Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening Sociaal Domein Meierijstad

Geldend van 01-01-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening Sociaal Domein Meierijstad

De raad van de gemeente Meierijstad wil voor de inwoners van zijn gemeente in één verordening en in begrijpelijke taal aangeven welke regels gelden voor:

  • werken en participeren;

  • uitkeringen;

  • schuldhulpverlening;

  • gezond en veilig opgroeien;

  • vervoer naar school;

  • wonen in een veilige en gezonde omgeving.

Daarom stelt de raad hierbij vast de:

Verordening Sociaal Domein Meierijstad

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waar gaat deze verordening over?

Deze Verordening Sociaal Domein Meierijstad geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • werken en participeren;

  • uitkeringen;

  • schuldhulpverlening;

  • gezond en veilig opgroeien;

  • vervoer naar school;

  • wonen in een veilige en gezonde omgeving.

1.2 Waarom deze regels?

In Nederland vinden we het belangrijk dat:

  • mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven of aan het werk kunnen gaan;

  • mensen een inkomen hebben waarmee ze rond kunnen komen;

  • mensen hun financiën op orde hebben;

  • mensen een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

  • mensen een geschikte en schone woonruimte hebben waarin zij zelfstandig en veilig kunnen wonen; en

  • kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien en veilig naar de school kunnen gaan die bij hen past.

1.3 Taak van de gemeente

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:

  • Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)

  • Jeugdwet;

  • Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • Wet publieke gezondheid (Wpg).

De gemeente hoeft niet te ondersteunen als de inwoner geholpen kan worden op grond van een andere wet dan hierboven benoemd. Bijvoorbeeld als zorg valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn nog extra regels nodig, waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Het college is bevoegd daarvoor nadere regels of beleidsregels vast te stellen. Ook dat is in deze verordening geregeld.

1.4 Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:

  • 1.

    zijn bedoeld om de doelen onder punt 1.5 te realiseren en knelpunten van inwoners op te lossen;

  • 2.

    zijn goed leesbaar;

  • 3.

    regelen niet meer dan nodig is;

  • 4.

    houden de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

  • 5.

    kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor inwoners;

  • 6.

    zijn onderling afgestemd op elkaar;

  • 7.

    respecteren de wettelijke regels, maar wijken daar soms vanaf als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen;

  • 8.

    passen bij de werkwijze van de gemeente om samen met de inwoner te kijken wat er nodig is en of dit past binnen de grondwaarden (doelen) van (een van de) verschillende wetten (‘werken volgens de bedoeling’).

In hoofdstuk 9 staat uitgebreid beschreven hoe de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan.

1.5 Kerndoelen

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kerndoelen:

  • 1.

    De inwoner staat centraal.

  • 2.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de genoemde doelen te realiseren.

  • 3.

    De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de inwoners.

  • 4.

    De gemeente ondersteunt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk).

  • 5.

    Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te kunnen doen aan de samenleving.

De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.

1.6 Leeswijzer

Als in deze verordening het woord ‘inwoner’ staat, dan vallen daar ook ouders, jongeren, studenten en werknemers onder. Waar ‘hij’ staat kan ook ‘zij’ gelezen worden. Als in deze verordening het woord ‘ouders’ staat dan vallen daar onder: pleegouders/ouders en/of hun vertegenwoordigers die in de zin van Algemene wet bestuursrecht (Awb) als belanghebbenden aangemerkt kunnen worden.

Alle bedragen in deze verordening zijn inclusief btw. Op genoemde bedragen kunnen in de toekomst aanpassingen van toepassing zijn op grond van bijvoorbeeld indexering of als gevolg van aanbestedingstrajecten.

1.7 Verband tussen verordening en wet

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wet dat artikel is gebaseerd.

Hoofdstuk 2 De hulpvraag

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de gemeente ondersteuning kan geven en wat de gemeente van de inwoner verwacht.

Kerndoelen:

De gemeente maakt ondersteuning makkelijk bereikbaar.

De hulpvraag van de inwoner staat centraal.

De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

De gemeente geeft geen ondersteuning als er al een andere regeling geldt waarop de inwoner een beroep kan doen.

Paragraaf 2.1 Melding hulpvraag bij de gemeente

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs)

Artikel 2.1.1 Hulpvraag melden

Inwoners die hulp nodig hebben, kunnen zich melden bij de door de gemeente ingerichte Toegang. Deze Toegang is te vinden in 3 gebieden: Veghel, Schijndel en Sint-Oedenrode. Voor Jeugd geldt dat inwoners zich kunnen melden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin in de gemeente.

De inwoner kan deze melding op verschillende manieren doen:

schriftelijk, met een brief

mondeling, persoonlijk

telefonisch

digitaal (via de website) of een e-mail

Artikel 2.1.2 Uitnodiging gesprek

Na de melding neemt de gemeente de hulpvraag van de inwoner in behandeling. De gemeente neemt binnen twee werkdagen na de melding contact op met inwoner voor een intakegesprek.

Na het intakegesprek kan de inwoner uitgenodigd worden voor een vervolggesprek met een medewerker. In die uitnodiging staat waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek gaat.

Het gesprek kan telefonisch of digitaal plaatsvinden als dat voldoende is.

Ook geeft de gemeente in de uitnodiging aan dat de inwoner iemand mee mag nemen naar het gesprek om hem te ondersteunen. Dit kan een familielid, vriend of bekende zijn, maar ook een (gratis) onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner).

De gemeente wijst ook op de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan).

Artikel 2.1.3 Gegevens

De gemeente verzamelt gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek en de beoordeling van de melding. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren. In de uitnodiging voor het gesprek staat welke gegevens dat zijn en welke termijn er geldt. De gemeente kan ook later nog om aanvullende gegevens vragen. Hiervoor gelden dan dezelfde voorwaarden.

Paragraaf 2.2 Gesprek na de melding

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Awb)

Artikel 2.2.1 Doel en inhoud gesprek

Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, van het resultaat dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.

In het gesprek onderzoekt een medewerker van de Toegang

de behoefte van de inwoner: wat is er nodig?

de (on)mogelijkheden van de inwoner.

de persoonlijke situatie van de inwoner: hoe ziet die eruit en wat betekent dit voor het gewenste resultaat?

wat heeft de inwoner nodig aan ondersteuning en in welke omvang?

in hoeverre de ondersteuning geleverd kan worden via de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociale netwerk en algemene en/of voorliggende voorzieningen. Het college stelt nadere regels vast over algemene voorzieningen en gebruikelijke hulp.

of er contact nodig is met anderen over de persoonlijke situatie van de inwoner; hierover wordt de inwoner dan altijd geïnformeerd.

of een extern onafhankelijke adviseur ingeschakeld wordt voor het onderzoek; hierover wordt de inwoner dan altijd geïnformeerd.

De medewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden die de gemeente biedt om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren.

Bij dit gesprek kan ook iemand aanwezig zijn om de inwoner te ondersteunen, zoals een familielid, vriend of bekende of (gratis) onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner).

Artikel 2.2.2 Verslag en/of plan

Zo snel mogelijk na het gesprek maakt de medewerker een verslag en/of plan van het gesprek en de uitkomsten van het onderzoek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het verslag toegevoegd.

Als het gesprek telefonisch heeft plaatsgevonden kan er een verkort verslag worden gemaakt.

Als het gaat om Wmo-ondersteuning, jeugdhulp en Participatiewet stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat hij dat niet wil. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit terug naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner ondersteuning-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag als een aanvraag.

Als het om jeugdondersteuning en Wmo gaat, kan de medewerker ook tijdens het gesprek een verslag maken en daarin aangeven wat er nodig is voor de inwoner. Als de inwoner en de medewerker tijdens het gesprek samen vaststellen welke ondersteuning er nodig is, dan wordt het door de inwoner ondertekende verslag gezien als een aanvraag.

Paragraaf 2.3 Aanvraag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb)

Niet elke aanvraag gaat op precies dezelfde manier. Verschillen per soort ondersteuning of wet staan hieronder beschreven in artikel 2.3.1.

Artikel 2.3.1 Aanvraag

Na de melding en het gesprek met een medewerker van de gemeentelijke Toegang, kan de inwoner een aanvraag indienen. De aanvraag kan schriftelijk (per brief) of digitaal (via de website of e-mail) worden ingediend. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente ondersteuning gaat verlenen en zo ja, in welke vorm.

Een aanvraag kan zonder melding vooraf worden gedaan als het gaat om een uitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder of om vervoer van kinderen naar school. Het gesprek met een medewerker vindt, indien nodig, plaats nadat de aanvraag is ingediend.

De aanvragen voor financiële tegemoetkomingen kunnen direct schriftelijk en digitaal worden gedaan. De gemeente kan besluiten dat een onderzoek en een gesprek over de hulpvraag niet nodig zijn. De aanvraag wordt dan direct afgehandeld. Alleen als er aanleiding voor is, of op verzoek van de inwoner, volgt een gesprek.

De inwoner dient een aanvraag in met een aanvraagformulier van de gemeente. Voor Wmo en jeugdhulp geldt dat een door de inwoner ondertekend verslag van het gesprek kan worden gezien als een aanvraagformulier voor ondersteuning.

De gemeente verzamelt gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren. De gemeente kan ook later nog om aanvullende gegevens vragen.

Artikel 2.3.2 Voorwaarden voor ondersteuning

Als een inwoner ondersteuning aanvraagt, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

de ondersteuning is noodzakelijk om (één van) de doelen van de in 1.1 genoemde wetten te bereiken;

de inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit resultaat ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk, algemene voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en

de ondersteuning past bij het gewenste resultaat en de persoonlijke situatie van de inwoner.

Voor sommige vormen van ondersteuning zijn in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld. Deze extra voorwaarden zijn opgenomen in de verschillende hoofdstukken.

De ondersteuning is niet duurder dan nodig is en duurt niet langer dan nodig is. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die nodig is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen.

De gemeente kan ondersteuning weigeren als een inwoner de gevraagde ondersteuning zelf al heeft ingeroepen of gekocht, voordat de gemeente heeft besloten op een aanvraag of voordat een melding is gedaan, tenzij de gemeente daarvoor toestemming heeft gegeven.

De inwoner is verplicht mee te werken aan regiegesprekken als deze voor de voortgang van de ondersteuning door Toegang nodig worden gevonden

Artikel 2.3.3 Advisering

De gemeente kan een externe deskundige vragen om een advies. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of aanvraag.

Artikel 2.3.4 Beslistermijn

De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag of melding is ontvangen.

De gemeente kan de termijn voor ten hoogste 8 weken verdagen.

In spoedeisende gevallen treft het college zo snel mogelijk een passende voorziening. Het college legt vervolgens de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking (besluit).

Paragraaf 2.4 Beslissing

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb)

Artikel 2.4.1 Inhoud besluit

In het besluit geeft de gemeente aan of de inwoner wel of geen ondersteuning krijgt. Als de gemeente ondersteuning geeft, staat in het besluit ook of de ondersteuning in natura (product of dienst), in de vorm van een PGB, in geld of op een andere manier wordt gegeven. (Zie voor meer uitleg hoofdstuk 8)

Geeft de gemeente de ondersteuning in natura, dan staat in het besluit in ieder geval:

wat de ondersteuning inhoudt en waarvoor de ondersteuning bedoeld is;

wanneer de ondersteuning ingaat en hoe lang de ondersteuning duurt; en

welke voorwaarden en verplichtingen er voor de ondersteuning gelden.

Geeft de gemeente de ondersteuning in de vorm van een PGB, dan staat in het besluit in ieder geval :

waarvoor het PGB bedoeld is;

hoe hoog het PGB is en hoe dit berekend is;

wanneer het PGB ingaat en wanneer het PGB eindigt;

hoe de besteding van het PGB verantwoord moet worden; en

welke voorwaarden en verplichtingen er voor het PGB gelden.

Geeft de gemeente ondersteuning in de vorm van geld, dan staat in het besluit in ieder geval :

voor welk doel het geld wordt gegeven;

wanneer het geld wordt betaald;

hoe vaak het geld wordt betaald; en

welke voorwaarden en verplichtingen er gelden voor het uitgeven van het geld.

Voor Jeugd en Wmo geldt dat het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen 6 maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij dit de inwoner niet te verwijten valt. Deze voorwaarde wordt ook in het besluit opgenomen.

Paragraaf 2.5 Uitzonderingen

Artikel 2.5.1 Jeugdhulp via arts en anderen

(Jeugdwet, Awb)

De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder. Voor deze ondersteuning gelden dezelfde voorwaarden en kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders die opgenomen zijn in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant van het betreffende jaar.

Als een jeugdige zich bij een jeugdhulpaanbieder meldt met een verwijzing, niet via de gemeentelijke toegang, dan beoordeelt de jeugdhulpaanbieder in lijn met deze verwijzing inhoudelijk welke product(en) de jeugdige precies nodig heeft, met welke frequentie en voor hoe lang (de duur en de omvang). De jeugdhulpaanbieder past bij de genoemde beoordeling en bepaling van de inhoud van het product de werkwijze toe zoals de gemeentelijke toegang deze toepast zoals beschreven in het bovengenoemde productenboek en de bijbehorende werkinstructie.

Als de jongere of zijn ouders daar om vragen, stuurt de gemeente hem/hen een brief met daarin het besluit over de jeugdhulp. Voor dit besluit gelden dezelfde rechten en plichten als het besluit na een aanvraag bij de gemeente zelf.

Artikel 2.5.2 Spoedeisende gevallen

(Jeugdwet, Wmo, PW, Llv, Wgs)

In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de ondersteuning krijgt die volgens de gemeente nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure als dat nodig is. Het kan gaan om de volgende (tijdelijke) ondersteuning in afwachting van een onderzoek van de gemeente:

het bieden van ondersteuning en zorg aan ouders en hun kinderen;

het vragen van een machtiging aan de kinderrechter voor uithuisplaatsing of gesloten jeugdhulp;

het bieden van een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning;

schuldhulpverlening;

vervoer van en naar school (vervoersvoorziening gaat op zijn vroegst in op de dag van de aanvraag);

het verstrekken van een voorschot op een uitkering die nog niet is toegekend.

Er is sprake van een spoedeisend geval als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om ondersteuning niet afgewacht kan worden.

Voor Jeugd geldt dat deze hulp buiten kantoortijden loopt via de Crisisdienst van Jeugdbescherming Brabant of GGZ en een maximale termijn heeft van 4 weken. Na deze 4 weken of zoveel eerder als mogelijk volgt dan alsnog een ‘gewoon’ besluit.

Hoofdstuk 3 Werk en participatie

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners die een uitkering hebben en kunnen werken, worden geholpen bij het vinden van een duurzaam en passend werk, bij voorkeur in een reguliere en betaalde baan. Als betaald werk niet haalbaar is, dan wordt gekeken op welke wijze participeren aan de samenleving mogelijk is. De gemeente kan helpen door het inzetten van zogenaamde voorzieningen. Welke ondersteuning dat kan zijn, staat in dit hoofdstuk. Dit hoofdstuk gaat verder over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking of een psychisch/psychosociaal probleem. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.

Kerndoelen:

De inwoner wordt zo goed mogelijk naar duurzaam, passend werk of participatie geleid.

Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van de gemeente.

Iedereen doet mee aan de samenleving.

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Doelgroepen

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente ondersteunt de volgende groepen inwoners op weg naar werk:

Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden;

Inwoners die geen ondersteuning kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per hulpvraag beoordeelt de gemeente of er ondersteuning kan worden gegeven;

Jongeren tot 27 jaar die geen werk en geen havo-diploma, vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebben (startkwalificatie). De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

Artikel 3.1.2 Samenwerking

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente werkt samen met UWV, gemeenten in de regio en andere organisaties om inwoners te ondersteunen bij het vinden van passend werk.

De gemeente ondersteunt werkgevers die inwoners, die onder de doelgroep van de gemeente vallen, werk aanbieden.

Artikel 3.1.3 Budget

De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen budgetplafonds vaststellen. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening uitgeeft. Voor wettelijke loonkostensubsidie en beschut werk kan geen budgetplafond worden vastgesteld.

Artikel 3.1.4 Voorzieningen

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente stemt de hulp aan de inwoner af op zijn positie op de arbeidsmarkt.

De gemeente biedt ondersteuning aan in de vorm van voorzieningen (zie begrippenlijst). Het doel daarvan is het vinden of behouden van passend werk.

