Regeling vervallen per 01-01-2024

Algemene Plaatselijke Verordening De Fryske Marren

Geldend van 01-01-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening De Fryske Marren

Raadsbesluit

Vergadering : 8 december 2021

Onderwerp : Algemene Plaatselijke Verordening De Fryske Marren

Agendapunt : 11B

Nummer: : 2021/117

De raad van de gemeente De Fryske Marren;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2021;

gelet op de artikelen 147, 149, 151a, 151d, 154 en 174 van de Gemeentewet, 3, 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Alcoholwet en titel Va van de Wet op de Kansspelen;

besluit, vast te stellen de volgende verordening:

Algemene Plaatselijke verordening van De Fryske Marren 2022

Aldus besloten door de raad van De Fryske Marren in zijn openbare vergadering van 8 december 2021

de griffier, de voorzitter,

H.A. van Dijk-Beekman F. Veenstra

Algemene Plaatselijke Verordening De Fryske Marren

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd bestuursorgaan: een bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht die op grond van enige regelgeving bevoegd is verklaard voor het betreffende onderwerp;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • d.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • g.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • i.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • j.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • k.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijnen

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, tweede lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of een vergunning als bedoeld in artikel 4:10b.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen of gedurende een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Geldigheidsduur

  • 1. Een vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij/in de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van een vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. de openbare veiligheid;

  • c. de volksgezondheid;

  • d. de bescherming van het milieu;

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

  • a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een daartoe bevoegd ambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

  • a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

  • b. het doel van de betoging;

  • c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e. voor zo ver van toepassing, de wijze van samenstelling (inclusief het verwachte aantal deelnemers); en

  • f. maatregelen die degene die de betoging organiseert, zal treffen om een regelmatig verloop te waarborgen.

    • 3.

      Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    • 4.

      Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

    • 5.

      De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(vervallen)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(vervallen)

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

(vervallen)

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan de weg of weggedeelten anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Het verbod geldt niet voor:

  • a. Evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b. terrassen als bedoeld in artikel 2:31a;

  • c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

  • d. uitstallingen van winkelwaren maximaal 1 meter, gemeten uit de gevel van de winkel;

  • e. het uitsteken van vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;

  • f. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

  • g. spandoeken voor speciale landelijke of plaatselijke niet commerciële acties;

  • h. andere door het bevoegd bestuursorgaan aangewezen categorieën van gevallen.

    • 4.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor evenementenborden, behorende bij evenementen die plaatsvinden binnen de gemeente, op de door het college aangewezen gebieden, indien wordt voldaan aan de daarbij gestelde regels.

    • 5.

      Het verbod geldt tevens niet voor voorwerpen door middel waarvan gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet, tenzij deze door hun omvang, vorm, constructie of bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar kunnen veroorzaken voor de bruikbaarheid of het doelmatig of veilig gebruik daarvan of een belemmering kunnen vormen voor het doelmatig beheer of onderhoud van de weg.

    • 6.

      Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van een publiekrechtelijke taak.

    • 7.

      Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Provinciale wegenverordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    • 8.

      Op de vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 Het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen omtrent het aanleggen, beschadigen en/of veranderen van een weg.

  • 5. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Gemeentelijke verordening Kabels en leidingen.

  • 6. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:12 Het maken, veranderen van een uitrit

  • 1. Het is verboden een uitrit te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitrit naar de weg indien:

    • a.

      degene die voornemens is een uitrit te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitrit naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitrit en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitrit heeft verboden.

  • 2. Het college kan het maken of veranderen van de uitrit verbieden indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; of

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; of

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitrit van een perceel dat al door een andere uitrit wordt ontsloten; of

    • e.

      er te veel inbreuk wordt gemaakt op het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent het maken en/of veranderen van een uitrit.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Provinciale wegenverordening.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(vervallen)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

(vervallen)

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(vervallen)

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • e.

      het in een gebouw, behorende bij een inrichting in de zin van de Alcoholwet, organiseren van activiteiten, mits de bestemming dat toelaat.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, op of in het water, of op het ijs;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag.

  • 3. In deze afdeling worden de volgende evenementen onderscheiden:

    • .

      A-evenement: een evenement, dat op basis van een door het college vast te stellen risico-analysemodel wordt omschreven als laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;

    • .

      B-evenement: een evenement, dat op basis van een door het college vast te stellen risico-analysemodel wordt omschreven als evenement met verhoogde aandacht, waarbij sprake is van een grote impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer;

    • .

      C-evenement: een evenement, dat op basis van een door het college vast te stellen risico-analysemodel wordt omschreven als grootschalig/risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de stad, het dorp en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

  • 4. In deze afdeling wordt onder evenementenkalender verstaan het jaarlijkse overzicht van alle B- en C- evenementen welke voor 15 januari van het betreffende jaar wordt vastgesteld door de burgemeester.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een B- of C-evenement te organiseren, toe te laten, of feitelijk te leiden.

