over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.

3.2 Kernwaarden

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. De inwoner kan hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van vrijwilligersondersteuning via de welzijnsorganisaties als vrij toegankelijke hulp. Via de bibliotheek wordt diensten ten behoeve van digitalisering en laaggeletterdheid aangeboden.

  • De eigen mogelijkheden en het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van de gemeente.

  • De gemeente helpt bij het oplossen van de hulpvraag van de inwoner. Iedereen doet mee aan de samenleving.

  • De gemeente maakt de aansluiting tussen uitkering en werk gemakkelijker.

3.3 Doelgroep

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente helpt de volgende inwoners op weg naar werk:

    • a.

      inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociaal netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden.

    • b.

      inwoners die geen hulp kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per geval beoordeelt de gemeente of er hulp wordt gegeven.

    • c.

      jongeren tot 27 jaar die geen werk en geen havo-of vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebben en geen recht hebben op bijstand. De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden, of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

    • d.

      Jongeren als bedoeld onder c. die wel bijstand krijgen komen wel in aanmerking voor hulp, zoals onder a. genoemd.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat er gelijke aandacht voor de doelgroepen is.

3.4 Samenwerking

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente werkt samen met UWV, regiogemeenten en andere organisaties om inwoners te helpen passend werk te vinden.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat werkgevers ondersteund worden als zij inwoners die onder de doelgroep van de gemeente vallen, werk willen aanbieden. Dit doet de gemeente binnen de bepalingen in dit hoofdstuk en de nadere regels.

3.5 Budget

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    De gemeente kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3.

    Als dit plafond bereikt is, verstrekt de gemeente in dat kalenderjaar geen voorziening meer waarvoor dit plafond geldt. Voor structurele loonkostensubsidie en beschut werk kan geen budgetplafond worden vastgesteld.

  • 4.

    Op subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt, zijn de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening gemeente Altena 2019 niet van toepassing.

3.6 Niet uitkeringsgerechtigden

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    Voor de re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen:

    • a.

      de inwoner moet ten minste twintig uur per week beschikbaar zijn voor algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      de gemeente vindt dat ondersteuning noodzakelijk is ;

    • c.

      de ondersteuning moet gericht te zijn op het verkrijgen van betaalde arbeid;

    • d.

      de inwoner moet verplicht ingeschreven staan als werkzoekende bij het UWV.

  • 2.

    De voorzieningen die genoemd worden in 3.7.1, 3.7.5 en 3.7.9, worden alleen ingezet voor uitkeringsgerechtigden.

  • 3.

    De gemeente kan wel besluiten een voorziening als genoemd in artikel 3.7.1 in te zetten voor de niet-uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar, afkomstig uit:

    • a.

      het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 1 0f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra; of

    • c.

      de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die niet in staat kan worden geacht tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.

3.7 Voorzieningen-werk

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van de inwoner. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van deze inwoner en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 2.

    De gemeente kan een re-integratievoorziening aanbieden die bestaat uit een combinatie van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen.

  • 3.

    De gemeente stelt nadere regels stellen voor de inzet van voorzieningen gericht op werk.

3.7.1Detacheringsbaan

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    Het gemeente kan aan de inwoner die behoort tot de doelgroep via een andere organisatie een dienstverband aanbieden in de vorm van een detacheringsbaan, waarbij betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden wordt geplaatst bij een derde. Die detachering wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever, de andere organisatie en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van een detacheringsbaan is dat de inwoner na afloop in dienst komt van de werkgever.

  • 3.

    Een voorwaarde is dat de detacheringsbaan niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

3.7.2Proefplaatsing

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan aan de personen behorend tot de doelgroep een proefplaatsing aanbieden indien de werkgever waar deze proefplaatsing wordt gerealiseerd aansluitend een dienstverband in het vooruitzicht stelt.

  • 2.

    De proefplaatsing is bedoeld om de werknemer de vaardigheden te leren die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de werkzaamheden in het aansluitende dienstverband.

3.7.3 Werkstage

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep, en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft .

  • 2.

    Het doel van een werkstage is om inwoners met behoud van uitkering op een werkplek werkervaring en werkritme, dan wel het werknemersvaardigheden, op te laten doen.

  • 3.

    De gemeente plaatst de inwoner uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

3.7.4Sociale activering

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering, onder andere in de vorm van een activeringsplaats, voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening of voor zover dit bijdraagt aan zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen.

  • 3.

    De gemeente stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van de inwoner.

3.7.5Participatieplaats

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan een inwoner van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Participatiewet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan maximaal 2 jaar met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en speciaal voor de inwoner zijn bedacht.

  • 3.

    De gemeente zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door de gemeente, de werkgever en de inwoner die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 4.

    De gemeente biedt de inwoner die minimaal zes maanden werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid verricht en geen startkwalificatie bezit een voorziening als bedoeld in artikel 10 van deze verordening aan, indien dit bijdraagt aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 5.

    De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Pw bedraagt € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6.

    Geen aanspraak op een premie als genoemd in het derde lid bestaat, indien de gemiddelde inzet gedurende de periode genoemd in het derde lid minder bedraagt dan 4 uren per week.

3.7.6Scholing

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan aan de inwoner die behoort tot de doelgroep scholing of opleiding aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet.

3.7.7Beschut werk

PW

  • 1.

    De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als deze door een beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze inwoner in dienst neemt. De inwoner behoort of tot de doelgroep, of ontvangt een uitkering van het UWV.

  • 2.

    De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

  • 3.

    Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

    De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in werktempo, arbeidsduur, of de wijze van werkbegeleiding.

  • 4.

    De gemeente biedt niet meer plaatsen beschut werk aan dan het aantal waarvoor de gemeente middelen ontvangt van het Rijk en zoals dit aantal wordt vastgesteld bij ministeriële regeling als genoemd in artikel 10b, lid 4, van de wet.

  • 5.

    De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat de gemeente het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken voor dat jaar al heeft bereikt, komt op een wachtlijst. De inwoner die het langst op de wachtlijst staat, komt als eerste in aanmerking voor een beschutte werkplek, als deze beschikbaar komt. Zolang er nog geen geschikte werkplek voor deze inwoner beschikbaar is, is het mogelijk dat een andere inwoner voorgaat.

3.7.8Hulp op de werkplek van een jobcoach

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    Aan een inwoner die behoort tot de doelgroep kan de gemeente persoonlijke ondersteuning in de vorm van jobcoaching aanbieden bij het verrichten van de aan die inwoner opgedragen taken in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem door de werkgever opgedragen taken te verrichten.

  • 2.

    Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen zijn werk goed te doen.

3.7.9 Incidentele loonkostensubsidie

PW | IOAW |IOAZ | AWB)

  • 1.

    De gemeente kan een incidentele loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers ten behoeve van specifieke doelgroepen:

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een kleine kans op werk in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

  • 3.

    De gemeente kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorziening bedoeld in het eerste lid Voor zover deze nadere regels worden opgesteld hebben deze in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de specifieke doelgroepen waarvoor incidentele loonkostensubsidie kan worden verleend;

    • b.

      de hoogte en duur van de incidentele loonkostensubsidie;

    • c.

      het recht op de incidentele loonkostensubsidie gerelateerd aan de omvang van de dienstbetrekking;

    • d.

      de wijze van betaalbaar stellen;

    • e.

      het maximaal aantal te verstrekken incidentele loonkostensubsidies per werkgever.

  • 4.

    De incidentele loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    De incidentele loonkostensubsidie wordt alleen dan verstrekt als er voor dezelfde werknemer geen structurele loonkostensubsidie wordt verstrekt.

  • 6.

    Een incidentele loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

3.7.10Structurele loonkostensubsidie

PW | IOAW |IOAZ | AWB

  • 1.

    De gemeente stelt vast of een inwoner behoort tot de doelgroep van de structurele loonkostensubsidie.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies. De structurele loonkostensubsidie wordt aan de werkgever verstrekt.

  • 3.

    Hierbij neemt de gemeente de volgende criteria in acht:

    • a.

      de inwoner moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of tot de doelgroep van de participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet;

    • b.

      de inwoner is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      de inwoner heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 4.

    Om de hoogte van de structurele loonkostensubsidie te bepalen, stelt de gemeente de loonwaarde van de inwoner vast.

  • 5.

    De vaststelling van de loonwaarde wordt gedaan conform het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021.

  • 6.

    De gemeente kan met de werkgever overeenkomen dat gedurende de eerste zes maanden van het dienstverband heeft vastgesteld dat de vaststelling van de loonwaarde van die inwoner achterwege kan blijven en de dienstbetrekking tot stand komt. Hierbij geldt wel artikel 10d, lid 5, van de Participatiewet.

3.7.11Werkplekaanpassing

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan een werkgever, die met een inwoner die behoort tot de doelgroep, een dienstbetrekking aangaat van ten minste zes maanden, een vergoeding verstrekken voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, waardoor de inwoner beter in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren;

  • 2.

    Deze vergoeding wordt niet verstrekt indien op grond van een andere regeling een vergoeding voor de kosten kan worden verstrekt.

3.7.12Overige vergoedingen

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan aan inwoners behorend tot de doelgroep zoals genoemd in 3.3.1 onder a, een vergoeding geven voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Dit betreft reiskosten en kosten voor kinderopvang en tussenschoolse opvang.

  • 2.

    De inwoner die kinderopvangtoeslag van de rijksoverheid ontvangt, kan voor de kosten van kinderopvang die voor zijn rekening blijven, van de gemeente een bijdrage krijgen, als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De inwoner heeft een gemeentelijke uitkering of een Anw-uitkering en de kinderopvang is nodig om mee te kunnen doen aan een activiteit van de gemeente die de inwoner dichter bij werk brengt (een voorziening), of

    • b.

      de inwoner volgt voltijds HBO- of universitair onderwijs, voortgezet onderwijs of vavo-onderwijs, en

    • c.

      de kinderopvang vindt plaats in een geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau.

3.8Staatsteun

  • 1.

    Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geschiedt de verstrekking op grond van:

    • a.

      hoofdstuk III, deel 6 van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; of

    • b.

      de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

  • 2.

    Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in lid 1 genoemde toegepaste verordeningen.

3.9 Tegenprestatie

3.9.1Doel van de tegenprestatie

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente legt een inwoner met een gemeentelijke uitkering een tegenprestatie op als de gemeente vindt dat de inwoner in staat is om iets terug te doen voor de samenleving.

  • 2.

    Het doel van de tegenprestatie is dat de inwoner zich inzet voor de samenleving als reactie op de inspanningen van de gemeente voor de inwoner.

3.9.2Duur en omvang tegenprestatie

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De tegenprestatie wordt opgelegd voor maximaal 16 uur per week en voor maximaal 6 maanden, waarbij bij het bepalen van het daadwerkelijk aantal uren rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de werkzoekende.

  • 2.

    Het college kan besluiten om na afloop van de tegenprestatie een nieuwe tegenprestatie op te leggen, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen tijdens de eerdere tegenprestatie.

  • 3.

    Na afloop van de tegenprestatie wordt aan de deelnemer een getuigschrift verstrekt.

3.9.3Voorwaarden tegenprestatie

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    Bij het opleggen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende omstandigheden:

    • a.

      de tegenprestatie mag het vinden van betaald werk niet in de weg zitten;

    • b.

      de tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing van werknemers en tot oneerlijke concurrentie;

    • c.

      het moet gaan om activiteiten die maatschappelijk nuttig zijn, maar waarvoor geen beloning kan worden gevraagd.

  • 2.

    Bij het opleggen van de tegenprestatie houdt de gemeente verder rekening met persoonlijke omstandigheden van de inwoner. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de navolgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht;

    • b.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • c.

      zorgtaken.

  • 3.

    De gemeente zet de tegenprestatie motiverend in, waarbij tegemoet wordt gekomen aan het individueel en collectief belang.