De gemeente beoordeelt per persoon welke voorziening wordt ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal zaken, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en of er bij de gemeente voldoende budget beschikbaar is.

In een plan van aanpak legt de gemeente vast welke ondersteuning de inwoner krijgt en wat van belang is voor die ondersteuning. Ook wordt vastgelegd welke afspraken er met de inwoner zijn gemaakt over de ondersteuning en over wat de inwoner zelf doet om eerder aan werk te komen.

Paragraaf 3.2 Wettelijke voorzieningen

Artikel 3.2.1 Beschut werk

(PW)

De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan als het UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken een veilige werkplek te bieden.

De gemeente zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat de gemeente volgens het rijk jaarlijks moet realiseren, gerealiseerd wordt.

De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

uitsplitsing van taken;

aanpassingen in het werktempo, de werktijden of de werkbegeleiding.

De gemeente kan inwoners, die in aanmerking komen voor beschut werk, voorzieningen aanbieden die de stap naar beschut werk makkelijker maken. Het gaat om de volgende voorzieningen:

ondersteuning bij het invullen van de dag;

sociale activering;

scholing;

schuldhulpverlening.

Artikel 3.2.2 Loonkostensubsidie

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de inwoner wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies.

De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op het werkplek zal zijn, wordt een loonwaardemeting uitgevoerd.

De gemeente stelt de loonwaarde vast volgens de methodiek die is vastgesteld door het regionale werkbedrijf van de arbeidsmarktregio Noordoost-Brabant.

De loonwaardemeting wordt minimaal eens per 6 maanden en maximaal eens per 5 jaar uitgevoerd. De meting wordt afgestemd op de individuele omstandigheden van de werknemer en zijn ontwikkelmogelijkheden.

Artikel 3.2.3 Ondersteuning op de werkplek van een jobcoach

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een inwoner een jobcoach aanbieden of de werkgever daarvoor een vergoeding geven als de inwoner extra begeleiding nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.

Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen zijn werk goed te doen.

De gemeente spreekt met de werkgever af hoe de jobcoach wordt ingezet en legt dit vast in een overeenkomst met de werkgever en inwoner.

Artikel 3.2.4 Ondersteuning bij een leerwerktraject

(PW)

De gemeente kan een jongere, die een leerwerktraject nodig heeft om de stap richting werk te zetten, ondersteuning aanbieden die nodig is voor het volgen van een leerwerktraject.

Het moet gaan om jongeren:

van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of

van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. Met startkwalificatie wordt bedoeld: een havo-, vwo- of mbo-diploma niveau 2.

Er wordt alleen extra ondersteuning ingezet als de ondersteuning die al door school of door de werkgever wordt geboden onvoldoende is.

Paragraaf 3.3 Regionale voorzieningen

Artikel 3.3.1 Werkervaringsplaats

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een inwoner die weinig kans heeft op werk, een werkstage (werkervaringsplaats) aanbieden. Deze werkstage wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

Het doel van een werkstage is om inwoners, met behoud van uitkering, op een werkplek werkervaring op te laten doen en/of te leren functioneren in een werkomgeving.

Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

De werkstage is alleen mogelijk als de werkgever de stagiair goed begeleidt tijdens de werkstage. De werkgever zorgt ervoor dat de stagiair meer vaardigheden of kennis van het vakgebied opdoet.

De werkervaringsplek wordt vastgelegd in een plan van aanpak dat de gemeente in overleg met de inwoner maakt. Met de werkgever wordt afgesproken welk doel de werkstage heeft, wat de werkzaamheden zijn, begin- en einddatum, afspraken over onkostenvergoedingen, verzekeringen en hoe de begeleiding plaatsvindt. Ook wordt vastgelegd waarom er geen sprake is van verdringing /oneerlijke concurrentie Lid 3.

Het aantal gewerkte uren in een werkstage bedraagt niet meer dan 40 uur per week. Een werkstage duurt maximaal 3 maanden en kan éénmalig met 3 maanden worden verlengd.

Artikel 3.3.2 Proefplaatsing

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een inwoner bij wijze van proef tijdelijk en met behoud van uitkering laten werken bij een werkgever.

Het doel van de proefplaatsing is om werkgevers te helpen een beeld te krijgen van de geschiktheid van de inwoner voor het werk, maar ook om te kijken of de functie kan worden aangepast zodat deze goed bij de inwoner past.

Een voorwaarde is dat de proefplaatsing leidt tot een dienstverband van minimaal 6 maanden als de inwoner geschikt blijkt te zijn voor het werk.

De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Als de proefplaatsing niet wordt omgezet in een dienstverband legt de werkgever uit wat hij heeft gedaan om de inwoner te begeleiden.

Een proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden met een werkweek van maximaal 40 uur per week. Deze termijn kan worden verlengd met 3 maanden als dat nodig is om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden van de inwoner.

De proefplaatsing wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner. Daarin worden het doel van de proefplaatsing opgenomen, hoe lang de proefplaatsing duurt, wat de werkzaamheden en de werktijden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

De werkgever zorgt voor een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering.

Paragraaf 3.4 Lokale voorzieningen

Artikel 3.4.1 Scholing

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een inwoner scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap naar werk voor een langere periode te maken.

De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing. De scholing wordt afgestemd op de talenten en mogelijkheden van de inwoner en zijn positie op de arbeidsmarkt.

Artikel 3.4.2 Indienstnemingssubsidie

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt een tijdelijke subsidie geven.

Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een kleine kans op werk in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

De indienstnemingssubsidie bedraagt eenmalig € 500 per kalenderjaar.

De werkgever moet in ieder geval voldoen aan de volgende voorwaarden:

de duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt minimaal 6 maanden;

de werknemer ontvangt loon hoger dan de bijstandsnorm;

het werk leidt niet tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en leidt ook niet tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

Bij een deeltijd-dienstverband wordt de subsidie naar rato berekend.

De indiensttredingssubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een ander artikel uit de Participatiewet aanspraak maakt op een financiële tegemoetkoming in verband met de indiensttreding van de werknemer.

Artikel 3.4.3 Persoonlijke ondersteuning

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een inwoner persoonlijke ondersteuning aanbieden die nodig is om de stap te zetten naar betaald werk.

De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de persoonlijke ondersteuning.

Artikel 3.4.4 Sociale activering

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een inwoner, die weinig kans heeft op werk, zinvolle activiteiten aanbieden die hem dichter bij werk brengen. Dit heet sociale activering. Vrijwilligerswerk is hier een voorbeeld van.

Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen en moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen.

Artikel 3.4.5 Ondersteuning bij beheersing Nederlandse taal

(PW, IOAW, IOAZ)

Het beheersen van de Nederlandse taal is nodig voor het vinden en behouden van een werkplek. De gemeente kan aan een inwoner die de Nederlandste taal onvoldoende beheerst een voorziening aanbieden om de taal beter te leren (referentieniveau 1F, niveau basisonderwijs).

Deze voorziening wordt vastgelegd in een taalplan. In het taalplan wordt in ieder geval beschreven:

welke vorm van ondersteuning wordt aangeboden; en

hoe de voortgang wordt beoordeeld.

Artikel 3.4.6 Kinderopvang

(PW, IOAW, IOAZ, Wet kinderopvang)

De gemeente verleent op aanvraag een bijdrage in de kosten van kinderopvang als de inwoner voldoet aan de volgende voorwaarden:

de inwoner heeft een gemeentelijke uitkering of een Algemene nabestaandenwet (Anw) uitkering en de kinderopvang is nodig om deel te kunnen nemen aan een activiteit van de gemeente op weg naar werk (een voorziening); of

de inwoner volgt een voltijd hbo- of universitaire opleiding, voortgezet onderwijs of vavo-onderwijs; of

er is sprake van een sociaal medische indicatie, als gevolg van lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen van de ouder of om een dreigende ernstige ontwikkelingsachterstand van het kind op te heffen of te verminderen;

de kinderopvang vindt plaats in een geregistreerd kindercentrum of via een gastouderbureau.

De gemeente legt in nadere regels vast welke aanvullende voorwaarden gelden en wat de hoogte van de vergoeding is. Op de kosten wordt de kinderopvangtoeslag die door de Belastingdienst wordt verstrekt in mindering gebracht.

Artikel 3.4.7 Andere voorzieningen en vergoedingen

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan andere voorzieningen op aanvraag inzetten als dat nodig is om inwoners te helpen aan het werk te gaan of te blijven of om de kans op werk te vergroten.

De gemeente kan de kosten vergoeden die een inwoner moet maken bij deelname aan een voorziening of bij betaald of onbetaald werk.

Artikel 3.4.8 Nazorg

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die aan het werk gaat, ondersteund en begeleid wordt als dit nodig is om het werk te kunnen doen.

Paragraaf 3.5 Tegenprestatie

(PW, IOAW, IOAZ)

Artikel 3.5.1 Doel van de tegenprestatie

De gemeente legt een inwoner met een gemeentelijke uitkering een tegenprestatie op als deze dit een passende manier vindt voor de inwoner om iets terug te doen voor de samenleving.

De gemeente legt geen tegenprestatie op als:

a. er een grote kans is op betaalde arbeid. De reden hiervoor is dat de focus gericht moet zijn en blijven op betaalde arbeid.

b. als de inwoner mantelzorg of vrijwilligerswerk verleent en dit niet te combineren is met de tegenprestatie.

Artikel 3.5.2 Voorwaarden tegenprestatie

Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met alle persoonlijke omstandigheden van de inwoner, zoals de gezinssituatie, de duur van de werkloosheid, eventuele beperkingen en vrijwilligerswerk.

Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met de interesses en capaciteiten van de inwoner.

Artikel 3.5.3 Inhoud van de tegenprestatie

1. De duur van de tegenprestatie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden van belanghebbende met een maximale duur van 12 maanden. Hierin spelen de volgende factoren een rol:

de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de inwoner;

de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de inwoner;

het arbeidsvermogen van de inwoner.

De omvang van de tegenprestatie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden van de inwoner met een maximum van 30 uur per week.

Paragraaf 3.6 Meedoen in de samenleving met een beperking of een psychisch of psychosociaal probleem

(Wmo)

Een inwoner die vanwege een beperking of een psychisch/psychosociaal probleem hulp nodig heeft om mee te doen in de samenleving (participatie), kan op aanvraag ondersteuning-op-maat krijgen. Hij moet wel voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.3.2 (voorwaarde voor ondersteuning) van deze verordening. De gemeente kijkt altijd of de inwoner mogelijkheden heeft om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. En of het resultaat bereikt kan worden met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk, algemene voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties.

Ook moet de ondersteuning een passende en duurzame bijdrage leveren voor de inwoner, zodat hij in staat is om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Hieronder staan de vormen van ondersteuning die de gemeente in ieder geval kan geven:

Groepsbegeleiding

Individuele begeleiding

Vervoer op Maat

Hulpmiddelen voor vervoer

Artikel 3.6.1 Uitgangspunten

De gemeente zet zich ervoor in dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk kunnen meedoen in de samenleving. Inwoners kunnen op aanvraag ondersteuning-op-maat krijgen als ze voldoen aan de voorwaarden in artikel 2.3.2 in deze verordening. Ook moet de ondersteuning een passende en duurzame bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Het college kan in nadere regels vaststellen op welke manier dit artikel wordt uitgevoerd.

Artikel 3.6.2 Groepsbegeleiding

De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die niet in staat is de dag goed in te vullen, ondersteuning-op-maat kan krijgen (geïndiceerde dagbesteding). De ondersteuning-op-maat houdt in dat een inwoner onder begeleiding één of meer dagdelen per week mee kan doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten. Meierijstad heeft in haar wijken en dorpen veel algemene voorzieningen voor dagbesteding. De gemeente kijkt daarom altijd eerst of deze algemene voorzieningen voor dagbesteding passend zijn voor de vraag van de inwoner. Groepsbegeleiding is voorliggend aan individuele begeleiding. Bij groepsbegeleiding kan een indicatie voor vervoer gegeven worden. Dat kan alleen als de inwoner niet zelfstandig, of met behulp van het netwerk of met behulp van een algemene voorziening zich van de woning van de inwoner naar de locatie voor groepsbegeleiding kan verplaatsen.

Artikel 3.6.3 Individuele begeleiding

De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die niet in staat is de normale dagelijkse activiteiten te doen, ondersteuning-op-maat kan krijgen. De ondersteuning-op-maat houdt in dat een inwoner in meerdere of mindere mate individueel begeleid wordt bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Het betekent dat de begeleider ondersteunt bij de dagelijkse gang van zaken en dat hij de inwoner ondersteunt om op een goede manier met zijn omgeving en netwerk om te gaan. De begeleider kan ook ondersteunen bij vaak terugkerende activiteiten. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen.

Artikel 3.6.4 Vervoer op Maat

De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die zich vanwege een beperking onvoldoende kan verplaatsen ondersteuning-op-maat kan krijgen. De ondersteuning-op-maat houdt in dat een inwoner geholpen wordt met vervoer dicht bij huis zodat hij zelfstandig kan blijven en mee kan doen met sociale, recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Bij het vervoer op maat gaat het om:

het zich verplaatsen rondom de woning;

het zich verplaatsen over een langere afstand dicht bij huis; of

het vervoer naar de plek waar de inwoner deelneemt aan een activiteit (van de gemeente) om de dag in te vullen. Uitgesloten zijn activiteiten zoals benoemd in artikel 3.6.4.2 lid f en lid g.

De gemeente kent de volgende mogelijkheden voor Vervoer op Maat:

Het collectief maatwerkvervoer: het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met het collectief maatwerkvervoer. De inwoner komt alleen in aanmerking voor collectief maatwerkvervoer als men geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, men het openbaar vervoer niet kan bereiken of als lokale andere vervoersmogelijkheden niet mogelijk zijn. Voor collectief vervoer geldt het volgende:

Er is een kilometergrens van 2000 kilometer per jaar. Daarboven wordt niet meer vergoed;

Als een inwoner later in het jaar gebruik gaat maken van het collectief vervoer, wordt het aantal kilometers berekend voor de resterende dagen van het kalenderjaar (2000/ 365 x resterende aantal dagen tot en met 31 december);

De gestelde kilometergrenzen gelden voor ritten binnen de vervoersregio en de vastgestelde puntbestemmingen. Het college kan daarvoor nadere regels vaststellen (zie nadere regels Maatschappelijke ondersteuning 2022 e.v.);

De gemeente kan gemotiveerd afwijken van het maximale aantal kilometers (zie Nadere regels Maatschappelijke ondersteuning 2022 e.v.);

Voor het reizen met het collectief vervoer geldt een reizigersbijdrage. Het college kan daarvoor nadere regels vaststellen (zie nadere regels Maatschappelijke ondersteuning 2022 ev.);

Het vervoer is niet bedoeld voor woon-werkverkeer en vervoer naar geïndiceerde dagbesteding;

Het vervoer is niet bedoeld voor ziekenvervoer dat vergoed wordt vanuit de zorgverzekering;

Het vervoer is alleen bedoeld voor vervoer voor sociale doeleinden als de inwoner ook WLZ-indicatie heeft.

Een individuele (rolstoel)taxi-vergoeding: hiermee kan de inwoner de werkelijke kosten tot maximaal 2000 kilometer per jaar declareren.

Het geschikt maken van de eigen auto door een autoaanpassing: hiervoor wordt maximaal één keer per 7 jaar een reële vergoeding verstrekt. Een autoaanpassing is alleen mogelijk als dit de meest goedkope en passende oplossing is.

Om Vervoer op Maat beschikbaar en betaalbaar te houden, kijkt de gemeente eerst of een vervoersprobleem opgelost kan worden met een lokale vervoersvoorziening, daarna naar collectief maatwerkvervoer, daarna naar een individuele (rolstoel)taxi-vergoeding en als laatste naar het geschikt maken van de eigen auto. De goedkoopst mogelijke passende voorziening wordt toegekend.

Artikel 3.6.5 Hulpmiddelen voor vervoer

De gemeente zorgt ervoor dat een inwoner die zich vanwege een beperking niet kan verplaatsen in en om de woning, ondersteuning-op-maat kan krijgen. Die ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van een rolstoel of ander hulpmiddel voor vervoer om zich te verplaatsen in en om de woning.

Hiervoor kent de gemeente de volgende ondersteuning:

Voor dagelijks zittend gebruik wordt een hiervoor geschikte rolstoel toegekend.

Voor verplaatsen dichtbij huis wordt een hulpmiddel voor vervoer toegekend.