  • 2. De burgemeester kan, in aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid en/of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    • b.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

    • d.

      de voorschriften, uit de huidige en of een eerdere vergunning (mits dit beschouwd kan worden als rechtsvoorganger van het evenement), niet worden nageleefd;

    • e.

      de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doen;

    • f.

      de vooraankondiging van een B- of C-evenement niet voor 15 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de evenementenkalender wordt vastgesteld, is ingediend;

    • g.

      het B- of C-evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen in de evenementenkalender, welke is vastgesteld voor het jaar waarin het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd plaats zal vinden;

    • h.

      ten behoeve van de vergunningverlening onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt.

  • 3. De aanvraag om een evenementenvergunning wordt gedaan middels het volledig invullen en indienen van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen omtrent het organiseren van evenementen.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, spijzen en/of rookwaren voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • Nachthoreca: een openbare inrichting met vergunning op grond van artikel 3 Alcoholwet, die tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegende mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, en/of een horecabedrijf met een vergunning op grond van artikel 3 Alcoholwet dat mede tot doel heeft om geopend te zijn na 01.00 uur. Hier wordt in ieder geval onder verstaan: cafés, discotheken, bars, bar-dancings.

  • Ontnuchteringszaak: een openbare inrichting zonder vergunning op grond van artikel 3 Alcoholwet, die mede tot doel heeft het bereiden en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie ter plaatse na 02.00 uur.

  • Terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Voorts weigert de burgemeester de vergunning indien de houder (verzoeker)van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5. De vergunning kan worden ingetrokken wanneer er zich één of meerdere incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en –handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting.

  • 6. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van de in lid 1 genoemde vergunningplicht. Dit gebeurt automatisch/stilzwijgend wanneer er een Alcoholvergunning voor het betreffende bedrijf is aangevraagd en er zich met betrekking tot het bedrijf geen overlast gevende situaties hebben voorgedaan.

  • 7. Het college kan in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, de veiligheid, zedelijkheid en gezondheid nadere regels stellen omtrent de exploitatie van openbare inrichtingen.

  • 8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Toelatingstijd/sluitingstijd

  • 1. Het is de exploitant van een nachthoreca-inrichting verboden bezoekers toe te laten tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 2. Het is de exploitant van een ontnuchteringszaak, verboden bezoekers toe te laten tussen 04.00 uur en 07.00 uur.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor horecabedrijven alwaar bedrijfsmatig logies worden verstrekt, voor zover de bezoeker om logies verzoekt.

  • 4. Onverminderd het gestelde in het eerste en het tweede lid is het de exploitant van een openbare inrichting verboden om een tot dat bedrijf behorende terras voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven van 24.00 uur tot 07.00 uur. Voor de periode van 1 juni tot en met 30 september geldt voor de vrijdagnacht en zaterdagnacht een afwijkend sluitingstijdstip van 01.00 tot 07.00 uur.

  • 5. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking toelatingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere toelatingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • 1. Het is de bezoeker van een openbare inrichting verboden de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden een openbare inrichting binnen te treden tussen de in artikel 2.29, eerste lid genoemde tijden of zich te bevinden in een openbare inrichting gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30.

  • 3. Het is verboden om op een terras bij een openbare inrichting te verblijven tussen de in artikel 2:29, derde lid genoemde tijden.

  • 4. Het is verboden om op een overig terras te verblijven buiten de voor het betreffende bedrijf geldende openingstijden.

Artikel 2:31a Terrassen

  • 1 Het is verboden een terras te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2 De burgemeester kan de vergunning, in aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8, weigeren, indien:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een terras bij de openbare inrichting;

    • d.

      het geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit zich hier tegen verzet.

  • 3 Het is verboden om een installatie ten behoeven van het verstrekken van alcoholische dranken en/of etenswaren ter plaatse op het terras te hebben.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing tijdens collectieve dagen, zoals bedoeld in artikel 4:2 van deze verordening.

  • 5 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het derde lid.

  • 6 De burgemeester kan nadere regels stellen omtrent de exploitatie van een terras.

  • 7 Op de vergunning als bedoeld in lid 1, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Het is de exploitant (van een openbare inrichting) verboden vanuit een openbare inrichting die gelegen is binnen een door de burgemeester (tijdelijk) aangewezen gebied distikstofoxide (lachgas) te verkopen.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw (openbare inrichting) of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31a op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Glaswerk tijdens evenementen

Bij evenementen met een massaal- en/of buitenkarakter kan de burgemeester openbare inrichtingen gelegen aan of in de nabijheid van de evenementenlocatie verplichten tot het gebruik van plastic drinkgerei.

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

  • a. Bijeenkomsten van persoonlijke aard: Bijeenkomsten met een veelal feestelijk karakter, waarbij meestal alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houden met de doelstelling van de paracommerciële rechtspersonen, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels en dergelijke.

  • b. De Wet: De Alcoholwet zoals ingevoerd op 1 juli 2021.

