Verordening Inburgering gemeente Scherpenzeel 2022

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening Inburgering gemeente Scherpenzeel 2022

De raad van de gemeente Scherpenzeel,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 november 2021;

Gelet op de artikelen 13 tot en met 17, 22, 23 en 26 van de Wet inburgering 2021;

Met in achtneming van het advies van de Adviesraad Sociaal Domein

besluit

  • 1.

    De Verordening Inburgering gemeente Scherpenzeel 2022 vast te stellen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • asielstatushouder: de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 13 eerste lid van de Wet inburgering 2021;

    • Besluit: het Besluit inburgering 2021;

    • brede intake: de brede intake, bedoeld in artikel 14 Wet inburgering 2021;

    • gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Scherpenzeel;

    • gezinsmigranten en overige migranten: inburgeringsplichtigen, bedoeld in artikel 19 van de Wet inburgering 2021;

    • inburgeringsplichtige: de inwoner die volgens artikel 3 van de Wet inburgering 2021 inburgeringsplichtig is;

    • MAP: de Module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b van de Wet inburgering 2021;

    • PIP: het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie, bedoeld in artikel 15 van de Wet inburgering 2021;

    • PVT: het Participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de Wet inburgering 2021;

    • Regeling: de Regeling inburgering 20..;

    • wet: de Wet inburgering 2021 zoals die luidt op 1 januari 2022.

Artikel 2. Kernpunten van het inburgeringstraject

De gemeente heeft een centrale rol in de begeleiding en ondersteuning van de inburgeringsplichtige. Hierbij gelden de volgende kernpunten:

  • a.

    De gemeente bevordert dat de inburgeringsplichtige tijdig kan starten met het inburgeringstraject (tijdige start);

  • b.

    De inburgeringsplichtige rondt het inburgeringstraject binnen de termijn van drie jaar af. De gemeente let erop dat het traject niet langer duurt dan nodig is (snelheid);

  • c.

    De gemeente stelt voor iedere inburgeringsplichtige een passend traject vast (maatwerk);

  • d.

    De inburgeringsplichtige combineert zoveel mogelijk activiteiten gericht op het leren van de Nederlandse taal en op meedoen aan de maatschappij (dualiteit);

  • e.

    De gemeente stelt eisen aan de kwaliteit van het aanbod en zorgt ervoor dat die kwaliteit en de continuïteit gewaarborgd is (kwaliteit).

Artikel 3. Informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inburgeringsplichtige passend wordt geïnformeerd over:

    • a.

      zijn of haar wettelijke rechten en plichten;

    • b.

      de aanspraken op ondersteuning en begeleiding; en

    • c.

      het aanbod aan inburgeringsvoorzieningen en de toegang hiertoe.

  • 2. De gemeente kan bij de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen gebruikmaken van de volgende middelen:

    • a.

      persoonlijke gesprekken, waarbij zo nodig een tolk wordt ingeschakeld;

    • b.

      schriftelijke informatie in begrijpelijk Nederlands (niveau B1 of lager) en in het Engels, Frans, Spaans en Arabisch;

    • c.

      telefonische informatie; en

    • d.

      de inzet van een taalmaatje en/of personen uit het netwerk van de inburgeringsplichtige.

  • 3. De gemeente beoordeelt elk jaar of de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen, met name die aan asielstatushouders, passend en effectief is. Hierover wordt aan de gemeenteraad gerapporteerd.

Artikel 4. Brede intake

  • 1. De gemeente neemt bij de inburgeringsplichtige een brede intake af. Met de informatie uit deze brede intake verkrijgt de gemeente een beeld van de startpositie en de ontwikkelingsmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. De gemeente geeft in samenspraak met de inburgeringsplichtige en op basis van de uitkomsten van de brede intake invulling aan het inburgeringstraject.

  • 2. De brede intake wordt zo vroeg mogelijk afgenomen, bij voorkeur zodra de inburgeringsplichtige bekend is bij de gemeente. Voor asielstatushouders is dit het moment van koppeling aan de gemeente, voor gezinsmigranten en overige migranten is dit het moment van inschrijving in de gemeente.

  • 3. De brede intake bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      een onderzoek naar het onderwijsniveau en de werkervaring van de inburgeringsplichtige;

    • b.

      een onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van de inburgeringsplichtige, waaronder de fysieke en mentale gezondheid;

    • c.

      voor zover van toepassing: een verkenning van de mogelijkheden om het kind van de inburgeringsplichtige deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, of de vroegschoolse educatie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; en

    • d.

      een leerbaarheidstoets.

  • 4. De gemeente brengt met de brede intake in ieder geval in kaart:

    • a.

      het taalniveau van de inburgeringsplichtige;

    • b.

      de mogelijkheden tot (arbeids)participatie;

    • c.

      de mate van zelfredzaamheid; en

    • d.

      de wensen van de inburgeringsplichtige over inburgering en arbeidsparticipatie.

  • 5. De gemeente legt de uitkomsten van de brede intake schriftelijk vast.

Artikel 5. Werkwijze brede intake

  • 1. De gemeente nodigt de inburgeringsplichtige schriftelijk uit voor de brede intake. In de uitnodiging vermeldt de gemeente behalve informatie over dag, plaats en tijdstip van de intake ook het volgende:

    • a.

      het doel, de werkwijze en het belang van de brede intake in het inburgeringstraject;

    • b.

      het recht om de gesprekken in het kader van de brede intake met de gemeente alleen te voeren of met aanwezigheid van een onafhankelijk cliëntondersteuner; en

    • c.

      de gevolgen als de inburgeringsplichtige niet bij de brede intake verschijnt of hieraan onvoldoende meewerkt.

  • 2. Tussen de uitnodiging voor de brede intake en de intake zelf zit maximaal zes weken.

  • 3. Wanneer de inburgeringsplichtige – ook na drie oproepen – niet bij de brede intake verschijnt of onvoldoende medewerking verleent, voltooit de gemeente de intake zonder de inburgeringsplichtige. In dat geval onderzoekt de gemeente de omstandigheden van de inburgeringsplichtige aan de hand van de gegevens die wel bekend zijn, zoals:

    • a.

      de uitkomsten van de leerbaarheidstoets (als de inburgeringsplichtige daaraan heeft meegewerkt);

    • b.

      voor asielstatushouders: de gegevens uit het Taakstelling Volg Systeem (TVS)

    • c.

      informatie uit het uitkeringsdossier.

Artikel 6. Persoonlijk plan Inburgering en Participatie

  • 1. De gemeente stelt na afronding van de brede intake en op basis van de hieruit verkregen informatie het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) op. Dit gebeurt zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige. De gemeente nodigt de inburgeringsplichtige binnen zes weken na afronding van de brede intake uit voor een gesprek hierover. In ieder geval worden in dat gesprek de volgende onderwerpen besproken:

    • a.

      de uitkomsten van de brede intake;

    • b.

      de persoonlijke einddoelen van de inburgeringsplichtige in het inburgeringstraject;

    • c.

      welke leerroute als passend wordt gezien en waarom;

    • d.

      de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige tijdens het inburgeringstraject;

    • e.

      de verwachtingen van de inburgeringsplichtige over het traject;

    • f.

      de rol van de gemeente bij dit traject; en

    • g.

      voor gezinsmigranten en overige migranten: het aanbod aan passend en kwalitatief goed inburgeringsonderwijs waarmee de migrant de leerroute kan volgen en voltooien.

  • 2. In het PIP staat wat de inburgeringsplichtige moet doen om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Het PIP geeft een compleet beeld van de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige gedurende het inburgeringstraject. De gemeente stemt het plan af op de persoonlijke situatie, ontwikkelbehoeften en capaciteiten van de inburgeringsplichtige.

  • 3. Het PIP heeft de vorm van een officieel besluit (beschikking). Hierin staat vermeld:

    • a.

      wat de vastgestelde leerroute is (en voor de asielstatushouder ook de intensiteit hiervan);

    • b.

      welke afspraken er zijn gemaakt over (arbeids)participatie;

    • c.

      welke ondersteuning en begeleiding de inburgeringsplichtige bij de leerroute krijgt en van welke organisatie(s);

    • d.

      welke afspraken er zijn gemaakt over vroeg- en voorschoolse educatie;

    • e.

      welke onderdelen het PVT en de MAP bevatten en de intensiteit hiervan;

    • f.

      de duur van het inburgeringstraject en het aantal voortgangsgesprekken dat de gemeente met de inburgeringsplichtige heeft gedurende het traject; en

    • g.

      wanneer de inburgeringsplichtige in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering: een verwijzing naar de relevante beschikking(en) op grond van de Participatiewet. Het gaat met name om een verwijzing naar de toekenningsbeschikking van de uitkering voor levensonderhoud en het financieel ontzorgen (voor asielstatushouders) en om de verwijzing naar de beschikking waarin de arbeids- en re-integratieverplichtingen van de inburgeringsplichtige staan vermeld.

  • 4. De beschikkingen op grond van de Participatiewet, genoemd in artikel 6 derde lid onder g, worden bijgevoegd bij de beschikking waarmee het PIP wordt vastgesteld. Als de gemeente op een later moment (nog) een besluit neemt op grond van de Participatiewet, voegt de gemeente ook deze beschikking bij.