3.9.4Afzien van een tegenprestatie

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    In afwijking van artikel 3.9.3 van deze verordening legt de gemeente aan de uitkeringsgerechtigde geen tegenprestatie op bij:

    • a.

      het verrichten van mantelzorg, welke naar het oordeel van de gemeente naar omvang vergelijkbaar is met de duur van een tegenprestatie;

    • b.

      het verrichten van aantoonbaar vrijwilligerswerk, dat naar aard en omvang vergelijkbaar is met een tegenprestatie;

    • c.

      deelneming aan activiteiten in het kader van een re-integratietraject;

    • d.

      een parttime baan voor ten minste 16 uur per week;

    • e.

      een alleenstaande ouder die vrijstelling van de arbeidsplicht heeft vanwege de zorg voor (een) kind(eren) in de leeftijd tot 5 jaar;

    • f.

      duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid.

  • 2.

    De gemeente legt geen tegenprestatie op, indien geen werkzaamheden voorhanden zijn, die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

3.9.5Periodieke beoordeling

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    Als de gemeente geen tegenprestatie oplegt, wordt periodiek beoordeeld of deze op een later moment wel opgelegd kan worden.

3.9.6Overig

PW | IOAW |IOAZ

  • 1.

    De gemeente stelt beleidsregels vast voor de uitvoering van de tegenprestatie, , waarbij tevens uitvoering aan deze verordening wordt gegeven.

3.10 Meedoen in de samenleving

WMO

Inwoners die vanwege een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig hebben om mee te doen in de samenleving (participatie), kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen. Zij moeten wel aan de voorwaarden van artikel 2.4.5.2 respectievelijk 2.5.1. voldoen. Ook moet de hulp langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij in staat zijn om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. De gemeente kan in ieder geval hiervoor begeleiding aanbieden. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen collectieve begeleiding (dagbesteding) en individuele dagbesteding. De cliënt maakt samen met de zorgaanbieder een keuze voor (een combinatie van) de vorm.

De gemeente stelt nadere regels en vast voor hulp om mee te doen in de samenleving. Ook wordt in beleidsregels aangegeven hoe aan deze hulp invulling gegeven wordt.

3.10.1Dagbesteding

WMO

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de dag goed in te vullen hulp-op-maat kunnen krijgen (dagbesteding). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week. Indien nodig zorgt de gemeente ervoor dat dit inclusief vervoer van en naar de dagbesteding is.

3.10.2Individuele begeleiding

WMO

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. De hulp-op-maat houdt in dat inwoners begeleid worden bij deze activiteiten (individuele begeleiding). Het betekent, dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over.

3.10.3Contact met anderen

WMO

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking in hun mobiliteit onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen redelijke grenzen contact met anderen te hebben, hulp-op-maat kunnen krijgen. De hulp-op-maat houdt in dat inwoners geholpen worden bij het vervoer dicht bij huis. Zo kunnen zij meedoen met recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten en zelf de dagelijkse boodschappen doen, of naar een medische afspraak gaan. Die hulp kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer of het gebruikmaken van een vervoermiddel.

  • 2.

    De gemeente kan inwoners daarnaast een bijdrage in de kosten geven, voor het gebruik van een (rolstoel)taxi;

  • 3.

    De hulp is bedoeld voor:

    • a.

      Het zich verplaatsen rondom de woning;

    • b.

      Het zich verplaatsen over een langere afstand dicht bij huis; of

  • 4.

    Om collectief taxivervoer voor inwoners die dat nodig hebben beschikbaar en betaalbaar te houden, kijkt de gemeente eerst of een vervoersprobleem opgelost kan worden met collectief taxivervoer. Pas als dat niet passend is, kan een bijdrage in de kosten gegeven worden.

3.10.4Rolstoel

WMO

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, hulp-op-maat kunnen krijgen. De hulp-op-maat houdt in dat de inwoner een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik.

3.10.5Vervanging vervoermiddel en rolstoel

WMO

Als de inwoner hulp-op-maat wil en het gaat om vervanging van een eerder door de gemeente verstrekte rolstoel of vervoermiddel, dan doet de gemeente dit alleen, als het vervoermiddel of de rolstoel:

  • a.

    technisch is afgeschreven;

  • b.

    verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of

  • c.

    geen oplossing meer is voor de problemen die de inwoner ervaart bij het verplaatsen in en om de woning of het vervoer dicht bij huis.

3.10.6Sportvoorzieningen

WMO

  • 1.

    De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners kunnen sporten. Voor mensen met een beperking is er soms een voorziening nodig om te kunnen sporten.

  • 2.

    De inwoner kan een vergoeding krijgen voor aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening.

  • 3.

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

    • a.

      De inwoner kan aantonen dat de sport structureel wordt beoefend, bijvoorbeeld door middel van een bewijs van lidmaatschap van een sportvereniging

    • b.

      De aanschaf van de sportvoorziening leidt tot meerkosten t.o.v. de mensen zonder beperking die dezelfde sport uitoefenen

    • c.

      De vergoeding kan maximaal 1x per 3 jaar worden verstrekt.

4 Gezond en veilig opgroeien

4.1 Inleiding

Jongeren in Altena moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

4.2 Kernwaarden

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. Daar waar het kan zetten we in op eigen mogelijkheden van gezinnen met inzet van hun sociaal netwerken. In complexe casuïstiek nemen we de regie en bieden we tijdig passende ondersteuning.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner en zorgt voor goede aansluiting met andere hulp. Hierbij is het oplossen van de hulpvraag van de jongere en/of het gezin leidend.

  • De gemeente stuurt op een goede samenwerking met vindplaatsen (in het bijzonder school en kinderopvang) om vroeg en adequaat te signaleren en advies/inzet in te vliegen waar nodig.

  • De gemeente stuurt op tijdige, passende en effectieve jeugdhulp, zo veel mogelijk dicht bij de jongere en in zijn eigen sociale context. Zo is hulp makkelijker vindbaar en sluit het beter aan op de ondersteuningsbehoefte.

  • Vrij toegankelijke hulp gaat voor hulp-op-maat.

4.3 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

JEUGDWET

  • 1.

    Bij het bieden van hulp houden de gemeente en de jeugdhulpverlener rekening met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jongere en de ouders.

  • 2.

    Alle hulp is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jongere, zijn ouders en hun sociaal netwerk.

  • 3.

    De gemeente betrekt de wensen van de jongere en zijn ouders bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

  • 4.

    Pleegouders kunnen voor hulp in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is kan de pleegzorgorganisatie extra hulp vragen aan de gemeente.

  • 5.

    Als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociaal netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het casusregisseurs van de gemeente, jongerenwerkers, of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt hulp-op-maat ingezet.

  • 6.

    De gemeente stelt in nadere regels vast wat onder gebruikelijke hulp valt en wat van het sociaal netwerk verwacht mag worden.

4.4 Preventieve maatregelen

JEUGDWET

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken helpt de gemeente alle jongeren, hun ouders en hun sociaal netwerk in ieder geval met:

    • a.

      het versterken van de opvoed- en opgroeiomgeving, waarin gezinnen, wijken, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen samenwerken en elkaar aanvullen;

    • b.

      informatie, advies en trainingen;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg (GGD: consultatiebureau, schoolarts);

    • d.

      activiteiten voor jongeren die hun talenten ontwikkelen via het jongerenwerk;

    • e.

      opvoedondersteuning;

    • f.

      een vertrouwenspersoon;

    • g.

      Coördinatie van jeugdhulp en arrangeren van passende zorg.

  • Deze hulp is vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing door een huisarts, een medisch specialist of een jeugdarts nodig, en ook geen besluit van de gemeente.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daar ook zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden. Waar mogelijk biedt de gemeente jeugdhulp op vrijwillige basis en zo dichtbij mogelijk.

4.5 Hulp-op-maat

4.5.1Hulp-op-maat jeugdwet

JEUGDWET

  • 1.

    De gemeente kan in ieder geval de volgende hulp-op-maat aanbieden:

    • a.

      een plek in een pleeggezin, gezinshuis of verblijf in een instelling. Gezinshuis en pleegzorg heeft hierbij de voorkeur;

    • b.

      specialistische jeugdhulp in de vorm van begeleiding, ondersteuning of behandeling;

    • c.

      begeleidende verzorging;

    • d.

      Respijtzorg; gericht op het ontlasten van de (pleeg)ouder die zorg levert aan jongeren met een lichamelijke, zintuiglijke en/of verstandelijke beperking, en/of een psychiatrische of somatische aandoening. De dienstverlening die gevraagd is met betrekking tot respijt betreft dag-/naschoolse opvang en logeerzorg;

  • Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente, of een verwijzing door een huisarts, een medisch specialist, een gecertificeerde instelling, rechtbank of een jeugdarts nodig.

4.5.2Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis

WMO

De gemeente biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling

4.6 Overgang van 18- naar 18+

JEUGDWET

  • 1.

    De gemeente is er verantwoordelijk voor dat jongeren uit de jeugdhulp ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden. Dat wil zeggen dat de gemeente zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden.

  • 2.

    Dit plan besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • a.

      scholing, werk of participatie

    • b.

      wonen

    • c.

      inkomen

    • d.

      zorg en ondersteuning

    • e.

      vrije tijd

    • f.

      het netwerk van de jongeren

  • 3.

    Het is mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt en pas als blijkt dat andere hulp waaronder beschermd wonen, of begeleiding niet toereikend en/of passend is. Deze verlenging is dan een onderdeel van het plan.

  • 4.

    Als sprake is van gezinshuiszorg of pleegzorg, dan wordt deze ingezet tot de dag dat de jongere 21 jaar wordt, tenzij de jongere 18 jaar of ouder is en heeft aangegeven op eigen benen te willen staan. De jeugdhulp kan eventueel worden verlengd totdat de jongere 23 jaar wordt.

4.7 Afstemming met andere vormen van hulp

JEUGDWET

De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan over:

  • procedures die gelden bij doorverwijzing naar hulp;

  • communicatie met andere organisaties en de gemeente;

  • afbakening van taken en verantwoordelijkheden; en/of

  • aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en hulp-op-maat;

De afspraken worden vastgelegd in een protocol of in een andere geschikte vorm.

5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving

5.1 Inleiding

Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te ondersteunen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die de gemeente aan deze inwoners kan geven.

De gemeente zet zich ervoor in, dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de noodzakelijke dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren. Inwoners kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen, als ze voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.4.5.2 respectievelijk 2.5.1. Ook moet die hulp langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren, zodat inwoners zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Wanneer sprake is van 24 uur zorg en/of toezicht in de nabijheid, draagt de gemeente de ondersteuning over aan de Wlz.

5.2 Kernwaarden

  • Inwoners met een beperking moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en leven.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. De gemeente heeft hiervoor afspraken gemaakt met welzijnsorganisaties. Dit betreft onder meer advisering over wonen met zorg, ouderenadvies, het realiseren van vrij toegankelijke ontmoetingsplekken (woon/zorg-steunpunten, Hartenbrigade, Buurtplein et cetera), een klussendienst en mantelzorgondersteuning.

  • De eigen mogelijkheden en het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De gemeente helpt bij het oplossen van de hulpvraag van de inwoner.

  • De gemeente maakt de hulp makkelijk bereikbaar.

De gemeente stelt nadere regels en vast voor hulp om zelfstandig en veilig te wonen. Ook wordt in beleidsregels aangegeven hoe aan deze hulp invulling gegeven wordt.

5.3 Zelfstandig en veilig wonen

5.3.1Een geschikte woning

WMO

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen als het normale gebruik van zijn woning als gevolg van een beperking niet mogelijk is, door aanpassing van de woning of door het bieden van een verhuisvergoeding.

  • 2.

    De gemeente verwacht dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning, als deze beschikbaar is. De inwoner kan dan een vergoeding krijgen voor de kosten van verhuizing. Als verhuizing niet passend is, kan de gemeente besluiten de woning toch aan te passen.