  • c. Horecabedrijf: De activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • d. Terras: Het buiten de besloten ruimte gelegen deel van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar bedrijfsmatig of anders dan om niet dranken of spijzen voor gebruik ter plaatse mogen worden verstrekt;

  • e. Paracommerciële rechtspersoon: Een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • f. Sterk alcoholhoudende drank: De drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn (artikel 1 Alcoholwet).

  • g. Paracommerciële inrichting: Een inrichting waarin een paracommerciële rechtspersoon in eigen beheer het horecabedrijf exploiteert.

  • h. Vergunning: De vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet.

  • i. Zwak alcoholhoudende drank: Alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterk alcoholhoudende drank.

Artikel 2:34b Beperkingen verbonden aan de vergunning op grond van artikel 3 Alcoholwet

Om oneerlijke concurrentie te voorkomen verbindt de burgemeester de volgende voorschriften aan een vergunning voor paracommerciële inrichtingen:

  • a.

    Er mogen in paracommerciële inrichtingen geen bijeenkomsten van persoonlijke aard worden georganiseerd, met uitzondering van begrafenissen en crematiebijeenkomsten.

  • b.

    Er mag in paracommerciële inrichtingen, met uitzondering van dorps-, wijkcentra en Multifunctionele Centra (MFC), geen sterk alcoholhoudende drank worden geschonken.

Artikel 2:34c Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve- en recreatieve-aard verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend op:

  • a. maandag tot en met vrijdag na 18.00 uur en tot 24.00 uur;

  • b. zaterdag en zondag na 13.00 uur en tot 19.00 uur;

  • c. Indien er op zaterdag of zondag tussen 19.00 uur en 23.00 uur wedstrijden en/of trainingen plaatsvinden geldt een eindtijd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank van 24.00 uur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het de paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in lid 1, toegestaan om acht maal per jaar bij activiteiten van sportieve- en recreatieve-aard en bij strikt club gerelateerde activiteiten voor leden, zoals een feestavond voor vrijwilligers, afscheidsfeest van het bestuur/een bestuurslid, het jaarfeest of afsluiting seizoen, kampioenschap voor leden, toernooi en/of een nieuwjaarsbijeenkomst voor leden op vrijdag of op zaterdag tot 1:00 uur alcoholische drank te verstrekken, mits ten minste twee weken voor de aanvang de burgemeester in kennis is gesteld.

  • 3. Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend na 11.00 uur en tot 24.00 uur.

  • 4. In afwijking van het derde lid is het de paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in lid 3, toegestaan om twaalf maal per jaar bij in de statuten genoemde activiteiten en daaraan gerelateerde activiteiten, mits ten minste twee weken voor de aanvang de burgemeester in kennis is gesteld, of indien de ontheffing genoemd in artikel 2:34d, eerste lid sub a of c wordt verleend, alcoholhoudende drank te verstrekken op vrijdag of op zaterdag tot 2:00 uur.

  • 5. In afwijking van het derde lid is het de paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in lid 3, toegestaan om twaalf maal per jaar, indien de ontheffing als bedoeld in artikel 2:34d, eerste lid sub b wordt verleend, mits ten minste twee weken voor de aanvang de burgemeester in kennis is gesteld, alcoholhoudende drank te verstrekken op vrijdag of op zaterdag tot 1:00 uur.

  • 6. Paracommerciële rechtspersonen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard verstrekken alcoholhoudende drank bij activiteiten en vieringen, die direct verband houden met de levensbeschouwelijke of godsdienstige aard van de instelling (daar onder vallen niet bijeenkomsten van persoonlijke aard) uitsluitend na 15.00 uur en tot 23.00 uur.

Artikel 2:34d Bijeenkomsten van persoonlijke aard

  • 1. De burgemeester kan van het verbod, zoals bedoeld in artikel 2:34b, sub a aan dorps-, wijkcentra en MFC een ontheffing verlenen, indien:

    • a.

      er binnen de bebouwde kom van de plaats, waarbinnen de paracommerciële rechtspersoon gevestigd is, géén commercieel horecabedrijf aanwezig is;

    • b.

      er binnen de bebouwde kom van de plaats, waarbinnen de paracommerciële rechtspersoon gevestigd is, wél een commercieel horecabedrijf aanwezig is, met een maximum aantal bijeenkomsten van 12 maal per jaar;

    • c.

      er binnen de bebouwde kom van de plaats waarbinnen de paracommerciële rechtspersoon gevestigd is, wel een commercieel horecabedrijf aanwezig is, maar er verregaande vrijwillige samenwerking tussen een paracommerciële inrichting en een commerciële inrichting plaatsvindt, dan wel er sprake is van toestemming van alle commerciële horecabedrijven binnen de bebouwde kom, voor zolang deze situatie ongewijzigd blijft.

  • 2. De ontheffing kan door de burgemeester worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      openbare orde;

    • b.

      openbare veiligheid;

    • c.

      oneerlijke concurrentie.