Voor sportieve activiteiten wordt een vergoeding voor het kopen en onderhouden van een sportrolstoel toegekend. Deze vergoeding wordt één keer per 3 jaar verstrekt.

De gemeente kan gemotiveerd afwijken van de termijn genoemd bij c.

Artikel 3.6.5 Vervanging hulpmiddelen voor vervoer

Als de gemeente eerder een hulpmiddel voor vervoer heeft verstrekt en deze moet worden vervangen, doet de gemeente dit alleen als het hulpmiddel voor vervoer:

technisch is afgeschreven;

verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om; of

geen oplossing meer is voor de problemen die de inwoner ervaart bij het verplaatsen in en om de woning of het verplaatsen dichtbij huis.

Hoofdstuk 4 Gezond en veilig opgroeien

(Jeugdwet)

Jongeren in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jongeren zelf, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij op aanvraag een beroep doen op ondersteuning van de gemeente. Deze ondersteuning wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde ondersteuning te verminderen.

Daarbij staan het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 jaar waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Voor deze laatste groep van 18 tot 23 jaar is onder bepaalde wettelijke voorwaarden verlengde jeugdhulp mogelijk. Pleegzorg geldt standaard tot 21 jaar en is verlengd mogelijk tot 23 jaar.

Kerndoelen:

De jongere moet gezond en veilig kunnen opgroeien.

De gemeente stemt de ondersteuning af op de ouder(s) en jongeren en zorgt voor goede aansluiting op andere hulp.

Vrij toegankelijke ondersteuning gaat voor ondersteuning-op-maat.

Artikel 4.1 Uitgangspunten bij het bieden van ondersteuning

Bij het bieden van ondersteuning houden de gemeente en de jeugdhulpverlener rekening met het geloof, de levensovertuiging, maatschappelijke opvattingen en de culturele achtergrond van de jongere en de ouder(s).

Alle ondersteuning is gericht op het bereiken van persoonlijke stabiliteit of het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jongere, zijn ouder(s) en hun sociale netwerk.

De gemeente betrekt de wensen van de jongere en zijn ouder(s) bij de keuze voor de vorm van jeugdhulp.

Pleegouders kunnen voor ondersteuning in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is kan de pleegzorgorganisatie extra ondersteuning vragen aan de gemeente.

Als het gewenste resultaat van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met ondersteuning die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning door het Centrum voor Jeugd en Gezin. Kan het gewenste resultaat niet bereikt worden met die ondersteuning, dan wordt ondersteuning-op-maat ingezet.

Artikel 4.2 Vrij toegankelijke voorzieningen

De gemeente zorgt ervoor dat kinderen en jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken, ondersteunt de gemeente jongeren en hun ouders in ieder geval met de onderstaande vrij toegankelijke voorzieningen:

het versterken van de opvoed- en opgroeiomgeving, waarin gezinnen, wijken of kernen, scholen en kinderopvang samenwerken en elkaar aanvullen;

ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien in de vorm van informatie, persoonlijk advies en specifieke cursussen of trainingen;

jeugdgezondheidszorg (GGD);

het jongerenwerk en jongerencentra;

generalistische basiszorg van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG);

een vertrouwenspersoon en onafhankelijke cliëntondersteuning;

voorzieningen voor spoedeisende situaties.

De gemeente zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen door bovengenoemde instanties en dat daar ook zo vroeg mogelijk ondersteuning wordt geboden.

De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag, 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.

Het college kan nadere regels vaststellen over de aan de vrij toegankelijke en individuele voorzieningen verbonden voorwaarden.

Artikel 4.3 Individuele voorzieningen (ondersteuning-op-maat)

De gemeente kan in ieder geval de volgende ondersteuning-op-maat aanbieden:

consultatie en advies;

respijtzorg (verblijf licht, logeeropvang);

begeleiding (basis en specialistisch);

daghulp (basis, specialistisch en intensief);

orthopedagogische behandeling (basis en specialistisch);

generalistische Basis GGZ;

specialistische GGZ;

dyslexiezorg;

medicatie consultatie;

vaktherapie;

intensieve specialistische jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige;

pleegzorg;

verblijf (gezinsvervangend, basis, specialistisch en intensief);

gesloten jeugdhulp;

crisishulp;

vervoer in het kader van de jeugdwet.

Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor een besluit van de gemeente of een verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts, gecertificeerde instelling of jeugdreclassering nodig.

Voor deze ondersteuning gelden de voorwaarden voor jeugdhulpaanbieders die opgenomen zijn in het Productenboek Inkoop Gespecialiseerde Jeugdhulp Regio Noordoost Brabant van het betreffende jaar.

Artikel 4.4 Overgang van 18- naar 18+

De gemeente is ervoor verantwoordelijk dat jongeren, die jeugdhulp krijgen, ondersteund blijven als die ondersteuning nog nodig is als ze 18 jaar worden. Dat wil zeggen dat de gemeente samen met de jongere en jeugdhulpaanbieder zorgt voor een toekomstplan voor de jongere op alle belangrijke onderwerpen.

Dit plan besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

scholing, werk en/of participatie;

wonen;

inkomen;

zorg en ondersteuning;

vrije tijd;

het netwerk van de jongere.

Het is onder bepaalde wettelijke voorwaarden mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt. Deze verlenging is dan een onderdeel van het toekomstplan.

Als een jeugdige ouder dan 18 jaar niet in aanmerking komt voor verlengde jeugdhulp en ondersteuning nog wel wenselijk is, kan de jeugdige een aanvraag indienen voor ondersteuning vanuit de Wmo.

Als sprake is van pleegzorg, dan wordt deze ingezet tot de dag dat de jongere 21 jaar wordt, tenzij de jongere 18 jaar of ouder is en heeft aangegeven op eigen benen te willen staan. De jeugdhulp kan zo nodig onder bepaalde wettelijke voorwaarden worden verlengd totdat de jongere 23 jaar wordt.

Hoofdstuk 5 Wonen in een veilige en gezonde omgeving

(Wmo)

Inwoners met een beperking en/of met (langdurige) psychosociale problemen hebben soms ondersteuning nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te ondersteunen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de ondersteuning die de gemeente aan deze inwoners kan geven.

Kerndoelen:

Inwoners met een beperking moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en leven.

De gemeente stemt de ondersteuning af op de inwoner.

Paragraaf 5.1 Algemeen

Artikel 5.1.1 Uitgangspunten

De gemeente zet zich ervoor in dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de noodzakelijke dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren. Inwoners kunnen op aanvraag ondersteuning-op-maat krijgen als ze voldoen aan de voorwaarden in artikel 2.3.2 in deze verordening. Ook moet de ondersteuning een passende en duurzame bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Het college kan in nadere regels vaststellen op welke manier dit hoofdstuk wordt uitgevoerd.

Paragraaf 5.2 Zelfstandig en veilig wonen

Artikel 5.2.1 Geschikte woning: aanpassen of verhuizen

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning-op-maat kan krijgt als het normale gebruik van zijn woning door een beperking niet mogelijk is. De ondersteuning-op-maat houdt in dat de woning bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar wordt gemaakt.

Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte(re) woning. De gemeente kan de aanvraag om aanpassing van de woning dan afwijzen. Zeer hoge kosten zijn kosten van meer dan € 10.000 in de periode van de komende 5 jaar.Bij de eerste melding wordt in het onderzoek door de gemeente gekeken of door de gezondheidssituatie van de inwoner of de situatie van de woning in een periode van 5 jaar nog meerdere aanpassingen verwacht worden die het bedrag van € 10.000 gaan overschrijden.

De inwoner komt bij een afwijzing van een aanvraag om een woningaanpassing zoals genoemd in het tweede lid in aanmerking voor een vergoeding voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. Deze vergoeding bedraagt € 2.650 en wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van consumentenprijzenindex van het CBS. De verhuiskostenvergoeding kan pas worden toegekend als uit onderzoek blijkt dat dit ook de juiste voorziening is. Het onderzoek betreft de beperkingen van de aanvrager, de beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen, en alle andere relevante feiten en omstandigheden. Het college kan nadere regels stellen voor het onderzoek en de belangenafweging die gemaakt moet worden.

Artikel 5.2.2 Wanneer geen aanpassing

De gemeente geeft geen ondersteuning-op-maat in de volgende situaties:

De belemmeringen die de inwoner ervaart, zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt;

De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerwoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning, een ADL-clusterwoning of een gehuurde woonruimte waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen;

De inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een complex voor ouderen, en de voorziening is bedoeld voor een gemeenschappelijke ruimte, zoals elektrische deuropener, stalling voor vervoersvoorzieningen, etc.;

Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten meegenomen kunnen worden;

De inwoner is, zonder dringende reden, verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning naar een andere woning waar wel ondersteuning nodig is;

De inwoner heeft een indicatie voor verhuizing naar een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg;

De inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de belemmeringen bij het normale gebruik van zijn woning weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft gegeven;

De inwoner heeft niet zijn hoofdverblijf in de woning waar de woonvoorziening voor wordt aangevraagd. Uitgezonderd hiervan is het bezoekbaar maken van één woning binnen de gemeente voor een inwoner verblijvende in een Wlz-instelling, indien dit noodzakelijk is om in aanvaardbare mate te kunnen deelnemen aan het sociaal leven.

Artikel 5.2.3 Vervanging eerder verstrekte voorziening

Een woonvoorziening die een eerder verstrekte woonvoorziening vervangt, kan alleen worden verstrekt als:

de eerder verstrekte woonvoorziening technisch is afgeschreven;

de eerder verstrekte woonvoorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om; of

de woonvoorziening geen oplossing meer is voor de woonproblemen van de inwoner.

Artikel 5.2.4 Onderhoud, keuring, reparatie en verzekering

De hoogte van de vergoeding voor de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering van de woonvoorzieningen is gelijk aan de werkelijke kosten. De aanbieder en de gemeente bepalen hoeveel onderhoud en welke keuring er nodig is.

Artikel 5.2.5 Overlijden

Na het overlijden van de inwoner, kan de voorziening worden toegekend aan de inwonende partner of huisgenoot, als deze door zijn beperking hier ook al gebruik van maakte.

Paragraaf 5.3 Een schone en leefbare woning

Artikel 5.3.1 Huishoudelijke verzorging

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner ondersteuning-op-maat kan krijgen als hij zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden als gevolg van een beperking. De gemeente stelt in overleg met de inwoner en de door hem gekozen zorgaanbieder vast hoeveel uur nodig zijn om de woning schoon en leefbaar te houden. Uitgangspunt is daarbij het HHM rapport van 2019 dat objectieve criteria bevat voor een schone en leefbare woning en waarin concrete normen zijn opgenomen.

De gemeente kan ook besluiten om een collectieve voorziening huishoudelijke verzorging toe te kennen als er sprake is van meerdere inwoners die woon- en gebruiksruimtes delen.

Huishoudelijke verzorging wordt alleen ingezet als de inwoner geen mogelijkheden heeft om het gewenst resultaat op eigen kracht te bereiken en hij dit resultaat ook niet kan bereiken met gebruikelijke zorg van huisgenoten.

De ondersteuning-op-maat houdt in dat de inwoner de volgende voorziening kan krijgen:

Ondersteuning bij een schoon huis. Deze ondersteuning bestaat uit schoonmaakhulp. Deze hulp maakt alleen schoon, waarbij vooral het zware schoonmaakwerk wordt gedaan.

Regie op het huishouden. Deze ondersteuning bestaat uit schoonmaakhulp, maar er wordt ook aandacht besteed aan het aanbrengen van structuur in de huishouding waarbij uiteindelijk de regie ook weer bij de inwoner komt en/of het aanleren van schoonmaakvaardigheden.

Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan kan de ondersteuning-op-maat ook bestaan uit het overnemen van de gebruikelijke hulp voor deze kinderen. Deze ondersteuning is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen.

Paragraaf 5.4 Beschermd wonen

Artikel 5.2.1 Beschermd wonen

Beschermd wonen is ondersteuning-op-maat waarbij inwoners daar wonen waar 24 uurs toezicht en/of begeleiding aanwezig is. Dit wonen gebeurt zelfstandig, geclusterd of binnen een instelling.

Beschermd wonen is bestemd voor:

volwassenen met psychiatrische problemen met beperkt psychische of psychosociale functioneren eventueel gecombineerd met beperkt intellectueel vermogen en/of gedragsproblemen en tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

volwassenen met licht verstandelijke beperking met beperkt psychisch of psychosociaal functioneren en/of gedragsproblemen die tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Bij beschermd wonen wordt een veilige leefomgeving geboden door vormen van toezicht en begeleiding. Het college kan Nadere regels stellen voor de verschillende vormen van beschermd wonen.

De ondersteuning is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie (meedoen in de samenleving) maar is ook gericht op het psychisch en sociaal functioneren, het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast of van gevaar voor de inwoner zelf en anderen.

Binnen beschermd wonen worden zes pakketten onderscheiden. Dit zijn:

- Intramuraal Beschermd wonen Intensief

- Intramuraal Beschermd wonen basis

- Kleinschalig Thuis intensief

- Kleinschalig Thuis basis

- Zelfstandig Thuis intensief

- Zelfstandig Thuis basis

Deze pakketten kunnen aangevuld worden met één van de drie bestaande modules Dagbesteding Beschermd wonen. Dit zijn:

- 1 t/m 3 dagdelen

- 4 t/m 6 dagdelen

- 7 t/m 9 dagdelen

Artikel 5.2.2 Toe- en afwijzingsgronden

Een inwoner kan op aanvraag in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

de inwoner een geldende psychiatrische diagnose heeft van een arts (BIG-geregistreerde artikel 14-functionaris);of

het nodig is om de inwoner of directe omgeving te beschermen als gevolg van deze gediagnosticeerde psychiatrische aandoening; en

de regio Meierij en Bommelerwaard de regio is waarbinnen de opvang van de inwoner het meest kansrijk is.

De inwoner komt niet in aanmerking voor beschermd wonen als:

de inwoner zelfstandig kan wonen zonder dat specifieke ondersteuning noodzakelijk is, die 24 uur en 7 dagen per week beschikbare ondersteuning en/of begeleiding vereist; of

de inwoner geen medisch toetsbare psychiatrische diagnose kan overleggen waaruit de noodzaak tot beschermd wonen blijkt of

de inwoner wel een aantoonbare diagnostische behoefte tot beschermd verblijf heeft, maar hiervoor nog onder behandeling staat;

de regio Meierij en Bommelerwaard niet de regio is waarbinnen de opvang van de inwoner het meest kansrijk is. In dat geval wordt de aanvraag ter behandeling doorgezonden naar de regio die het meest kansrijk is.

Paragraaf 5.5 Maatschappelijke opvang

Artikel 5.5.1

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner van 18 jaar en ouder, ondersteuning-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang..

Onder maatschappelijke opvang worden de voorzieningen dag- en nachtopvang, opvang met intensieve zelfstandigheidstraining, jongerenopvang, kleinschalige opvang en woon-werktrajecten verstaan.

De centrumgemeente ’s-Hertogenbosch voert deze opvang uit voor de zeven gemeenten Boxtel, Maasdriel, Meierijstad, Sint-Michielsgestel, ’s-Hertogenbosch, Vught en Zaltbommel.

De kleinschalige opvang in Meierijstad is een lokale verantwoordelijkheid. De gemeente voert deze zelf uit in afstemming met de gemeente ’s-Hertogenbosch.

Artikel 5.5.2 Toe en afwijzingsgronden

Een inwoner kan in aanmerking komen voor opvang als:

hij feitelijk of residentieel dakloos is en tijdelijk onderdak nodig heeft; en

hij beperkt zelfredzaam is waardoor hij zich niet op eigen kracht kan handhaven in de maatschappij; en

hij niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen; en

Een inwoner komt niet in aanmerking voor opvang als:

hij ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van alledaagse levensverrichtingen, waaronder persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging.

hij een fysieke of zintuigelijke beperking heeft waardoor de opvang niet of onvoldoende toegankelijk is.