  • 5. De gemeente stelt het PIP vast uiterlijk binnen tien weken na inschrijving van de inburgeringsplichtige in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente waar hij of zij is gehuisvest of wordt gehuisvest na verblijf in het azc. De gemeente stuurt de inburgeringsplichtige het PIP daarna zo snel mogelijk per post en/of digitaal toe.

  • 6. Wanneer de inburgeringsplichtige voor wie de leerroute al is vastgesteld verhuist naar de gemeente Scherpenzeel stelt de gemeente het PIP opnieuw vast binnen tien weken na de inschrijving van de inburgeringsplichtige in het BRP. De leerroute die daarbij wordt vastgesteld, is gelijk aan de leerroute zoals die door de gemeente van vertrek is vastgesteld.

Artikel 7. Leerroutes

  • 1. De gemeente bepaalt in samenspraak met de inburgeringsplichtige welke leerroute de inburgeringsplichtige moet volgen om aan de inburgeringsplicht te voldoen, namelijk

    • a.

      de B1-route;

    • b.

      de onderwijsroute; of

    • c.

      de zelfredzaamheidsroute (Z-route).

  • 2. De leerroute is erop gericht dat de inburgeringsplichtige:

    • a.

      de Nederlandse taal op een zo hoog mogelijk niveau afrondt; en

    • b.

      zo snel mogelijk meedoet in de Nederlandse samenleving en op de arbeidsmarkt.

  • 3. Een alfabetiseringstraject is onderdeel van de leerroute als uit de brede intake blijkt dat de inburgeringsplichtige analfabeet of anders gealfabetiseerd is.

  • 4. De gemeente stelt de leerroute vast op basis van:

    • a.

      de uitkomst van de leerbaarheidstoets; en

    • b.

      alle overige informatie die tijdens de brede intake is verkregen.

Artikel 8. Inhoud van de leerroutes

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inhoud van de leerroutes aansluit op de overige onderdelen van het inburgeringstraject.

  • 2. Om de leerroutes zoveel mogelijk te laten passen bij de situatie en de behoefte van de inburgeringsplichtige, zorgt de gemeente voor een gevarieerd aanbod aan leerroutes. Hierbij valt te denken aan:

    • a.

      variatie in niveau van het aanbod;

    • b.

      variatie in intensiteit van het aanbod;

    • c.

      variatie in locaties en tijden van de cursussen;

    • d.

      variatie in de vorm van geïntegreerde leerwerktrajecten.

  • 3. De gemeente werkt op regionaal niveau samen om een gevarieerd aanbod te kunnen doen.

Artikel 9. Participatieverklaringstraject

  • 1. De gemeente biedt de inburgeringsplichtige het PVT aan. Het traject duurt minimaal twaalf uur en bestaat uit twee onderdelen:

    • a.

      een inleiding in de Nederlandse kernwaarden; en

    • b.

      de ondertekening van de participatieverklaring.

  • 2. De inburgeringsplichtige doet in het onderdeel inleiding in de Nederlandse kernwaarden kennis op van de belangrijkste waarden, sociale regels en grondrechten in Nederland. Het doel hiervan is het krijgen van een beter beeld van en begrip voor de Nederlandse samenleving. De gemeente bepaalt de manier waarop deze kennis wordt overgedragen.

  • 3. Onderwerpen waaraan in het PVT aandacht wordt besteed zijn in ieder geval:

    • a.

      het thema democratie;

    • b.

      de Nederlandse rechtsstaat;

    • c.

      het recht op zelfbeschikking;

    • d.

      de vrijheid van meningsuiting;

    • e.

      gelijkwaardige behandeling;

    • f.

      het verbod op discriminatie;

    • g.

      sociale rechten, zoals het recht op medische zorg en onderwijs;

    • h.

      de wijze waarop inwoners in Nederland met elkaar omgaan;

    • i.

      participatie en wat de samenleving hiervan verwacht;

    • j.

      overige sociale regels en plichten in Nederland; en

    • k.

      bekendheid met maatschappelijk leven in gemeente Scherpenzeel, waaronder (sport- en cultuur)verenigingen en maatschappelijke organisaties.

  • 4. Aan minimaal één van de onderwerpen die behandeld worden in het PVT wordt een praktische invulling gegeven in de vorm van een excursie of activiteit. Door deze activiteit leert de inburgeringsplichtige de opgedane kennis te vertalen naar de praktijk.

  • 5. De gemeente stemt het PVT af op de lokale situatie en behoefte, op de overige onderdelen van de inburgering en op de specifieke behoeften van de inburgeringsplichtige.

  • 6. De inburgeringsplichtige voltooit het PVT en sluit het af met de ondertekening van de participatieverklaring. Dit gebeurt tijdens een ondertekenmoment. De gemeente stuurt de inburgeringsplichtige hiervoor een uitnodiging.

  • 7. De gemeente registreert of de inburgeringsplichtige aanwezig is bij de inleiding op de Nederlandse kernwaarden en bij de ondertekening van de participatieverklaring.

  • 8. De gemeente legt de afspraken over de invulling van het PVT schriftelijk vast in het PIP van de inburgeringsplichtige.

Artikel 10. Module Arbeidsmarkt en Participatie

  • 1. De gemeente biedt de inburgeringsplichtige de MAP aan. Het doel van deze module is dat de inburgeringsplichtige:

    • a.

      kennismaakt met de Nederlandse arbeidsmarkt;

    • b.

      inzicht krijgt in de eigen competenties en arbeidskansen;

    • c.

      een concrete beroepswens kan formuleren;

    • d.

      beroeps- en werknemerscompetenties aanleert;

    • e.

      leert hoe hij of zij een netwerk opbouwt;

    • f.

      praktische ervaring opdoet op de (lokale) arbeidsmarkt; en

    • g.

      werk vindt.

  • 2. De gemeente houdt bij het vaststellen van de inhoud en het aantal uren van de MAP rekening met de vermogens, capaciteiten en ontwikkelbehoeften van de inburgeringsplichtige en de situatie op de lokale arbeidsmarkt.

  • 3. De gemeente legt de afspraken over de invulling van de MAP schriftelijk vast in het PIP van de inburgeringsplichtige.

  • 4. De inburgeringsplichtige besteedt ten minste veertig uren van de MAP aan het opdoen van praktische ervaring op de arbeidsmarkt.

  • 5. De MAP wordt afgesloten met een eindgesprek tussen de inburgeringsplichtige en de gemeente. Besproken worden: de opgedane kennis, vaardigheden en praktijkervaring van de inburgeringsplichtige.

  • 6. De gemeente beoordeelt op basis van dit gesprek of de inburgeringsplichtige voldoet aan de doelstelling en gestelde urennorm van de MAP. De gemeente houdt bij deze beoordeling rekening met de capaciteiten en vermogens van de inburgeringsplichtige.

  • 7. De inburgeringsplichtige ontvangt binnen 8 weken een schriftelijk verslag van het eindgesprek.

Artikel 11. Inburgeringsaanbod asielstatushouders

  • 1. De gemeente biedt de asielstatushouder zo spoedig mogelijk na vaststelling van het PIP een cursus of opleiding aan waarmee de asielstatushouder kan voldoen aan de vastgestelde leerroute.

  • 2. Met het inburgeringsaanbod kan de asielstatushouder:

    • a.

      de Nederlandse taal leren op het voor hem of haar hoogst mogelijke niveau;

    • b.

      kennis opdoen over de Nederlandse maatschappij, zoals over normen en waarden, omgangsregels, de Nederlandse geschiedenis, het onderwijssysteem en de gezondheidszorg;

    • c.

      zich voorbereiden op actieve participatie in de samenleving en op de arbeidsmarkt.

  • 3. Het inburgeringsaanbod sluit aan bij de capaciteiten, persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de asielstatushouder.

Artikel 12. Kwaliteit van het inburgeringsaanbod en de leerroutes

  • 1. Voor de kwaliteit van het inburgeringsaanbod voor asielstatushouders gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      De gemeente zorgt voor een kwalitatief goed aanbod aan cursussen, opleidingen en andere (participatie)activiteiten waarmee de asielstatushouder aan de leerroute kan voldoen. De gemeente zorgt ook voor continuïteit in het aanbod.

    • b.

      Cursusinstellingen die het taalonderwijs binnen de B1-route en de Z-route verzorgen moeten in het bezit zijn van een certificaat of keurmerk zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 van de wet. Taalschakeltrajecten moeten voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 8 lid 2 van de wet.

  • 2. De gemeente kan in een beleidsregel vast leggen hoe zij de kwaliteit van het inburgeringsaanbod aan asielstatushouders en de leerroutes gaat controleren en wat zij doet als de kwaliteit onvoldoende is.

Artikel 13. Voortgang inburgering

  • 1. De gemeente volgt de vorderingen van de inburgeringsplichtige tijdens het inburgeringstraject en houdt in de gaten of het traject nog passend is. De gemeente voert hiervoor periodiek voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtige zolang het inburgeringstraject loopt. Het aantal gesprekken gedurende het inburgeringstraject wordt afgestemd op het niveau van de inburgeringsplichtige (maatwerk).

  • 2. Gedurende de eerste twaalf maanden na aanvang van de inburgeringstermijn vinden minimaal twee voortgangsgesprekken plaats.

  • 3. Ter voorbereiding op deze gesprekken wint de gemeente informatie in bij de organisaties die bij het traject betrokken zijn, bij cursusinstellingen, werkgevers en andere personen.

