Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen 2021)

Geldend van 30-12-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen 2021)

De raad van de gemeente Zutphen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van datum met nummer zaaknummer;

overwegende dat naar verwachting op 1 juli 2022 de Omgevingswet in werking treedt en dat het gewenst is om vooruitlopend hierop de regels over de fysieke leefomgeving samen te voegen in één verordening;

gelet op artikel(en) 149, 154, 156, 160, eerste lid, aanhef en onder g. en 229 van de Gemeentewet, 96 van de Wet bodembescherming, 8 van de Woningwet en 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikel(en) 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en 2.1 en 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht, 5.2 en 5.4, vierde lid van de Telecommunicatiewet en 4.1, aanhef en onder a. van de Wet natuurbescherming;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over de fysieke leefomgeving (Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen 2021)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Hoofdstuk 2 Ambulante handel

Afdeling 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2:1 Inrichting van de markt, branche-indeling

  • 1.

    Het college bepaalt voor iedere markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.

  • 2.

    Het college kan voor iedere markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelgroepen of branches;

    • b.

      het maximum aantal standplaatsen per branche.

  • 3.

    Het college kan bepalen, dat:

    • a.

      om bijzondere redenen er geen markt wordt gehouden;

    • b.

      een markt incidenteel geheel of gedeeltelijk op een andere locatie wordt gehouden.

Artikel 2:2 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen over het bepaalde in dit hoofdstuk.

Afdeling 2.2 Vergunningen

Artikel 2:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Het is verboden als standwerker op een markt op te treden zonder vergunning van het college.

Artikel 2:4 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats of standwerkersplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon, die

  • a.

    een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college;

  • b.

    gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten, en

  • c.

    staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Artikel 2:5 Vrijgekomen standplaats, standplaatsverbeteringslijst

  • 1.

    Een vergunninghouder van een vaste standplaats, die een verzoek doet voor verbetering van de standplaats, wordt op een daartoe ingestelde standplaatsverbeteringslijst geplaatst.

  • 2.

    De vergunninghouder wordt op de in het eerste lid bedoelde lijst geplaatst in volgorde van de datum waarop hem voor het eerst een vaste standplaatsvergunning is verleend, met vermelding van de branche waartoe hij behoort of de artikelen die hij verhandelt. Zijn er twee of meer vergunninghouders aan wie op dezelfde datum een eerste vaste standplaatsvergunning is verleend, dan is de datum van het verzoek, zoals vermeld in het eerste lid, bepalend voor de volgorde.

  • 3.

    Als een standplaats vrijkomt die werd ingenomen door de houder van een vaste standplaatsvergunning, kan deze worden toegewezen aan de hoogstgeplaatste vergunninghouder op de standplaatsverbeteringslijst. Uitgangspunt hierbij is dat de vergunninghouder de afmetingen van de nieuwe standplaats moet aanhouden. Als de plaats bestemd is voor een specifieke branche of artikelgroep, komt alleen een vergunninghouder in aanmerking die aan dat vereiste voldoet.

  • 4.

    De nieuwe standplaats wordt toegewezen voor de resterende duur van de vergunning.

Artikel 2:6 Doorhalen van plaatsing op de standplaatsverbeteringslijst

De plaatsing op de standplaatsverbeteringslijst wordt doorgehaald:

  • a.

    als de vergunning van de houder van een vaste standplaats wordt ingetrokken;

  • b.

    als de vergunninghouder van een vaste standplaats op grond van artikel 2:5 een nieuwe standplaats toegewezen heeft gekregen.

Artikel 2:7 Vaste standplaatsvergunning, toekenning volgens selectiestelsel

  • 1.

    Voor de toekenning van vaste standplaatsvergunningen op de markt wordt het selectiestelsel gehanteerd.

  • 2.

    Het college maakt bekend dat voor de markt:

    • a.

      een of meer vaste standplaatsvergunningen kunnen worden verleend;

    • b.

      voor welke branche of artikelgroep dit geldt, en

    • c.

      binnen welke termijn gegadigden daarvoor een aanvraag kunnen indienen.

  • 3.