Er duidelijke indicaties bestaan voor dominante verslaving of psychiatrische problematiek die niet door de instelling begeleid kan worden en/of belastend is voor het samenwonen binnen de voorziening. Of als er sprake is van veiligheidsrisico’s voor de inwoner zelf of diens omgeving.

hij ernstig verstandelijk beperkt is en daardoor binnen de instelling niet adequaat begeleid kan worden.

hij niet akkoord gaat met de huisregels en de verblijfsvoorwaarden van de opvanginstelling, waaronder het meewerken aan een zekerheidsstelling voor de betaling van de bijdrage

Artikel 5.6 Vrouwenopvang

Een inwoner komt in aanmerking voor de vrouwenopvang als:

deze slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, dan wel slachtoffer is van mensenhandel, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten; of

er sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is; en

deze 18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen; en

geen mogelijkheid heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden, een veilige situatie te creëren of in alternatieve huisvesting te voorzien.

De centrumgemeente ’s-Hertogenbosch voert deze opvang uit voor de 12 gemeenten Bernheze, Boekel, Boxtel, Maasdriel, Meierijstad, Oss, Sint-Michielsgestel, ’s-Hertogenbosch, Vught, Zaltbommel, Maashorst en Land van Cuijk.

Paragraaf 5.7 Mantelzorg

Een mantelzorger zorgt langdurig, intensief en onbetaald voor iemand in de thuissituatie of in een instelling, die een beperking, chronische of levensbedreigende ziekte heeft en met wie hij al een persoonlijke band heeft. Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol. Daarom investeert de gemeente in de ondersteuning van mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. Ook heeft de gemeente aandacht voor erkenning en waardering van deze groep, via een jaarlijkse mantelzorgwaardering.

Artikel 5.7.1 Ondersteuning mantelzorger

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven informatie en advies kunnen krijgen.

De gemeente kan ook ondersteuning-op-maat geven zodat de mantelzorg voor een korte periode (deels) wordt overgenomen om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten.

Artikel 5.7.2 Voorwaarden mantelzorgwaardering

De gemeente kent jaarlijks een mantelzorgwaardering toe.

Een mantelzorgwaardering kan worden aangevraagd door degene die mantelzorg ontvangt. De volgende voorwaarden gelden:

Degene die mantelzorg ontvangt moet inwoner zijn van de gemeente;

De mantelzorg wordt over een langere periode verleend; minimaal 3 maanden, gemiddeld 8 uur per week; en

De mantelzorg wordt verleend door iemand die geen betaalde hulp aan de inwoner geeft.

De mantelzorgwaardering moet worden aangevraagd voor 31 december van het betreffende jaar.

De inwoner kan de mantelzorgwaardering verdelen over meerdere betrokken mantelzorgers.

Artikel 5.7.3 Kortdurend verblijf

Met kortdurend verblijf bedoelen we het logeren elders (van de inwoner met beperking). Bij Kortdurend verblijf kan een indicatie voor vervoer gegeven worden. Dat kan alleen als de inwoner niet zelfstandig, of met behulp van het netwerk of met behulp van een algemene voorziening zich van de woning van de inwoner naar de locatie voor Kortdurend verblijf kan verplaatsen

De gemeente kan op aanvraag van de inwoner met een beperking ter ontlasting van de mantelzorger een vergoeding toekennen voor kort verblijf van die inwoner op een ander adres. Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger en uitdrukkelijk preventief bedoeld. Met kortdurend verblijf wil de gemeente bereiken dat de mantelzorger de zorg thuis vol kan houden zodat opname in een intramurale instelling wordt voorkomen of uitgesteld.

Voor kortdurend verblijf gelden de volgende voorwaarden:

De inwoner heeft een somatische, psychiatrische, psycho-geriatrische beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking;

De ontlasting van de persoon die mantelzorg aan de inwoner levert, is noodzakelijk;

De inwoner is, gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte aangewezen op permanent toezicht;

De inwoner kan geen beroep doen op de Wet langdurige zorg of zijn aanvullende zorgverzekering.

Bij Kortdurend verblijf kan de gemeente een indicatie voor vervoer geven. als de inwoner niet zelfstandig, of met behulp van het netwerk of met behulp van een algemene voorziening zich van de woning van de inwoner naar de locatie voor Kortdurend verblijf kan verplaatsen

Artikel 5.7.4 Mantelzorgwoning

De gemeente stelt de volgende voorwaarden voor het plaatsen van een mantelzorgwoning:

De inwoner is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de mantelzorgwoning;

De mantelzorgwoning wordt uit eigen middelen betaald;

De mantelzorgwoning kan vergunningsvrij geplaatst worden op het achtererfgebied;

De mantelzorgwoning kan betrokken worden door de mantelzorger of de mantelzorgontvanger;

Het gaat om huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

Voor het realiseren van een mantelzorgwoning is een (pré)mantelzorgverklaring nodig waarin de mantelzorgbehoefte van de inwoner wordt aangetoond;

De (pré)mantelzorgverklaring kan worden afgegeven door de huisarts, de wijkverpleegkundige of een door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;

De inwoner betaalt de kosten van de (pré)mantelzorgverklaring.

Artikel 5.7.5 Mantelzorgverklaring voor een mantelzorgwoning

De inwoner komt in aanmerking voor een daarvoor benodigde mantelzorgverklaring, als:

de mantelzorg voor een periode langer dan 3 maanden gaat plaatsvinden; en

minimaal 8 uur per week mantelzorg wordt geleverd.

In de mantelzorgverklaring neemt de adviseur een programma van eisen op voor de mantelzorgwoning. De inwoner is zelf verantwoordelijk dat de mantelzorgwoning aan deze eisen voldoet en kan daartoe geen aanspraak maken op woningaanpassingen in het kader van de Wmo.

Artikel 5.7.6 Premantelzorgverklaring

De inwoner komt in aanmerking voor een premantelzorgverklaring, als:

op basis van het ziektebeeld te voorzien is dat binnen een periode van 5 jaar een mantelzorgrelatie ontstaat, waarbij:

de mantelzorg voor een periode langer dan 3 maanden gaat plaatsvinden; en

minimaal 8 uur per week mantelzorg wordt geleverd.

In de premantelzorgverklaring neemt de adviseur een programma van eisen op voor de mantelzorgwoning. De inwoner is zelf verantwoordelijk dat de mantelzorgwoning aan deze eisen voldoet en kan daartoe geen aanspraak maken op woningaanpassingen in het kader van de Wmo.

Hoofdstuk 6 Vervoer naar school

(Verordening bekostiging leerlingenvervoer of tegemoetkoming leerlingenvervoer)

Ieder kind heeft recht op onderwijs. Onderwijs dat past bij de mogelijkheden van het kind of aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouder. Soms is de afstand van huis naar school te groot voor het kind of kan het vanwege een beperking niet zelfstandig naar school reizen. In dit hoofdstuk staat hoe wij ouders ondersteunen bij het vervoer van het kind naar school.

Kerndoelen:

Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn mogelijkheden past.

De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de ouders en kinderen.

Paragraaf 6.1 Uitgangspunten

Artikel 6.1.1 Algemene voorwaarden

De gemeente kent aan de ouders van de in de gemeente verblijvende leerling op aanvraag een vervoersvoorziening toe onder de voorwaarden genoemd in deze verordening.

Ouders zijn er zelf voor verantwoordelijk dat hun kind naar school gaat.

De gemeente kijkt naar de leeftijd van het kind op 1 augustus van het schooljaar waarvoor de ouder een tegemoetkoming aanvraagt.

Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school.

De gemeente maakt bij het aangepast vervoer gebruik van opstapplaatsen. De ouder is er zelf voor verantwoordelijk dat het kind naar de opstapplaats gaat en zo nodig begeleid wordt. Alleen als het kind om medische redenen geen gebruik kan maken van een opstapplaats, wordt het thuis opgehaald.

Aangepast vervoer rijdt op de vaste schooldagen en schooltijden, zoals opgenomen in de schoolgids van de school waar het kind ingeschreven staat.

Als de school van het kind verschillende lesroosters gebruikt binnen de vaste schooltijden, kan het zijn dat het kind maximaal twee lesuren moet wachten op de taxibus.

Als het kind door een structurele handicap op afwijkende schooltijden vervoerd moet worden, moet dit in het ontwikkelingsperspectiefplan opgenomen zijn.

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet voorziet, beslist de gemeente.

Artikel 6.1.2 Samenwerking

De gemeente werkt samen met de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs voor primair en voortgezet onderwijs en de regiogemeenten. Met hen maakt zij afspraken om het onderwijs zo thuisnabij mogelijk te organiseren. Daarbij is leerlingenvervoer ook een thema. Dit wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband, dat na overleg met de regiogemeenten wordt vastgesteld. De gemeente betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan.

Paragraaf 6.2 Doelgroepen

Artikel 6.2.1 Basisonderwijs

(Wet op het primair onderwijs en Wet op de expertisecentra)

De gemeente kent op aanvraag van de ouders een vervoersvoorziening toe als het kind in de gemeente Meierijstad verblijft, een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs bezoekt en:

de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool meer dan 6 kilometer bedraagt; en

het kind op 1 augustus van het schooljaar minimaal 4 jaar oud is. Bij speciaal onderwijs voor kinderen met een beperking aan het gehoor geldt een leeftijd van minimaal 3 jaar.

Artikel 6.2.2 Voortgezet (speciaal) onderwijs

(Wet op het voortgezet onderwijs en Wet op de expertisecentra)

De gemeente kent op aanvraag van de ouders een vervoersvoorziening toe als het kind in de gemeente Meierijstad verblijft, een school voor het voortgezet (speciaal) onderwijs bezoekt en:

de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor voortgezet (speciaal) onderwijs meer dan 6 kilometer bedraagt; of

het kind het voorgezet (speciaal) onderwijs bezoekt maar door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische beperking niet zelfstandig gebruik kan maken van de fiets of het openbaar vervoer.

De gemeente verstrekt aan ouders een voorziening voor stagevervoer:

als het kind naar een school voor voortgezet (speciaal) onderwijs gaat met een arbeidsmarktgericht uitstroomprofiel, en al in aanmerking komt voor een tegemoetkoming; en

de stagetijden overeenkomen met de schooltijden; en

de stage op één adres plaatsvindt; en

de stage binnen een maximale afstand van 20 kilometer van de woning ligt.

Artikel 6.2.3 Tijdelijke vervoersvoorziening

De gemeente verstrekt op aanvraag van de ouders een tijdelijke vervoersvoorziening voor een periode van maximaal 6 weken als het kind als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente Meierijstad verblijft. Er moet voldaan zijn aan de volgende punten:

het kind blijft zijn eigen school bezoeken; en

het kind krijgt al een tegemoetkoming voor het leerlingenvervoer; en

de verwachting is dat het kind na deze periode van 6 weken weer in Meierijstad gaat verblijven.

Artikel 6.2.4 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

De gemeente verstrekt van een in de gemeente wonende ouder een voorziening voor het vervoer in het weekeinde en de vakantie als het kind, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, in een internaat of pleeggezin verblijft. Het volgende vervoer wordt bekostigd:

weekeindevervoer van het kind voor de, een maal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouder en terug. Behalve wanneer de weekeinden vallen in een schoolvakantie.

vakantievervoer van het kind van het internaat of pleegezin naar de woning van de ouder en terug, eenmaal per schoolvakantie van 2 dagen of meer. De schoolvakantie moet in de schoolgids zijn genoemd.

de regels uit de andere artikelen van dit hoofdstuk gelden ook voor het weekeinde- en vakantievervoer, behalve de bepaling dat de enkele reis naar school met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur duurt en de reistijd met aangepast vervoer wordt teruggebracht tot 50% of minder;

Paragraaf 6.3 Aanvraag van het vervoer

Artikel 6.3.1 Aanvraagprocedure

1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming wordt gedaan in de gemeente waar de leerling verblijft.

Daarvoor gebruikt de ouder een (digitaal) formulier.

2. In geval van co-ouderschap moeten beide ouders een aanvraag doen in de gemeente waar de ouder woont.

3. De gemeente kan aanvullende gegevens vragen aan ouders als dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is.

Artikel 6.3.2 Beoordeling aanvraag

Op het moment dat de ouder een aanvraag indient, onderzoekt de gemeente of het kind voor een vervoersvoorziening in aanmerking komt , en welke voorziening passend is. Een gesprek met de consulent leerlingenvervoer kan onderdeel zijn van dat onderzoek. Ook kan een externe deskundige gevraagd worden om mee te kijken naar de best passende vervoersvoorziening.

De gemeente onderzoekt:

of de dichtstbijzijnde toegankelijke school verder weg ligt dan de afstandsgrens van 6 kilometer. De gemeente berekent de kortste afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school en waar plaats is. Voor het bepalen van de kortste, veilige route wordt de actuele routeplanner van de ANWB gebruikt.

of het kind naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school gaat. De toelaatbaarheidsverklaring of het arrangement dat het samenwerkingsverband heeft afgegeven is hierbij leidend.

of er begeleiding nodig is bij het reizen.

of er een eigen bijdrage betaald moet worden. Gaat het kind naar een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs en deze ligt verder weg dan 20 kilometer, dan kan een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 6.3.6 worden opgelegd.

hoe hoog het inkomen is van het huishouden waarin de leerling verblijft op basis van het meest recente IB60 formulier

Artikel 6.3.3 Vorm en hoogte vervoersvoorziening

Als een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening op basis van paragraaf 6.2, stemt de gemeente de tegemoetkoming af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen wordt een fietsvergoeding toegekend. Als fietsen naar school niet lukt (ook niet met begeleiding) is een vergoeding voor het openbaar vervoer de volgende mogelijkheid. Pas als het kind ook niet met openbaar vervoer kan reizen (ook niet met begeleiding) kan aangepast vervoer worden ingezet. Dit uitgangspunt is in de volgende leden nader uitgewerkt.

Het kind dat naar groep 8 van de basisschool of de speciale school voor basisonderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs gaat, krijgt een bekostiging voor de fiets (zo nodig met begeleiding), tenzij het door een structurele beperking niet in staat is te fietsen.

Het kind dat naar groep 8 van de basisschool of de speciale school voor basisonderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs gaat krijgt een bekostiging voor openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding, als:

het vervoer per fiets, ook met begeleiding, niet mogelijk is; en

het kind zelfstandig of met begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen.

Het kind komt in aanmerking voor aangepast vervoer als:

het kind naar het basisonderwijs of speciaal basisonderwijs gaat t/m groep 7; of

het kind naar het speciaal onderwijs gaat;

het kind niet met het openbaar vervoer, ook niet met begeleiding, naar school kan of er geen openbaar vervoer naar school is; of

de enkele reis naar school met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur duurt en de reistijd met aangepast vervoer wordt teruggebracht tot 50% of minder; of

als de ouders voldoende aantonen dat begeleiding van de leerling door de ouder(s) of anderen onmogelijk is of dat begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

het kind een structurele beperking heeft waardoor hij niet met het openbaar vervoer kan reizen.

Bij het toekennen van aangepast vervoer onderzoekt de gemeente met de ouder, het kind, de school en het samenwerkingsverband of zelfstandig leren reizen met het openbaar vervoer of de fiets, al dan niet met begeleiding, in de toekomst mogelijk is. De gemeente biedt leerprojecten voor het gebruik van het openbaar vervoer aan.

Artikel 6.3.4 Vergoeding kosten begeleiding

Als een kind een vervoersvoorziening krijgt en begeleiding nodig heeft bij het reizen naar school dan verstrekt de gemeente een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het organiseren van de begeleiding. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.

Als een begeleider één of meerdere kinderen begeleidt, dan vergoedt de gemeente de reiskosten van één begeleider.

Als een leerling begeleiding nodig heeft in het aangepast vervoer, dan vergoedt de gemeente alleen de kosten van de begeleiding van de leerling (beladen kilometers).

Artikel 6.3.5 Eigen vervoer

Als de gemeente toestemming geeft aan de ouder om het kind zelf te vervoeren met de eigen auto, dan is de vergoeding nooit hoger dan die waar het kind recht op heeft.

Als de ouder meerdere kinderen tegelijk met de auto vervoert verstrekt de gemeente éénmaal de kilometervergoeding voor de auto volgens cao Rijk.

De ouder krijgt geen tegemoetkoming als zijn kind met een andere ouder meereist die van de gemeente een vergoeding ontvangt voor het vervoer van zijn eigen kind.

De gemeente kan toestemming verlenen voor een andere passende vervoersvoorziening die goedkoper is dan, of gelijk aan, de kosten van openbaar vervoer.

De kilometervergoeding voor het gebruik van de (brom)fiets sluit aan op cao Rijk.

Als de ouder op grond van een andere regeling een vervoersvergoeding ontvangt brengt de gemeente die in mindering.