  • 4. Tijdens het gesprek komen de afspraken uit het PIP aan bod. Met de inburgeringsplichtige wordt besproken of de onderdelen nog aansluiten bij de capaciteiten, de behoeften en de persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Het gaat daarbij om:

    • a.

      de afgesproken leerroute;

    • b.

      de ondersteuning en begeleiding tijdens het inburgeringstraject;

    • c.

      de intensiteit van de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      de participatie-activiteiten;

    • e.

      de vorderingen en inzet van de inburgeringsplichtige; en

    • f.

      voor de inburgeringsplichtige die de B1-route volgt: of het taalniveau van deze leerroute voldoende aansluit.

  • 5. De gemeente kan een andere leerroute vaststellen als sinds de start van de inburgeringstermijn, zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid van de wet, nog geen anderhalf jaar verstreken is. In bijzondere omstandigheden die de inburgeringsplichtige betreffen kan van deze termijn worden afgeweken.

  • 6. Op basis van de uitkomst van een voortgangsgesprek kan de gemeente voor de inburgeringsplichtige die de B1-route volgt, bepalen dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal geheel of gedeeltelijk op het niveau A2 worden geëxamineerd. Dit kan alleen wanneer de inburgeringsplichtige:

    • a.

      ten minste zeshonderd uren taalles heeft gevolgd bij een instelling die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals vastgesteld in artikel 32 van de wet; en

    • b.

      zich gedurende deze taallessen voldoende heeft ingespannen. Hierover wordt informatie opgevraagd bij de cursusinstelling die de taallessen verzorgt voordat een besluit wordt genomen.

  • 7. De gemeente maakt een verslag van ieder voortgangsgesprek en deelt dit met de inburgeringsplichtige.

  • 8. Op basis van de uitkomst van deze gesprekken past de gemeente zo nodig (onderdelen van) het PIP aan en stelt dan het PIP opnieuw per beschikking vast.

Artikel 14. Maatschappelijke begeleiding van de asielstatushouder

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de asielstatushouder maatschappelijke begeleiding krijgt. Deze begeleiding is erop gericht:

    • a.

      de asielstatushouder kennis over de praktische organisatie van de Nederlandse samenleving te verschaffen;

    • b.

      de asielstatushouder te begeleiden en te ondersteunen, met de bedoeling om zijn of haar zelfredzaamheid en participatie te vergroten; en

    • c.

      randvoorwaarden te scheppen, zodat de asielstatushouder tijdig met het inburgeringstraject kan starten.

  • 2. De maatschappelijke begeleiding bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      praktische hulp bij het regelen van basisvoorzieningen zoals wonen, zorg, werk, inkomen, verzekeringen en onderwijs;

    • b.

      een kennismaking met de woonomgeving;

    • c.

      passende voorlichting over de basisvoorzieningen in de Nederlandse samenleving; en

    • d.

      een kennismaking met maatschappelijke organisaties die voor de inburgeringsplichtige van belang zijn.

  • 3. De maatschappelijke begeleiding wordt gegeven door medewerkers van Vluchtelingenwerk. De asielstatushouder krijgt waar mogelijk een vaste begeleider toegewezen.

  • 4. De begeleiding start zo spoedig mogelijk na koppeling van de asielstatushouder aan de gemeente, maar in ieder geval op de dag dat de asielstatushouder in de basisregistratie personen (BRP) in de gemeente staat ingeschreven en daadwerkelijk in de gemeente woont.

  • 5. De gemeente stemt de inhoud en duur van de maatschappelijke begeleiding af op het startniveau, de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de asielstatushouder.

Artikel 15. Handhaving

  • 1. De inburgeringsplichtige is verplicht om:

    • a.

      na de oproep te verschijnen bij de brede intake en hieraan mee te werken; en

    • b.

      de afspraken in het PIP na te komen, waaronder deelname aan voortgangsgesprekken en aan activiteiten in het kader van de MAP en het PVT.

  • 2. De asielstatushouder is daarnaast ook verplicht deel te nemen aan de taallessen en andere activiteiten van de gevolgde leerroute.

Artikel 16. Handhaving verplichtingen bij de brede intake

  • 1. Wanneer de inburgeringsplichtige na de eerste oproep voor de brede intake niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft de gemeente een schriftelijke waarschuwing. De gemeente wijst daarbij op de gevolgen voor de inburgeringsplichtige als hij of zij opnieuw niet verschijnt na een oproep of als hij of zij op een andere manier onvoldoende meewerkt aan de brede intake. De gemeente nodigt de inburgeringsplichtige opnieuw uit om te verschijnen binnen twee weken.

  • 2. Wanneer de inburgeringsplichtige na deze volgende oproep niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, legt de gemeente de inburgeringsplichtige een boete op. De hoogte van de boete is vastgesteld in artikel 7.1.1 van het Besluit.

  • 3. Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de inburgeringsplichtige niet komt of onvoldoende meewerkt. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente hem of haar de gelegenheid zijn of haar zienswijze binnen zes weken per brief en/of digitaal kenbaar te maken.

  • 4. De gemeente legt geen boete op wanneer aannemelijk is dat iedere verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 5. De gemeente legt een lagere boete op dan vastgesteld in artikel 7.1.1 van het Besluit als op basis van de reactie van de inburgeringsplichtige aannemelijk is dat de boete vanwege bijzondere omstandigheden te hoog is.

  • 6. In de brief (beschikking) waarmee de boete wordt opgelegd, nodigt de gemeente de inburgeringsplichtige opnieuw uit om binnen twee weken alsnog te verschijnen of mee te werken. Wanneer de inburgeringsplichtige hieraan niet voldoet, legt de gemeente weer een boete op met inachtneming van artikel 7.1.1 van het Besluit.

Artikel 17. Handhaving tijdens het inburgeringstraject

  • 1. De gemeente legt een boete op als de inburgeringsplichtige de afspraken in het PIP tijdens het inburgeringstraject verwijtbaar niet of onvoldoende nakomt.

  • 2. De gemeente legt de asielstatushouder een boete op als hij verwijtbaar niet of onvoldoende deelneemt aan de activiteiten van de gekozen leerroute.

  • 3. Voordat de gemeente een boete oplegt, wordt onderzocht waarom de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten bij de gekozen leerroute niet zijn nagekomen. De inburgeringsplichtige krijgt in een gesprek hierover de gelegenheid een verklaring te geven. Wanneer de inburgeringsplichtige niet verschijnt bij dit gesprek, biedt de gemeente hem of haar de gelegenheid zijn of haar zienswijze binnen zes weken per brief en/of digitaal kenbaar te maken.

  • 4. Op basis van het gesprek met de inburgeringsplichtige dan wel zijn of haar schriftelijke zienswijze bepaalt de gemeente de mate van verwijtbaarheid. Als er sprake is van opzet, van grove schuld, van normale verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid stemt de gemeente de hoogte van de boete daarop af met inachtneming van artikel 7.1 van het Besluit.

  • 5. De gemeente legt geen boete op wanneer aannemelijk is dat iedere verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 18. Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet

  • 1. Wanneer een inburgeringsplichtige een bijstandsuitkering (Participatiewet) ontvangt en zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken uit het PIP, waarin de nadruk ligt op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, vindt bij voorkeur verlaging van de uitkering plaats op grond van artikel 18 Participatiewet en de verordening zoals bedoeld in artikel 8 eerste lid onder a Participatiewet. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de MAP. De gemeente legt voor dezelfde gedraging dan geen bestuurlijke boete op grond van de wet op.

  • 2. Wanneer een inburgeringsplichtige die een bijstandsuitkering ontvangt zich niet houdt aan verplichtingen en afspraken in het PIP, waarin de nadruk ligt op het vergroten van de taalbeheersing en aan overige afspraken en verplichtingen in het PIP, legt de gemeente bij voorkeur een boete op grond van de wet op. De gemeente verlaagt in dat geval voor dezelfde gedraging de bijstandsuitkering niet.

  • 3. Bij de keuze tussen i) handhaving op grond van de Participatiewet door een verlaging van de uitkering en ii) handhaving op grond van de wet via een boete weegt de gemeente ook af welke wijze van handhaving, rekening houdend met de gevolgen hiervan voor de inburgeringsplichtige, naar haar oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.

  • 4. In de brief (beschikking) aan de inburgeringsplichtige vermeldt de gemeente of er een boete op grond van de wet wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.

  • 5. Wanneer de inburgeringsplichtige een boete op grond van de wet wordt opgelegd in de periode dat de gemeente verantwoordelijk is voor het financieel ontzorgen op grond van artikel 56a Participatiewet, dan kan de gemeente de boete met de uitkering verrekenen. De gemeente houdt hierbij rekening met een fictieve draagkracht van 5 procent van bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt tegelijk met de Wet inburgering 2021 in werking.

  • 2. Deze verordening wordt genoemd: Verordening Inburgering gemeente Scherpenzeel 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van 16 december 2021,

B.S. van Ginkel-Schuur

Griffier

M.W. Jaeger

voorzitter

TOELICHTING

1.1 ALGEMENE TOELICHTING

De Wet inburgering 2021 treedt op 1 januari 2022 in werking en vervangt de Wet inburgering (WI). De nieuwe Wet inburgering regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derde landen (landen die geen lid zijn van de Europese Unie) van 16 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Het doel van de wet is dat alle inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk en volwaardig kunnen meedoen aan de Nederlandse samenleving, het liefst via betaald werk. Om dit doel te bereiken wordt van hen verwacht dat zij:

  • 1.

    binnen de inburgeringstermijn van drie jaar het voor hen hoogst haalbare taalniveau bereiken

  • 2.

    kennis opdoen over de Nederlandse maatschappij en arbeidsmarkt

  • 3.

    activiteiten vervullen gericht op deelname aan het dagelijkse leven

Inburgeringsplichtigen blijven hiermee zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de inburgeringsplicht.

