Regeling vervallen per 30-12-2022

Verordening op de heffing en de invordering van Riool- en Waterzorgheffing 2022

Geldend van 30-12-2021 t/m 29-12-2022

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van Riool- en Waterzorgheffing 2022

Raadsvergadering d.d. 4 november 2021

De raad van de gemeente Oude IJsselstreek,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 oktober 2021,

gelet op het bepaalde in artikel gelet op de artikel 228a van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van Riool- en Waterzorgheffing 2022

Artikel 1 – Definities

Deze verordening verstaat onder:

a. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

b. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft

c. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

Artikel 2 – Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

• a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;

en

• b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 – Belastbaar feit en belastingplicht

a. De belasting wordt geheven van de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen gebruikersdeel.

b. Voor het gebruikersdeel wordt:

o 1. gebruik van een perceel door de leden van een huishouding aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

o 2. gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

o 3. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 – Voorwerp van de belasting

1. Voorwerp van de belasting is een perceel

2. Als perceel wordt aangemerkt:

a. de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

b. de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats verbonden is:

c. een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt:

d. een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren:

e. het binnen de gemeente gelegen deel van de in c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 – Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

Artikel 6 – Belastingtarief

Het belastingtarief bedraagt 231,00 per belastingjaar.

Artikel 7 – Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar

Artikel 8 – Wijze van heffing

De rechten worden geheven bij wege van aanslag.

Artikel 9 – Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de ge-meente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt, waarvoor hetzelfde belas-tingbedrag verschuldigd is;

Artikel 10 – Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens twee maanden later.

2. Indien de dagtekening van de aanslag op of na 1 augustus van het kalenderjaar valt, worden de tweede en derde betalingster¬mijn verkort tot één maand;

3. Indien de dagtekening van de aanslag na het kalenderjaar valt, dient de aanslag te worden voldaan in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn één maand later.

4. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

5. In afwijking van het vierde lid geldt dat ingeval de dagtekening van de aanslag valt op of na 1 augustus van het kalenderjaar, wordt het aantal incasso termijnen bepaald op het aantal nog resterende volle kalendermaanden van het kalenderjaar plus drie.

6. In afwijking van het vierde lid geldt dat ingeval de dagtekening van de aanslag valt na het kalenderjaar, wordt het aantal incasso termijnen bepaald twee.

De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De "Verordening rioolheffing 2021", vastgesteld bij raadsbesluit van 4 november 2020, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toe¬passing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2022.

4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Rioolheffing- en Waterzorgheffing 2022’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek in zijn openbare vergadering van

4 november 2021.

De griffier,

M.B.J. Looman

De voorzitter,

O.E.T. van Dijk