Als de ouder een tegemoetkoming ontvangt voor leerlingenvervoer en daarnaast in aanmerking komt voor vervoer in het kader van de jeugdwet (zie hoofdstuk 4.3), wordt in samenspraak met de ouder gekeken naar een passende tegemoetkoming.

Artikel 6.3.6 Inkomensafhankelijke bijdrage

Als de reisafstand naar de basisschool of het speciale school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer is dan geldt het volgende:

als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen ouders aan de gemeente een eigen bijdrage;

als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de inkomensafhankelijke bijdrage afgetrokken van de vergoeding die ouders krijgen.

De hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het verzamelinkomen van de ouders in het peiljaar.

Inkomen vanaf

tot

Eigen bijdrage per schooljaar

€ 0

€ 36.000

Nihil

€ 36.001

€ 42.500

€ 150

€ 42.501

€ 49.000

€ 645

€ 49.001

€ 55.500

€ 1.200

€ 55.501

€ 63.000

€ 1.760

€ 63.001

€ 69.500

€ 2.360

€ 69.501

En voor elke € 5.000 erbij

€ 565

De gemeente kan de tegemoetkoming stopzetten als de ouder de eigen bijdrage niet (langer) betaalt.

De gemeente past de bedragen van de inkomensgrenzen en van de eigen bijdrage genoemd in het tweede lid, jaarlijks aan (indexering) voor het eerst met ingang van schooljaar 2022-2023. Wij volgen hierbij de wijzigingen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).

Voor ouders van kinderen die vanwege langdurige beperkingen niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, geldt de regeling in dit artikel niet. Zij betalen geen inkomensafhankelijke bijdrage.

Artikel 6.3.7 Ingangsdatum tegemoetkoming / vervoersvoorziening

Een door de gemeente toegekende tegemoetkoming gaat in op de datum die de ouder aanvraagt. Deze datum mag niet liggen vóór de datum waarop de gemeente de aanvraag heeft ontvangen. Voor aangepast vervoer geldt dat de het vervoer zo snel mogelijk na het besluit ingaat.

Hoofdstuk 7 Inkomen en schulden

De gemeente heeft een financieel vangnet voor inwoners die te weinig inkomen en vermogen hebben om de dagelijkse kosten te betalen: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen, kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Voor een aantal extra’s wordt een inkomensgrens genoemd. Dit is geen harde grens, maar een uitgangspunt (kompas) bij het beoordelen van aanvragen. Inwoners die in een vergelijkbare financiële situatie zitten als inwoners met een bijstandsuitkering, kunnen vaak ook geholpen worden. Dat beoordeelt de gemeente per situatie. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de ondersteuning die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.

Kerndoelen:

De gemeente zet zich in voor het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden.

De gemeente zorgt voor een financieel vangnet.

De gemeente versterkt de (financiële) zelfredzaamheid van inwoner.

Paragraaf 7.1 Uitgangspunten armoedebeleid

(PW, Gemeentewet)

De gemeente wil dat inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen en kunnen meedoen aan de samenleving. De gemeente neemt maatregelen om armoede en schulden te voorkomen.

De gemeente biedt inwoners die moeite hebben om rond te komen of die schulden hebben ondersteuning bij het op orde krijgen van hun financiën. Het doel van die ondersteuning is dat inwoners blijvend een gezonde financiële huishouding krijgen.

De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties.

De gemeente stimuleert initiatieven van inwoners en organisaties die zijn gericht op het tegengaan van armoede en schulden.

De gemeente legt vast hoe het armoedebeleid voor een bepaalde periode ingevuld wordt. De gemeente geeft daarbij aan welke groepen kwetsbare inwoners op welke manier financieel worden ondersteund. De gemeente richt het armoedebeleid zo in, dat inwoners met een laag inkomen voldoende ondersteund worden.

De gemeente betrekt bij het maken van het armoedebeleid naast inkomen ook andere onderwerpen en leefdomeinen zoals onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

De gemeente zorgt ervoor dat voorzieningen die per maand of per jaar worden verstrekt na afloop van die periode op een eenvoudige manier of zo mogelijk automatisch opnieuw aangevraagd kunnen worden.

Paragraaf 7.2 Bijzondere bijstand

(PW)

Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt bij het toepassen van de regels over bijzondere bijstand uit artikel 35 van de Participatiewet.

Artikel 7.2.1 Vangnet

De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat:

inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer extra noodzakelijke uitgaven kunnen betalen; het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald en;

voldoende mogelijkheden hebben om mee te doen aan maatschappelijke activiteiten.

Bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere bijstand betrekt de gemeente de kerndoelen en de doelen van het gemeentelijke armoedebeleid die hierboven zijn beschreven. De gemeente maakt zo weinig mogelijk gebruik van de bijzondere bijstand in de vorm van een lening.

De bijzondere bijstand is bedoeld voor inwoners die moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm.

De gemeente werkt met 1 aanvraagformulier voor meerdere regelingen. Bij een aanvraag voor één van deze regelingen wordt automatisch gekeken of de inwoner ook voor een andere regeling in aanmerking komt. Als dit zo is, wordt deze automatisch toegekend of wordt de inwoner geïnformeerd over de mogelijkheden.

Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van de bijzondere bijstand en de voorwaarden die hiervoor gelden.

Paragraaf 7.2 Studietoeslag

(PW)

Studenten met een beperking hebben soms extra ondersteuning nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag van artikel 36b van de Participatiewet is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.

Artikel 7.2.1 Doelgroep

De studietoeslag is bedoeld voor de student van 18 jaar of ouder die:

een mbo-, hbo- of wo-opleiding volgt; en

een tegemoetkoming in de schoolkosten of studiefinanciering van het DUO krijgt of kan krijgen; en

wel kan werken, maar door een medische beperking naast de studie niet in staat is om iets bij te verdienen.

Artikel 7.2.2 Vaststellen beperking

Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de medische beperking van de student zo groot is dat hij naast de studie structureel niet kan bijverdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een onafhankelijke deskundige om een advies te geven.

Artikel 7.2.3 Hoogte en duur van de toeslag

De studietoeslag is € 300 per maand en wordt elke maand uitbetaald.

Als de student niet meer aan de voorwaarden voldoet, wordt de studietoeslag beëindigd.

Paragraaf 7.3 Inkomenstoeslag

(PW)

De individuele inkomenstoeslag van artikel 36 van de Participatiewet is bedoeld voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen. Het is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven wat de gemeente onder een laag inkomen verstaat en welke aanvullende voorwaarden er gelden.

Artikel 7.3.1 Doelgroep

De inkomenstoeslag is bedoeld voor de inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd, die:

in een ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen heeft gehad dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm;

geen goede financiële buffer heeft; en

geen uitzicht heeft op verbetering van het inkomen.

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, moet worden ingediend op een daartoe bestemd aanvraagformulier, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken, of – indien dit naar het oordeel van het college doelmatiger is – in overeenstemming met een hiervoor door het college vastgestelde werkwijze.

Een inwoner komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als aan hem/haar in het jaar dat vooraf gaat aan de peildatum een maatregel is opgelegd omdat hij/zij zich niet heeft gehouden aan een arbeids- of re-integratieverplichting als bedoeld in de Participatiewet.

Een inwoner komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als deze onderwijs volgt of in de referteperiode heeft gevolgd, omdat hij/zij daardoor perspectief heeft op verbetering van de inkomenssituatie. Het gaat dan om onderwijs dat het Rijk bekostigt.

Artikel 7.3.2 Hoogte van de toeslag

De inkomenstoeslag is per jaar (bedragen 2021):

€ 423 voor een alleenstaande;

€ 541 voor een alleenstaande ouder;

€ 603 voor gehuwden of samenwonenden.

Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat als één van de partners geen recht heeft op inkomenstoeslag de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder krijgt.

De bedragen worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en naar boven afgerond op hele euro’s.

Paragraaf 7.4 Regelingen meedoen voor kinderen

(PW, Gemeentewet)

Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om armoede onder kinderen tegen te gaan en kinderen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Deze maatregelen samen vormen het kindpakket. Hier zijn de uitgangspunten benoemd die voor het kindpakket gelden.

Artikel 7.4.1 Doelgroep

De regelingen voor kinderen zijn bedoeld voor gezinnen met minderjarige kinderen, die moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm.

Artikel 7.4.2 Inhoud regelingen voor kinderen

Ouders kunnen een bijdrage krijgen voor hun kinderen voor de kosten van school, een computer, sport, cultuur, ontspanning, en voor zwemlessen diploma ABC.

De bijdrage is (bedragen 2021):

Voor schoolkosten € 203 per jaar per schoolgaand kind van 4 tot 18 jaar;

Voor een computer/laptop € 524;

Voor sport, cultuur en ontspanning € 275 per jaar per kind;

Voor zwemlessen diploma ABC € 600 per kind.

Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden die gelden voor deze bijdrage. De bijdragen worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en naar boven afgerond op hele euro’s.

Paragraaf 7.5 Regeling meedoen voor Volwassenen

(PW, Gemeentewet)

Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden.

Artikel 7.5.1 Doelgroep

De inwoner die een inkomen heeft dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm, kan van de gemeente een bijdrage krijgen uit de Regeling meedoen voor Volwassenen.

Artikel 7.5.2 Inhoud regeling voor volwassenen

Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan sociaal-culturele, educatieve en andere maatschappelijke activiteiten voor henzelf en hun kinderen. Ook abonnementen op kranten, tijdschriften, tv, internet of telefoon kunnen worden vergoed.

De bijdrage is € 203 per jaar (bedrag 2021).

Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden die gelden voor deze bijdrage. De bijdrage wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en naar boven afgerond op hele euro’s.

Paragraaf 7.6 Zorgkosten

(Wmo, PW)

Artikel 7.6.1 Voorzieningen zorgkosten

Voor inwoners met veel medische kosten heeft de gemeente de volgende voorzieningen:

een collectieve zorgverzekering;

een bijdrage in de premie voor de aanvullende zorgverzekering;

bijzondere bijstand;

de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 7.6.2 Collectieve zorgverzekering

(PW)

De gemeente biedt samen met zorgverzekeraars CZ en VGZ een collectieve zorgverzekering voor mensen met een laag inkomen. Deze verzekering biedt:

een lagere premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekeringen; en

een extra vergoeding van bepaalde zorgkosten.

De collectieve zorgverzekering is bedoeld voor de inwoner die geen goede financiële buffer heeft en moet rondkomen van een inkomen dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm.

Artikel 7.6.3 Bijdrage in de premie aanvullende zorgverzekering

(PW)

Er kan een bijdrage in de premie voor de aanvullende zorgverzekering worden verstrekt. De bijdrage is afhankelijk van het gekozen verzekeringspakket € 20 of 40 per jaar (bedragen 2021).

Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van de bijdragen en de voorwaarden die gelden voor deze bijdrage.

Paragraaf 7.7 Schuldhulpverlening

(Wgs)

De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.

Artikel 7.7.1 Samenwerking en toegang

De gemeente werkt samen met andere organisaties om te voorkomen dat inwoners problematische schulden opbouwen.

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners op een eenvoudige manier om hulp kunnen vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden.

De gemeente informeert inwoners over de ondersteuning die zij kan bieden en zorgt ervoor dat die ondersteuning ook echt beschikbaar is. De gemeente sluit geen enkele inwoner bij voorbaat uit van ondersteuning. Een uitzondering op die regel is de inwoner die geen geldige verblijfstitel heeft.

Het college kan nadere regels stellen over de manier waarop en de voorwaarden waaronder inwoners met schulden worden ondersteund.

Artikel 7.7.2 Schuldhulpverlening

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner, die ondersteuning kan krijgen bij het oplossen van schulden, die ondersteuning zo snel mogelijk krijgt. Een van de mogelijkheden die de gemeente kan aanbieden, is hulp bij het regelen van inkomsten en uitgaven (budgetbeheer). Budgetbeheer is erop gericht dat de inwoner weer overzicht krijgt in de financiële huishouding.

Artikel 7.7.3 Besluit

Na het eerste gesprek informeert de gemeente de inwoner die ondersteuning kan krijgen met een besluit over de manier waarop de ondersteuning wordt gegeven.

De gemeente stuurt iedere inwoner die geen ondersteuning kan krijgen na het eerste gesprek een besluit waarin staat waarom er geen ondersteuning wordt gegeven.

Het besluit wordt genomen binnen 8 weken na het eerste gesprek.

Hoofdstuk 8 De vorm van ondersteuning

De ondersteuning die de gemeente biedt kan of in ‘natura’ of in geld of in de vorm van een persoonsgebonden budget gegeven worden. In natura betekent dat de ondersteuning ‘kant-en-klaar’ is. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de ondersteuning in de vorm van geld worden gegeven (bijvoorbeeld een inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget (PGB). In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de ondersteuning geeft en wanneer de gemeente om een eigen bijdrage kan vragen voor Wmo -ondersteuning.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het vervoer naar school (Zie daarvoor hoofdstuk 6).

kerndoelen:

Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passen bij de behoefte van de inwoner.

De gemeente kan de ondersteuning verlenen in natura, in geld of in de vorm van een PGB.

Paragraaf 8.1 Vormen van ondersteuning

Artikel 8.1.1 Ondersteuning in natura

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs,) bij llv is dat al uitgewerkt in het betreffende hoofdstuk

De inwoner kan ondersteuning van de gemeente in natura (een dienst of een product). Gaat het om een product, dan wordt dit in bruikleen of in eigendom verstrekt.

De gemeente zorgt ervoor dat de aanbieder van een product de inwoner goed uitlegt en voldoende helpt om het product goed te kunnen gebruiken.

De gemeente ziet erop toe dat de aanbieder van een product de regels in de wet over garantie naleeft. En de inwoner alle belangrijke informatie vertelt over de dienst of het product.

Artikel 8.1.2 Ondersteuning in geld

(Jeugdwet, PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De inwoner kan ondersteuning van de gemeente in geld. Ondersteuning in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Alleen als in de wet of in deze verordening anders is bepaald en de persoonlijke situatie van de inwoner dit toelaat, moet het geld wel worden terugbetaald.

De gemeente zorgt ervoor dat zij de betaling aan de inwoner doet binnen 4 weken, nadat de gemeente een besluit heeft genomen over de betaling.

De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven. Soms kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm betalen of aan een andere persoon betalen.

De gemeente kan beslissen om het geld niet te betalen, maar te verrekenen met een bedrag dat de inwoner moet terugbetalen (vordering) als dit volgens de wettelijke regels kan. Het moet gaan om een vordering op grond van één van de wetten waarop deze verordening is gebaseerd.

Artikel 8.1.3 Persoonsgebonden budget

(Jeugdwet, Wmo)

In plaats van ondersteuning in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (PGB) krijgen. Dit kan alleen als het om Wmo-ondersteuning of jeugdhulp gaat en de inwoner voldoet aan de voorwaarden die de Wmo en de Jeugdwet stellen en die in deze paragraaf staan.

voor het PGB als bedoeld in de Jeugdwet geldt als extra voorwaarden dat de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt de jeugdhulp alleen kan betrekken via informele hulp als er sprake is van persoonlijke verzorging of individuele begeleiding;

voor het PGB zoals bedoeld in de Wmo geldt als extra voorwaarden dat het PGB niet wordt verstrekt als er sprake is van intramuraal beschermd wonen, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en/of verslavingszorg. En dat het tarief informeel niet van toepassing is bij vormen van groepsbegeleiding, dagbesteding BW, kortdurend verblijf, kleinschalig thuis en zelfstandig thuis. Tenzij de 1e- of 2e-graads ondersteuner beschikt over relevante diploma’s.

Een PGB kan verstrekt worden aan:

de inwoner zelf; of

de vertegenwoordiger van de inwoner.

Een vertegenwoordiger kan zijn:

een wettelijke vertegenwoordiger (ouders, voogd, curator, bewindvoerder, mentor)

De bewindvoerder heeft alleen een financiële rol, het beheer van PGB, en heeft geen bemoeienis met de zorgondersteuning van de budgethouder; of

een gemachtigde.

Ook als de budgethouder het PGB niet beheert blijft deze zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor het PGB.

Een PGB wordt pas toegekend als de gemeente na onderzoek heeft vastgesteld dat de inwoner in staat is zijn eigen belangen voldoende te behartigen zodat hij de taken die bij het PGB horen op een verantwoorde manier kan uitvoeren. De gemeente gebruikt hierbij de toets op PGB-vaardigheid.