In de nieuwe wet staat de regierol van gemeenten centraal. Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de begeleiding en ondersteuning van inburgeringsplichtigen gedurende de inburgering.

Gemeentelijke taken die uit de wet voortvloeien zijn deels – vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en uniformiteit – ingekaderd in de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Er blijft echter ruimte voor maatwerk; om taken naar eigen inzicht en met het oog op de lokale omstandigheden in te vullen. Een door de gemeenteraad vastgestelde verordening bevordert dat het college, de verantwoordelijk wethouder en de gemeenteraad betrokken zijn bij de invulling van de ruimte en daarop invloed en controle kunnen blijven houden. Derhalve is ervoor gekozen een gemeentelijke verordening Inburgering vast te stellen.

1.2 ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel geeft aan wat in deze verordening met de gebruikte begrippen bedoeld wordt.

Artikel 2 Kernpunten van het Inburgeringstraject

In dit artikel zijn de leidende principes uit de wet benoemd – de principes die ten grondslag liggen aan de uitvoering van de gemeentelijke taak. De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente een passend traject aan te bieden met als doel dat zij binnen de inburgeringstermijn, maar liefst sneller, voldoen aan de inburgeringsplicht. De term traject is in dit verband niet hetzelfde als de term ( inburgerings )aanbod uit artikel 11 van de verordening.

De term inburgeringsaanbod gaat over op het aanbod door de gemeente van een inburgeringscursus waarmee de asielstatushouder aan de vastgestelde leerroute kan voldoen. Aan gezinsmigranten en overige migranten wordt geen inburgeringsaanbod gedaan: zij zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van de in het PIP vastgestelde leerroute waarmee zij aan hun inburgeringsplicht voldoen.

De term traject behelst het traject dat inburgeringsplichtigen moeten doorlopen om aan hun inburgeringsplicht te voldoen. Dit traject ziet er voor gezinsmigranten en overige migranten deels anders uit dan voor asielstatushouders.

Verantwoordelijkheid gemeente

Voor alle inburgeringsplichtigen omvat de verantwoordelijkheid van de gemeente:

  • 1.

    het verzorgen van de brede intake;

  • 2.

    het vaststellen van het PIP;

  • 3.

    het aanbod van het PVT en de MAP.

Voor asielstatushouders gaat het daarnaast ook om een aanbod van een inburgeringscursus om aan de vastgestelde leerroute te voldoen en maatschappelijke begeleiding. Voor bijstandsgerechtigde asielstatushouders komt daar de wettelijk verplichte financiële ontzorging nog bij.

Hoewel het aanbod aan i) gezinsmigranten en overige migranten en ii) asielstatushouders verschilt, is maatwerk voor beide groepen het leidende principe bij de invulling van hun traject.

Artikel 3 Informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente gedurende de inburgering goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering 2021. De gemeente is vrij om te bepalen hoe zij invulling geeft aan deze taak.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

Artikel 4 Brede Intake

De gemeente heeft als taak om bij alle inburgeringsplichtigen in haar gemeente aan het begin van de inburgering een brede intake af te nemen. Hiermee brengt de gemeente de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige in kaart. Met deze informatie stelt de gemeente het PIP op, waarin onder andere een passende leerroute wordt vastgesteld.

Nadat een inburgeringsplichtige bekend is bij de gemeente start de gemeente bij voorkeur zo snel mogelijk met de brede intake. Bij asielstatushouders is dit het moment van koppeling aan de gemeente, voor gezins- en overige migranten is dit het moment van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).

Onderzoek

De brede intake is een onderzoek naar de individuele mogelijkheden die een inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Dit onderzoek bestaat in ieder geval uit:

  • 1.

    een onderzoek naar het onderwijsniveau en de werkervaring van de inburgeringsplichtige;

  • 2.

    een onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van de inburgeringsplichtige;

  • 3.

    een leerbaarheidstoets;

  • 4.

    voor zover van toepassing: een verkenning van de mogelijkheden van voor- en vroegschoolse educatie (vve).

Verzamelen van informatie

De gemeente moet zo doende in ieder geval informatie verzamelen over:

  • 1.

    het taalniveau van de inburgeringsplichtige;

  • 2.

    de mogelijkheden van arbeidsparticipatie;

  • 3.

    de mate van zelfredzaamheid;

  • 4.

    de wensen van de inburgeringsplichtige rondom inburgering en participatie.

Artikel 5 Werkwijze brede intake

De gemeente moet alle inburgeringsplichtigen in haar gemeente schriftelijk uitnodigen voor de brede intake. Deze uitnodigingsbrief bevat informatie over de dag, plaats en het tijdstip van de brede intake.

Het is wenselijk dat inburgeringsplichtigen hierin zo goed mogelijk worden geïnformeerd over wat er van hen verlangd wordt en welke gevolgen er verbonden zijn aan het niet meewerken aan de brede intake. Daarom is in de verordening vastgelegd dat inburgeringsplichtigen in de uitnodiging ook worden geïnformeerd over het doel, de werkwijze en het belang van de brede intake en de eventuele gevolgen van het niet verschijnen op of het niet meewerken aan de intake.

Geen of onvoldoende medewerking

Werkt een inburgeringsplichtige niet of onvoldoende mee aan de brede intake, bijvoorbeeld door niet te verschijnen of niet mee te werken aan de leerbaarheidstoets, dan voert de gemeente de brede intake zonder medewerking van de inburgeringsplichtige uit en stelt ze het PIP eenzijdig vast. Dit is noodzakelijk om de inburgeringsplichtige toch te laten starten met de inburgering. De gemeente moet dan zo goed als mogelijk, op basis van de gegevens die wel voor handen zijn, een onderzoek doen naar de omstandigheden van de inburgeringsplichtige; dit zodat de afspraken in het PIP en de keuze voor de leerroute zo veel mogelijk aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de inburgeringsplichtige.

Gegevens die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden:

  • 1.

    De uitkomsten van de leerbaarheidstoets (als de inburgeringsplichtige daaraan wel heeft meegewerkt).

  • 2.

    Voor asielstatushouders: de gegevens uit het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Hierin worden de resultaten opgenomen van de eventuele voorinburgering en de gesprekken met de casemanager van het COA. Als de overdracht gepaard gaat met een driepartijengesprek tussen het COA, de gemeente en de inburgeringsplichtige kan ook informatie uit dit gesprek gebruikt worden bij de brede intake.

  • 3.

    Informatie uit het uitkeringsdossier als de inburgeringsplichtige een uitkering ontvangt of heeft aangevraagd op grond van de Participatiewet.

Deze opsomming is niet uitputtend. Als er geen of onvoldoende gegevens over de inburgeringsplichtige beschikbaar zijn, dan is het logisch om te bepalen dat de inburgeringsplichtige de B1-route moet volgen om aan de inburgeringsplicht te voldoen.

Artikel 6 Persoonlijk plan Inburgering en Participatie

De gemeente heeft als taak om voor alle inburgeringsplichtigen in haar gemeente een Persoonlijk plan Inburgering en Participatie op te stellen. De gemeente stelt het PIP vast binnen uiterlijk tien weken na de inschrijving van de inburgeringsplichtige in de Basisregistratie Personen (BRP) in de gemeente waar hij of zij is gehuisvest of wordt gehuisvest na het verblijf in het azc. Deze termijn moet de gemeente stimuleren om zo snel mogelijk te starten met de brede intake en het opstellen van het PIP.

Het PIP is een vertaling van de uitkomsten van de brede intake naar een set persoonlijke einddoelen voor de inburgering. Het plan bevat bovendien informatie over de wijze waarop een inburgeringsplichtige aan de inburgeringsplicht moet voldoen. Er wordt van de gemeente verwacht dat zij dit plan zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige opstelt. De gemeente is vrij om te bepalen op welke manier ze hier invulling aan geeft.

Gesprek

In de verordening is ervoor gekozen om een gesprek te voeren over de uitkomsten van de brede intake, de persoonlijke doelen van de inburgeringsplichtige, de leerroute die als passend wordt gezien – en waarom dit zo gezien wordt –, de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige, de verwachtingen van de inburgeringsplichtige en de rol van de gemeente gedurende de inburgering.

Inhoud beschikking

Het PIP heeft de vorm van een beschikking en bevat in ieder geval informatie over:

de leerroute;

de begeleiding en ondersteuning die nodig is om deze leerroute succesvol af te ronden;

de afspraken die gemaakt zijn over (arbeids)participatie;

eventueel: vroeg- en voorschoolse educatie;

informatie over de invulling van de MAP en het PVT;

het aantal voortgangsgesprekken.

Bij statushouders bevat het PIP bovendien informatie over de intensiteit van de leerroute. Van de gemeente wordt verwacht dat zij maatwerk levert en het PIP afstemt op de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige.