    De bekendmaking geschiedt door openbare kennisgeving in het Gemeenteblad, op de website van de gemeente en de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel.

  • 4.

    Bij de beoordeling van de aanvragen kent het college punten toe aan de hand van de volgende criteria en tot het daarbij vermelde maximum aantal punten:

    • a.

      of het assortiment van de gegadigde een gewenste toevoeging aan het marktassortiment vormt (maximaal 20 punten);

    • b.

      de uitstraling van de uitstalling (maximaal 20 punten);

    • c.

      het marktverleden van de gegadigde en de indruk die de gegadigde maakt (maximaal 10 punten).

  • 5.

    Het college legt de aanvragen om advies voor aan een selectiecommissie bestaande uit de marktmeester en twee marktvertegenwoordigers uit verschillende branches. De marktvertegenwoordigers zijn niet afkomstig uit de branche waarin de vacature is.

  • 6.

    De vaste standplaatsvergunning wordt verleend aan de gegadigde aan wie de meeste punten zijn toegekend. Als er gegadigden zijn met hetzelfde aantal punten vindt verlening plaats na loting.

  • 7.

    Als in totaal niet meer dan 20 punten worden toegekend, wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen.

Artikel 2:8 Overschrijven vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Bij overlijden, ondercuratelestelling, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, (gedeeltelijke) bedrijfsbeëindiging of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vaste standplaatsvergunning op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator worden overgeschreven op naam van de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, een kind, broer of zus van de vergunninghouder.

  • 2.

    Als het bepaalde in het eerste lid geen toepassing kan vinden, kan de vergunning op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator worden overgeschreven op een medewerker van de vergunninghouder of de mede-eigenaar van zijn bedrijf als deze ten minste één jaar in loondienst heeft gewerkt bij de vergunninghouder of als mede-eigenaar heeft gefunctioneerd.

  • 3.

    Bij overlijden, ondercuratelestelling of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden nadien ingediend.

  • 4.

    Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of (gedeeltelijke) bedrijfsbeëindiging wordt de aanvraag tot overschrijving ten minste twee maanden van te voren ingediend.

  • 5.

    Overschrijving van de vaste standplaatsvergunning vindt plaats voor de resterende duur van de vergunning.

Artikel 2:9 Toewijzing dagplaats

  • 1.

    Voor een dagplaatsvergunning komt in aanmerking degene,

    • a.

      die geen vaste standplaats op de markt heeft;

    • b.

      aan wie gedurende de voorafgaande 3 maanden niet vaker dan 4 keer een dagplaatsvergunning is verleend;

    • c.

      die niet van toewijzing van een dagplaats is uitgesloten op grond van het bepaalde in artikel 2:13, en

    • d.

      die zich op de betreffende marktdag vóór aanvang van de markt heeft aangemeld bij de marktmeester.

  • 2.

    Een dagplaats wordt alleen toegewezen als de aanvrager een artikel of artikelsoort verkoopt dat nog niet op de markt verkrijgbaar is.

  • 3.

    Als het aantal aanvragers het aantal beschikbare dagplaatsen overtreft, vindt toewijzing plaats na loting door de marktmeester. De loting vindt plaats om 08.00 uur.

  • 4.

    De loting vindt plaats door middel van een willekeurig gekozen getal, waarna uitgifte van de plaatsen in volgorde van aanmelding plaatsvindt.

  • 5.

    De marktmeester wijst de opengevallen plaatsen toe aan de aanvragers die zijn ingeloot.

  • 6.

    Het college kan voor een gegadigde bepalen dat een uitsluitingsgrond vermeld in artikel 2:13, of het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b. niet geldt of dat voor de toepassing daarvan een langere termijn in aanmerking wordt genomen.

Artikel 2:10 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1.

    Voor een standwerkvergunning komt in aanmerking degene, die:

    • a.

      geen vaste standplaats op de markt heeft;

    • b.

      niet van toewijzing van een standwerkersplaats is uitgesloten op grond van het bepaalde in artikel 2:13, en

    • c.

      zich op de betreffende marktdag vóór 08.00 uur heeft aangemeld bij de marktmeester.