  • 3. Het is niet toegestaan om reclame te maken voor bijeenkomsten van persoonlijke aard.

Artikel 2:34e Kennisgeving

  • 1. De burgemeester stelt een formulier vast voor het doen van de in artikel 2:34c, lid 2, 4 en 5 bedoelde kennisgeving.

  • 2. De in artikel 2:34c, lid 2, 4 en 5 bedoelde kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 3. De kennisgeving als bedoeld in artikel 2:34c, lid 2, 4 en 5 wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer de burgemeester op verzoek van een in artikel 2:34c genoemde paracommerciële rechtspersoon direct toe staat om gebruik te maken van de afwijkende schenktijden genomen in artikel 2:34c, lid 2, 4 en 5 mits deze vallen binnen het aantal genoemde dagen.

Artikel 2:34f Aanvullende indieningseisen aan paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommerciële rechtspersoon overlegt bij de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning tot uitoefening van het horecabedrijf de statuten van de rechtspersoon.

  • 2. Een paracommerciële rechtspersoon overlegt bij de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning tot uitoefening van het horecabedrijf het bestuursreglement.

Artikel 2:34g Intrekkingsgronden ontheffing

De in artikel 2:34d bedoelde ontheffingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt, of;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist of;

  • c.

    zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, of;

  • d.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen, of;

  • e.

    van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn, of;

  • f.

    indien de houder van de ontheffing dit verzoekt.

Artikel 2:34h Prijsacties horecabedrijf

Ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34i Prijsacties detailhandel

(Vervallen)

Artikel 2:34j Indieningseisen ontheffing ingevolge artikel 35 Alcoholwet

De burgemeester verbindt aan een ontheffing op grond van artikel 35 van de Wet steeds de verplichting dat de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon, per zelfstandige schenkinrichting, die beschikt over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne, als bedoeld in artikel 8, van de Wet en ook in het register sociale hygiëne is ingeschreven.

Artikel 2:34k Hardheidsclausule

In bijzondere omstandigheden kan het bevoegd bestuursorgaan gemotiveerd van deze Afdeling afwijken, indien toepassing ervan niet in verhouding staat tot de met deze Afdeling te dienen doelen.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of;

    • d.

      te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 10A. Speelautomaathallen

Artikel 2:40a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    Besluit: het Speelautomatenbesluit;

  • c.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • d.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van kansspelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet;

  • e.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

  • f.

    ondernemer/exploitant: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een speelautomatenhal exploiteert en de wettelijke vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

  • g.

    beheerder: degene die belast is met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal.

Artikel 2:40aa Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen en/of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan voor maximaal vier speelautomatenhallen een vergunning verlenen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent de verdeling van beschikbaar komende vergunningen.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40b Aanvraag vergunning

De exploitant dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • c.

    een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant dan wel, indien de exploitant een rechtspersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigt(en) en van de beheerder.

  • d.

    bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, onder b van de wet gestelde eis wordt voldaan (kennis gokverslaving);

  • e.

    een veiligheidsplan en plannen/maatregelen preventie van gokverslaving.

Artikel 2:40c Voorschriften en beperkingen

Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze kunnen in elk geval betrekking hebben op:

  • a.

    de openings- en de sluitingstijden van de speelautomatenhal

  • b.

    het toezicht in de speelautomatenhal;

  • c.

    het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;

  • d.

    de exploitatie van de speelautomatenhal;

  • e.

    de geldigheidsduur van de vergunning.

Artikel 2:40d Aantal speelautomaten in speelautomatenhallen moet nog anders Veel te specifiek.

  • 1. Bij het verlenen van een vergunning voor het aanwezig hebben van speelautomaten in een speelautomatenhal dient de burgemeester rekening te houden met het hierna te noemen maximum aantal kansspelautomaten:

  • *. Locatie Midstraat 165 te Joure: maximaal 50 kansspelautomaten;

  • *. Locatie Vuurtorenweg 17b te Lemmer: maximaal 55 kansspelautomaten;

  • *. Locatie Plattedijk 16 te Lemmer: maximaal 27 kansspelautomaten;

  • *. Locatie Villanovalaan 1f te Lemmer: maximaal 53 kansspelautomaten.

  • 2. Bij het daadwerkelijk verlenen van de in lid 1 bedoelde vergunningen vindt afstemming plaats op de locatie van de speelautomatenhal en wordt productdifferentiatie in de speelautomatenhal nagestreefd.

Artikel 2:40e Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning wordt, in aanvulling op het geen gesteld in artikel 1:8 APV, geweigerd, indien:

    • a.

      het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

    • d.

      de exploitant of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e.

      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/ straat/winkelbuurt, dan wel de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het leeftijdsvereiste, gesteld in lid 1, onder c.

Artikel 2:40f Wijzigingsgronden

  • 1. Indien een beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de exploitant onder overlegging van de in artikel 2:40b genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de verklaring omtrent het gedrag aan hem is verzonden.