  • 3.

    De gemeente verstrekt in ieder geval geen ondersteuning in de vorm van het aanpassen van de woning in de volgende situaties:

    • a.

      De beperkingen van de inwoner zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt.

    • b.

      De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerwoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning, een ADL-clusterwoning of een huurwoning waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen.

    • c.

      De inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals elektrische deuropeners.

    • d.

      Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • e.

      De inwoner is zonder dringende reden verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning.

    • f.

      De inwoner heeft een indicatie voor verhuizing naar een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg.

    • g.

      De inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft verleend.

    • h.

      De inwoner vraagt de voorziening voor een woning waar de inwoner niet zijn hoofdverblijf heeft of gaat hebben.

    • i.

      De aanpassing gevraagd wordt voor een niet-elementaire ruimte.

  • 4.

    Een woonvoorziening die een eerder verstrekte woonvoorziening vervangt, kan alleen worden verstrekt als:

    • a.

      de eerder verstrekte woonvoorziening technisch is afgeschreven;

    • b.

      de eerder verstrekte woonvoorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om;

    • c.

      de woonvoorziening geen oplossing meer is voor de woonproblemen van de inwoner.

5.3.2Een schone en leefbare woning

WMO

  • 1.

    De gemeente biedt de inwoner huishoudelijke ondersteuning als hij als gevolg van zijn beperking zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden. Bij deze beoordeling worden ook de eigen financiële mogelijkheden van de inwoners om in deze hulpvraag te voorzien meegewogen. In dit geval wordt voor niet AOW-gerechtigden een inkomensgrens gehanteerd van 200% van het bruto wettelijk minimumloon en voor AOW-gerechtigden wordt een inkomensgrens gehanteerd van 150% van het bruto wettelijk minimumloon. Bij een inkomen boven deze grenzen is er sprake van eigen kracht.

  • 2.

    De huishoudelijke ondersteuning bestaat uit:

    • a.

      niveau 1: schoonmaakhulp en indien nodig, het overnemen van de was en strijk en het bereiden van maaltijden;

    • b.

      niveau 2: schoonmaakhulp en overnemen van de planning en structuur van het (ontregeld) huishouden. Indien nodig wordt dit aangevuld met het bereiden van maaltijden, gebruikelijke hulp voor minderjarige kinderen of het aanleren van vaardigheden voor het zelf uitvoeren van huishoudelijke taken.

5.3.3Beschermd wonen

WMO

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.

  • 2.

    De inwoner meldt zich met zijn hulpvraag in eerste instantie bij de gemeente Altena. Als uit het onderzoek blijkt dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, wordt de hulpvraag overgedragen aan de centrumgemeente Breda.

  • 3.

    Ondersteuning in de vorm van beschermd wonen, wordt toegekend door centrumgemeente Breda. De regels daarover zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda.

5.3.4Maatschappelijke opvang

WMO

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.

  • 2.

    Ondersteuning in de vorm van maatschappelijke opvang, wordt toegekend door centrumgemeente Breda. De inwoner stelt bij de gemeente Breda zijn hulpvraag voor opvang . De regels zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Breda.

5.3.5 Bezoekbaar maken van een woning

WMO

  • 1.

    De gemeente kan een vergoeding verstrekken voor het bezoekbaar maken van een woning. Voorwaarden hiervoor zijn:

    • a.

      de aan te passen woning staat in de gemeente Altena

    • b.

      de persoon t.b.v. wie de woning wordt aangepast, woont in een (Wlz) instelling wil structureel bezoek afleggen in deze woning

  • 2.

    Onder bezoekbaar maken verstaat de gemeente dat de bezoeker de woonkamer kan bereiken en het toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3.

    De vergoeding wordt toegekend aan de eigenaar van de woning.

5.4 Mantelzorg

5.4.1Ondersteuning mantelzorger

WMO

De gemeente zorgt ervoor dat personen die mantelzorg geven aan een inwoner, ondersteuning kunnen krijgen als zij niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken. De ondersteuning houdt in dat een voorziening wordt verstrekt die de mantelzorg voor een korte periode overneemt.

5.4.2Mantelzorgwaardering

WMO

  • 1.

    De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners met een beperking. Daarom stelt de gemeente een mantelzorgwaardering vast. Het doel hiervan is om het belang van mantelzorgers in onze samenleving te onderstrepen en waarderen.

  • 2.

    De gemeente bepaalt in een nadere regel hoe de mantelzorgwaardering wordt vormgegeven.

6 Vervoer

6.1 Inleiding

Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn talenten en mogelijkheden past en dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school groot voor het kind, of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan meestal een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van hun kind naar school. Ook is geregeld hoe de gemeente mensen hulp kan aanbieden voor vervoer van en naar voorzieningen. Tenslotte wordt ook geregeld waarvoor een vergoeding van de reiskosten verstrekt kan worden.

6.2 Kernwaarden

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. Via de welzijnsstichting biedt de gemeente een vrijwillige taxiservice aan (ANWB AutoMaatje).

  • De eigen mogelijkheden en het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Kinderen hebben recht op vervoer als ze niet zelfstandig naar school kunnen door ziekte of een handicap;

  • Voorkomen van niet-noodzakelijke ‘zorg gerelateerde’ reisbewegingen door digitale toepassingen in zorg en welzijn (e-health oplossingen) in te zetten.

6.3 Uitgangspunten

LLV

  • 1.

    Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat het kind naar school gaat. De gemeente beoordeelt op aanvraag van de ouders of zij hulp van de gemeente kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage.

  • 2.

    Krijgen ouders een vervoersvoorziening en wordt het kind meerderjarig? Dan wordt de vervoersvoorziening niet langer aan de ouders verstrekt. Het kind kan dan zelf een vervoersvoorziening krijgen als hij aan de voorwaarden voldoet.

6.4 Onderzoek

LLV

  • 1.

    De gemeente onderzoekt of ouders een vervoersvoorziening kunnen krijgen. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.

  • 2.

    Voor het bepalen van de route naar school maakt de gemeente gebruik van de actuele routeplanner van de ANWB. De gemeente berekent wat de afstand van de woning of opstapplaats van het kind is tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school en waar plaats is voor het kind, via de kortste veilige route.

  • 3.

    De gemeente betrekt bij het onderzoek het (school)ondersteuningsplan voor het kind. Dit plan is vastgesteld door het samenwerkingsverband van scholen, na overleg met de gemeente. Bij de beoordeling van de aanvraag kan de gemeente de (vervoers-)adviezen van externe deskundigen betrekken.

  • 4.

    Gaat het kind naar de basisschool, dan onderzoekt de gemeente ook hoe hoog het inkomen van de ouders is. Dat is nodig om te bepalen of de ouders een eigen bijdrage moeten betalen.

6.5 Voorwaarden

6.5.1Vervoersvoorziening

LLV

  • 1.

    De gemeente verstrekt aan ouders een vervoersvoorziening, als het kind:

    • a.

      minimaal vier jaar oud is;

    • b.

      in de gemeente Altena woont;

    • c.

      naar de basisschool gaat, speciaal of voortgezet onderwijs volgt, en

    • d.

      vanwege een langdurige beperking niet zelfstandig met het OV of met de fiets kan reizen, maar begeleiding of aangepast vervoer nodig heeft.

  • 2.

    De gemeente verstrekt aan ouders ook een vervoersvoorziening, als het kind:

    • a.

      minimaal vier jaar oud is;

    • b.

      naar de basisschool gaat of speciaal onderwijs volgt; en

    • c.

      de dichtstbijzijnde toegankelijke school en waar plaats is voor het kind, meer dan zes kilometer van de woning of de opstapplaats van het kind afligt; of

    • d.

      het kind naar een school gaat die verder weg is gelegen dan die dichtstbijzijnde toegankelijke school, en de ouders in een brief aan de gemeente aangeven dat ze de keuze voor de toegankelijke school schriftelijk hebben gemeld.

  • 3.

    Ouders krijgen geen vergoeding voor het vervoer van hun kind, als het kind meereist met een andere ouder die van de gemeente een vergoeding krijgt voor het vervoer van zijn eigen kind.

  • 4.

    De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen.

  • 5.

    Bekostiging van het aangepast vervoer vindt plaats op standaard schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die het kind bezoekt.

  • 6.

    Ingeval er binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden kan de gemeente besluiten met de inzet van het aangepaste vervoer een wachttijd aan te houden van één of meerdere lesuren, om zodoende aan te sluiten op het reguliere leerlingenvervoer.

  • 7.

    Het aangepast vervoer op schooldagen en schooltijden die afwijken van de in de schoolgids genoemde dagen en tijden wordt niet bekostigd, tenzij de ouders bewijs overleggen waaruit blijkt dat de structurele handicap van een leerplichtig kind de aansluiting op de standaard schooltijden onmogelijk maakt.

6.5.2Bijzondere regeling voor weekend- en vakantievervoer

LLV

  • 1.

    De gemeente verstrekt aan ouders die een vervoersvoorziening krijgen voor een kind dat speciaal onderwijs volgt en in een internaat of pleeggezin verblijft, ook een vervoersvoorziening voor:

    • a.

      het weekendvervoer van het kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, behalve als de weekenden vallen in een schoolvakantie. De vervoersvoorziening geldt voor een eenmaal per weekend gemaakte reis.

    • b.

      het vakantievervoer van het kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer. De schoolvakantie moet in de schoolgids van de school worden genoemd.

  • 2.

    De regels uit de andere artikelen van dit hoofdstuk gelden ook voor het weekend- en vakantievervoer, behalve artikel 6.6.1 lid 2, onderdeel a.

6.5.3Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

LLV

  • 1.

    De gemeente kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een kind, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het kind blijft zijn eigen school bezoeken;

    • b.

      in de periode, voorafgaand aan het tijdelijke verblijf buiten de gemeente, is een vervoersvoorziening toegekend op grond van deze verordening; en

    • c.

      de intentie bestaat dat het kind terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente.

  • 2.

    Het besluit waarin de vervoersvoorziening is toegekend voorafgaand aan een tijdelijke vervoersvoorziening wordt opgeschort met ingang van de datum van tijdelijk verblijf buiten de gemeente en herleeft weer zodra het kind terugkeert in de gemeente, tenzij de geldigheidsduur van dit besluit is verstreken.

6.5.4Vervoersvoorziening naar stageadres

LLV

  • 1.

    Als er al aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs kan op verzoek van de ouders een vervoersvoorziening worden toegekend voor het vervoer naar een stageadres. Hiervoor wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, kan een aanvraag voor stagevervoer bovendien door de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs gedaan worden.

  • 3.

    De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;

    • b.

      de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;

    • c.

      de stage vindt plaats op één stageadres; en

    • d.

      het stageadres is gelegen op de route van de woning dan wel de opstapplaats naar de school. Als wordt aangetoond dat dit niet mogelijk is, dan kan het stageadres gelegen zijn binnen een door de gemeente te bepalen maximale straal van de woning of de school.

  • 4.

    Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van het kind dan wel de opstapplaats en het dichtstbijzijnde voor het kind toegankelijke stageadres.

  • 5.

    De gemeente kan het stagecontract opvragen.

6.6 vorm en hoogte

6.6.1Vervoersvoorziening

LLV

  • 1.

    De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (OV), alleen als de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. Ouders kunnen gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren. Dan hebben zij recht op een vergoeding die gebaseerd is op de kosten van vervoer met eigen auto. Gaat het kind naar de basisschool, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie artikel 6.6.2).

  • 2.

    Aangepast vervoer is nodig in de volgende situaties:

    • a.

      Het kind is met het OV meer dan anderhalf uur onderweg en de reistijd wordt met aangepast vervoer teruggebracht tot 50% van de reistijd met het OV.

    • b.

      OV naar school ontbreekt en het kind kan niet met de fiets naar school (ook niet met begeleiding).