Als de inwoner niet in staat is om de eigen PGB te beheren, wordt de beoogde vertegenwoordiger samen met de inwoner uitgenodigd voor een gesprek. In dit gesprek wordt de budgetvaardigheid en passendheid van de vertegenwoordiger besproken en beoordeeld.

De vertegenwoordiger moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

moet PGB vaardig zijn conform de toets op PGB vaardigheid;

spreekt dezelfde taal als de inwoner;

staat dicht bij de inwoner en is goed op de hoogte van zijn/haar situatie;

mag geen familierelatie hebben met de hulpverlener of hulpverlenersorganisatie;

mag geen financiële relatie hebben met de inwoner of hulpverlener;

mag vertegenwoordiger zijn van maximaal 5 inwoners.

De inwoner (of zijn vertegenwoordiger) maakt een PGB-plan waarin in ieder geval opgenomen is:

de motivatie waarom een PGB gewenst is;

de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp of Wmo georganiseerd wordt;

op welke wijze de kwaliteit is gewaarborgd;

de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief (budgetplan).

Het PGB is bedoeld voor ondersteuning, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het PGB kan niet besteed worden aan:

kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

het voeren van een PGB-administratie;

ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een PGB-administratie;

kosten voor een feestdagenuitkering of eenmalige uitkering aan de hulpverlener(s);

overlijdensuitkering.

De inwoner hoeft van het persoonsgebonden budget 0,75% per jaar niet te verantwoorden. Dit verantwoordingsvrije bedrag is maximaal € 200 per jaar.

De gemeente verstrekt geen PGB als::

de kosten zijn gemaakt vóórdat de aanvraag is ingediend en het is niet meer na te gaan of die ondersteuning nodig was;

uit het door de inwoner ingediende PGB-plan niet blijkt dat de kwaliteit van de ondersteuning voldoende gewaarborgd is;

het PGB is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor door gemeente toestemming is gegeven;

door de inwoner of diens vertegenwoordigers surseance van betaling of faillissement is aangevraagd;

sprake is van schuldsanering bij inwoner of diens vertegenwoordiging;

de inwoner bij een eerder gekregen PGB zich niet heeft gehouden aan de regels (verplichtingen);

er sprake is van intramuraal beschermd wonen, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en/of verslavingszorg.

PGB en Vervoer

Een PGB voor vervoer is bij jeugd alleen mogelijk bij bovengebruikelijke situaties.

Voor PGB en vervoer bij Wmo, geldt dat de inwoner eerst zelf verantwoordelijk is voor vervoer, met ondersteuning van zijn netwerk. Als de inwoner niet in staat is zelf het vervoer te regelen, wordt dit door de zorgaanbieder verzorgd. Dat geldt niet bij Jeugd.

Het college kan nadere regels stellen over de aan het PGB verbonden voorwaarden, kwaliteitseisen en verplichtingen.

Artikel 8.1.4 Onderscheid formele en informele hulp

De ondersteuning kan geboden worden door inhuur van formele of informele hulp.

Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen. Dit kunnen geen bloed- of aanverwanten in 1e of 2e graad van de budgethouder zijn:

personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken; of

personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).

Indien de hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in het eerste lid onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Het college kan nadere regels stellen over het onderscheid tussen formele en informele hulp.

Artikel 8.1.5 Hoogte en tarief PGB

De hoogte van het PGB wordt door de gemeente vastgesteld aan de hand van een plan over de besteding van het PGB dat de inwoner heeft gemaakt (PGB-plan). In het plan staat welke ondersteuning de inwoner vanuit het PGB wil betalen en door wie de ondersteuning wordt gegeven. Het plan moet goedgekeurd zijn door de gemeente.

Het PGB voor een product wordt gebaseerd op een offerte voor de aangegeven kosten. In deze offerte moet staan hoe hoog de kosten van het product zijn (kostprijs). Hiervoor moet de inwoner veilige, doeltreffende, doelmatige en kwalitatief goede ondersteuning kunnen inkopen. De hoogte van het PGB voor een product is gelijk aan de hoogte van de goedkoopste, passende offerte.

Gaat het om een product, dan houdt de gemeente bij de hoogte van het PGB rekening met een reële termijn voor de technische afschrijving en met onderhouds- en verzekeringskosten.

De hoogte van het PGB voor formele hulp bedraagt maximaal 100% van het reguliere tarief voor gecontracteerde hulp in natura. Dit tarief is inclusief reiskosten en bijkomende kosten. In de tarieven wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere en micro ondernemingen. Een micro aanbieder heeft minder dan tien fte in dienst.

Het tarief is lager als op basis van het ingediende PGB plan passende en toereikende hulp voor een lager tarief kan worden ingekocht. Wanneer het tarief van hulp hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.

Als door de inkoop van de gemeente het tarief van Zorg in Natura door korting of voordeel lager is dan de reële marktprijs, wordt de marktprijs vergoed zoals opgegeven in de goedkoopste, passende offerte.

Jaarlijks vindt indexering van de tarieven plaats conform de indexering van de tarieven voor Zorg In Natura. Het nieuwe tarief geldt dan pas vanaf het moment van nieuwe besluitvorming.

De hoogte van het PGB voor informele hulp is bij het bestaan van een overeenkomst van opdracht of dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

Het PGB tarief Beschermd wonen voor Kleinschalig Thuis, Zelfstandig thuis en Dagbesteding bij Beschermd wonen bedraagt voor de formele reguliere aanbieder maximaal 100% van het ZIN tarief.

Het PGB tarief Beschermd wonen voor Kleinschalig Thuis, Zelfstandig thuis en Dagbesteding bij Beschermd wonen bedraagt voor de formele micro aanbieder maximaal 90% van het ZIN tarief

Het PGB tarief voor Beschermd wonen Kleinschalig Thuis, Zelfstandig Thuis en Dagbesteding bij Beschermd wonen bedraagt voor de informele aanbieder maximaal 50% van het ZIN tarief voor de formele micro aanbieder.

Het PGB kan berekend worden op basis van een maandtarief.

Artikel 8.1.6 Verantwoording en uitbetaling PGB

De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het PGB is besteed en welke resultaten de ondersteuning voor de inwoner heeft gehad. Voor dat verslag kan de gemeente een formulier verplicht stellen.

Als een inwoner ondersteuning-op-maat in de vorm van een PGB krijgt, wordt alleen de ondersteuning uitbetaald die feitelijk geleverd is.

Het PGB wordt niet op de eigen bankrekening van de inwoner gestort. In plaats daarvan betaalt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in opdracht van de inwoner de zorgverleners.

Paragraaf 8.2 Bijdrage in de kosten

(Wmo)

Artikel 8.2.1 De bijdrage

De inwoner betaalt een vaste bijdrage in de kosten voor Wmo ondersteuning-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die ondersteuning of voor de periode waarvoor een PGB is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs inclusief onderhouds- en verzekeringskosten is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

De kostprijs van ondersteuning-op-maat wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft afgewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) en voor degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.

Het college is mag een eigen bijdrage vaststellen voor inwoners van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

Een eigen bijdrage verschuldigd als een persoon van 18 jaar of ouder gebruik maakt van de volgende voorzieningen:

voltijd vrouwenopvang (waaronder crisisopvang);

voltijd jongerenopvang;

voltijd opvang met intensieve zelfstandigheidstraining.

De eigen bijdrage is verschuldigd vanaf de tweede dag, voor iedere dag dan wel nacht waarop de inwoner verblijft in de voltijd opvang. De eigen bijdrage wordt bepaald per maand.

Het college mandateert de instelling, die voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang verzorgt, om de eigen bijdrage bij de inwoner te innen.

Voor de kleinschalige opvang en woon-werk trajecten betalen inwoners zelf de huur. Hiertoe wordt een overeenkomst gesloten.

Voor de dag- en nachtopvang is geen eigen bijdrage verschuldigd. Wel mag de instelling om een vergoeding vragen voor verblijf en voeding.

De gemeente vraagt geen bijdrage als:

een (sport)rolstoel wordt verstrekt;

sprake is van meerpersoonshuishouden waarbij één van de leden minimaal de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt;

al een eigen bijdrage voor beschermd wonen of voor de Wet langdurige zorg wordt betaald;

een specifieke maatwerkvoorziening is verstrekt in de vorm van een collectief besluit huishoudelijke verzorging. Deze specifieke maatwerkvoorziening wordt in de nadere regels die het college daarover kan stellen genoemd;

bij een aanvraag waarop het regresrecht van toepassing is.

De inwoner betaalt geen vaste eigen bijdrage voor de Wmo-ondersteuning collectief maatwerkvervoer. Hiervoor geldt een reizigersbijdrage op basis van gereden kilometers. Deze bijdrages staan vermeld in de nadere regels die het college daarover kan stellen.

De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen hoeft niet betaald te worden door inwoners met een bijdrage plichtig inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum. Dit geldt niet als gebruik wordt gemaakt van de maatwerkvoorzieningen Beschermd Wonen of opvang. Dan moet wel een eigen bijdrage worden betaald.

Hoofdstuk 9 Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.

Kerndoelen:

De gemeente ziet de inwoner als volwaardig partner.

De gemeente en de inwoner gaan respectvol met elkaar om.

De inwoner geeft de informatie die nodig is.

De gemeente vraagt niet meer informatie dan nodig is.

Paragraaf 9.1 Hoe gaan we met elkaar om?

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet, Awb, AVG)

Artikel 9.1.1 De rol van de gemeente

De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:

Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente contact met hem heeft.

De inwoner heeft, om zijn probleem te bespreken, recht op een gesprek met een medewerker. Dat gesprek kan op het gemeentehuis, thuis bij de inwoner of op een andere plaats zijn.

De gemeente helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken als het bieden van ondersteuning bij dit probleem een taak is van die organisatie.

De website van de gemeente voldoet aan erkende kwaliteitseisen.

Er zijn eenvoudige aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een uitkering of voorziening nodig heeft en die deze wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn.

De gemeente informeert de inwoner op een passende manier over procedures die worden gevolgd en zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

De gemeente respecteert zoveel mogelijk de privacy van de inwoner.

De gemeente maakt zoveel mogelijk gebruik van gegevens die de gemeente al heeft en vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

De gemeente informeert de inwoner over beschikbare deskundige ondersteuning.

Artikel 9.1.2 De rol van de inwoner

De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn probleem. Eventueel met hulp van zijn sociale netwerk of algemeen toegankelijke voorzieningen. De gemeente vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociale netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

De inwoner gaat eerst na welke mogelijkheden hij zelf, of met steun van zijn omgeving, heeft om zijn probleem op te lossen;

Als de gemeente ondersteuning biedt, werkt de inwoner mee aan de oplossing van zijn probleem;

De inwoner doet wat nodig is om de ondersteuning van de gemeente zo kort mogelijk te laten duren.

De inwoner werkt mee, zodat snel duidelijk is op welke manier zijn probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

De inwoner informeert de gemeente zo snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang is voor het beoordelen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de rechten en plichten van de inwoner. Dit geldt ook als de ondersteuning al is toegekend;

De inwoner informeert de gemeente zo snel als mogelijk over wijzigingen in de persoonlijke situatie;

De gemeente ontvangt alle documenten en bewijsstukken die zij nodig heeft zo snel mogelijk van de inwoner;

De inwoner brengt de gemeente zo snel mogelijk op de hoogte van zijn beperkingen als die van belang zijn in het contact met de gemeente.

Artikel 9.1.3 Ontoelaatbaar gedrag

De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:

De inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

zijn rechten en plichten;

wat er van hem wordt verwacht;

welk gedrag niet toelaatbaar is;

wat de reactie van de gemeente is op gedrag dat niet toelaatbaar is; en

waarom de gemeente tegen het gedrag optreedt.

De gemeente geeft de inwoner de kans om zijn mening te geven, vóórdat de gemeente beslist om op het gedrag van de inwoner te reageren door een maatregel te nemen.

De reactie van de gemeente op ontoelaatbaar gedrag past bij:

de ernst van het gedrag;

de mate waarin dat de inwoner verweten kan worden; en

de persoonlijke situatie van de inwoner.

De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).

Paragraaf 9.2 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen

Artikel 9.2.1 Afstemming op houding en gedrag van de inwoner

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente verlaagt een uitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

Bij het nemen van een besluit tot het verlagen van een uitkering houdt de gemeente rekening met:

de ernst van het gedrag;

de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden; en

de persoonlijke situatie van de inwoner.

Voordat een uitkering wordt verlaagd, geeft de gemeente de inwoner de kans om zijn mening te geven, tenzij de inwoner al eerder zijn mening heeft gegeven over de voorgenomen verlaging. De inwoner kan dat op de volgende manieren doen:

telefonisch;

schriftelijk;

via e-mail;

mondeling.

Artikel 9.2.2 Geen schuld en verjaring

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering niet als:

het gedrag van de inwoner hem niet te verwijten is;

het gedrag van de inwoner meer dan één jaar voor het nemen van een besluit heeft plaatsgevonden;

de gemeente daarvoor dringende redenen ziet.

De inwoner wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 9.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente informeert de inwoner per brief over het besluit tot verlaging. De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald. Soms kan de gemeente de uitkering niet of maar voor een deel verlagen omdat deze wordt beëindigd. De gemeente legt het overgebleven deel van de verlaging alsnog op als de inwoner binnen één jaar na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.

Artikel 9.2.4 Berekening verlaging

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De verlaging is een percentage van de uitkeringsnorm die van toepassing is op de inwoner.

Als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt, kan de gemeente de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand, dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege verwijtbaar gedrag van de inwoner.

Artikel 9.2.5 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen

(PW, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering een maand als de inwoner een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g van de Participatiewet niet voldoende nakomt. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.

De gemeente verlaagt de uitkering twee maanden als de inwoner een arbeidsverplichting uit artikel 18, 4e lid, onderdeel a, c, d, e en h van de Participatiewet niet voldoende nakomt. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.

De verlaging, zoals genoemd in lid 1, wordt in gelijke stukken verdeeld over de maand van oplegging en de daaropvolgende kalendermaand als er volgens de gemeente sprake is van bijzondere omstandigheden.

De verlaging, zoals genoemd in lid 2, wordt in gelijke stukken verdeeld over de maand van oplegging en de twee daaropvolgende kalendermaanden als er volgens de gemeente sprake is van bijzondere omstandigheden.

Als er sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, 4e lid, onderdeel a van de Participatiewet vindt geen verrekening plaats als bedoeld in het 4e lid.

Artikel 9.2.6. Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering (PW) een maand met 100% van de uitkeringsnorm voor het niet voldoende proberen werk te vinden tenzij artikel 9.2.5 van toepassing is.

De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

het niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken geen verplichting na te willen komen wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder;

het niet voldoende nakomen van verplichtingen tijdens de zoektermijn van 4 weken na melding die voor jongeren tot en met 27 jaar geldt.

De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 10% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

het niet nakomen van de in artikel 56a, tweede lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting om gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan het door het college in naam van de belanghebbende verrichten van betalingen uit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering.

De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

het niet voldoende proberen werk te vinden;

het niet aanvaarden van werk;

het door eigen toedoen niet behouden van werk;

het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening waardoor de voorziening niet doorgegaan is of vroegtijdig beëindigd is.

De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening zonder gevolgen voor die voorziening;

het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken geen verplichting na te willen komen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder.

De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 10% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

Artikel 9.2.7 Stoppen verlaging

(PW, Awb, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als overduidelijk blijkt dat de inwoner alsnog de arbeidsverplichtingen nakomt. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij moet het verzoek per brief of e-mail indienen. Dit kan zolang de maatregel loopt.

Artikel 9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid

(PW, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich gezien zijn gedrag te weinig realiseert dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud.

De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente daardoor onterecht heeft uitbetaald (benadelingsbedrag).

De verlaging duurt één maand en wordt vastgesteld op:

10% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;

20% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag van € 1.000 tot € 2.000;

40% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag van € 2.000 tot € 4.000;

100% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of hoger;

20% van de bijstandsnorm gedurende het aantal maanden dat eerder een beroep op uitkering is gedaan, bij een benadelingsbedrag hoger dan € 10.000 in die gevallen waarbij sprake is van onverantwoord interen van vermogen.

Artikel 9.2.9 Onacceptabel gedrag

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner bij zeer ernstige misdragingen tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt één maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm.

Artikel 9.2.10 Niet nakomen van andere verplichtingen

(PW, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet voldoende nakomt.