Indien van toepassing bevat het PIP ook een verwijzing naar alle relevante beschikkingen op grond van de Participatiewet die ten aanzien van de inburgeringsplichtige zijn genomen. Het gaat daarbij vooral om de toekenningsbeschikking van de uitkering, de beschikking waarin arbeids- en re-integratieverplichtingen zijn opgenomen en de beschikking met betrekking tot het financieel ontzorgen (voor bijstandsgerechtigde asielstatushouders). De beschikkingen waarnaar wordt verwezen worden ook bijgevoegd. Op deze manier hebben inburgeringsplichtigen een overzicht van al hun rechten en plichten op grond van de wet en de Participatiewet.

Let op: het PIP is een eigenstandige beschikking. Het PIP bestaat naast de beschikkingen op grond van de Participatiewet die eventueel genomen zijn. De opname van een verwijzing naar andere beschikkingen is dus informatief en bedoeld om de samenhang van deze besluiten in het kader van het inburgeringstraject te benadrukken.

Behalve de genoemde afspraken kunnen meer gedetailleerde afspraken eventueel worden vastgelegd in een aparte bijlage die gevoegd wordt bij de beschikking. Denk aan afspraken over het aantal te volgen lesuren en over de cursusinstelling waar de lessen gevolgd moeten worden.

Verhuizing inburgeringsplichtige

Wanneer de inburgeringsplichtige voor wie de leerroute al is vastgesteld naar een andere gemeente verhuist, is deze gemeente verplicht de eerder vastgestelde leerroute over te nemen. Dit waarborgt de voortgang van zijn of haar taalverwerving. De specifieke invulling van de leerroute, waaronder de keuze voor de cursusinstelling en het aantal lesuren per week, kan door de nieuwe gemeente worden aangepast. De bepaling in artikel 6 lid 6 van de verordening is opgenomen om een compleet beeld te geven van de taken van de gemeente ten aanzien van het PIP. Het komt overeen met het bepaalde in artikel 15 lid 4 van de wet.

Artikel 7 Leerroutes

Om aan de inburgeringsplicht te voldoen moeten inburgeringsplichtigen één van de leerroutes succesvol afronden. Hierbij is het de bedoeling dat zij binnen de inburgeringstermijn het voor hen hoogst haalbare taalniveau bereiken, het liefst niveau B1 of hoger. Omdat dit taalniveau niet voor iedereen haalbaar is, kunnen inburgeringsplichtigen in het nieuwe inburgeringsstelsel via drie verschillende leerroutes voldoen aan de inburgeringsplicht.

Een tweede doel van de leerroute is dat de inburgeringsplichtige zo snel mogelijk meedoet in de Nederlandse samenleving en op de arbeidsmarkt. Iedere leerroute bevat ruimte voor maatwerk.

De leerroutes bestaan bij voorkeur uit een taal- en een participatiecomponent, alleen voor de Z-route geldt hier een verplichting. De participatiecomponent is gericht op deelname aan het dagelijkse leven in Nederland en biedt inburgeringsplichtigen de kans om in de praktijk te oefenen met de taal en een sociaal netwerk op te bouwen. Gemeenten geven bij het opstellen van het PIP invulling aan deze participatiecomponent. De verwachting hierbij is dat zij maatwerk leveren en rekening houden met de capaciteiten, persoonlijke situatie en leerbaarheid van inburgeringsplichtigen.

Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij invulling geven aan de participatiecomponent van de leerroutes. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld: een vorm van vrijwilligerswerk, een werkervaringsplek of een vorm van non-formeel onderwijs, zoals een taalcoach of -maatje.

Welke leerroute passend is, bepaalt de gemeente aan de hand van de uitkomst van de leerbaarheidstoets en alle overige informatie uit de brede intake over de persoonlijke situatie en achtergronden van de inburgeringsplichtige. De gemeente houdt bij het vaststellen van de leerroute rekening met de wensen van de inburgeringsplichtige voor zijn of haar inburgeringstraject.

Deze bepaling in de verordening geeft een overzicht van de verschillende leerroutes die de wet kent, de doelstelling van deze routes en de manier waarop de gemeente in samenspraak met de inburgeringsplichtige de leerroute vaststelt. Het opnemen van deze bepaling in de verordening draagt bij aan de leesbaarheid en samenhang, maar is niet verplicht omdat deze informatie ook is terug te vinden in de wet, nadere regelgeving en de toelichtingen daarop.

B1-route

De B1-route is gericht op:

  • 1.

    het zo snel mogelijk beheersen van de Nederlandse taal op taalniveau B1 of hoger;

  • 2.

    het vergroten van het perspectief op de arbeidsmarkt.

Deze leerroute is bedoeld voor alle inburgeringsplichtigen die dit taalniveau binnen de inburgeringstermijn kunnen bereiken. Als taalniveau B1 toch niet haalbaar is, is het mogelijk om na aanzienlijke inspanningen (onderdelen van) het inburgeringsexamen op taalniveau A2 te doen (artikel 17 lid 3 van de wet en artikel 3.12 van het Besluit). De verwachting is dat het grootste deel van de inburgeringsplichtigen in aanmerking komt voor de B1-route. De doelgroep is breed, waardoor de leeftijd, leerbaarheid en het opleidingsniveau van deelnemers uiteen kan lopen. Vanwege de diversiteit van de doelgroep is er in de nieuwe Wet inburgering geen minimum of maximum aantal lesuren (per week) opgenomen.

Onderwijsroute

De onderwijsroute is een schakelvoorziening gericht op:

  • 1.

    het zo snel mogelijk beheersen van de Nederlandse taal op taalniveau B1 of hoger;

  • 2.

    instroom in het regulier beroepsonderwijs (mbo of hbo) of wetenschappelijk onderwijs (wo).

Deze leerroute is bedoeld voor inburgeringsplichtigen met een hoge leerbaarheid die bovendien gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen. De onderwijsroute heeft geen formele leeftijdsgrens, maar het ligt voor de hand dat gemeenten met name jonge inburgeringsplichtigen in de onderwijsroute plaatsen. Deze groep heeft immers nog een heel werkzaam leven in Nederland voor zich. Bovendien komen jongeren tot 30 jaar in aanmerking voor studiefinanciering.

Zelfredzaamheidsroute (Z-route)

De Z-route is gericht op het beheersen van de Nederlandse taal op het voor de inburgeringsplichtige hoogst mogelijke niveau (en bij voorkeur op niveau A1).

Het doel van deze leerroute is dat inburgeringsplichtigen uiteindelijk zelfstandig kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De Z-route is bedoeld voor inburgeringsplichtigen met een lage leerbaarheid van wie wordt verwacht dat zij veel moeite hebben met het leren van de Nederlandse taal, waardoor de B1- en de onderwijsroute waarschijnlijk niet haalbaar zijn. Naar verwachting gaat het hier met name om inburgeringsplichtigen die in het land van herkomst weinig of geen scholing hebben gehad.

Een participatiecomponent is verplicht in de Z-route. De inburgeringscursus sluit aan bij de lagere leerbaarheid van de inburgeringsplichtige en heeft als doel de inburgeringsplichtige zelfredzaam te maken in de maatschappij, onder andere via praktijkleren. De participatiecomponent is gericht op deelname aan het dagelijks leven in Nederland. Er gaat bijvoorbeeld extra aandacht uit naar mobiliteit, omgaan met geld, digitale vaardigheden, het onderwijs en de praktische toepassing van taal.

Alfabetiseringsonderwijs maakt deel uit van de leerroute als de inburgeringsplichtige analfabeet is of anders gealfabetiseerd. Afspraken hierover worden opgenomen in het PIP. Veelal betreft het hier inburgeringsplichtigen die de Z-route gaan volgen, maar: niet iedereen die alfabetiseringsonderwijs nodig heeft volgt automatisch de Z-route. Voor anders-gealfabetiseerden en analfabeten met voldoende leerbaarheid kan een advies voor een andere leerroute ook passend zijn.

Artikel 8 Inhoud van de leerroutes

De leerroute is onderdeel van het totale inburgeringstraject dat inburgeringsplichtigen moeten doorlopen om aan hun inburgeringsplicht te voldoen. Het inburgeringstraject omvat, behalve de leerroute, ook de MAP en het PVT. De inhoud van de leerroute moet aansluiten op de rest van het traject, waarbij ook gekeken wordt naar samenhang in het sociaal domein, bijvoorbeeld met de Participatiewet en de Wmo 2015.

Verder is het belangrijk dat lessen, activiteiten en modules op elkaar aansluiten en samenhang vertonen. Omdat de invulling van de leerroute maatwerk is, is het bovendien van belang dat het aanbod van cursussen en overige activiteiten gevarieerd is. Ook moet er sprake zijn van variatie in de intensiteit, de locaties en de tijden van de cursussen, zodat het aanbod aansluit op de persoonlijke situatie en ontwikkelbehoeften van de inburgeringsplichtige.

Artikel 9 Participatieverklaringstraject (PVT)

Het PVT is onderdeel van de inburgeringsplicht voor alle inburgeringsplichtigen en de gemeente heeft als taak om alle inburgeringsplichtigen in haar gemeente hiertoe een passend aanbod te doen. Het doel van dit traject is om inburgeringsplichtigen te laten kennismaken met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving.