  • 2.

    De branches waar het maximum aantal toe te wijzen vaste standplaatsen is bereikt, kunnen worden aangevuld met ten hoogste één standwerkersplaats.

  • 3.

    Een standwerker met een artikel dat al op de markt is vertegenwoordigd mag niet met eenzelfde artikel of artikelsoort op de markt hebben gewerkt in een voorafgaande periode van vier weken.

  • 4.

    Per drie standwerkersplaatsen wordt niet meer dan één standwerker met hetzelfde artikel toegelaten. Als door deze maatregel standwerkersplaatsen open blijven, kan de marktmeester per marktdag bepalen dat dit aantal wordt uitgebreid naar twee.

  • 5.

    Wanneer het aantal aangemelde standwerkers groter is dan het aantal beschikbare plaatsen, geschiedt toewijzing via loting door de marktmeester. De loting vindt plaats om 08.15 uur.

  • 6.

    De loting vindt plaats door middel van een willekeurig gekozen getal, waarna uitgifte van de plaatsen in volgorde van aanmelding plaatsvindt. Standwerkers met een artikel of artikelsoort dat nog niet op de markt verkrijgbaar is, hebben daarbij voorrang.

Artikel 2:11 Persoonlijk innemen standplaats, bijstand en vervanging

  • 1.

    De vergunninghouder neemt de hem toegewezen standplaats persoonlijk in.

  • 2.

    De vergunninghouder kan zich doen bijstaan door een of meer andere personen.

  • 3.

    De vergunninghouder van een vaste standplaats neemt ten minste een keer per twee weken en tenminste tien keer per dertien weken zijn plaats in op de markt.

  • 4.

    De vergunninghouder van een vaste standplaats die verhinderd is zijn vaste plaats in te nemen, deelt dit tijdig, indien mogelijk vóór de betreffende marktdag, mee aan de marktmeester, met vermelding van de reden en (verwachte) duur van zijn afwezigheid.

  • 5.

    Bij ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college de vergunninghouder van een vaste standplaats op zijn verzoek voor een bepaalde periode ontheffing verlenen van de in het derde lid vermelde verplichting.

  • 6.

    In de in het vijfde lid vermelde situaties kan het college, op aanvraag van de vergunninghouder, toestaan dat de standplaats wordt ingenomen door een vervanger. De aanvraag vermeldt de reden en de verwachte duur van de afwezigheid van de vergunninghouder en de naam van de beoogde vervanger.

  • 7.

    De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging op grond van het vorige lid – en verplichtingen die bij of op grond van dit hoofdstuk van deze verordening gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Afdeling 2.3 Intrekken en schorsen vergunningen, uitsluiting

Artikel 2:12 Intrekken en schorsen vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijke aanvraag van de vergunninghouder, of

    • b.

      twee maanden na het overlijden of de ondercuratelestelling van de vergunninghouder, tenzij een aanvraag tot overschrijving is ingediend op grond van het bepaalde in artikel 2:8.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vaste standplaatsvergunning, al dan niet voorwaardelijk, intrekken of telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, als:

    • a.

      de vergunninghouder ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • b.

      de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 2:4 vermelde vereisten;

    • c.

      de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

    • d.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

    • e.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat een bij of op grond van dit hoofdstuk van deze verordening gestelde bepaling of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

    • f.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat direct of indirect de goede gang van zaken of orde op de markt verstoort of in gevaar brengt;

    • g.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat het gemeentelijk marktpersoneel belemmert in de uitoefening van zijn taak dan wel de door het marktpersoneel gegeven aanwijzingen niet naleeft;

    • h.

      als van de vergunning gedurende ten minste twee maanden geen gebruik is gemaakt, tenzij ontheffing is verleend op grond het bepaalde in artikel 2:11, vijfde lid.

  • 3.

    Als degene op wie een vergunning op grond van artikel 2:8 is overgeschreven al over een vaste standplaatsvergunning voor de betrokken markt beschikt, dan wordt deze laatste vergunning ingetrokken.