    • c.

      Het kind kan niet begeleid worden door de ouders of anderen, of begeleiding heeft grote nadelen voor het gezin en een andere oplossing is niet mogelijk.

    • d.

      Het kind heeft langdurige beperkingen waardoor hij niet met het OV kan reizen (ook niet met begeleiding).

  • 3.

    Als een begeleider meerdere kinderen begeleidt, dan beperkt de gemeente de vergoeding tot de reiskosten van één begeleider.

  • 4.

    De hoogte van een vergoeding van de gemeente is afhankelijk van de reisafstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school en waar plaats is voor het kind, via de kortste veilige route op basis van de routeplanner van de ANWB.

  • 5.

    Als de ouders recht hebben op andere (gedeeltelijke) vergoedingen voor de reiskosten van het kind, trekt de gemeente deze vergoedingen af van de vergoeding die de gemeente geeft. Bij aangepast vervoer brengt de gemeente dan een bedrag bij de ouders in rekening. Dit is de eigen bijdrage.

  • 6.

    De vergoeding van de gemeente voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van een kilometervergoeding voor dat vervoermiddel (de (brom)fiets/e-bike) afgeleid van de CAO Rijk en de kilometervergoeding als opgenomen in de VNG bedragen leerlingenvervoer van het betreffende schooljaar.

  • 7.

    Als ouders meerdere kinderen tegelijk met de auto vervoeren of laten vervoeren, dan verstrekt de gemeente eenmaal de kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Cao Rijk en de kilometervergoeding als opgenomen in de VNG bedragen leerlingenvervoer van het betreffende schooljaar.

  • 8.

    De gemeente geeft geen vergoeding aan ouders die een of meer kinderen laten vervoeren door andere ouders, die zelf van de gemeente voor het vervoer van een of meer kinderen een vergoeding ontvangen.

6.6.2Bijzondere regeling vervoer naar basisschool

LLV

  • 1.

    Is het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar hoger dan € 27.450 (drempelbedrag). Dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste zes kilometer met het OV af van de vergoeding aan de ouders. Het gaat om de kosten voor het gebruik van een OV-chipkaart of een andere OV-betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider. Ook als er geen OV beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het OV, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage).

  • 2.

    Is de reisafstand meer dan 20 kilometer? Dan betalen ouders per kind de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar:

    Jaarinkomen

    Eigen bijdrage per schooljaar

    0-€ 36.000

    nihil

    € 36.000 € 42.500

    € 150

    € 42.500 € 49.000

    € 645

    € 49.000 € 55.500

    € 1.200

    € 55.500 € 63.000

    € 1.760

    € 63.000 € 69.500

    € 2.360

    € 69.000 en verder voor elke extra 5.000:

    € 565 erbij

  • 3.

    De gemeente stopt de vervoersvoorziening als ouders de eigen bijdrage niet (langer) betalen aan de gemeente. De gemeente stopt de vervoersvoorziening ook als het kind zich ernstig misdraagt.

  • 4.

    De gemeente past de bedragen van de inkomensgrenzen in het eerste en tweede lid, en van de eigen bijdragen in het tweede lid, jaarlijks aan (indexering). De gemeente volgt daarbij de wijzigingen die de VNG aan de gemeente doorgeeft.

  • 5.

    Voor ouders van kinderen die vanwege langdurige beperkingen niet zelfstandig met het OV kunnen reizen geldt de regeling in dit artikel niet. Zij betalen geen eigen bijdrage.

6.7 Vervoer van en naar een voorziening

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    De gemeente kan in ieder geval in de vorm van hulp-op-maat aanbieden:

    • a.

      het vervoer van de jongere van en naar een plek waar jeugdhulp wordt aangeboden;

    • b.

      het vervoer van een inwoner naar een plek waar dagbesteding of individuele begeleiding wordt aangeboden.

    • c.

      Een jongere kan alleen aanspraak maken op een voorziening genoemd in dit artikel als hier niet reeds in de regionale inkoopafspraken in is voorzien.

  • 2.

    De gemeente kan beleidsregels stellen over het vervoer van en naar een voorziening.

6.8 Vergoeding van reiskosten

JEUGDWET | PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente kan in ieder geval in de volgende gevallen een vergoeding van de reiskosten verstrekken:

    • a.

      het vervoer van een kind vanaf het huisadres naar de vestiging van de Internationale schakelklas.

    • b.

      aan inwoners die in verband met het volgen van een re-integratietraject moeten reizen.

    • c.

      aan inwoners met een laag inkomen, voor reizen die noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale-of financiële omstandigheden

  • 2.

    De gemeente kan beleidsregels opstellen over de vergoeding van reiskosten.

6.9 Bekostiging andere passende vervoersvoorziening

JEUGDWET

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan de gemeente na overleg met de ouders een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening, die goedkoper is dan of gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer.

7 Inkomen en schulden

7.1 Inleiding

Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.

7.2 Kernwaarden

  • De eigen mogelijkheden en het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Voorkomen is beter dan genezen (vroeg eropaf).

  • De gemeente helpt bij het oplossen van de hulpvraag van de inwoner. De gemeente biedt hiervoor via de welzijnsstichting onder andere de formulierenbrigade aan. Ook zijn via de bibliotheek diensten gericht op laaggeletterdheid (Taalhuis en Taalmaatjes) en digitalisering beschikbaar.

  • De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de inwoner.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving

7.3 Armoedebeleid

In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan. Over de wijze waarop de gemeente omgaat met de hulp gericht op inkomen en schulden stelt de gemeente beleidsregels op.

7.3.1Wat wil de gemeente?

PW | WGS | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente wil dat inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen en kunnen meedoen aan de samenleving.

  • 2.

    De gemeente biedt inwoners die moeite hebben om rond te komen of schulden hebben hulp aan bij het op orde krijgen van hun financiën. Het doel van die hulp is dat inwoners blijvend een gezonde financiële huishouding krijgen.

  • 3.

    De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties. De gemeente stimuleert initiatieven die zijn gericht op het bestrijden van armoede en het voorkomen en tegengaan van schulden.

  • 4.

    De gemeente richt het armoedebeleid zo in, dat inwoners met een inkomen net boven de bijstandsnorm voldoende ondersteund worden, en dat betaald werk krijgen, voor inwoners met een gemeentelijke uitkering, niet leidt tot een armoedeval.

  • 5.

    De gemeente betrekt bij het maken van het armoedebeleid naast inkomen ook andere leefdomeinen, zoals onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

  • 6.

    De gemeente zorgt ervoor dat voorzieningen die per maand of per jaar worden verstrekt, na afloop van die periode niet opnieuw aangevraagd hoeven te worden of op een eenvoudige manier opnieuw aangevraagd kunnen worden.

7.4 Bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt als zij de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet toepast.

7.4.1Vangnet

PW

  • 1.

    De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer:

    • a.

      extra noodzakelijke uitgaven kunnen betalen. Het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald, en

    • b.

      voldoende mogelijkheden hebben om mee te doen aan maatschappelijke activiteiten.

  • 2.

    Bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere bijstand betrekt de gemeente de kernwaarden en de doelen van het gemeentelijke armoedebeleid.

  • 3.

    De gemeente maakt zo weinig mogelijk gebruik van bijzondere bijstand in de vorm van een lening.

  • 4.

    De gemeente legt in beleidsregels vast welke rol bijzondere bijstand heeft bij armoedebestrijding.

7.5 Studietoeslag

Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgen deze studenten een financieel steuntje in de rug. Het inkomen wordt daarmee maandelijks aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld. Ook staat hier welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.

7.5.1Doelgroep

PW

  • 1.

    De studietoeslag is bedoeld voor de student die:

    • a.

      mbo-, hbo-, of universitair onderwijs volgt; en

    • b.

      een tegemoetkoming in de schoolkosten (op grond van hoofdstuk 4 Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten) of studiefinanciering van DUO krijgt of kan krijgen; en

    • c.

      wel kan werken, maar

    • d.

      door een door een beperking langdurig niets kan bijverdienen naast zijn studie.

  • 2.

    De student moet 18 jaar of ouder zijn en mag geen financiële buffer hebben.

  • 3.

    De student ontvangt geen uitkering op grond van de Wajong.

7.5.2Vaststellen beperking

PW

De gemeente onderzoekt of de beperking van de student zo groot is dat hij naast zijn studie langdurig niets kan bijverdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.

7.5.3Hoogte en duur van de toeslag

PW

  • 1.

    De studietoeslag is gelijk aan het bedrag dat is genoemd in artikel 20, eerste lid onder a van de wet; en wordt elke maand uitbetaald voor een periode van maximaal 6 maanden. Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro’s.

  • 2.

    Als het bedrag uit lid 1 wijzigt, dan volgt de gemeente die wijziging.

  • 3.

    De student moet na afloop van de periode van 6 maanden de studietoeslag opnieuw aanvragen.

7.6 Inkomenstoeslag

Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld. Ook staat hier welk bedrag kan worden toegekend en welke aanvullende voorwaarden er gelden.

7.6.1Doelgroep

PW

  • 1.

    De inkomenstoeslag is bedoeld voor de inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd die in een ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen heeft gehad dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm. De kostendelersnorm is niet van toepassing.

  • 2.

    Geen recht op de inkomenstoeslag heeft de inwoner die:

    • a.

      een goede financiële buffer heeft of heeft gehad;

    • b.

      uitzicht heeft op inkomensverbetering; of

    • c.

      een tegemoetkoming in de schoolkosten (op grond van hoofdstuk 4 Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten) of studiefinanciering van DUO krijgt.

7.6.2Hoogte van de toeslag

PW

  • 1.

    De inkomenstoeslag voor inwoners met een inkomen tot en met 110% van de bijstandsnorm is per kalenderjaar:

    • a.

      € 433 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 544 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 606 voor gehuwden of samenwonenden.

  • 2.

    De inkomenstoeslag voor inwoners met een inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm, is per jaar:

    • a.

      € 217 voor een alleenstaande

    • b.

      € 272 voor een alleenstaande ouder

    • c.

      € 303 voor gehuwden of samenwonenden

  • 3.

    Voor gehuwden en samenwonenden geldt het volgende: als één van de partners geen recht heeft op inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 4.

    Nadat een inkomenstoeslag is toegekend, wordt een inkomen boven de inkomensgrens als gevolg van werkaanvaarding, niet als inkomen gezien bij de beoordeling van een volgende aanvraag, als die overschrijding niet langer heeft geduurd dan drie maanden.

  • 5.

    Met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar worden de genoemde bedragen gewijzigd met de procentuele stijging van de consumentenprijsindex, en naar boven afgerond op hele euro’s.

7.7Kindpakket

Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om armoede onder kinderen tegen te gaan en kinderen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten en het kunnen volgen van onderwijs. Deze maatregelen worden het kindpakket genoemd. Hier zijn de uitgangspunten benoemd die voor het kindpakket gelden.

7.7.1Doelgroep

PW | GEMEENTEWET

Het kindpakket is bedoeld voor gezinnen met minderjarige kinderen, die geen goede financiële buffer hebben en moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 130% van de bijstandsnorm. De kostendelersnorm is niet van toepassing.

7.7.2Inhoud kindpakket

PW | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente stelt jaarlijks de inhoud van het kindpakket vast.

  • 2.

    De gemeente wijst een organisatie aan die het kindpakket uitvoert. De inwoner kan een hulpvraag bij die organisatie indienen.

  • 3.

    De inhoud van het kindpakket en de voorwaarden die daarvoor gelden legt de gemeente vast in beleidsregels.

7.8 Bijdrage voor maatschappelijke activiteiten

Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. De gemeente heeft hiervoor een Activiteitenfonds. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, sportieve, recreatieve en andere maatschappelijke activiteiten. Ouderen en arbeidsgehandicapten kunnen de bijdrage ook besteden aan een aantal voorzieningen die sociaal isolement tegengaan.