Van de gemeente wordt verwacht dat zij het PVT positioneert als sluitstuk van de inburgering. Vlak na huisvesting in de gemeente zijn nieuwkomers immers veelal met praktische zaken bezig; reflectie op waarden vindt op een later moment plaats. Bovendien is overdracht van abstracte waarden, ook met het oog op de taalbeheersing van inburgeringsplichtigen, op een later moment hoogstwaarschijnlijk effectiever.

Invulling PVT

Het PVT bestaat uit een inleiding in de Nederlandse kernwaarden en de ondertekening van de participatieverklaring. Het programma duurt ten minste twaalf uur en bevat minimaal één activiteit of excursie waarin aandacht is voor een kernwaarde uit de Nederlandse samenleving en de praktische vertaling van deze kernwaarde. De gemeente bepaalt zelf hoe zij invulling geeft aan deze taak, onder die voorwaarde dat zij maatwerk levert en het programma afstemt op de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. De afspraken over de invulling van het PVT worden door de gemeente vastgelegd in het PIP.

Ondertekening

Het PVT wordt afgesloten met de ondertekening van de participatieverklaring. Hiermee tonen inburgeringsplichtigen hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en hun bereidheid om daar actief aan bij te dragen. De gemeente nodigt inburgeringsplichtigen uit voor het ondertekenmoment.

Registratie aanwezigheid

De gemeente legt de aanwezigheid van de inburgeringsplichtige bij de inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en de ondertekening van de participatieverklaring vast. Dit is noodzakelijk omdat moet kunnen worden vastgesteld dat de inburgeringsplichtige voldaan heeft aan deze onderdelen van zijn of haar inburgeringsplicht.

Artikel 10Module Arbeidsmarkt en Participatie

De MAP is onderdeel van de inburgeringsplicht. De gemeente heeft als taak om alle inburgeringsplichtigen in haar gemeente die de B1-route en de Z-route volgen een passend aanbod te doen voor de MAP. Inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen zijn vrijgesteld van deelname aan de MAP. Dit onderdeel wordt in de onderwijsroute namelijk vervangen door het onderdeel studieloopbaanbegeleiding.

Het doel van de MAP is om inburgeringsplichtigen te laten kennismaken met en hen voor te bereiden op deelname aan de Nederlandse arbeidsmarkt. De MAP bestaat uit verschillende activiteiten gericht op het ontwikkelen van de benodigde vaardigheden en kennis om duurzaam te kunnen meedoen op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Het programma van de MAP bevat minimaal één activiteit gericht op de praktische inzet van inburgeringsplichtigen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Die activiteit vindt plaats op een taalrijke plek waar inburgeringsplichtigen werkervaring kunnen opdoen die aansluit bij hun beroepskansen en -wensen. Dit geeft hun het meeste inzicht in de eigen capaciteiten en leer- en ontwikkelpunten met het oog op het gewenste beroep.

Verder biedt het hun de mogelijkheid om een relevant netwerk op te bouwen. Is een dergelijke praktische activiteit niet mogelijk, dan wordt er van gemeenten verwacht dat zij naar passende alternatieven zoeken, zoals vrijwilligerswerk of werkbezoeken aan relevante werkgevers. Dit onderdeel behelst minimaal veertig uur.

Invulling MAP

Bij de totstandkoming van de wet is gekozen voor een minimale urennorm van veertig uur om te waarborgen dat inburgeringsplichtigen daadwerkelijk een beeld krijgen van wat werken in Nederland inhoudt. Tegelijkertijd moet dit onderdeel voor gemeenten uitvoerbaar zijn. Ze zijn immers ook verantwoordelijk voor het vinden van een (werk)plek die passend is bij de beroepscompetenties en beroepskansen van een inburgeringsplichtige.

De gemeente is vrij om te bepalen op welke manier zij verder invulling geeft aan de MAP. Wel wordt verwacht dat zij maatwerk levert en het programma afstemt op de capaciteiten, persoonlijke situatie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Hierbij heeft de gemeente de ruimte om het programma te laten aansluiten op de lokale arbeidsmarkt. Gemeenten zijn in ieder geval verplicht om activiteiten op te nemen gericht op acht thema’s. Deze thema’s zijn vastgelegd in artikel 3.1.1 van de Regeling. In de verordening is in lid 1 de doelstelling van de MAP en het beoogde resultaat van de acht thema’s benoemd.

Artikel 11Inburgeringsaanbod asielstatushouders

In het nieuwe inburgeringsstelsel is de gemeente verantwoordelijk voor het inburgeringsaanbod aan asielstatushouders. Gezinsmigranten en overige migranten zijn zelf verantwoordelijk voor de (bekostiging van) het inburgeringsonderwijs. De gemeente is verplicht om asielstatushouders tijdig de inburgeringscursus van de vastgestelde leerroute aan te bieden. De asielstatushouder heeft er baat bij zo snel mogelijk te starten met het leren van de Nederlandse taal en met de andere activiteiten die bijdragen aan een goede start in de Nederlandse maatschappij.

Het is verder de bedoeling dat het inburgeringstraject niet langer duurt dan nodig is. Van de gemeente wordt daarom binnen een redelijke termijn een passend inburgeringsaanbod verwacht. Een aanbod binnen enkele weken na vaststelling van het PIP wordt in elk geval passend geacht; de asielstatushouder heeft dan voldoende tijd om het inburgeringstraject binnen de wettelijke termijn te voltooien.

Maatwerk

Het aanbod is maatwerk en sluit aan bij de capaciteiten, persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van de asielstatushouder. Door de gemeente verantwoordelijk te maken voor het aanbod is een betere verbinding mogelijk met andere beleidsterreinen in het sociaal domein, zoals de Participatiewet.

Artikel 12Kwaliteit van het inburgeringsaanbod en de leerroutes

Het is de bedoeling dat de inburgeringsplichtige de Nederlandse taal op het voor hem of haar hoogst haalbare niveau leert. Inburgeringscursussen moeten daarom van goede kwaliteit zijn. Het nieuwe inburgeringsstelsel waarborgt dit door te bepalen dat de gemeente inburgeringscursussen alleen mag inkopen bij aanbieders met een Blik op Werk-keurmerk Inburgeren of een diploma-erkenning uit de Wet educatie- en beroepsonderwijs (WEB) via de Inspectie voor het Onderwijs.

Artikel 13Voortgang Inburgering

Om inburgeringsplichtigen gedurende de inburgering passend te kunnen (blijven) begeleiden en ondersteunen, is het noodzakelijk dat de gemeente een goed beeld heeft van hun vorderingen. In het nieuwe inburgeringsstelsel hebben gemeenten daarom de verantwoordelijkheid om die voortgang op basis van de afspraken in het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) te monitoren. Gemeenten dienen dit plan aan te passen als dat nodig is, bijvoorbeeld als de inburgeringsplichtige meer begeleiding of ondersteuning nodig heeft om binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringsplicht te voldoen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente bovendien de leerroute of het gewenste taalniveau aanpassen.

Voortgangsgesprekken

Het is de bedoeling dat gemeenten periodiek contact hebben met inburgeringsplichtigen om hun vorderingen op basis van het PIP te monitoren. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij deze voortgangsgesprekken invullen en welke informatie zij hiervoor nodig hebben. Zij kunnen hierbij gebruikmaken van informatie van derden, zoals de aanbieder van het taalonderwijs of de werkgever. Aanbieders van taalonderwijs kunnen bijvoorbeeld informatie verzamelen door observaties in de klas uit te voeren of door voortgangstoetsen af te nemen.

Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe vaak zij voortgangsgesprekken met inburgeringsplichtigen voeren. In de Wet inburgering 2021 is hiervoor geen minimum of maximum opgenomen. Wel wordt van gemeenten verwacht dat zij voldoende gesprekken voeren om de voortgang van de inburgering goed te kunnen monitoren.

Vooral gedurende de eerste periode van het inburgeringstraject is het belangrijk de inburgeringsplichtige regelmatig te spreken, om zo nodig de leerroute of het taalniveau (binnen de B1 route) te kunnen bijstellen. Ten minste twee gesprekken gedurende de eerste twaalf maanden na aanvang van de inburgeringstermijn zijn wenselijk. Het aantal gesprekken zal niet voor iedere inburgeringsplichtige gelijk zijn. De frequentie kan worden afgestemd op de individuele behoefte en de geboekte voortgang gedurende het inburgeringstraject (maatwerk).

Tot slot wordt er van gemeenten verwacht dat zij de voortgangsgesprekken gebruiken om inburgeringsplichtigen te stimuleren om binnen de inburgeringstermijn, maar liefst sneller, aan de inburgeringsplicht te voldoen. Ook hun rechten en plichten komen in die gesprekken aan de orde.

Leerroute opnieuw vaststellen

Als een inburgeringsplichtige gedurende de inburgering onvoldoende vooruitgang of juist meer vooruitgang boekt dan op basis van het PIP wordt verwacht, dan kan de gemeente ervoor kiezen om de leerroute binnen anderhalf jaar na aanvang van de inburgeringstermijn opnieuw vast te stellen. Het gaat hier om uitzonderingen; om inburgeringsplichtigen van wie na verloop van tijd blijkt dat zij het gewenste niveau niet aankunnen of juist een hoger niveau aankunnen. Bij de totstandkoming van de nieuwe Wet inburgering is gekozen voor een termijn van anderhalf jaar om ervoor te zorgen dat inburgeringsplichtigen niet te laat schakelen tussen leerroutes. Dit kan de gewenste snelheid van de inburgering namelijk in de weg staan. Bovendien is het van belang dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk weten hoe zij moeten voldoen aan de inburgeringsplicht.