De verlaging is 20% van de uitkeringsnorm voor een maand als het gaat om:

verplichtingen die gericht zijn op het krijgen van werk;

verplichtingen in verband met bijstand die in een bepaalde vorm (bijvoorbeeld in natura) of voor een specifiek doel wordt verstrekt;

een opgelegde verplichting om een noodzakelijke medische behandeling te volgen;

het voor de eerste keer niet verschijnen bij het afnemen van de taaltoets, zoals opgenomen in artikel 18b van de Participatiewet.

De verlaging is 40% van de uitkeringsnorm voor een maand als het gaat om:

verplichtingen die gericht zijn op vermindering van de bijstand;

het voor de tweede keer niet verschijnen bij het afnemen van de taaltoets, zoals opgenomen in artikel 18b van de Participatiewet.

De verlaging is 100% van de uitkeringsnorm voor een maand als het gaat om:

verplichtingen die gericht zijn op beëindiging van de bijstand;

het voor de derde keer of vaker niet verschijnen bij het afnemen van de taaltoets, zoals opgenomen in artikel 18b van de Participatiewet.

Artikel 9.2.11 Samenloop van gedragingen

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

Gedrag waardoor de inwoner meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet nakomt, leidt tot één verlaging. De grootste verlaging die van toepassing is voor het gedrag geldt dan en ook de duur die bij die verlaging hoort.

Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of - als dat niet mogelijk is - na elkaar opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner niet verantwoord is.

Gedrag waardoor de inwoner meerdere verplichtingen uit deze paragraaf en de in artikel 17 eerste lid van de Participatiewet genoemde inlichtingenplicht niet nakomt, wordt geen verlaging opgelegd voor zover voor de schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen uit deze paragraaf en de in artikel 17 eerste lid genoemde inlichtingenplicht niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging en een bestuurlijke boete opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of - als dat niet mogelijk is - na elkaar opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner niet verantwoord is.

Artikel 9.2.12 Herhaling (recidive)

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen 12 maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner heeft gewijzigd in € 0 (nihil).

De duur van de verlaging bij wettelijke arbeidsverplichtingen (zie artikel 9.2.5) gaat naar drie maanden als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd.

Paragraaf 9.3 Terugvorderen uitkering

Artikel 9.3.1 Terugvordering en incasso

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug, verhaalt gemeentelijke uitkeringen of legt een bestuurlijke boete op in de gevallen die in de wet zijn beschreven en doet dat volgens de regels van de wet. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

Bij een klein bedrag kan de gemeente besluiten om dit niet terug te vorderen als dit te veel tijd en geld kost. De gemeente vordert een klein bedrag wél terug als er te veel uitkering is betaald omdat de inwoner onvoldoende of onjuiste informatie heeft gegeven aan de gemeente.

Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat inwoner een inkomen blijft houden dat past bij zijn persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan de beslagvrije voet.

Het college is bevoegd nadere regels te stellen over terugvordering, verhaal of een bestuurlijke boete.

Paragraaf 9.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening

Artikel 9.4.1 Beëindiging voorziening

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet)

De gemeente kan een voorziening beëindigen als:

de voorziening niet langer passend of nodig is;

de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

de inwoner niet binnen 6 maanden gebruik heeft gemaakt van de voorziening, tenzij hem dat niet te verwijten is;

als de inwoner recht heeft op een indicatie van een voorliggende wet.

De voorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken).

Artikel 9.4.2 Terugvordering voorziening

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet)

De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen of verrekenen met een voorziening die op grond van dezelfde wet wordt toegekend. Een voorziening kan worden teruggevorderd vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meerdere van de intrekkingsgronden die genoemd worden in artikel 9.4.1.

Wmo-voorzieningen kunnen alleen worden teruggevorderd als die voorzieningen zijn ingetrokken omdat de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens aan de gemeente heeft verstrekt.

Artikel 9.4.3 Opschorten PGB

De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het PGB helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het PGB weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:

de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente; of

de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die hoorden bij het ontvangen van het PGB; of

de inwoner het PGB niet binnen zes maanden of voor een ander doel heeft gebruikt; of

niet meer voldoende vaststaat dat de verleende ondersteuning doelmatig wordt verleend.

Paragraaf 9.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?

Artikel 9.5.1 Controle

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv)

De gemeente controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening en of hij de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. De gemeente kan daarvoor gebruikmaken van:

huisbezoeken: medewerkers van de gemeente gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De gemeente kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet;

bestandsvergelijkingen: de gemeente vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

signalen en tips van organisaties of particulieren;

andere passende onderzoeksmethoden.

De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier en voor het juiste doel wordt gebruikt.

Bij de controle van uitkeringen en voorzieningen zorgt de gemeente ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner onderzoekt de gemeente wat de reden is van de beëindiging. De gemeente gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

Artikel 9.5.2 Voorkomen van fraude

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv)

De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.

Om fraude te voorkomen en op te sporen in de Participatiewet, IOAW, IOAZ hanteert de gemeente de uitgangspunten van Hoogwaardig Handhaven. De uitgangspunten rusten op:

het beter en vroegtijdig informeren van inwoners over rechten, plichten en handhaving;

het optimaliseren van de dienstverlening zonder belemmeringen, zodat de kans op spontane naleving wordt vergroot;

vroegtijdige opsporen en afhandelen van fraudesignalen;

bij geconstateerde fraude daadwerkelijk sanctioneren (afstemmen van de uitkering).

Artikel 9.5.3 Beleidsplan en beleidsverslag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ,Llv)

De gemeente stelt in een plan vast hoe de gemeente fraudebestrijding aanpakt en ervoor zorgt dat inwoners zich zo goed mogelijk aan de regels houden (handhaving).

In het beleidsplan staat in ieder geval:

wat de gemeente precies met fraudepreventie bedoelt;

wanneer en hoe de gemeente inwoners informeert over rechten en plichten (voorlichting);

welke onderzoeksmethoden wanneer kunnen worden ingezet; en

hoe de gemeente samenwerkt met andere organisaties om fraude tegen te gaan.

Artikel 9.5.4 Privacy

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, AVG,Llv)

Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

De gemeente stelt protocollen op voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast. Het gaat in ieder geval om protocollen voor de inzet van:

Huisbezoeken

Internetonderzoeken

De protocollen moeten ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. De protocollen voldoen aan de regels die daarvoor gelden vanuit de regelgeving op het gebied van privacy, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De gemeente maakt de protocollen bekend.

Artikel 9.5.5 Toezichthouders

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Awb,Llv)

De gemeente kan een of meer ambtenaren aanwijzen die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.

Hoofdstuk 10 Inwonersparticipatie

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert, is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners vanuit hun leefwereld kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er een Adviesraad Sociaal Domein is en is de taak van deze raad beschreven.

Kerndoelen:

• De gemeente ziet de inwoner als volwaardig partner.

• De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

• De adviesraad werkt onafhankelijk.

• De adviesraad dient de algemene belangen van inwoners.

Paragraaf 10.1 Inspraak algemeen

Artikel 10.1 Inspraak van inwoners

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Gemeentewet)

De gemeente geeft inwoners inspraak in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. De regels van de Algemene Inspraakverordening gemeente Meierijstad zijn daarop van toepassing, maar worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk. Inwoners kunnen inspraak hebben bij:

plannen voor beleid en regels;

de manier waarop de gemeente beleid en regels uitvoert;

de manier waarop medewerkers van de gemeente omgaan met inwoners (bejegening);

de manier waarop aanbieders hun taken uitvoeren.

Inspraak houdt ook in het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering.

De gemeente kan inwoners bijvoorbeeld op de volgende manier inspraak geven:

via de Adviesraad Sociaal Domein;

door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en verschillende soorten bijeenkomsten;

door samen met inwoners een plan te ontwerpen.

De gemeente kiest die vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep waar het om gaat.

Paragraaf 10.2 Adviesraad Sociaal Domein

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet)

Artikel 10.2.1 De taak

De gemeente kent een Adviesraad Sociaal Domein (Adviesraad).

De Adviesraad heeft tot taak het college gevraagd en ongevraagd van advies te dienen over voorstellen tot gemeentelijke regelgeving, beleid, plannen en de uitvoering daarvan op het terrein van het Sociaal Domein, te weten de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Participatiewet, de Jeugdwet, de Woningwet en de Huisvestingswet. De Adviesraad zal actief participeren in de beleidsontwikkeling.

De adviesraad is niet bevoegd te adviseren over individuele situaties, klachten of bezwaarschriften van cliënten.

Artikel 10.2.2 Samenstelling

De Adviesraad bestaat minimaal uit 9 leden en maximaal uit 16 leden waarvan een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.

De leden van de Adviesraad en de voorzitter worden door het college benoemd. Er is aandacht voor een representatieve spreiding over het grondgebied van de gemeente en de betrokken onderwerpen.

De leden van de Adviesraad dienen (ervarings-)deskundig te zijn op het terrein van het Sociaal Domein en ingezetene te zijn van de gemeente Meierijstad. Leden van de Adviesraad mogen geen (burger)lid zijn van de gemeenteraad, het college of werkzaam zijn bij de gemeente Meierijstad dan wel werknemer, lid of bestuurder zijn van een onderneming of organisatie of zelfstandigen die in Meierijstad (tegen betaling) diensten aanbieden in het Sociaal Domein.

De zittingsduur is vier jaar en kan één maal worden verlengd met vier jaar. Voor leden die twee jaar na oprichting van de Adviesraad herbenoembaar zijn, geldt een maximale verlenging van de zittingsduur met twee maal vier jaar. De zittingsduur van de leden van de Adviesraad is geregeld in een lijst van aftreden waarbij continuïteit in de bezetting en deskundigheid geborgd is.

Het lidmaatschap van de Adviesraad eindigt:

op eigen verzoek;

bij verhuizing buiten gemeente Meierijstad;

bij overlijden;

na het verstrijken van de zittingsduur behoudens herbenoeming;

bij toetreding tot de gemeenteraad of het college dan wel wanneer het lid werkzaam zal worden bij de gemeente Meierijstad of bij een onderneming, organisatie of als zelfstandige die diensten aanbiedt op het terrein van het Sociaal Domein in Meierijstad;

na een ontslagbesluit van het college op voordracht van de Adviesraad.

De Adviesraad stelt intern aandachtsgebieden in die de Adviesraad adviseren. Voor het aandachtsgebied Participatie worden tevens vertegenwoordigers van de Adviesraad Boekel en Bernheze uitgenodigd. Als zij zitting nemen, adviseren deze leden tevens hun eigen Adviesraad.

Naast een aandachtsgebied Participatie is er tenminste ook een aandachtsgebied Wmo, een aandachtsgebied Jeugd en een aandachtsgebied Onderwijs.

De aandachtsgebieden kunnen ondersteund worden door externe leden van een expertisegroep.

Artikel 10.2.3 Openbaarheid vergaderingen

De vergaderingen van de Adviesraad worden in het openbaar gehouden.

De deuren worden gesloten wanneer tenminste vier van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter het nodig oordeelt. De Adviesraad besluit vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd wanneer privacy van betrokkenen dit verreist, met in achtneming van Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

De kennisgroepen vergaderen niet in het openbaarheid. Zie nemen geen besluiten en adviseren de ASD.

Artikel 10.2.4 Samenwerking Adviesraad en gemeentebestuur

Het college draagt er zorg voor dat van de zijde van de gemeente aan de Adviesraad alle relevante informatie wordt verstrekt die nodig is om naar behoren te adviseren.

Het college draagt er zorg voor dat de adviesvraag en de daarvoor benodigde informatie op een zodanig tijdstip wordt verstrekt, dat de Adviesraad adequaat advies kan uitbrengen.

Indien gewenst door de Adviesraad, vindt (aanvullende) informatieverstrekking plaats door de ambtelijke organisatie van de gemeente.

In geval de gemeenteraad het bevoegde orgaan tot besluitvorming is, stuurt het college het advies van de Adviesraad samen met het raadsvoorstel aan de gemeenteraad.

Voorafgaande aan het uitbrengen van advies kan op verzoek van de Adviesraad overleg plaatsvinden met de betrokken portefeuillehouder van het college.

In het geval het college afwijkt van het advies van de Adviesraad, wordt dit bij het voorstel aan de gemeenteraad vermeld, waarbij tevens is aangegeven waarom en op welke onderdelen van het advies wordt afgeweken.

De betrokken portefeuillehouder(s) voeren in het kader van de burger- en cliëntparticipatie minimaal vier keer per jaar overleg met de Adviesraad over zaken die betrekking hebben op het Sociaal Domein. Zowel de Adviesraad als de betrokken portefeuillehouder(s) kunnen onderwerpen agenderen. Betrokken (beleids-)medewerkers van de gemeente Meierijstad kunnen bij het overleg aanwezig zijn. Daarnaast zal er per aandachtsgebied ook minimaal vier keer per jaar een overleg met de betrokken portefeuillehouders plaatvinden.

Artikel 10.2.5 Ondersteuning

Het college draagt er zorg voor dat de Adviesraad beschikt over middelen die noodzakelijk zijn om de taken als vastgelegd in deze verordening te kunnen uitvoeren. Deze middelen zijn opgenomen in een jaarplan en jaarlijks opgenomen in de gemeentebegroting en betreffen in elk geval:

ondersteuning door ambtelijke medewerkers;

vergaderfaciliteiten zoals vergaderruimten, kopieer- en postmogelijkheden;

een vergoeding voor de leden van de Adviesraad per maand en voor de leden van de kennisgroepen per deelgenomen overleg, welke vergoeding plaats vindt met inachtneming van het bepaalde in de Gemeentewet;

zo nodig voorzieningen in verband met de handicap van een lid van de Adviesraad in relatie tot de taak van de Adviesraad;

faciliteiten voor deskundigheidsbevordering en documentatie;

faciliteiten voor publiciteit en overleg met de achterban.

Artikel 10.2.6 Reglement Adviesraad Sociaal Domein Meierijstad

De Adviesraad regelt binnen de kaders van deze verordening zijn eigen werkwijze en de samenwerking en kan daartoe een reglement vaststellen.

Hoofdstuk 11 Kritiek op de uitvoering

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, wil de gemeente dit graag horen en kan er altijd contact worden opgenomen om de klacht door te nemen en te bespreken of er een oplossing gevonden kan worden. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken.

De gemeente ziet een klacht of bezwaar als:

een stimulans om de hulpvraag van de inwoner nog eens te onderzoeken;

een middel voor de inwoner om zijn mening te laten weten;

een mogelijkheid om de dienstverlening aan inwoners te verbeteren;

een manier om een vertrouwensbreuk te herstellen; en

een middel om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te herstellen.

De gemeente zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend zich gehoord voelt.

In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Dit hoofdstuk sluit aan op de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman. In dit hoofdstuk wordt verwezen naar de Beleidsregels intern klachtrecht 2020, en naar de Commissie rechtsbescherming Meierijstad.

Kerndoelen:

De gemeente ziet de inwoner als volwaardig partner.

De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

De gemeente helpt de inwoner om op een eenvoudige manier zijn mening te geven.

Artikel 11.1 Indienen klacht over gemeente of aanbieder

(Awb, Gemeentewet)

Inwoners die klachten hebben over gedragingen van medewerkers maken gebruik van de klachtenregeling zoals die geldt bij de gemeente (Beleidsregels intern klachtrecht 2020).

Inwoners die klachten hebben over de zorg van een aanbieder maken gebruik van de klachtenregeling zoals die geldt bij deze aanbieder.

Artikel 11.2 Bezwaar en beroep

(Awb, Gemeentewet)

De gemeente informeert de inwoner correct over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld tegen een besluit of het uitblijven ervan.

Artikel 11.3 Vertrouwenspersoon

Inwoners die het niet eens zijn met de manier waarop een medewerker van de gemeente met hen omgaat, kunnen contact opnemen met de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon luistert en kan helpen een probleem aan te pakken. De vertrouwenspersoon kan er niet altijd voor zorgen dat het gaat zoals de inwoner het wil, maar zorgt er wel voor dat het proces verloopt zoals het hoort.

Ook bij problemen met een zorgaanbieder kan een inwoner contact opnemen met de vertrouwenspersoon.

De vertrouwenspersoon is neutraal en heeft een geheimhoudingsplicht.

Hoofdstuk 12 Kwaliteit, inkoop en aanbesteding

(Jeugdwet, Wmo,Llv, Gemeentewet, Aanbestedingswet 2012)

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

Kerndoelen:

Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passen bij de behoefte van de inwoner.