Artikel 2:13 Uitsluiting vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, als deze:

  • a.

    een bij of op grond van dit hoofdstuk van deze verordening gestelde bepaling overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

  • d.

    niet als standwerker actief is op een toegewezen standwerkersplaats.

Afdeling 2.4 Individuele standplaatsen

Artikel 2:14 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een individuele standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 11:3 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      als de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      als, als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente, redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:15 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een individuele standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 2:16 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 2:14, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 2:14, tweede lid, onder a. geldt niet voor bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Bodem

Artikel 3:1 Status

Het bepaalde in dit hoofdstuk wordt mede aangemerkt als Bouwverordening in de zin van artikel 8 van de Woningwet.

Artikel 3:2 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740;

    • b.

      als op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015nl.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk, als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht toe, als voor toepassing van artikel 3:3 bij het bevoegd gezag al bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, als uit het in NEN 5725 bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, moet het bodemonderzoek plaatsvinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 3:3 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 3:4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 3:3 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, als zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/ of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan, als bedoeld in artikel 39, eerste lid van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 3:5 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in dit hoofdstuk van deze verordening wordt verwezen, als de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 4 Bomen en houtopstanden

Artikel 4:1 Groene Kaart en Bomenlijst

  • 1.

    Het college stelt eens in de 5 jaar een Groene Kaart vast, die een samenhangend geheel bevat van de volgende beschermde houtopstanden:

    • a.

      boomstructuren;

    • b.

      aangewezen aandachtsgebieden.

  • 2.

    Het college stelt eens per jaar een Bomenlijst vast, die kan worden uitgebreid met nieuwe bomen. De Bomenlijst bevat tenminste de volgende gegevens:

    • a.

      soort boom of bomen;

    • b.

      aantal;

    • c.

      straatnaam/ locatie;

    • d.

      eigendomsgegevens.

  • 3.

    De zakelijk gerechtigde van een boom kan het college verzoeken zijn boom op de Bomenlijst te plaatsen.

  • 4.

    Het college stelt een bijdrageregeling vast voor een tegemoetkoming in de kosten die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van een beschermde boom in privaat eigendom.

Artikel 4:2 Kapverbod Groene Kaart en Bomenlijst

  • 1.

    Het is verboden bomen die zijn opgenomen op de Groene kaart of Bomenlijst te vellen, te doen vellen of te laten vellen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod volgens de criteria vermeld in artikel 4:3.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      bomen die moeten worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan bomen met achterstallig onderhoud;

    • e.

      dunning van de bomen;

    • f.

      bomen binnen een vastgesteld bestemmingsplan in relatie tot een herstructureringsplan, als de uitvoering geschiedt conform dat bestemmingsplan.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bomen behorend tot houtopstand als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet natuurbescherming zoals:

    • a.

      wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • i.

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ii.

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan, als een boom direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt.

Artikel 4:3 Criteria ontheffing

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen om bomen van de Groene Kaart of Bomenlijst te vellen, te doen vellen of te laten vellen, dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2.

    De ontheffing voor het vellen van een beschermde boom kan, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts worden verleend als:

    • a.

      een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang, van niet-tijdelijke aard opweegt tegen duurzaam behoud van de boom, of

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:4 Kapverbod overig

  • 1.

    Het is verboden, onverminderd het gestelde in artikel 4:2, eerste lid, zonder vergunning van het bevoegd gezag, bomen die staan op een privaat perceel groter dan 2.500 m2 te vellen, te doen vellen of te laten vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      bomen die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan bomen met achterstallig onderhoud;

    • e.

      dunning van de bomen;

    • f.

      bomen, opgenomen op de Bomenlijst.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bomen behorend tot houtopstand als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet natuurbescherming zoals:

    • a.

      wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die deel gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • i.

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ii.

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan, als een boom direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt.

Artikel 4:5 Criteria vergunning

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan vergunning om te vellen te doen vellen of te laten vellen als bedoeld in artikel 4:4 weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2.

    De vergunning voor het vellen van een boom als bedoeld in artikel 4:4 wordt geweigerd, als de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de boom op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      de ecologische waarde van de boom;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de boom;

    • c.

      de waarde van de boom voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de boom;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de boom;

    • f.

      de recreatieve functie van de boom.

