Verordening fysieke leefomgeving Maastricht

Geldend van 01-01-2024 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Maastricht

De raad van de gemeente Maastricht,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2021,

nr. 2021.32288 ;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

Besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening fysieke leefomgeving Maastricht

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, van de Omgevingswet;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 16.64 van de Omgevingswet van toepassing indien wordt beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 2.3, 2.5 en 3.1.

Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.4 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Hoofdstuk 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veiligheid van de weg

Artikel 2.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen die zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg, en waarvan:

  • 1°. elk onderdeel zich op meer dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

  • 2°. elk onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en

  • 3°. elk onderdeel niet verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 6.1;

    • f.

      door het college aangewezen gevallen, mits de door hen daarbij gestelde algemene regels worden nageleefd;

    • g.

      terrassen als bedoeld in de Terrasverordening gemeente Maastricht.

  • 3. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze:

    • a.

      door omvang, vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg;

    • b.

      gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; of

    • c.

      een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. De weigeringsgrond als bedoeld in het vierde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 7. De weigeringsgrond als bedoeld in het vierde lid, onder c, geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg mede verstaan: alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet en op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 2.3 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 2.4 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.5 Alarminstallaties

  • 1. Het is verboden zonder vergunning in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Hoofdstuk 3. Handelsreclame en kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 3.1 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. In dit artikel wordt onder handelsreclame verstaan: elke openbare aanprijzing van goederen of diensten waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 3. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      onverlichte opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      onverlichte opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      onverlichte opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op:

  • 1°. een openbare verkoop of aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • 2°. het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden,

  • mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 0,50 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

    • d.

      onverlichte opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      onverlichte opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voor opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben en mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het bevoegd gezag;

    • b.

      het bevoegd gezag niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken; en

    • c.

      deze opschriften en aankondigingen niet langer dan twee weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 5. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het derde en vierde lid ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 6. Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 7. Het verbod als bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 8. De weigeringsgrond als bedoeld in het zesde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 9. De weigeringsgrond als bedoeld in het zesde lid, onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 10. Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het derde lid, ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt, kan het college de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, beperking of opheffing van deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

  • 11. Naast een vergunning op grond van dit artikel is een vergunning op grond van artikel 4.2 van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht vereist.

Artikel 3.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. In dit artikel wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  • 2. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf een kampeermiddel te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor het plaatsen van een kampeermiddel voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • c.

      de bescherming van het stadsgezicht.

  • 6. Op de aanvraag voor de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 7. Naast een ontheffing op grond van dit artikel is een ontheffing op grond van artikel 4.4 van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht vereist.

Artikel 3.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 3.2, vijfde lid.

Hoofdstuk 4. Voertuigen op de openbare weg

Artikel 4.1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • -

    voertuig: een motorvoertuig of wagen in de zin van artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Artikel 4.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. In dit artikel wordt onder verhuren mede verstaan: het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen of het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. In dit artikel worden tot de voertuigen niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid genoemde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; of

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 5. Op de aanvraag voor de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de ontheffing.

Artikel 4.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de aanvraag voor de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 4.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 4.5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.6 Caravans en dergelijke

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of een ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, bedoelde verbod.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Onder handelsreclame in dit artikel wordt verstaan: elke openbare aanprijzing van goederen of diensten waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de verboden ontheffing verlenen.

Artikel 4.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren binnen een afstand van 10 meter van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 4.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4.12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden een fiets of bromfiets buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een weg of weggedeelte dat het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente of ter voorkoming of opheffing van overlast, heeft aangewezen.

  • 2. Het is verboden een fiets of bromfiets, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te laten staan.

  • 3. Het is verboden een fiets of bromfiets onafgebroken te stallen in een door het college - in het belang van het beheer van de openbare ruimte - aangewezen openbare fiets- of bromfietsstallingsgebieden, langer dan een door het college te bepalen periode.