7.8.1Doelgroep

GEMEENTEWET

  • 1.

    Een bijdrage uit het Activiteitenfonds is bedoeld voor de inwoner die geen goede financiële buffer heeft en een inkomen dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm. De kostendelersnorm is niet van toepassing.

  • 2.

    Geen recht op een bijdrage heeft de inwoner die:

    • a.

      een tegemoetkoming in de schoolkosten (op grond van hoofdstuk 4 Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten) of studiefinanciering van DUO krijgt;

    • b.

      in een Wlz-instelling verblijft; of

    • c.

      jonger is dan 18 jaar.

7.8.2Inhoud Activiteitenfonds

GEMEENTEWET

  • 1.

    Het Activiteitenfonds is bedoeld voor kosten voor eenmalige of terugkerende maatschappelijke activiteiten. De gemeente legt in beleidsregels vast om welke activiteiten het gaat.

  • 2.

    Het Activiteitenfonds is ook bedoeld voor kosten die inwoners met een AOW-uitkering en arbeidsgehandicapte inwoners maken om sociaal isolement tegen te gaan. De gemeente legt in beleidsregels vast om welke kosten het gaat.

7.8.3Bijdrage

GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente legt in een beleidsregel de hoogte van de maximale bijdrage per kalenderjaar vast.

  • 2.

    De inwoner met een inkomen tussen 100% en 110% van de bijstandsnorm komt in aanmerking voor een vergoeding van de aantoonbare kosten, tot het bedrag van de maximale bijdrage.

  • 3.

    De inwoner met een inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm komt in aanmerking voor een vergoeding van de aantoonbare kosten, tot 50% van de maximale bijdrage.

  • 4.

    De gemeente gaat ervan uit, dat de inwoner die langer dan twaalf maanden een inkomen ontving dat lager was dan een van de genoemde inkomensgrenzen, en wiens inkomen toeneemt als gevolg van werkaanvaarding, in het eerste kalenderjaar na werkaanvaarding nog over een inkomen beschikt onder die inkomensgrens.

  • 5.

    Een aanvraag voor een bijdrage moet worden ingediend voor 1 maart van het kalenderjaar nadat de kosten zijn gemaakt. Anders wordt de bijdrage niet verstrekt.

7.9 Maaltijdvoorziening

Inwoners zijn niet altijd zelf in staat om een warme maaltijd te bereiden. Inwoners kunnen dan gebruik van de maaltijdservice van enkele maatschappelijke organisaties. Hiervoor stelt het college een nadere regeling vast. Deze maaltijden voldoen aan de eisen die worden gesteld aan gezonde maaltijden. Voor inwoners met een laag inkomen die gebruik maken van deze maaltijdvoorziening is een financiële bijdrage mogelijk.

7.9.1Doelgroep

PW

De bijdrage van de gemeente voor de maaltijdvoorziening is bedoeld voor de inwoner met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm die niet in staat is zelf een warme maaltijd te bereiden. De kostendelersnorm is niet van toepassing.

7.9.2Bijdrage

PW

  • 1.

    De gemeente vergoedt de prijs van de warme maaltijd geheel of gedeeltelijk, als die prijs hoger is dan het bedrag, dat de gemeente rekent voor het zelf bereiden van een maaltijd.

  • 2.

    De inwoner met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm krijgt de kosten boven het genoemde bedrag volledig vergoed.

  • 3.

    De inwoner met een inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm krijgt een vergoeding van 50% van de kosten boven het genoemde bedrag.

  • 4.

    De gemeente kan de bijdrage in de kosten in mindering brengen op de maaltijdprijs. De bijdrage wordt dan niet aan de inwoner uitbetaald.

7.10 Schuldhulpverlening

De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.

7.10.1Samenwerking en toegang

WGS

  • 1.

    De gemeente werkt samen met andere organisaties om te voorkomen dat inwoners problematische schulden opbouwen.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners op een eenvoudige manier om hulp kunnen vragen bij het vinden van een oplossing voor schulden.

  • 3.

    De gemeente informeert inwoners over de hulp die zij kan aanbieden en zorgt ervoor dat die hulp ook echt beschikbaar is.

  • 4.

    De gemeente sluit geen enkele inwoner bij voorbaat uit van hulp. Een uitzondering op die regel is de inwoner die geen geldige verblijfstitel heeft.

7.10.2Schuldhulpverlening

WGS

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp kan krijgen bij het oplossen van schulden, die hulp zo snel mogelijk krijgt.

  • 1.

    De gemeente informeert de inwoner die hulp kan krijgen over de manier waarop de hulp wordt gegeven.

  • 2.

    De gemeente stuurt iedere inwoner die geen hulp kan krijgen een brief waarin staat waarom er geen hulp wordt gegeven.

8 Verstrekkingsvorm

8.1 Inleiding

De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.

8.2 Kernwaarden

  • De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de inwoner.

  • De inwoner staat centraal.

  • De eigen mogelijkheden en het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

  • De gemeente maakt de hulp makkelijk bereikbaar.

8.3 Hulp in natura

JEUGDWET | WMO | PW | IOAW | IOAZ | WGS | GEMEENTEWET

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt de hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Gaat het om een product, dan wordt dit in principe bruikleen verstrekt.

  • 2.

    De gemeente ziet erop toe dat de leverancier van een product de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft en de inwoner informeert over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

  • 3.

    De gemeente kan ten aanzien van lid 1 nadere regels opstellen.

8.4 Hulp in geld

JEUGDWET | WMO | PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET | AWB

  • 1.

    De inwoner die hulp of ondersteuning van de gemeente krijgt, kan dit in de vorm van geld ontvangen, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald

  • 2.

    De gemeente kan beslissen om het geld niet te betalen, maar te verrekenen met een bedrag dat de inwoner moet terugbetalen, als dit volgens de wettelijke regels kan. Het moet gaan om een vordering op grond van een van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd.

8.5 Persoonsgebonden budget

8.5.1Voorwaarden

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    In plaats van hulp in natura kan de inwoner een pgb krijgen als het om Wmo-hulp of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die;

    • a.

      de Wmo of de Jeugdwet stellen,

    • b.

      in deze paragraaf staan, en

    • c.

      zijn vastgelegd in nadere regels.

  • 2.

    De gemeente kent een pgb pas toe als zij vindt dat de inwoner (of zijn wettelijk of pgb vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De inwoner moet de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.

  • 3.

    De inwoner of diens wettelijk vertegenwoordiger kan ervoor kiezen een pgb-vertegenwoordiger aan te stellen. Deze persoon beheert het pgb namens de inwoner. De gemeente toetst of de pgb-vertegenwoordiger voldoet aan de eisen als bedoeld in het eerste lid. Als dat zo is, registreert de gemeente de pgb vertegenwoordiger en meldt deze aan bij de SVB.

  • 4.

    Een pgb wordt pas toegekend als naar het oordeel van de gemeente is gewaarborgd dat de hulp-op-maat die wordt ingekocht, veilig, doeltreffend en cliëntgericht is, en bijdraagt aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat;

  • 5.

    Een pgb wordt pas toegekend als de aanvrager kan motiveren dat het aanbod hulp in natura niet passend is;

  • 6.

    Het pgb is bedoeld voor hulp, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb kan niet besteed worden aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen, pgb-vertegenwoordigers of belangenbehartigers, contributie voor het lidmaatschap van belangenverenigingen van budgethouders kosten voor het volgen van cursussen over het pgb, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie; en

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s) en reiskosten.

    • e.

      alle zorg en ondersteuning (door aanbieders) buiten EU-landen

  • 7.

    De gemeente verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

    • a.

      De kosten zijn gemaakt vóórdat de aanvraag is ingediend en het is niet meer na te gaan of die hulp nodig was.

    • b.

      Het gaat om kosten voor vervoer, in het geval dat de inwoner kan gebruikmaken van het collectief taxivervoer.

    • c.

      Uit het door de inwoner ingediende pgb-plan blijkt niet dat de kwaliteit van de hulp voldoende gewaarborgd is.

    • d.

      De inwoner kan het pgb niet zelf beheren en er is ook geen geschikte pgb-vertegenwoordiger;

    • e.

      De beoogde pgb-vertegenwoordiger is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener, tenzij de gemeente hier schriftelijk toestemming voor heeft gegeven.

    • f.

      Voor pleegzorg

8.5.2Voorwaarden pgb professionele aanbieders

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    Een professionele aanbieder dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet of hoofdstuk 3 van de Wmo.

  • 2.

    Een professionele aanbieder is verplicht een dossier in te richten met betrekking tot de verlening van jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 7.3.8 van de Jeugdwet.

8.5.3Voorwaarden pgb sociaal netwerk ofwel niet professionele aanbieders

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    De persoon die hulp geeft mag iemand uit het sociaal netwerk van de inwoner zijn als deze persoon met goede argumenten aan kan geven dat hij door het geven van de hulp niet overbelast raakt. Ook is deze persoon in staat om kwalitatief goede hulp te bieden en planmatig te werken.

  • 2.

    Bij inzet vanuit het sociaal netwerk met een pgb moet er in elk geval sprake zijn van een van de volgende situaties:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de cliënt vertrouwd is en goed contact heeft.

  • 3.

    Een pgb voor jeugdhulp uit het sociaal netwerk kan alleen betrekking hebben op ondersteuning en/of begeleidende verzorging en respijtzorg.

  • 4.

    Hulp door een bloed-of aanverwant in de eerste of tweede graad, wordt altijd als hulp door iemand uit het sociaal netwerk en ook als hulp van een niet-professionele aanbieder gezien.

  • 5.

    De inwoner of pgb-vertegenwoordiger draagt de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de hulp die zij betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren.

8.5.4Pgb-plan

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    De inwoner of diens wettelijk vertegenwoordiger maakt samen met de aanbieder een plan voor de besteding van het pgb. Dit is het pgb-plan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De gemeente moet het plan goedkeuren en zal daarna het pgb vaststellen.

  • 2.

    Het college nadere regels vast over de voorwaarden waar dit plan aan moet voldoen.

8.5.5Hoogte en tarief pgb

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    De hoogte van het pgb bedraagt nooit meer dan de tarieven waarvoor de gemeente de dienst of voorziening heeft gecontracteerd bij verstrekking in natura.

  • 2.

    De pgb-tarieven worden als volgt bepaald:

    • a.

      Jeugdhulp door een professionele hulpverlener:

      Deze tarieven zijn gebaseerd op de tariefstelling van deze aanbieder, tot een maximum van 90% van het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontacteerde aanbieder.

    • b.

      Jeugdhulp door iemand uit het sociaal netwerk of een niet professionele hulpverlener:

      Het pgb bedraagt minimaal het wettelijk minimum uurloon voor een persoon van 23 jaar of ouder, inclusief vakantietoeslag, bij een 36-urige werkweek en maximaal € 20,= per uur.

      Bij respijtzorg door een niet-professionele aanbieder geldt een maximumtarief van € 30= per etmaal voor logeeropvang en € 7,50 per dagdeel voor dagopvang.

      De gemeente betrekt bij de hoogte van het pgb de persoonlijke situatie van de inwoner en de werkervaring en deskundigheid van de hulpverlener.

    • c.

      Producten:

      Het pgb is zo hoog als de door inwoner ingediende offerte. Indien van toepassing wordt dit bedrag verhoogd met een post voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het pgb is maximaal het bedrag zoals omschreven in lid 1.

    • d.

      Wmo-hulp in de vorm van huishoudelijke ondersteuning door een niet gecontracteerde zorgaanbieder:

      100% van het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontacteerde aanbieder;

    • e.

      Wmo-hulp in de vorm van huishoudelijke ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk, of door een persoon niet werkzaam voor een zorgaanbieder:

      68% van het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontacteerde aanbieder;

    • f.