  • 2. De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden, dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:40g Intrekkingsgronden

De burgemeester kan de vergunning intrekken:

  • a.

    indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2:40e, eerste lid, onder e;

  • c.

    indien gehandeld wordt in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;

  • d.

    indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden is of wordt onderbroken.

Artikel 2:40h Wijzigingen in exploitatie

  • a. Indien een exploitant komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen twaalf weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • b. In alle andere gevallen van wisseling van exploitant dient binnen vier weken na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • c. Zolang op een tijdig ingediende aanvraag niet is beslist, is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

(vervallen)

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:44b Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1. Het is verboden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent; of

    • c.

      op een daar van af waarneembare plaats, zich te bevinden in een houding, toestand of kleding, die uit het oogpunt van openbare zedelijkheid kennelijk kwetsend is of dit redelijkerwijs kan worden geacht.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een openbare inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en

    • b.

      een andere plaats dan een terras bij een openbare inrichting als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:48a Verboden lachgasgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied lachgas recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek, poort of onder een overkapping op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen (oa openbare (horeca)-inrichtingen) en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelede onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(vervallen)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

  • c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

  • d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

  • b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond; of

  • c. die deze hond aantoonbaar gebruikt bij het hoeden en drijven van vee.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats binnen de bebouwde kom begeeft is verplicht ervoor te zorgen, dat hij:

    • a.

      de uitwerpselen van die hond onmiddellijk verwijdert;

    • b.

      een middel bij zich draagt dat dient voor het opruimen van hondenuitwerpselen, zoals een zakje;

    • c.

      dit middel toont op eerste vordering van de ambtenaren die met het toezicht op de naleving van dit artikel zijn belast.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond, die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 5. De burgemeester kan nadere regels stellen met betrekking tot gevaarlijke honden.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

(vervallen)

Artikel 2:61 Wilde dieren

(vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

(vervallen)

Artikel 2:63 Duiven

(vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

  • a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale wegenverordening.

  • 4. het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing indien er op ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk, om het laag in- en uitvliegen van bijen te voorkomen.

  • 5. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

(vervallen)

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    register: een doorlopend en door de burgemeester geaccepteerd of namens de burgemeester gewaarmerkt register.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ev. van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(vervallen)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(vervallen)

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 3. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. De burgemeester kan locaties aanwijzen waar het gebruik van carbid is toegestaan.

  • 3. De burgemeester kan nadere regels stellen omtrent de aan te wijzen locatie en het gebruik van carbid.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van strafrecht van toepassing zijn.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan de weg in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar (waaronder begrepen lachgas) al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met drugs

  • 1. Het is verboden op of aan de weg aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar(waaronder begrepen lachgas).

  • 2. Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar (waaronder begrepen lachgas) te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken op een openbare plaats achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen, gebiedsontzeggingen en woonoverlast

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:26, 2:31, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73a, 2:74, 2:74a, 2:74b of 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening De Fryske Marren groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:

    • a.

      openbare parkeerplaatsen;

    • b.

      openbare parkeerterreinen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste vier weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie eerder een bevel als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven ten hoogste twaalf weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven indien strafbare feiten of andere openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt.

  • 5. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van het bevel.

  • 6. De burgemeester kan nadere regels stellen omtrent de toepassing van gebiedsontzeggingen.

  • 7. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester gegeven bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Bij overtreding van het bepaalde in het eerste lid kan de burgemeester de in dat lid bedoelde persoon een last onder dwangsom dan wel en last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 151d tweede lid en derde lid gemeentewet opleggen. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

  • 4. De burgemeester stelt nadere regels vast over het gebruik van de in dit artikel genoemde bevoegdheid.

Afdeling 16. Bepalingen ter bestrijding van ondermijnende criminaliteit

Artikel 2:80 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en/of malafide ondernemersklimaat

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

  • 5. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten.

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 6. Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

  • 8. Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 9. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 10. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 11. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

  • 12. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 13. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 14. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 15. Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:81 Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

  • 1. De burgemeester kan sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte (niet zijnde een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:30) als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele voorkeur of welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2. De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 3. De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 4. De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 5. Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan sluiting is bevolen.

  • 6. Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.

  • 7. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besluiten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijk

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Er kan voor maximaal één seksinrichting of escortbedrijf een vergunning worden verleend.

  • 3. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • . bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • . de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • . de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • . de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

  • . de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • . de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit oftewel het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente De Fryske Marren.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing voor 31 januari van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. De vrijstelling van de geluidsnorm als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte. Dit behoudens bij sportparken, skeelerbanen en natuurijsbanen.

  • 7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan een door het college bepaald aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens een door het college bepaald aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, direct toestaat.

  • 6. De vrijstelling van de geluidsnorm als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte. Dit behoudens bij sportparken, skeelerbanen en natuurijsbanen.