Van de termijn van anderhalf jaar kan in bijzondere omstandigheden die de inburgeringsplichtige betreffen, worden afgeweken. Dit is geregeld in artikel 5.4 lid 2 van het besluit. Denk hierbij aan schrijnende situaties zoals ziekte van de inburgeringsplichtige of ziekte of het overlijden van de partner of een bloedverwant in de eerste graad. Als de gemeente de leerroute daardoor niet binnen de gestelde termijn opnieuw heeft vastgesteld – terwijl dat in de gegeven omstandigheden wel gewenst zou zijn – dan biedt dit artikellid de mogelijkheid om de leerroute van de inburgeringsplichtige alsnog opnieuw vast te stellen.

Als een gemeente besluit om de leerroute van een inburgeringsplichtige opnieuw vast te stellen, dan is de gemeente verplicht om een nieuw PIP vast te stellen. De inburgeringsplichtige kan tegen het besluit van de gemeenten in bezwaar en beroep gaan.

Afschalen

Als gedurende de inburgering blijkt dat een inburgeringsplichtige niet in staat is om taalniveau B1 te bereiken binnen de inburgeringstermijn, dan heeft de gemeente de keuze om het taalniveau (op onderdelen) te verlagen van niveau B1 naar A2. Het gaat hier om situaties waarin na aanzienlijke inspanningen blijkt dat een inburgeringsplichtige het gewenste niveau niet aankan. De mogelijkheid om af te schalen naar niveau A2 bestaat alleen voor inburgeringsplichtigen in de B1-route, zoals geregeld in artikel 17 lid 3 van de wet en verder uitgewerkt in artikel 3.12 van het besluit.

Inburgeringsplichtigen komen alleen na aanzienlijke inspanningen in aanmerking voor het afschalen van het taalniveau van B1 naar A2. Zij moeten minimaal zeshonderd uur taalles hebben gevolgd bij een aanbieder met een Keurmerk Inburgeren van de Stichting Blik op Werk (BoW) en zich gedurende de inburgering voldoende hebben ingezet om de Nederlandse taal te leren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de inburgeringsplichtige altijd betrekken bij het verlagen van het taalniveau.

Vaststellen inzet

Om te kunnen vaststellen of de inburgeringsplichtige zich voldoende heeft ingespannen kunnen gemeenten gebruikmaken van informatie van derden, zoals de aanbieder van het taalonderwijs. Aanbieders van taalonderwijs kunnen bijvoorbeeld informatie verzamelen door observaties in de klas uit te voeren of door voortgangstoetsen af te nemen. Is de gemeente van oordeel dat de inburgeringsplichtige zich onvoldoende heeft ingezet om de Nederlandse taal te leren, dan kan de gemeente het gewenste taalniveau niet verlagen. In een dergelijke situatie kan de gemeente ervoor kiezen om de afspraken in het PIP te handhaven

Artikel 14Maatschappelijke begeleiding van asielstatushouders

De gemeente heeft als taak om asielstatushouders die op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 in haar gemeente worden gehuisvest gedurende de eerste fase maatschappelijk te begeleiden. Deze begeleiding is gericht op het regelen van praktische zaken en het vergroten van de kennis van de Nederlandse samenleving.

Het doel van de maatschappelijke begeleiding is het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van statushouders en om de juiste randvoorwaarden te scheppen, zodat asielstatushouders zo snel mogelijk kunnen beginnen met de inburgering. Met randvoorwaarden wordt in dit verband bedoeld dat de asielstatushouder geholpen wordt met het regelen van praktische zaken om te voorkomen dat onzekerheid of zorgen over basisvoorzieningen in de beginfase afleidt van een tijdige start van de inburgering.

Invulling maatschappelijke begeleiding

De gemeente is vrij om binnen de wettelijke kaders te bepalen hoe zij invulling geeft aan deze taak, dus: hoe zij de begeleiding vormgeeft en hoe lang de begeleiding duurt. Wel is het de bedoeling dat de gemeente maatwerk levert en de begeleiding afstemt op de behoeften en persoonlijke situatie van de statushouder. De gemeente heeft hierbij de ruimte om de maatschappelijke begeleiding te laten aansluiten op de lokale situatie en andere onderdelen van de inburgering.

De maatschappelijke begeleiding bestaat in ieder geval uit praktische hulp bij het regelen van en voorlichting over de basisvoorzieningen in de Nederlandse samenleving. In lid 2 van dit artikel is opgenomen wat volgens de wet (artikel 13 van de wet) en het Besluit (artikel 5.1 van het Besluit) in elk geval onderdeel uitmaakt van de maatschappelijke begeleiding. Het opnemen van deze opsomming is facultatief nu deze ook terug te vinden is in de regelgeving.

De praktische hulp betreft ondersteuning en begeleiding bij het regelen van praktische zaken ten aanzien van voorzieningen zoals onder andere wonen, zorg, werk, inkomen, verzekeringen en onderwijs. Ook wordt verwacht dat asielstatushouders in het kader van de maatschappelijke begeleiding wegwijs worden gemaakt in hun eigen woonomgeving, zodat zij zelfstandig hun weg weten te vinden naar bijvoorbeeld het gemeentehuis, de bibliotheek, de huisarts, de apotheek, de supermarkt, het consultatiebureau, de school en het kinderdagverblijf.

Ook begeleiding van de bijstandsgerechtigde asielstatushouder naar financiële zelfredzaamheid kan binnen de maatschappelijke begeleiding worden vormgegeven. Gemeenten moeten bijstandsgerechtigde asielstatushouders de eerste zes maanden financieel ontzorgen. Dit is geregeld in artikel 56a van de Participatiewet. Hierbij hoort dat asielstatushouders gestimuleerd en begeleid worden om ook financieel zelfredzaam te worden om hen te behoeden voor schuldenproblematiek na de periode van ontzorgen.

De voorlichting in het kader van maatschappelijke begeleiding gaat in op basisvoorzieningen en thema’s zoals wonen, gezondheid, geestelijk welzijn, kameraadschap, inkomen, werk, zorg, onderwijs en opvoeding. Ook is het de bedoeling dat de asielstatushouder kennismaakt met maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld door het bezoeken van lokale instellingen zoals een school, welzijnsorganisatie,(sport)vereniging, kerk, en scouting of gezondheidsinstelling.

Artikel 15Handhaving

De wetgever ziet het opleggen van een boete of maatregel als het sluitstuk van het handhaven van de verplichtingen op grond van de wet. Het is bedoeld als allerlaatste redmiddel om onwillige inburgeringsplichtigen te stimuleren hun verplichtingen na te komen. Een op te leggen boete of maatregel moet bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van de wet, te weten het zo spoedig mogelijk leren van de taal op een zo hoog mogelijk niveau, het meedoen in de samenleving en het binnen de gestelde termijn voltooien van het inburgeringstraject.

Brede intake / PIP

Van de inburgeringsplichtige wordt verwacht dat hij of zij meewerkt aan de brede intake en de leerbaarheidstoets die daar onderdeel van uitmaakt. Voor het opstellen van het PIP en het kunnen doen van een passend inburgeringsaanbod moeten gemeenten een goed beeld hebben van de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Die informatie wordt verzameld tijdens de brede intake. Dit vormt de basis van het inburgeringstraject.

Zelf verantwoordelijk

Inburgeringsplichtigen zijn zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de inburgeringsplicht. Dit betekent dat van hen wordt verwacht dat zij zich inzetten om de hiervoor benodigde taalvaardigheden en kennis op te doen. Het valt echter niet uit te sluiten dat er inburgeringsplichtigen zijn voor wie de inburgering niet vanzelfsprekend is en die verzuimen om hun verantwoordelijkheid te nemen.

Wanneer handhaving?

Gemeenten moeten handhavend optreden als inburgeringsplichtigen zich verwijtbaar niet of onvoldoende inspannen en zich niet houden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het PIP, waaronder het niet meewerken aan voortgangsgesprekken en activiteiten in het kader van de MAP en het PVT. Asielstatushouders zijn ook verplicht om deel te nemen aan de taallessen en andere activiteiten van de gevolgde leerroute.

Artikel 16Handhaving verplichtingen brede intake

Vanwege de betekenis van de brede intake voor het inburgeringstraject is het van groot belang dat de inburgeringsplichtige hieraan meewerkt. Als de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet verschijnt bij of niet meewerkt aan de brede intake is een boete op zijn plaats. De boete bedraag 250 euro per overtreding.

Waarschuwing

Blijft de inburgeringsplichtige de eerste keer weg bij de brede intake, dan geeft de gemeente een schriftelijke waarschuwing en roept hem of haar op voor een nieuwe afspraak (artikel 14 eerste lid, van de wet). Deze afspraak dient uiterlijk binnen twee maanden plaats te vinden. Om de voortgang van het inburgeringstraject te waarborgen is het wenselijk dat de afspraak zo snel mogelijk plaatsvindt.

Boete

Verschijnt de inburgeringsplichtige weer niet, dan volgt een boete van 250 euro. In de brief waarin de boete wordt opgelegd wordt de inburgeringsplichtige uitgenodigd om alsnog te verschijnen. Geeft hij of zij hieraan weer geen gehoor, dan volgt een tweede boete van 250 euro. Als een inburgeringsplichtige drie keer niet voor de brede intake verschijnt of daaraan niet meewerkt dan wordt stelt de gemeente het PIP eenzijdig vast (artikel 14 tweede lid, van de wet).