      Wmo-hulp in de vorm van begeleiding uitgevoerd door een (niet door de gemeente gecontacteerde) zorgaanbieder of een daartoe opgeleid persoon:

      • i.

        zelfstandig werkend, en

      • ii.

        ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en

      • iii.

        in het bezit van een adequaat intern kwaliteitsplan, of in het bezit van een geldig branche specifiek kwaliteitscertificaat:

    • 100% van het toepasselijke tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontacteerde aanbieder;

    • g.

      Wmo-hulp in de vorm van begeleiding uitgevoerd door een persoon die niet voldoet aan de criteria genoemd onder lid f:

      60% van het toepasselijke tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontacteerde aanbieder.

  • 3.

    Het tarief is toereikend om effectieve en kwalitatief goede hulp-op-maat in te kopen;

  • 4.

    De gemeente stelt de tarieven voor PGB’s vast in nadere regels.

8.5.6De zorgovereenkomst

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    De inwoner of diens wettelijk vertegenwoordiger komt met de zorgverlener een zorgovereenkomst overeen.

  • 2.

    De toetsing van de zorgovereenkomst op arbeidsrechtelijke zaken wordt uitgevoerd door de SVB. De gemeente is verantwoordelijk voor de goedkeuring van de zorgovereenkomst. Daarbij worden zowel de inhoud als de financiën beoordeeld.

8.5.7Verantwoording pgb

JEUGDWET | WMO

  • 1.

    De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad. Voor dat verslag kan de gemeente een formulier verplicht stellen.

  • 2.

    Als een inwoner hulp-op-maat in de vorm van een pgb krijgt, wordt alleen de hulp uitbetaald die feitelijk geleverd is.

  • 3.

    Bij onderbesteding of overbesteding kan de gemeente een onderzoek instellen naar de oorzaak hiervan.

  • 4.

    De gemeente kan op basis van de evaluatie besluiten tot aanpassing van de beschikking.

8.5.8Opschorten pgb

JEUGDWET | WMO

De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:

  • 1.

    de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;

  • 2.

    de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die bij een pgb horen; of

  • 3.

    de inwoner het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

8.6Wat is de eigen bijdrage?

WMO

  • 1.

    De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruikmaakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product of overige kosten zoals onderhoud en reparatie aan een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van de Wmo 2015.

  • 2.

    De kostprijs van hulp-op-maat in natura wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 3.

    De kostprijs van hulp-op-maat in pgb is gelijk aan de hoogte van dat pgb.

  • 4.

    Het startmoment van het betalen van de eigen bijdrage is het moment dat de hulp-op-maat start, of het product geleverd wordt.

  • 5.

    Bij tussentijds pauzeren (bijvoorbeeld door een opname of vakantie) langer dan zes weken, wordt de eigen bijdrage na zes weken op pauze gezet.

  • 6.

    Voor gebruik van het collectief vervoer en de individuele taxikostenvergoeding geldt een ritbijdrage per rit. De gemeente stelt de tarieven hiervoor vast in nadere regels.

  • 7.

    Geen bijdrage in de kosten is verschuldigd voor:

    • a.

      Hulp in geld;

    • b.

      Een rolstoel;

    • c.

      Vervoerskosten van en naar de dagbesteding;

    • d.

      Maatwerkvoorzieningen voor cliënten jonger dan 18 jaar inclusief woningaanpassingen, en;

    • e.

      Begeleiding trede waakvlam.

  • 8.

    Een cliënt is voor verblijf in maatschappelijke opvang of beschermd wonen een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de centrumgemeente Breda.

9 Afspraken tussen inwoner en gemeente

9.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.

9.2 Kernwaarden

  • De gemeente ziet de inwoner als volwaardige partner.

  • De eigen mogelijkheden en het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De inwoner geeft de informatie die nodig is.

9.3 Hoe gaan we met elkaar om?

9.3.1De rol van de gemeente

JEUGDWET | WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO | GEMEENTEWET | AWB

  • 1.

    De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente contact met hem onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk.

    • b.

      De inwoner heeft, om zijn probleem te bespreken, altijd recht op een gesprek met een medewerker. Dat gesprek kan op het gemeentehuis, thuis bij de inwoner of ergens anders plaatsvinden.

    • c.

      Als de gemeente niet de gevraagde hulp en ondersteuning biedt, helpt de gemeente de inwoner om de juiste organisatie te vinden.

    • d.

      De website van de gemeente voldoet aan erkende kwaliteitseisen.

    • e.

      Er zijn eenvoudige aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een uitkering of voorziening nodig heeft en die wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn.

    • f.

      De gemeente informeert de inwoner op een passende manier over procedures die worden gevolgd en zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

    • g.

      De gemeente respecteert zoveel mogelijk de privacy van de inwoner.

    • h.

      De gemeente vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

    • i.

      De gemeente wijst de inwoner op beschikbare deskundige hulp.

  • 2.

    De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

      • i.

        zijn rechten en plichten;

      • ii.

        wat er van hem wordt verwacht;

      • iii.

        welk gedrag niet deugt;

      • iv.

        wat de reactie van de gemeente is op gedrag dat niet deugt; en

      • v.

        waarom de gemeente tegen het gedrag optreedt.

    • b.

      Als de gemeente van plan is om een maatregel te nemen vanwege het gedrag van de inwoner, krijgt de inwoner de kans om zijn mening te geven vóórdat de gemeente beslist

    • c.

      De reactie van de gemeente op ontoelaatbaar gedrag past bij:

      • i.

        de ernst van het gedrag;

      • ii.

        de mate waarin dat de inwoner verweten kan worden; en

      • iii.

        de persoonlijke situatie van de inwoner.

    • d.

      De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).

9.3.2De rol van de inwoner

JEUGDWET | WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO | GEMEENTEWET | AWB

  • 1.

    De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn probleem. De gemeente vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociaal netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner gaat eerst na welke mogelijkheden hij zelf heeft om zijn probleem op te lossen.

    • b.

      Als de gemeente hulp verleent werkt de inwoner mee aan de oplossing van zijn probleem.

    • c.

      De inwoner zorgt ervoor dat de hulp van de gemeente niet langer duurt dan nodig is.

  • 2.

    De inwoner werkt mee zodat snel duidelijk is op welke manier zijn probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

    • a.

      De inwoner informeert de gemeente zo snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang is voor het beoordelen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de rechten en plichten van de inwoner. Dit geldt ook als de hulp al is toegekend.

    • b.

      De gemeente ontvangt alle documenten en bewijsstukken die zij nodig heeft zo snel mogelijk van de inwoner.

    • c.

      De inwoner doet wat nodig is om de hulp van de gemeente zo kort mogelijk te laten duren.

    • d.

      De inwoner brengt de gemeente zo snel mogelijk op de hoogte van zijn beperkingen, als die van belang zijn in het contact met de gemeente.

9.4 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen

9.4.1Afstemming op houding en gedrag van de inwoner

PW | IOAW | IOAZ | AWB

  • 1.

    De gemeente verlaagt een uitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

  • 2.

    Bij het nemen van een besluit tot het verlagen van een uitkering houdt de gemeente rekening met:

    • a.

      de ernst van het gedrag;

    • b.

      de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden, en

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • Dit kan betekenen dat de gemeente afwijkt van de hierna genoemde duur en/of percentage van de verlaging.

  • 3.

    Voordat een uitkering wordt verlaagd, geeft de gemeente de inwoner de kans om zijn mening te geven. De inwoner kan dat op de volgende manier doen:

    • a.

      Mondeling (persoonlijk of telefonisch)

    • b.

      schriftelijk

    • c.

      via e-mail

9.4.2Geen schuld en verjaring

PW | IOAW | IOAZ | AWB

De gemeente verlaagt de uitkering niet als het gedrag van de inwoner meer dan een jaar voor het nemen van een besluit heeft plaatsgevonden of als het gedrag hem niet te verwijten is.

9.4.3Ingangsdatum en periode verlaging

PW | IOAW | IOAZ | AWB

  • 1.

    De gemeente maakt het besluit tot verlaging per brief aan de inwoner bekend. De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.

  • 2.

    Soms kan de gemeente de uitkering niet of maar voor een deel verlagen omdat deze wordt beëindigd. Dan zal de gemeente het overgebleven deel van de verlaging alsnog opleggen als de inwoner binnen 6 maanden na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.

9.4.4Berekening verlaging

PW | IOAW | IOAZ | AWB

  • 1.

    De verlaging is een percentage van de uitkeringsnorm die van toepassing is op de inwoner.

  • 2.

    Als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt, kan de gemeente de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand.

  • 3.

    Eenmalige bijzondere bijstand die nodig is door verwijtbaar gedrag van de inwoner kan door de gemeente geweigerd worden.

9.4.5Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen

PW | AWB

  • 1.

    De gemeente verlaagt de uitkering een maand als de inwoner een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet voldoende nakomt. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.

9.4.6Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen

PW | IOAW | IOAZ | AWB

  • 1.

    De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20 % van de voor de inwoner geldende uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende proberen werk te vinden;

    • b.

      het niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • c.

      het niet voldoende meewerken aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet;

    • d.

      het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

    • e.

      bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 2.

    De gemeente verlaagt de IOAW-of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de voor de inwoner geldende uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening;

    • b.

      het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • c.

      het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

    • d.

      bij de alleenstaande ouder: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening die de kans op werk kan vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 3.

    Als de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de IOAW-of IOAZ-uitkering geweigerd. De uitkering wordt dan geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven.

    De uitkering wordt tijdelijk geweigerd, als de inwoner:

    • a.

      op staande voet is ontslagen, of

    • b.

      een dienstverband heeft beëindigd, zonder dat er grote bezwaren waren verbonden aan de voortzetting.

  • 4.

    De Pw, IOAW, of IOAZ-uitkering wordt blijvend geweigerd, als de inwoner:

    • a.

      een aanbod voor een dienstverband heeft afgewezen, of

    • b.

      een dienstverband is misgelopen door zijn houding of gedrag.

9.4.7Stoppen verlaging

PW | AWB

De gemeente kan de verlaging stopzetten als overduidelijk blijkt dat de inwoner de arbeidsverplichtingen alsnog nakomt. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij moet het verzoek per brief of e-mail hebben ingediend binnen een maand nadat het besluit om de uitkering te verlagen is genomen. Stopzetten van de verlaging gebeurt vanaf de ontvangstdatum van het verzoek.

9.4.8Te weinig besef van verantwoordelijkheid

PW | AWB

  • 1.

    De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die vóór of tijdens de bijstandsperiode onverantwoord omgaat met zijn mogelijkheden en financiële middelen, waardoor de gemeente eerder uitkering moet geven of een hoger bedrag aan uitkering moet geven.

  • 2.

    Het is in ieder geval niet verantwoordelijk als de inwoner

    • a.

      vrijwillig ontslag neemt of verwijtbaar ontslagen wordt uit een dienstbetrekking en daarna uitkering vraagt, of

    • b.

      zijn vermogen onverantwoord uitgegeven heeft, bijvoorbeeld door schenkingen te doen, of

    • c.

      in aanmerking zou kunnen komen voor een andere inkomstenbron, bijvoorbeeld alimentatie, maar hier geen beroep op doet.

  • 3.

    Bij verwijtbaar ontslag nemen wordt de uitkering een maand verlaagd met 100%. In andere gevallen wordt de verlaging vastgesteld op 20% voor het aantal maanden volgens deze tabel:

    onverantwoord besteed bedrag / periode onterechte uitkering

    duur verlaging

     
     

    tot € 1500 / tot 2 maanden

    1 maand

    van € 1500 tot € 5000 / van 2 tot 4 maanden

    3 maanden

    van € 5000 tot € 10000 / van 4 tot 8 maanden

    6 maanden

    van € 10000 tot € 20000 / van 8 tot 16 maanden

    9 maanden

    van € 20000 tot € 40000 / van 16 tot 32 maanden

    12 maanden

    vanaf € 40000 / vanaf 32 maanden

    18 maanden

9.4.9Onacceptabel gedrag

PW | IOAW | IOAZ | AWB

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm.