  • 7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(vervallen)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, of van het Besluit, op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

(vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats de natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

(vervallen)

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van vuur, helium of andere gassen, niet zijnde een weerballon of bemande ballon, op te laten stijgen;

  • 2. Van het in lid 1 genoemde verbod kan door het college ontheffing verleend worden.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtig opgaand gewas met een omtrek van de stam van minimaal 65 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

  • b.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, onderdeel uitmakend een boomstructuur.

  • c.

    beschermde houtopstand: een houtopstand die is vastgelegd op een door het college vastgestelde lijst.

  • d.

    vellen: rooien; kappen; verplanten; het voor de eerste keer knotten, terugzetten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de boom ten gevolge kunnen hebben.

  • e.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom wordt bepaald door een VRT bomentaxateur aangesloten bij het Verenigd Register Taxateurs;

  • f.

    bomen effect analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een boom

Artikel 4:10a Aanwijzing beschermde houtopstand

  • 1. Het college stelt een lijst vast met beschermde houtopstand.

  • 2. De lijst van beschermde houtopstand bevat minimaal de volgende gegevens:

    • a.

      redengevende beschrijving;

    • b.

      soort boom of bomen;

    • c.

      standplaats;

    • d.

      kadastrale gegevens;

  • 3. De eigenaar van een beschermde houtopstand is verplicht het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning;

    • b.

      de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 4:10b Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een beschermde houtopstand, zoals aangewezen op de lijst als bedoeld in artikel 4:10a, te vellen of te doen vellen.

  • 2. Een vergunning, zoals bedoeld in lid 1, wordt verleend, indien:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen het duurzaam behoud van de beschermde houtopstand;

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of ernstige schade.

  • 3. Het eerste lid geldt niet voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen, mits de burgemeester hiervoor toestemming verleent.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11 Gebruiksbeperkingen en bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegde gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

  • 4. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de beschermde boom op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere vergunningen, ontheffingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 5. De vergunning kan door het bevoegde gezag worden ingetrokken, als niet binnen één jaar van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 6. Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod van artikel 4:10b van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Indien een beschermde houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden aan het college.

  • 4. Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:13 Schadevergoeding

Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand ten gevolge van een krachtens deze verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, beslist het college over het (op verzoek) toekennen van een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de gemeentekas.

Artikel 4:14 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, kan de rechthebbende door het bevoegd gezag worden aangeschreven om binnen een vast te stellen termijn de boom te vellen, dan wel conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

Artikel 4:14a Beschadiging of kap gemeentelijke bomen

Het is verboden gemeentelijke bomen te snoeien of te kappen zonder toestemming van de gemeente.

Artikel 4:14b Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand tot de erfgrens, als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 2 meter voor bomen en op 0,5 meter voor heesters en heggen. Indien het bomen, heesters en heggen betreft op de openbare weg grenzende aan een ander erf wordt de afstand vastgesteld op nihil voor bomen, heesters en heggen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het bevoegde gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

  • a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerend goed;

  • b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

  • c. maximaal twee opschriften en aankondigingen op of aan de onroerende zaak kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

    • .

      een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • .

      het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, en op naamborden;

  • d. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht in de daartoe bestemde vitrines (reclameplaatsen in abri’s etc.);

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4. Het bevoegd gezag kan vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:15a Eisen aan niet-vergunningplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15 de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(vervallen)

Artikel 4:17 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

(vervallen)

Artikel 4:18 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(vervallen)

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:20 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd, of waarvoor een ontheffing van het bestemmingsplan ten behoeve van kleinschalig kamperen is afgegeven.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het plaatsen van één kampeermiddel voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein, voor maximaal een week;

    • b.

      het plaatsen van een camper op een camperovernachtingsplaats voor maximaal 72 uur, mits op de betreffende aangewezen plaats het aantal van vier campers niet wordt overschreden;

    • c.

      het plaatsen van een tent behorende bij het aangelegde vaartuig op de openbaar toegankelijke aanlegplaatsen voorheen in beheer bij de Marrekrite, voor zover de eigenaar van de grond er mee instemt en voor maximaal 72 uur, mits op de bedoelde aanlegplaats het aantal van drie tenten niet wordt overschreden.

    • d.

      een evenementencamping voor bezoekers/deelnemers bij een meerdaags evenement, mits de mogelijkheid in de verleende evenementenvergunning is meegenomen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:21 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:20, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:20, vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

(vervallen)

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

(vervallen)

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1. Het is verboden een (woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, of ander dergelijk) voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een binnen de bebouwde kom gelegen weg;

    • b.

      op een andere, door het college aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op of aan de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

(vervallen)

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(vervallen)

Artikel 5:10a Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1. Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

(vervallen)

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 5:15 Ventverbod

(vervallen)

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(vervallen)

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van één fysieke middel zoals één kraam, één wagen of één tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Er kan alleen vergunning verleend worden voor het innemen van een standplaats op een door het college aangewezen locatie.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent het in gebruik nemen van een standplaats.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of de Provinciale wegenverordening.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

(vervalen)

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(vervallen)

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepalingen

(vervallen)

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

(vervallen)

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk zes weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het voorwerp kan worden geplaatst indien het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat het gewenste voorwerk wordt verboden.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen omtrent het aanleggen van voorwerpen als bedoeld in lid 2.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet en of de Gemeentelijke Verordening kabels en leidingen.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

  • 2. Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen buiten de in een bestemmingsplan of door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 4. Het college kan beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 5. Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens het derde en vierde lid bepaalde.