De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

Artikel 12.1 Kwaliteit

Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt, moeten van goede kwaliteit zijn, zodat het gewenste resultaat voor de inwoner kan worden bereikt.

De gemeente zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding door:

een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt dan voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder; of

een reële prijs vast te stellen. Die geldt dan als ondergrens voor een inschrijving en voor een daaropvolgende overeenkomst met een aanbieder.

De aanbieder zorgt voor een goede kwaliteit van de diensten en producten. Dat betekent dat diensten en producten:

passen bij de behoefte van de inwoner;

zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

zijn niet in strijd met de rechten van de inwoner;

worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

worden geleverd volgens een bepaalde opzet die op tijd aan de inwoner wordt meegedeeld.

De gemeente kan in nadere regels aanvullende kwaliteitseisen en andere voorschriften vaststellen en controleert of deze eisen door aanbieders worden nageleefd.

De gemeente controleert op deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 12.2 Inkoop en aanbesteding

Voor kwaliteit en tarieven van onze zorg in natura producten op het gebied van Wmo en Jeugdhulp gelden de eisen zoals die zijn vastgelegd bij de Regionale Inkoop.

De gemeente zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening gegarandeerd is. Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van aanbieders dat zij rekening houden met de voorwaarden uit artikel 12.1, het tweede lid.

Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van aanbieders dat zij:

diensten en producten leveren tegen de door hen berekende kostprijs, zonder dat de kwaliteit en de levering in gevaar komen; en

zich houden aan de regels van het arbeidsrecht als zij personeel hebben.

De gemeente houdt bij het vaststellen van prijzen rekening met:

het soort dienst of product;

het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van de beroepskrachten;

een redelijke toeslag voor overheadkosten;

andere personeelskosten die niet direct met de dienstverlening te maken hebben, zoals kosten voor bijscholing, ziekte en verlof van personeel;

reis- en opleidingskosten;

het jaarlijks aanpassen van de kostprijs in verband met stijging van de kosten;

andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor aanbieders, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen.

De aanbieder moet aantonen dat bij het bepalen van de kostprijs rekening gehouden is met de zaken die bij het vorige lid zijn genoemd.

Hoofdstuk 13 Van oud naar nieuw

(Gemeentewet)

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog volgens de bedoeling werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.

Artikel 13.1 Onderzoek naar de werking van de verordening (evaluatie)

De gemeente onderzoekt met een zekere regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan, verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

Artikel 13.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening. Dit kan als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in artikel 1.2 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

Artikel 13.3 Intrekken oude verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Meierijstad 2019 e.v. ;

Verordening jeugdhulp gemeente Meierijstad 2020;

Participatieverordening 2017;

Verordening tegenprestatie Participatiewet 2017;

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2017;

Verordening Handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017;

Afstemmingsverordening Participatiewet 2017;

Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2018;

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Meierijstad 2017

Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Meierijstad

Artikel 13.4 Overgangsrecht

Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, loopt na de ingangsdatum van deze verordening door. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit is afgelopen.

Voor lopende Wmo-voorzieningen die op basis van PGB zijn verstrekt en waarop het tarief voor informele zorg van toepassing is, geldt dat het ‘oude’ tarief van toepassing blijft tot einde van de hulpvraag. Het oude tarief blijft voor bestaande klanten dus ook na herindicatie van toepassing.

Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.

Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van één van de bij 13.3 genoemde ingetrokken verordeningen, past de gemeente die ingetrokken verordening toe.

13.5 Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Hoofdstuk 6 is voor het eerst van toepassing op aanvragen om vervoersvoorzieningen die worden ingediend voor het schooljaar 2022/2023

Hoofdstuk 14 Begrippenlijst

14.1 Begrippenlijst

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?

Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.

Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi.

Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de Expertisecentra

Aanvraag: een officieel verzoek om een besluit te nemen. Een aanvraag wordt gedaan door iemand die direct belang bij dat verzoek heeft.

Gebaseerd op artikel 1:3 lid 3 Awb .

Afstand: afstand tussen de woning en de school voor de leerling, gemeten langs de kortste en voldoende begaanbare en veilige weg op basis van de ANWB routeplanner.

Begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden.

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

in de reguliere handel verkrijgbaar is

niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking

een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner.

betaalbaar is met een inkomen op minimumniveau. De gemeente hanteert hierbij een drempelbedrag van € 1000.

Algemene Verordening Gegevensbescherming: verordening die regels geeft voor de manier waarop de gemeente moet omgaan met de privacy van inwoners.

Algemene wet bestuursrecht: wet met algemene regels voor de manier waarop de gemeente onder andere moet omgaan met aanvragen, termijnen, klachten en bezwaarschriften.

Andere voorziening/vrij toegankelijke voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de ondersteuning die hij nodig heeft, anders dan ondersteuning-op-maat.

Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.

AOW-leeftijd:leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.

Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen, het accepteren en behouden van werk of het leveren van een tegenprestatie.

artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW, artikel 37 van de IOAZ

Basisschool: een school waar basisonderwijs wordt aangeboden. Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs.

Wet op het primair onderwijs

Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren. Of als het om vervoer naar school gaat de leerling die vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap niet of niet zelfstandig van de fiets of het openbaar gebruik kan maken.

Beslissing of besluit: In het besluit geeft de gemeente aan of de inwoner wel of geen ondersteuning krijgt

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering. De hoogte

hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud. Als het om een jongere van 18 tot 21 jaar gaat, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand.

artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet, artikel 12 van de Participatiewet

Collectief Maatwerkvervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep (en met een deeltaxi).

Deskundige: onafhankelijk (medisch of pedagogisch) deskundige die door de gemeente kan worden gevraagd advies uit te brengen.

Dichtstbijzijnde toegankelijke school: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting, dan wel de openbare school die het dichtst bij de woning van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Hieronder wordt niet verstaan een onderwijsmethode zoals bijvoorbeeld jenaplan en Montessori onderwijs.

Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra

DUO: de Dienst Uitvoering Onderwijs. Deze dienst voert verschillende onderwijswettenen -regelingen uit.

Duurzaam: op de toekomst gericht (bijvoorbeeld: duurzaam, passend werk, duurzame bijdrage)

Eigen bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet Wmo

Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of mag gebruiken.

Financiële buffer: een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens. Vermogen is het totaal aan bezit in geld en goederen. artikel 34, lid 3 van de Participatiewet

Formele zorg: zorg en ondersteuning die geleverd wordt door beroepskrachten. In tegenstelling tot informele zorg die en ondersteuning door mantelzorgers (zoals familie, buren en vrienden) en door vrijwilligers.

Fraude: het geven van onjuiste en/of onvolledige informatie of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om informatie of gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Door fraude wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk onterecht verstrekt.

Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.

Gemeente: College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Meierijstad

Gemeentewet: wet die de gemeente bevoegdheden geeft om taken te kunnen uitvoeren en eigen beleid te kunnen maken.

Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het resultaat dat hij wil bereiken bespreekt.

Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding aangeeft.

Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de inwoner in de gemeentelijke basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres.

Informele zorg: zorg en ondersteuning die geleverd wordt door mantelzorgers (zoals familie, buren en vrienden) en door vrijwilligers. In tegenstelling tot formele zorg en ondersteuning door beroepskrachten.

Inkomen: alles wat iemand als opbrengst van werk, een eigen onderneming of vermogen krijgt, bijvoorbeeld loon, winst, dividend of rente. Bij inkomen wordt vaak over geld gesproken, maar goederen of diensten kunnen ook tot het inkomen behoren. In verschillende wetten worden hier verschillende definities voor gegeven.

Inspraak: het betrekken van inwoners of belanghebbenden om invloed uit te oefenen en over iets mee te praten of beslissen, bijvoorbeeld over een plan of beleid van de gemeente.

Inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.

Intramuraal: zorg die wordt geboden in een zorginstelling.

Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente en die daar rechtmatig verblijft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor ondersteuning door de gemeente. In de verschillende wetten worden hier verschillende definities voor gegeven.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jeugdhulp: ondersteuning of een voorziening die op een jongere of zijn ouders is afgestemd.

artikel 1.1 van de Jeugdwet

Jeugdwet: wet met regels over de verantwoordelijkheid van de gemeente voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jongeren en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

Jongere: in de Jeugdwet: personen tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 21 jaar (pleegzorg 23 jaar) die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 jaar waren en die deze ondersteuning vanaf hun 18e jaar nog nodig hebben. In de Participatiewet: personen tot 27 jaar.

Participatiewet, artikel 1.1 van de Jeugdwet

Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel hebben.

Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.

artikel 22a van de Participatiewet

Leerling: de leerling die is ingeschreven bij een school zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voorgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Leerlingenvervoer (Llv): de wetten die regelen dat de gemeente vervoer van leerlingen aanbiedt, die zelf niet in staat zijn om van en naar school gaan te organiseren.

Het gaat om de Wet op de primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor eten en drinken, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

Maatschappelijke opvang: opvang die is bedoeld voor de inwoner die niet meer thuis kan wonen en zich niet kan handhaven in de samenleving door psychische, psychosociale of financiële problemen of de dreiging van huiselijk geweld . Hieronder vallen de voorzieningen dag- en nachtopvang, opvang met intensieve zelfstandigheidstraining, jongerenopvang en kleinschalige opvang.

Maatwerk: Een op de persoonlijke situatie van de inwoner toegesneden product, activiteit, geldbedrag of PGB zoals beschreven in het productenboek.

Mantelzorg: hulp die wordt verleend door een directe naaste vanuit een sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt, zoals de klantmanager die het gesprek met de inwoner voert.

Melding: het eerste contact waarin de inwoner zijn hulpvraag aan de gemeente stelt. In verschillende wetten wordt hier een verschillende definitie voor gegeven.

Nadere regels: regels die het college van burgemeester en wethouders vaststellen ter uitvoering van deze verordening binnen de kaders die de raad in deze verordening daarvoor stelt.

Ondersteuning: hulp bij de arbeidsinschakeling of inkomensondersteuning, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, schuldhulpverlening of een vervoersvoorziening.

artikel 7 van de Participatiewet, artikel 1.1.1 van de Wmo , artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1 van de Wgs , Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra

Ondersteuning-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.

Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente samen met de inwoner opstelt. Hierin staan de knelpunten die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, de gewenste ondersteuning en mogelijke oplossingen die de gemeente voorstelt.

OF in het geval van vervoer naar school is een ondersteuningsplan een plan van het samenwerkingsverband dat na overleg met de regiogemeenten wordt vastgesteld.

Oneigenlijk gebruik: een voorziening gebruiken waar het niet voor bedoeld is.

Openbaar vervoer (ov): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart).

Ontwikkelingsperspectiefplan (Opp): een voor de leerling vastgesteld plan als bedoeld in artikel 40a in de Wpo, artikel 41a als bedoeld in de Wec of artikel 26 als bedoeld in de Wvo dat door het bevoegd gezag en na op overeenstemming gericht overleg met de ouders is opgesteld.

Opstapplaats: door de gemeente aangewezen plaats vanaf waar de leerling gebruik maakt van het aangepast vervoer.

Ouders: ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de jongere.

Participatiewet (PW): iedereen die kan werken maar daarbij ondersteuning nodig heeft, valt onder de Participatiewet. De wet is er om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking werk te laten vinden.

Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de ondersteuning die hij wenst. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, (on)mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.

PGB: persoonsgebonden budget, een budget dat een inwoner toegekend kan krijgen om zelf een hulpverlener of aanbieder in te huren voor de uitvoering van de ondersteuning-op-maat of het kopen van een product.

PGB-plan: een plan van aanpak dat de inwoner (of zijn vertegenwoordiger) opstelt over de ondersteuning die hij nodig heeft en die hij met het PGB wil financieren. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener of aanbieder op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke ondersteuning gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die ondersteuning gewaarborgd worden.

Professionele ondersteuner: iemand die beroepsmatig ondersteuning biedt en voldoet aan (kwaliteits)eisen die daaraan gesteld zijn.

Regelingen Meedoen: een vergoeding voor huishoudens met een laag inkomen. Het doel van de regeling is te voorkomen dat mensen in armoede niet mee kunnen doen aan bijvoorbeeld sport, culturele activiteiten of activiteiten van school. Er is een reductieregeling voor kinderen en een regeling voor volwassenen.

Regiegesprekken: gesprekken die de klantmanager met inwoner en zorgaanbieder voert tijdens de uitvoering van de ondersteuning

Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 15 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 15 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor ov of aangepast vervoer. Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra.

Residentieel daklozen: mensen die in een instelling voor maatschappelijke opvang verblijven’,

Respijtzorg: tijdelijke overname van zorg om de mantelzorger te ontlasten

Resultaat: het effect of het doel dat de inwoner wil behalen of hoeverre het gewenste doel of effect is behaald.

Samenwerkingsverband: er zijn twee samenwerkingsverbanden passend onderwijs: één voor basisonderwijs en één voor voortgezet onderwijs. Alle scholen zijn verplicht aangesloten, behalve cluster 1 en 2 scholen. In het basisonderwijs bestaat het samenwerkingsverband uit de reguliere basisscholen, scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) en de scholen voor speciaal onderwijs (so) van de clusters 3 en 4. In het voortgezet onderwijs bestaat het samenwerkingsverband uit het regulier onderwijs: vmbo, havo en vwo, het praktijkonderwijs en de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso). Samen zorgen ze ervoor dat alle kinderen een passende plek op school krijgen.

artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs

Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren.

artikel 3 van de Participatiewet

School: basisschool, speciale school voor basisonderwijs of school waar speciaal of voortgezet (speciaal) onderwijs wordt gegeven.

Wet op het primair onderwijs, Wet op het voortgezet onderwijs, Wet op de expertisecentra

Sociale activering: het aanbieden van zinvolle activiteiten die de inwoner dichter bij werk kan brengen. Vrijwilligers werk is hier een voorbeeld van.

Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).

Speciaal onderwijs: onderwijs aan kinderen die vanwege leer- of gedragsproblemen, vanwege lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke handicaps of door gedragsstoornissen extra zorg op school nodig hebben. Wet op de Expertisecentra

SVB: Sociale Verzekeringsbank, een organisatie die onder andere de PGB’s beheert en uitvoert.

Technische afschrijving: de datum waarop door de fabrikant wordt aangegeven dat gebreken aan het product, ontstaan door gewoon gebruik, niet meer hersteld kunnen worden.

Toegang: het gemeentelijke loket waar een inwoner zich kan melden bij vragen. In de gemeente Meierijstad zijn dat de gebiedsteams in Veghel, Sint-Oedenrode en Schijndel. In deze toegang zitten medewerkers van de gemeente (klantmanagers) en medewerkers van maatschappelijke organisaties uit Meierijstad. Voor jeugd kunnen inwoners zich met hun vraag melden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin.

Toekenningsbesluit: een schriftelijke verklaring waarin de toegekende ondersteuning-op-maat staat (indicatie).

Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.

artikel 5 onderdeel b en artikel 12 Participatiewet en artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ

Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering in de situatie van de inwoner.

Dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Dit is een Nederlandse overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van verschillende werknemersverzekeringen, zoals de Werkloosheidswet, de Ziektewet, en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Vergoeding van reiskosten: een geldbedrag dat de inwoner krijgt om (een deel van) de noodzakelijke reiskosten van de leerling en eventueel begeleider te betalen.

artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra

Vervoermiddel: een hulpmiddel dat is bedoeld om de belemmeringen bij het verplaatsen weg te nemen.

Voortgezet onderwijs: het onderwijsniveau dat volgt na de basisschool en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar.

Wet op het Voortgezet Onderwijs

Voorliggende voorziening: Voorzieningen die vanuit andere regelingen worden gefinancierd, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet Langdurige Zorg (Wlz) of de Participatiewet (PW), die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de klant toereikend en passend te zijn.

Voorziening: ondersteuning in de vorm van een dienst, activiteit, product, PGB of geldbedrag.

Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, een wet die regelt dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en blijven meedoen in de samenleving.

Wmo-ondersteuning: de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.

de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo

Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school, dan is de woning de plaats waar het kind over een langere periode met een zekere regelmaat verblijft.

Zorg in natura: bij zorg in natura krijgt de inwoner de ondersteuning of voorziening die nodig is via een aanbieder die een contract heeft met de gemeente.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 16 december 2021

De raad voornoemd,

De griffier,

A.F.J. Franken

De voorzitter,

ir. C.H.C. van Rooij