Als het gaat om (bedreiging met) lichamelijk geweld tegen een persoon wordt de uitkering een maand met 100% verlaagd.

9.4.10Niet nakomen van andere verplichtingen

PW | AWB | WI

  • 1.

    De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die een opgelegde verplichting als bedoeld in de artikelen 55 tot en met 57 van de Participatiewet niet voldoende nakomt.

  • 2.

    De verlaging is 20% van de uitkeringsnorm voor een maand als het gaat om:

    • a.

      verplichtingen die gericht zijn op werk;

    • b.

      verplichtingen in verband met bijstand die in een bepaalde vorm (bijvoorbeeld in natura) of voor een specifiek doel wordt verstrekt;

    • c.

      een verplichting om een noodzakelijke medische behandeling te volgen;

    • d.

      verplichtingen die zijn gericht op vermindering van de bijstand;

    • e.

      Verplichtingen die gericht zijn op een verantwoorde besteding van de bijstand;

    • f.

      het door een inburgeringsplichtige niet meewerken aan financiële ontzorging.

  • 3.

    De verlaging is 100% van de uitkeringsnorm voor een maand als het gaat om verplichtingen die gericht zijn op beëindiging van de bijstand.

9.4.11Samenloop van gedragingen

PW | IOAW | IOAZ | AWB | WI

  • 1.

    Gedrag waardoor de inwoner meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet nakomt, leidt tot één verlaging. De grootste verlaging die van toepassing is voor het gedrag geldt dan, en ook de duur die bij die verlaging hoort.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of -als dat niet mogelijk is -na elkaar opgelegd.

  • 3.

    Als de gemeente voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Participatiewet kan verlagen en een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op kan leggen, dan kiest hij ervoor de bijstand te verlagen en geen boete op te leggen.

9.4.12Herhaling (recidive)

PW | IOAW | IOAZ | AWB

De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen heeft vastgesteld op 100%. Een herhaalde verlaging op grond van artikel 9.4.5 kan maximaal 3 maanden duren.

9.5 Terugvordering uitkering

9.5.1Terugvordering en incasso

PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven en doet dat volgens de regels van de wet. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

  • 2.

    Bij een klein bedrag, tot € 250,00, kan de gemeente besluiten om dit niet terug te vorderen, als dit te veel tijd en geld kost. De gemeente vordert een klein bedrag in ieder geval wel terug als er te veel uitkering is betaald omdat de inwoner onvoldoende informatie heeft gegeven aan de gemeente.

  • 3.

    Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat inwoners een inkomen blijven houden dat past bij hun persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan het bedrag dat bij beslaglegging vrijgelaten moet worden.

9.6 Beëindigen en terugvorderen van voorzieningen

9.6.1Beëindiging voorziening

JEUGDWET | WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO

  • 1.

    De gemeente kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de voorziening niet langer passend of nodig is;

    • b.

      de inwoner niet meer voldoet aan de voorwaarden voor toekenning;

    • c.

      de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden of verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

    • d.

      de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

    • e.

      de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

    • f.

      de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

    • g.

      de inwoner niet binnen zes maanden gebruik heeft gemaakt van de voorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is.

  • 2.

    De voorziening kan met terugwerkende kracht worden ingetrokken als een situatie die tot beëindiging kan leiden al in het verleden ontstaan is..

9.6.2Terugvordering voorziening

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | WGS | LLV | WKO | GEMEENTEWET | BURGERLIJK WETBOEK

De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de redenen voor beëindiging die genoemd worden in artikel 9.4.1. Wmo-voorzieningen kunnen alleen worden teruggevorderd als die voorzieningen zijn ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.

9.7 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen

9.7.1Controle

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening en of hij de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. De gemeente kan daarvoor gebruik maken van:

    • a.

      huisbezoeken: medewerkers van de gemeente gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De gemeente kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet;

    • b.

      heimelijke waarnemingen: medewerkers van de gemeente verzamelen gegevens over de inwoner zonder dat de inwoner hierover vooraf is geïnformeerd. Dat verzamelen gebeurt bijvoorbeeld door buurtonderzoek;

    • c.

      bestandsvergelijkingen: de gemeente vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

    • d.

      signalen en tips van organisaties of particulieren;

    • e.

      andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2.

    De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 3.

    Bij de controle van uitkeringen en voorzieningen zorgt de gemeente ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

  • 4.

    Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt de gemeente wat de reden is van de beëindiging. De gemeente gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

9.7.2Voorkomen van fraude

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ

De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.

9.7.3Beleidsplan en beleidsverslag

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeenteraad stelt periodiek een beleidsplan vast. In dat plan legt de gemeente vast hoe zij fraudebestrijding aanpakt en ervoor zorgt dat inwoners zich zo goed mogelijk aan de regels houden (handhaving).

  • 2.

    In het beleidsplan staat in ieder geval:

    • a.

      wat de gemeente precies met fraudepreventie bedoelt;

    • b.

      wanneer en hoe de gemeente inwoners informeert over rechten en plichten (voorlichting);

    • c.

      welke onderzoeksmethoden wanneer kunnen worden ingezet; en

    • d.

      hoe de gemeente samenwerkt met andere organisaties om fraude tegen te gaan.

  • 3.

    De gemeente stelt na afloop van ieder kalenderjaar een beleidsverslag vast. Daarin beschrijft de gemeente of de gestelde doelen voor dat jaar zijn behaald en de redenen waarom dat wel of niet is gebeurd.

9.7.4Privacy

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ

  • 1.

    De gemeente stelt voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast protocollen op. Het gaat in ieder geval om protocollen voor de inzet van:

    • a.

      Huisbezoeken;

    • b.

      Buurtonderzoeken.

  • De protocollen moeten ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. De gemeente maakt de protocollen openbaar bekend.

  • 2.

    Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

  • 3.

    De GGD West-Brabant stelt voor het kwaliteitstoezicht op de Wmo een eigen protocol voor het toezicht op de regels in deze verordening en nadere regels.

9.7.5Toezichthouders

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | AWB

De gemeente wijst een of meer ambtenaren aan die de taak hebben erop toe te zien dat de PW, JW, Wmo, IOAW IOAZ en de bijbehorende regels worden nageleefd.

10 Inspraak en inwonerparticipatie

10.1 Inleiding

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een brede adviesraad sociaal domein is en is de taak van deze raad beschreven.

10.2 Kernwaarden

  • De gemeente ziet de inwoner als volwaardige partner.

  • De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

10.3 Inspraak van inwoners

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente kan inwoners op de volgende manier inspraak geven:

    • a.

      door inwoners of cliënten te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten. Ook kan de gemeente gebruik maken van een burgerpanel;

    • b.

      door aan te sluiten bij inwoners met een initiatief en hun daarbij te ondersteunen;

      en daarnaast

    • c.

      via de brede adviesraad sociaal domein.

  • 2.

    De gemeente kiest die vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep die het betreft.

10.4 Brede adviesraad sociaal domein

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente zet zich ervoor in dat er een brede adviesraad sociaal domein is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners voor wie deze verordening iets regelt. Het doel van de gemeente om een brede adviesraad sociaal domein in te stellen is om inwoners inspraak te geven in het beleid, de regels en de uitvoering daarvan.

  • 2.

    De gemeente benoemt een onafhankelijk voorzitter voor een periode van vier jaar.

  • 3.

    De adviesraad kent een open structuur. Vergaderingen zijn openbaar.

  • 4.

    De gemeente heeft ten minste twee keer per jaar contact met de brede adviesraad sociaal domein.

  • 5.

    De gemeente evalueert elk jaar ten minste één keer met de brede adviesraad sociaal domein hoe de samenwerking gaat. Dan wordt ook besproken of de inspraak goed functioneert.

  • 6.

    De brede adviesraad sociaal domein stuurt jaarlijks een verslag van haar werkzaamheden aan de gemeente.

10.5 Taken en bevoegdheden brede adviesraad sociaal domein

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET

  • 1.

    De brede adviesraad sociaal domein haalt ervaringen, meningen en inzichten van inwoners, waaronder die afhankelijk zijn van hulp van de gemeente, op en maakt deze kenbaar aan de gemeente.

  • 2.

    De brede adviesraad sociaal domein adviseert de gemeente over plannen om beleid, regels of de uitvoering daarvan bij te stellen.

  • 3.

    De gemeente betrekt de brede adviesraad sociaal domein in een vroegtijdig stadium bij de beleidsvoorbereiding van alle onderwerpen waarover de adviesraad in een later stadium gevraagd wordt advies uit te brengen. De gemeente voorziet de brede adviesraad sociaal domein tijdig mondeling of schriftelijk van de informatie die noodzakelijk is om adequaat te kunnen adviseren.

  • 4.

    De brede adviesraad sociaal domein kan ongevraagd voorstellen doen aan de gemeente over verandering van beleid, regels of de uitvoering daarvan.

  • 5.

    De brede adviesraad sociaal domein kan geen klachten, bezwaarschriften of andere onderwerpen bespreken die over individuele personen gaan.

  • 6.

    De brede adviesraad sociaal domein kan zelf regels vaststellen over de manier waarop de raad zijn werk doet.

10.6 Budget, vergoeding en voorzieningen

JEUGDWET |WMO |PW | IOAW | IOAZ | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente geeft de brede adviesraad sociaal domein elk jaar een budget voor de onkosten.

  • 2.

    De leden van de brede adviesraad sociaal domein ontvangen een bijdrage voor hun lidmaatschap van de brede adviesraad sociaal domein. De hoogte is bepaald de Verordening rechtspositie raads-, commissie- en burgerleden Altena 2019.

  • 3.

    De gemeente stelt aan de adviesraad de noodzakelijke faciliteiten ter beschikking om haar taken uit te kunnen voeren.

  • 4.

    De gemeente stelt een medewerker (ambtelijk secretaris) aan die de brede adviesraad sociaal domein helpt om zijn werk goed te doen.

11 Kritiek op de uitvoering

11.1 Inleiding

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.

11.2 Kernwaarden

  • De gemeente ziet de inwoner als volwaardige partner.

  • De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

  • De gemeente helpt de inwoner om op een eenvoudige manier zijn mening te geven.

11.3 Doelen klacht- en bezwaarprocedure

AWB | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente ziet een klacht of bezwaar als:

    • a.

      een stimulans om de hulpvraag van de inwoner nog eens te onderzoeken, mits het bezwaar ontvankelijk is;

    • b.

      een middel voor de inwoner om zijn mening kenbaar te maken;

    • c.

      een mogelijkheid om de dienstverlening aan de inwoners te verbeteren;

    • d.

      een manier om een vertrouwensbreuk te herstellen; en

    • e.

      een middel om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te repareren.

  • 2.

    De inwoner die een klacht of ontvankelijk bezwaar heeft ingediend, krijgt de gelegenheid om zijn klacht of bezwaar mondeling toe te lichten. Dit gebeurt niet als het voor de gemeente overduidelijk is dat een mondelinge toelichting geen enkele zin heeft.

  • 3.

    De inwoner kan kritiek op de uitvoering van wettelijke taken door de gemeente uiten via een eenvoudige en effectieve klachten-en bezwaarprocedure.

  • 4.

    De gemeente zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld.

  • 5.

    De gemeente streeft ernaar dat de inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend zich gehoord voelt.

11.4 Klachtenverordening

AWB | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente heeft de Verordening voor de behandeling van klachten Altena 2019 vastgesteld. Op grond van die verordening kan een inwoner bij de gemeente een klacht indienen over:

    • a.

      het gedrag van medewerkers of bestuurders en de bejegening van de inwoner;

    • b.

      de manier waarop de gemeente meldingen en aanvragen van die inwoner heeft afgehandeld;

    • c.

      de manier waarop de gemeente voorzieningen en diensten ten behoeve van die inwoner heeft uitgevoerd.