Omdat een boete alleen kan worden opgelegd als de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet verschijnt, moet de verwijtbaarheid onderzocht worden en moet de inburgeringsplichtige de gelegenheid krijgen zich hierover uit te laten.

De boete is een zogenaamde gefixeerde boete, een bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete. Wanneer de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is, dan moet de boete lager worden vastgesteld. Dit volgt uit artikel 5:46 derde lid van de Awb. Bijzondere omstandigheden zijn bijvoorbeeld omstandigheden die te maken hebben met draagkracht. Of er sprake is van bijzondere omstandigheden vraagt om een beoordeling aan de hand van de individuele situatie van de inburgeringsplichtige.

Naar verwachting willen verreweg de meeste inburgeringsplichtigen meewerken aan de brede intake, omdat zij graag de taal willen leren en willen starten met de inburgering.

Artikel 17Handhaving tijdens het inburgeringstraject

In artikel 23 van de wet is vastgelegd dat gemeenten een boete opleggen als een inburgeringsplichtige:

  • 1.

    verwijtbaar niet of onvoldoende meewerkt aan de geboden begeleiding en ondersteuning die nodig is om de leerroute succesvol af te ronden of

  • 2.

    niet voldoet aan de vastgestelde intensiteit van de verschillende onderdelen.

Dit is bijvoorbeeld het geval als een inburgeringsplichtige zonder gegronde reden niet verschijnt bij een voortgangsgesprek of een onderdeel van de MAP of het PVT. Aan asielstatushouders kunnen gemeenten bovendien een boete opleggen als zij niet voldoen aan de gestelde intensiteit van de leerroute, bijvoorbeeld als een inburgeringsplichtige (langdurig of regelmatig) afwezig is bij de taallessen. Aan gezins- en overige migranten kunnen gemeenten hiervoor geen boete opleggen, omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor en bepalen hoe zij de benodigde taalvaardigheden en kennis opdoen.

Eerst onderzoek

Het opleggen van een boete is bedoeld om onwillige inburgeringsplichtigen te stimuleren hun verplichtingen na te komen. Als zich een situatie voordoet waarin een boete wordt overwogen, moet eerst onderzocht worden waarom iemand de afspraken in het PIP of de afspraken over de activiteiten van de gekozen leerroute niet is nagekomen. Het kan immers zo zijn dat een inburgeringsplichtige een afspraak buiten zijn schuld om niet kan nakomen, zoals in geval van ziekte of een andere vorm van overmacht. De inburgeringsplichtige moet hiervoor bewijslast aandragen. Blijkt daaruit geen verwijtbaarheid, dan is er voor een boete geen plaats (artikel 5:41 van de Awb).

Hoogte boetebedrag

De hoogte van de boete is vastgesteld in artikel 7.1 van het Besluit. Gemeenten kunnen een boete opleggen van maximaal 800 euro per overtreding met een maximum van 2.400 euro gedurende de initiële (en eventuele verlengde) inburgeringstermijn. Het is de bedoeling dat gemeenten niet direct de maximale boete van 800 euro opleggen bij een overtreding, maar het boetebedrag stapsgewijs per overtreding verhogen. De opbouw is vastgelegd in artikel 7.1.2 en 7.1.3 van het Besluit. De boete voor de eerste overtreding bedraagt maximaal 50 euro.

Vaststelling boetebedrag

Er wordt van gemeenten verwacht dat zij bij het vaststellen van het boetebedrag rekening houden met de mate van verwijtbaarheid. Het Besluit onderscheidt vier categorieën van verwijtbaarheid, te weten opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid (artikel 7.1.4 Besluit).

Nieuwe termijn

Voldoet een inburgeringsplichtige verwijtbaar niet binnen de inburgeringstermijn aan de inburgeringplicht, dan legt de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een nieuwe termijn op. Als de inburgeringsplichtige zich gedurende deze verlenging niet of onvoldoende inspant en zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het PIP, dan kan de gemeente (opnieuw) een boete opleggen. De maximale hoogte van de boete is afhankelijk van de duur van de nieuwe termijn.

Artikel 18Samenhang met handhaving op grond van de Participatiewet

De gemeente legt een bestuurlijke boete op als een inburgeringsplichtige zijn of haar verplichtingen tijdens het inburgeringstraject verwijtbaar niet nakomt. Voor inburgeringsplichtigen die een bijstandsuitkering ontvangen beschikt de gemeente over de mogelijkheid om de uitkering te verlagen als verplichtingen op grond van de Participatiewet niet worden nagekomen. Het kan voorkomen dat dezelfde gedraging aanleiding kan zijn voor zowel het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van de wet, als voor het verlagen van de bijstand. Artikel 27 van de wet sluit uit dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd als voor diezelfde gedraging de bijstand al is verlaagd (samenloop).

Keuze

In dit artikel wordt geregeld welke uitgangspunten leidend zijn bij de keuze om i) te handhaven door een boete op te leggen op grond van de wet of ii) te handhaven op grond van de Participatiewet door de uitkering te verlagen. De keuze die in een individuele situatie wordt gemaakt is maatwerk en mede afhankelijk van de manier waarop de inburgeringsactiviteiten zijn georganiseerd i) in de gemeente en ii) ten aanzien van de individuele inburgeringsplichtige.

Het zal geregeld voorkomen dat activiteiten gedurende het inburgeringstraject een duaal karakter hebben – deels gericht op het leren van de taal, deels gericht op participatieactiviteiten. Bij het niet nakomen van afspraken en verplichtingen in een duaal traject moet gekozen worden voor handhaving op grond van de wet met een boete of voor het verlagen van de uitkering door het opleggen van een maatregel op grond van de Participatiewet.

Welk handhavingsregime?

In de verordening is ervoor gekozen dat de aard van de verplichtingen of afspraken die niet worden nagekomen leidend is voor het toe te passen handhavingsregime:

  • 1.

    Het verwijtbaar niet nakomen van afspraken in het PIP die vooral betrekking hebben op participeren en het verkleinen van de afstand van de inburgeringsplichtige tot de arbeidsmarkt – buiten het aanbod van de MAP om – leidt bij voorkeur tot een verlaging van de uitkering op grond van die wet en niet tot een boete.

  • 2.

    Het niet nakomen van afspraken in het PIP die vooral betrekking hebben op het vergroten van taalbeheersing en de overige afspraken en verplichtingen in het PIP leidt bij voorkeur tot het opleggen van een boete.

In een duaal traject bepaalt de aard van de gedraging welk handhavingsregime wordt toegepast. Wanneer een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering een traject volgt waarin enerzijds een aantal uren taallessen en sportactiviteiten moeten worden gevolgd en anderzijds gedurende enige dagen stage wordt gelopen, leidt het niet verschijnen op de stage eerder tot het verlagen van de uitkering dan tot het opleggen van een boete. Ook bij het niet verschijnen op een training werknemersvaardigheden past een verlaging van de uitkering. Bij het niet verschijnen op voortgangsgesprekken over het PIP of het niet verschijnen bij taallessen past een boete.

Het is belangrijk dat het gekozen handhavingsregime een passende prikkel geeft om de inburgeringsplichtige te motiveren het inburgeringstraject succesvol te voltooien. Met de toevoeging ‘bij voorkeur’ wordt aangegeven dat met het oog op de individuele situatie van de inburgeringsplichtige ook een andere afweging kan worden gemaakt.

Boete of maatregel

Bij de keuze voor handhaving in de vorm van een boete of in de vorm van een maatregel moet ook afgewogen worden welk handhavingsregime in het individuele geval het best bijdraagt aan het succesvol voltooien van het inburgeringstraject. Handhaven heeft immers tot doel inburgeringsplichtigen te motiveren mee te werken en zo snel mogelijk in te burgeren op het voor hen hoogst haalbare niveau. Boetes en maatregelen zijn een laatste redmiddel om onwillige inburgeringsplichtigen te stimuleren om de verplichtingen en afspraken in hun PIP na te komen. Te veel nadruk op of een te zware sanctionering kan leiden tot demotivatie, financiële problemen en stress. Dit moet zoveel mogelijk voorkomen worden.

Inburgeringsplichtigen moeten uit de beschikking kunnen opmaken of een boete op grond van de wet wordt opgelegd of dat de uitkering wordt verlaagd op grond van de Participatiewet.

Verrekening in termijnen

De gemeente moet voorkomen dat een inburgeringsplichtige die zij financieel ontzorgt op grond van artikel 56a PW, door het opleggen van een boete en de verrekening daarvan met de uitkering, een inkomen onder het bestaansminimum overhoudt. Dit kan immers leiden tot het ontstaan van financiële problemen en bestaansonzekerheid – factoren die de inburgering kunnen verstoren en vertragen. In artikellid 3 is daarom geregeld dat een opgelegde boete in maandelijkse termijnen wordt verrekend, waarbij rekening wordt gehouden met een fictieve draagkracht van 5 procent van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief vakantietoeslag.

Artikel 19 Inwerktreding en citeertitel

De verordening kan uiteraard niet eerder in werking treden dan de ingangsdatum van de wet. Het artikel spreekt verder voor zich.