  • 6. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening of de Gemeentelijke ligplaatsverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(vervallen)

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats i.v.m. vrijhouden ijswegen

  • 1. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden ligplaats in te nemen of aan te leggen in de periode van 15 november tot 1 maart in de volgende wateren: de Luts, Van Swinderenvaart, Spookhoekstervaart, Rijstervaart en het Diep.

  • 2. Onder vaartuig wordt verstaan een vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord, alsmede een drijvend werktuig, een woonschip, een pont, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen en drijven heeft verloren, dan wel de overblijfselen ervan.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente De Fryske Marren in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening en de Gemeentelijke Verordening kabels en leidingen.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader, zwemmer of (sport)visser in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31a kitesurfen

  • 1. Onder kitesurfen wordt in dit artikel verstaan: het zich op een plank, met behulp van een vlieger (over het water) laten voort trekken.

  • 2. Het is verboden op of aan de IJsselmeerkust, op de binnenwateren of enig ander openbaar water met de daarbij behorende stranden en oevers te kitesurfen en/of daartoe de voorbereidende handelingen uit te voeren.

  • 3. Het college kan gebieden aanwijzen waar kitesurfen is toegestaan en daarvoor nadere regels stellen.

  • 4. Het college kan incidenteel ontheffing verlenen van het in het tweede lid opgenomen verbod.

  • 5. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale vaarwegenverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32a Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. het college kan nadere regels stellen omtrent de toepassing van dit artikel.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 7. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden alsmede op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      op kinderspeelplaatsen, ligweiden en openbare sport- en spelterreinen;

    • d.

      op of vanaf bruggen, sluiscomplexen, steigers en remmingswerken;

    • e.

      van 1 mei tot en met 30 september tussen 06.00 en 21.00 uur:

  • . in openbaar water dat niet door de beroepsvaart wordt gebruikt;

  • . op het strand.

  • 2. Het college kan regels stellen, inhoudende een verbod as te verstrooien gedurende een daarbij aangegeven termijn op daarbij aangegeven andere plaatsen dan bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

(vervallen)

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepalingen

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2:1, 2:3, 2:10, 2:11, 2:12, 2:18, 2:25, 2:26, 2:28, 2:29, 2:30, 2:31, 2:31a, 2:32, 2:34a-k, 2:36, 2:38, 2:39, 2:40a-h, 2:41, 2:44, 2:44a, 2:44b, 2:48, 2:48a, 2:49, 2:50, 2:50a, 2:57, 2:58, 2:59, 2:67, 2:68, 2:72, 2:73, 2:73a, 2:74, 2:74a, 2:74b, 2:74c, 2:75, 2:76, 2:78, 2:80, 2:81, 3:4, 3:6, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 4:3, 4:6, 4:10b, 4:12, 4:14, 4:14a, 4:14b, 4:15, 4:15a, 4:17, 4:20, 5:2, 5:7, 5:9, 5:18, 5:19, 5:24, 5:25, 5:34, 5:36.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:15, 2:21, 2:23, 2:34, 2:42, 2:43, 2:47, 2:64, 4:8, 4:9a, 5:4, 5:6, 5:10a, 5:11, 5:12, 5:28, 5:29, 5:30, 5:31, 5:31a, 5:32a, 5:33.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, tweede lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:10b, eerste lid.

Artikel 6:1a Boetebepalingen bestuurlijke boete

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden beboet met een bestuurlijke boete: 2:18, 2:23, 2:26, 2:28, 2:29, 2:31a, 2:41, 2:44A, 2:44b, 2:50a, 2:72, 2:73, 2:73a, 2:80, 2:81, 4:9a, 4:10b, 4:14a, 5:28, 5:29, 5:31a, 5:32a, 5:36.

  • 2. Bij overtreding van een voorschrift als genoemd in de bijlage bij dit artikel, is de hoogte van de bestuurlijke boete gelijk aan het bedrag dat in de bijlage is vermeld bij het desbetreffende voorschrift.

  • 3. De op te leggen bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100% van het boetebedrag, indien binnen een tijdvak van drie jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is geconstateerd en de bestuurlijke boete voor de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

  • 4. Indien het boetebedrag bedoeld in het tweede of derde lid, hoger is dan het wettelijk maximum boetebedrag bedoeld in artikel 154b, zesde lid, van de Gemeentewet, geldt het wettelijk maximum boetebedrag.

  • 5. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio`s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio`s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, behoudens hoofdstuk 3, zijn belast:

    • a.

      de door het college of de burgemeester aangewezen ambtenaren;

    • b.

      andere door het college of de burgemeester aangewezen personen;

    • c.

      ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, van de Politiewet 2012;

  • 2.

    Ambtenaren genoemd in het eerste lid, onder c, zijn bevoegd bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk worden geacht voor de handhaving van de openbare orde;

  • 3.

    Met het toezicht op de naleving van het bij hoofdstuk 3 bepaalde zijn belast ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening van de gemeente De Fryske Marren d.d. 25 september 2018 wordt op het tijdstip als bedoeld in artikel 6:6 ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: APV DFM 2022.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van De Fryske Marren in zijn openbare vergadering van 8 december 2021.

De griffier, De voorzitter,

H.A. van Dijk-Beekman F. Veenstra

Bijlage 1. Bijlage als bedoeld in artikel 6:1a APV DFM 2022

Boetebedragen van bestuurlijke boetes op grond van artikel 6:1a APV DFM 2022

Artikel

Onderwerp

Boete in euro`s

2:18 lid 1a

Rookverbod in bossen en natuurterreinen

140

2:18 lid 1b

Rookverbod in bossen en natuurterreinen (brandende voorwerpen)

280

2:23 lid 1a

Veiligheid op het ijs (ijsvlakte)

90

2:23 lid 1b

Veiligheid op het ijs (bakens etc.)

90

2:26

Ordeverstoring (tijdens evenementen dragen van club colours)

140

2:28 lid 1

Exploitatievergunning openbare inrichting

1360

2:29 lid 1

Sluitingstijd/toelatingstijd nachthoreca

1020

2:29 lid 2

Sluitingstijd/toelatingstijd ontnuchteringszaak

1020

2:29 lid 4

Sluitingstijd/toelatingstijd terras

1020

2:31a

Exploitatie terras

1020

2:32

Handel binnen openbare inrichtingen

1020

2:41 lid 1

Betreden gesloten woning of lokaal (174a Gemeentewet)

90

2:41 lid 2

Betreden gesloten woning of lokaal (13B Opiumwet)

90

2:44a

Vervoer geprepareerde voorwerpen

140

2:44b

Messen en andere voorwerpen als wapen

140

2:50a

Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

140

2:72 lid 1

Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

680

2:73 lid 2

Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling, op een door het college als verbodsgebied, aangewezen plaats

100

2:73a lid 1

Carbidschieten

100

2:80

Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

1360

2:81

Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

90

4:9a

Verbod oplaten ballonnen

100

4:10b

Kapverbod

140

4:14a

Beschadiging of kap gemeentelijke bomen

140

5:28 lid 1

Beschadigen van waterstaatswerken

90

5:29

Reddingsmiddelen

140

5:31a lid 2

Kitesurfen

90

5:31a lid 3

Kitesurfen buiten aangewezen terreinen

90

5:32a lid 1

Crossen buiten aangewezen crossterreinen

90

5:36

Asverstrooiing op verboden plaatsen

90

Bijlage 2 Amendement aanpassing artikel 2:40 APV (Speelautomatenhallenbeleid) door PVDA, CU, CDA en KFM

AMENDEMENT

Nummer :

Titel : Amendement APV

Agendapunt : 5D/11B

Onderwerp : Aanpassing Artikel 2.40

De raad van de gemeente De Fryske Marren in vergadering bijeen d.d. 8 december 2021;

Constaterende dat:

  • Er op dit moment in onze gemeente 4 speelautomatenhallen zijn gevestigd;

  • De centrale overheid de mogelijkheid van legaal gokken via het internet per 1 oktober jl.mogelijk heeft gemaakt;

  • Het deelnemen aan kansspelen voor deelnemers onwenselijke (verslavings-)risico’s met zich brengt;

  • Er in de afgelopen acht jaren geen vergunningsaanvraag heeft plaatsgevonden;

Van mening dat:

  • Dergelijke (verslavings-)risico’s moeten worden voorkomen;

  • Door het deelnemen aan kansspelen, er problematische schulden kunnen ontstaan;

  • Uitwassen als fraude en witwassen op de loer liggen;

  • De gemeente gokverslaving wellicht niet kan voorkomen maar wel kan ontmoedigen;

  • Met de uitbreidingsmogelijkheden die de centrale overheid biedt op het gebied van kansspelen, er voldoende aanbod van speelautomatenhallen in onze gemeente aanwezig is en dus het vestigen van een 5e speelautomatenhal niet wenselijk is;

Besluit

Artikel 2.40aa lid 2 het aantal vijf te wijzigen in vier;

en Artikel 2.40d lid 1, de laatste locatie te verwijderen zodat er vier speelautomatenhallen over

blijven.

en gaat over tot de orde van de dag.

Naam : W. de Haan

Fractie : PvdA

Handtekening ……………………………

Naam : S. Holtrop

Fractie : ChristenUnie

Handtekening ……………………………

Naam : H. Alderse Baas

Fractie : CDA

Handtekening ……………………………

Naam : G. Holtrop-Hoekstra

Fractie : KFM

Handtekening ……………………………