  • 2.

    De verordening voor de behandeling van klachten Altena 2019 is ook van toepassing op deze verordening.

  • 3.

    Voor klachten over de jeugdhulpverlening geboden door de gemeente Altena stelt het college nadere regels vast.

11.5 Klachten over andere personen of organisaties

JEUGDWET | AWB | GEMEENTEWET

  • 1.

    De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die door de gemeente is ingehuurd, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.

  • 2.

    De gemeente controleert of de klachtenregeling van personen of organisaties die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, wordt nageleefd.

  • 3.

    Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de hulpverlenende persoon of organisatie is afgehandeld, kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente.

  • 4.

    De inwoner die geraakt is door geweld of ander strafbaar gedrag van personen of organisaties die die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, kan dit melden bij de gemeente. De gemeente bepaalt hoe die melding wordt behandeld.

11.6 Vertrouwenspersoon

JEUGDWET | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner (jongere, ouder of pleegouder) die hulp van de gemeente krijgt op grond van de Jeugdwet een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken.

  • 2.

    De vertrouwenspersoon kan de inwoner op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies-en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).

11.7 Bezwaar

AWB | GEMEENTEWET

  • 1.

    Als de gemeente een besluit neemt, informeert de gemeente de inwoner over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen dat besluit.

  • 2.

    De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Commissie Bezwaarschriften Altena 2019.

  • 3.

    Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit.

12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding

12.1 Inleiding

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

12.2 Kernwaarden

  • Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passend bij de behoefte van de inwoner.

  • De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

  • De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

12.3 Kwaliteit

JEUGDWET | WMO | PW | WI | GEMEENTEWET

  • 1.

    Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt moeten van goede kwaliteit zijn, zodat het gewenste effect voor de inwoner wordt bereikt.

  • 2.

    De gemeente zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding door:

    • a.

      een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een leverancier; of

    • b.

      een reële prijs vast te stellen. Die geldt dan als ondergrens voor een inschrijving en voor een daaropvolgende overeenkomst met een leverancier.

  • 3.

    De diensten en producten:

    • a.

      passen bij de behoefte van de inwoner;

    • b.

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

    • c.

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

    • d.

      respecteren de rechten van de inwoner;

    • e.

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

    • f.

      worden geleverd volgens een bepaalde opzet die op tijd aan de inwoner wordt meegedeeld.

    • g.

      passen bij de identiteit en samenstelling van de bevolking van de gemeente.

  • 4.

    De gemeente stelt nadere regels vast waarin de kwaliteitseisen worden uitgewerkt en controleert of deze eisen door leveranciers worden nageleefd.

12.4 Inkoop en aanbesteding

JEUGDWET | WMO | PW | WI | GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening gegarandeerd is. Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij rekening houden met de voorwaarden uit artikel 12.2 lid 2.

  • 2.

    Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij:

    • a.

      diensten en producten leveren tegen de door hen berekende kostprijs, zonder dat de kwaliteit en de levering in gevaar komen; en

    • b.

      als zij personeel hebben, dat zij zich als werkgever houden aan de regels van het arbeidsrecht.

    • c.

      een regeling hebben voor het afhandeling van klachten van cliënten over de voorzieningen die door de aanbieder wordt aangeboden.

    • d.

      als zij meer dan 10 medewerkers hebben, een regeling hebben voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen die door hen worden aangeboden.

  • De gemeente controleert of de zorgaanbieder of leverancier zich houdt aan de regels voor inspraak.

  • 3.

    De gemeente houdt bij het vaststellen van prijzen rekening met:

    • a.

      het soort dienst of product;

    • b.

      het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van de beroepskrachten;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      andere personeelskosten die niet direct met de dienstverlening te maken hebben, zoals kosten voor bijscholing, ziekte en verlof van personeel;

    • e.

      reis- en opleidingskosten;

    • f.

      het jaarlijks aanpassen van de kostprijs in verband met stijging van de kosten;

    • g.

      andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    De leverancier moet aantonen dat bij het bepalen van de kostprijs rekening gehouden is met de factoren uit 12.3.3.

13 Van oud naar nieuw

13.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.

13.2 Kernwaarden

  • De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

  • De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

13.3 Onderzoek naar de werking van de verordening

GEMEENTEWET

  • 1.

    De gemeente onderzoekt uiterlijk na 1 jaar na inwerkingtreding of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over:

    • a.

      ervaringen van inwoners;

    • b.

      inhoudelijke ontwikkelen en effecten;

    • c.

      financiële ontwikkelingen en prognoses.

  • 2.

    De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 3.

    De gemeenteraad bespreekt een verslag van dit onderzoek en past de verordening aan als dat nodig is.

13.4 Uitvoeringsregels

GEMEENTEWET

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat.

Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.

13.5 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

GEMEENTEWET

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

13.6 Intrekken oude verordeningen

GEMEENTEWET

De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:

  • Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Altena 2019

  • Afstemmingsverordening Sociale Zekerheid gemeente Altena 2019

  • Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Altena 2019

  • de Verordening Individuele inkomenstoeslag Participatiewet gemeente Altena 2019

  • de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Altena 2019

  • Verordening Subsidieverlening gebruikers maaltijdvoorziening gemeente Altena 2019

  • Verordening Activiteitenfonds gemeente Altena 2019

  • Verordening handhaving Sociale Zekerheid 2019 gemeente Altena

  • Verordening tegenprestatie sociale zekerheid gemeente Altena 2019

  • Verordening jeugdhulp Altena 2020

  • Verordening beschikkingstermijn schuldhulpverlening gemeente Altena 2021

  • Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Altena 2019

  • Verordening leerlingenvervoer Altena 2019 (inclus. 1e wijziging)

  • Verordening leerlingenvervoer Altena 2019

  • Verordening Jeugdhulp gemeente Aalburg 2017

  • Verordening Jeugdhulp gemeente Werkendam 2017

  • Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 gemeente Aalburg

  • Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 gemeente Werkendam

  • Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 gemeente Woudrichem

  • Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen, gemeente Aalburg

  • Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Werkendam

  • Verordening cliëntenraad sociale zekerheid gemeente Woudrichem 2010

  • Verordening Wet inburgering gemeente Woudrichem 2009

  • Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening, gemeente Werkendam

  • Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening gemeente Woudrichem

  • Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Woudrichem.

13.7 Overgangsrecht

GEMEENTEWET

  • 1.

    Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen.

  • 2.

    Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van een van de bij 13.6 genoemde ingetrokken verordeningen, past de gemeente die ingetrokken verordening toe.

13.8 Ingangsdatum en naam

GEMEENTEWET

  • 1.

    Deze verordening wordt genoemd: Verordening sociaal domein gemeente Altena 2022.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van openbare bekendmaking in het digitale Gemeenteblad van Altena.

14 Begrippen

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?

  • Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

  • Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

  • Ook staan er voor de duidelijkheid ook enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

  • Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi;

activiteitenfonds: fonds bestemd voor financiële ondersteuning aan voor inwoners met een laag inkomen gericht op maatschappelijke participatie in de gemeente, gezonde leefstijl, laaggeletterdheid en voorkomen van eenzaamheid en ontmoeting.

activeringsplaats: werken met behoud van uitkering voor inwoner met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid;

algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.

AOW-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.

arbeidsgehandicapte: De arbeidsgehandicapte als bedoeld in de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de persoon met een Wajong uitkering.

arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.

arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.

armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.

basisschool: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, ziekte of aandoening, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert. Bij leerlingenvervoer geldt dat de beperking het vervoer naar school belemmert.

bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon-en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner. Voor hoofdstuk 7 wordt onder bijstandsnorm verstaan: de bijstandsnorm zonder de (reservering voor de) vakantietoelage.

bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).

consumentenprijsindex: gemiddelde prijsstijging van de goederen en diensten die consumenten kopen; deze wordt vastgesteld door het CBS.

detacheringsbaan: een betaalde baan bij een reguliere werkgever via een (sociaal) detacheringsbureau van de overheid of via een derde.

dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale basisschool gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school de dichtstbijzijnde speciale basisschool in het samenwerkingsverband van de basisschool dat het kind eerst bezocht, of een andere speciale basisschool binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.

effect: het resultaat of het doel.

eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij mag gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel dat de gebruiker ter beschikking staat, zoals een deel-, leen-of leaseauto.

financiële buffer: vermogen. Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.

fraude: het bewust verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.

gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.

gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena.

gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.

gezinshuis: een kleinschalige vorm van jeugdhulp, georganiseerd vanuit een natuurlijk gezinssysteem, waar gezinshuisouders volgens het 24x7-principe opvoeding, ondersteuning en zorg bieden aan bij hen in huis geplaatste kinderen en jongeren die tijdelijk of langdurig zijn aangewezen op intensieve en professionele hulpverlening als gevolg van beschadigende ervaringen en/of complexe problematiek

hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ, bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, een uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ, inkomensondersteuning op grond van artikel 147 van de Gemeentewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs, of een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).

hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet: een voorziening bij de arbeidsinschakeling of bijzondere bijstand.

  • Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

  • Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wet inburgering2021: op de inburgeraar afgestemde leerroute.

hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. In hoofdstuk 6 (vervoer) wordt onder jaarinkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs. Onder ‘inkomen’ wordt in hoofdstuk 7 verstaan: het inkomen zonder de (reservering voor de) vakantietoelage. Voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 7.6.1 wordt de bijstandsnorm als inkomen gezien.

inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 3.6 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.

inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan betreft het de ingezetene van de gemeente als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening, dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

jongere: de minderjarige. Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener-en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.

kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.

Kostprijs: de kosten die de gemeente maakt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Afhankelijk van de voorziening gaat het om kosten voor aanschaf, huur, onderhoud, reparatie en verzekering;

levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit of opdracht van de gemeente.

llv: de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden: de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

logeerzorg: logeren in een zorginstelling of binnen het sociaal netwerk, maximaal 156 etmalen per jaar;

mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.

normale dagelijkse activiteiten: dagelijks terugkerende basisverrichtingen die je moet doen om zelfstandig te kunnen blijven leven;

persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.

ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt. In de Wi wordt dit het Plan Inburgering en Participatie (PIP) genoemd.

openbaar vervoer (ov): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Producten die door de provincie worden aangeboden ter vervanging van regulier openbaar vervoer (flexibel vervoer), en geschikt zijn voor de inwoner, vallen ook onder het openbaar vervoer.

opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.

ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere. Als het gaat om de Jeugdwet: de ouders als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Oudere: inwoner die aanspraak kan maken op een AOW-uitkering;

persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp-op-maat in kan kopen.

pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven tegen welk tarief en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.

professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.

PW: Participatiewet.

reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor OV of aangepast vervoer.

samenwerkingsverband:

  • 1.

    voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a lid 2 en 15 van de Wet op het primair onderwijs; of

  • 2.

    voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a lid 2 en 16 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

school: basisschool, speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.

toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.

sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).

SVB: sociale verzekeringsbank

speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW-of de IOAZ-uitkering.

Uitkeringsgerechtigde: inwoner die een uitkering ontvangt op grond van Pw, IOAW of IOAZ.

uitkeringsnorm: de voor de inwoner in zijn situatie maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

vavo-onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

vergoeding (in het kader van hoofdstuk 6): de bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.

vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.

voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag of een combinatie daarvan.

vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.

Vrijwilligerswerk: werk dat in een vorm van georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet inburgering 2021, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Wi: wet inburgering 2021

Wko: Wet kinderopvang.

Wlz: wet langdurige zorg

Wlz-instelling: een instelling die zorg verleent op grond van de Wet langdurige zorg.

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

woning: hoofdverblijf.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Altena van 21 december 2021

de voorzitter,

drs. E.B.A. Lichtenberg MCM

de raadsgriffier,

drs. S.J. Peet