Artikel 4.13 Fout geplaatste fiets of bromfiets

Het is verboden op of aan de weg een fiets of bromfiets te plaatsen:

  • a.

    op zodanige wijze voor of tegen een gebouw, dat daardoor voor een bewoner of gebruiker van dat gebouw de toegang of het uitzicht wordt belemmerd;

  • b.

    op zodanige wijze op een voetpad of trottoir, dat daardoor de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

  • c.

    op zodanige wijze dat daardoor het in- en uitstappen bij bus, taxi of gehandicaptenplaats gehinderd of belemmerd wordt;

  • d.

    op zodanige wijze dat daardoor de functie van straatmeubilair gehinderd of belemmerd wordt; of

  • e.

    tegen monumenten of gedenktekens.

Hoofdstuk 5. Openbaar water

Artikel 5.1 definitie

  • 1. In dit hoofdstuk paragraaf wordt onder vaartuig mede verstaan: drijvende werktuigen, woonschepen, glijboten en ponten.

  • 2. In dit hoofdstuk wordt onder openbaar water verstaan: wateren die voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

Artikel 5.2 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De verboden in het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5.3 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of de Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2019.

Artikel 5.4 Aanwijzingen over de ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht de door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingsverordening Limburg 2014 of de Woonschepenverordening Zuid-Willemsvaart 2019.

Artikel 5.5 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met de nadere regels als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onder a, en met artikel 5.4, tweede lid.

Hoofdstuk 6. Standplaatsen en overige onderwerpen

Artikel 6.1 Standplaatsen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op een openbare en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2. Onder een openbare plaats als genoemd in het vorige lid wordt verstaan: een openbare plaats als genoemd in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 3. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het in het eerste lid, onder b, bedoelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 5. De in het eerste en derde lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in de Evenementenverordening gemeente Maastricht.

  • 6. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • c.

      vanwege strijd met het omgevingsplan.

  • 7. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 8. De weigeringsgrond als bedoeld in het zesde lid, onder b, is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 9. De weigeringsgrond als bedoeld in het zesde lid, onder c, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 10. Op de aanvraag voor de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 11. Naast een vergunning op grond van dit artikel is een vergunning op grond van artikel 5.3 van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht vereist.

Artikel 6.2. Detectieverbod

  • 1. Het is verboden zich te bevinden met een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van wapens, munitie, munten, explosieven, metalen voorwerpen en dergelijke in een door het college aangewezen gebied.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op degene aan wie een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet is verstrekt of degene die dit certificaat ingevolge de in artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet bedoelde algemene maatregel van bestuur niet nodig heeft.

  • 3. Het verbod is voorts niet van toepassing op een persoon of organisatie die in het bezit is van een procescertificaat opsporen conventionele explosieven dat is afgegeven door de bevoegde minister of een certificerende instelling.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod. Het college kan de ontheffing weigeren in het belang van de bescherming van cultureel erfgoed.

Artikel 6.3 Verbod vuur stoken

  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden;

  • mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • b.

      ter bescherming van de flora en de fauna;

    • c.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht, of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6. Naast een ontheffing op grond van dit artikel is een ontheffing op grond van artikel 5.11 van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht vereist.

Hoofdstuk 7. Slot-, overgangs- en strafbepalingen

Artikel 7.1 Overgangsbepalingen

  • 1. Besluiten die zijn genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006 en die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006, die is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening en waarop niet is beslist vóór die datum, wordt beslist met toepassing van deze verordening.

  • 3. Op een bezwaarschrift betreffende een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006, dat is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening en waarop niet is beslist vóór die datum, wordt beslist met toepassing van deze verordening.

  • 4. Het derde lid is van overeenkomstig toepassing in de situatie dat de een nieuwe beslissing op een bezwaarschrift dient te worden genomen naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak.

  • 5. Nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, die hun grondslag vinden in de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006, blijven na inwerkingtreding van deze verordening van kracht voor zover de grondslag waarop deze nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd, ook opgenomen is in deze verordening.

Artikel 7.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 7.3 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1.3 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Maastricht.

Ondertekening

Aldus besloten door de Raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 21 december 2021

De Griffier,

H-J. Bodewitz.

De Voorzitter,

J.M. Penn-te Strake.