Artikel 4:6 Aanvraag

  • 1.

    De ontheffing of vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier worden aangevraagd, door, namens of met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de boom te beschikken, onder overlegging van een overzicht van de overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project.

  • 2.

    Bij een bouwwerk of bij technische ingrepen in het terrein binnen de invloedssfeer van de boom moeten bovendien een bomeneffectanalyse dan wel een advies van een gemeentelijk boomdeskundige, een compensatieplan en een taxatierapport met boomwaarde van alle bomen staande binnen de invloedssfeer van de te vellen boom worden overlegd.

Artikel 4:7 Bijzondere voorschriften

  • 1.

    Tot de aan de omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften, kan behoren het voorschrift dat binnen drie jaar en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    Als niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort moet worden in het gemeentelijk Bomenfonds.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde bijdrage geldt uitsluitend voor bomen in eigendom van de gemeente Zutphen.

  • 4.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5.

    Tot de aan de omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften, kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de boom op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan als andere ontheffingen, vergunningen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 6.

    Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:8 Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Als een boom waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing of vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de boom bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Als niet ter plaatse kan worden herplant wordt een financiële bijdrage gestort in het gemeentelijk Bomenfonds.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde bijdrage geldt uitsluitend voor bomen in eigendom van de gemeente Zutphen.

  • 4.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5.

    Als een boom waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de boom bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een bomeneffectanalyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

  • 6.

    Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:9 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een ontheffing of vergunning tot vellen op grond van artikel 6.3 van de Wet natuurbescherming.

Artikel 4:10 Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op:

  • a.

    0,5 meter voor bomen;

  • b.

    nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom, en

  • c.

    nihil voor bomen, heesters en heggen in gemeentelijk eigendom.

Artikel 4:11 Bestrijding van boomziekten

  • 1.

    Als zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, als hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform de gemeentelijke richtlijnen de gevelde houtopstanden direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde houtopstanden of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, als het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3.

    Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor rekening en risico van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden, die eigendom van de gemeente zijn, te beschadigen, te bekladden, te vellen of te beplakken, daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of namens ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in eigendom van de gemeente aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens ontheffing van het college.

  • 3.

    Het is verboden binnen de kroonprojectie van gemeentelijke houtopstanden, behoudens ontheffing:

    • a.

      te graven;

    • b.

      grond op te hogen of weg te nemen;

    • c.

      in de invloedssfeer van de houtopstand water te onttrekken.

  • 4.

    Het gestelde in het derde lid geldt niet voor werken die volgens hoofdstuk 9 worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Erfgoed

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5:1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens dit hoofdstuk onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van:

      • i.

        een aangewezen gemeentelijk monument;

      • ii.

        een karakteristieke bebouwing;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister, als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid van de Erfgoedwet.

Afdeling 5.2 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan ambtshalve besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente door zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op rijks- en/ of provinciale monumenten.

  • 3.

    Het college kan voor de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat er een onderzoek wordt verricht.

Artikel 5:3 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5:2 maakt het college schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Kadasterwet. De zakelijk gerechtigden kunnen binnen zes weken hun zienswijzen naar voren brengen.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 5:4 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming zoals bepaald in afdeling 5.3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 5:3 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, als bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 5:5 Advies Erfgoedadviesraad

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5:2 advies aan de Erfgoedadviesraad.

  • 2.

    De Erfgoedadviesraad brengt binnen 14 weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 3.

    In gevallen, als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van de Erfgoedwet, brengt de Erfgoedadviesraad in afwijking van het tweede lid binnen 6 weken na ontvangst van de adviesaanvraag advies uit.

Artikel 5:6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Het college beslist binnen 20 weken na ontvangst van het advies, dan wel de zienswijze, als bedoeld in artikel 5:3, eerste lid, als deze op een latere datum dan het advies wordt ontvangen.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval;

    • a.

      de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument;

    • b.

      de datum van aanwijzing;

    • c.

      de kadastrale aanduiding, en

    • d.

      een beschrijving van het gemeentelijk monument.

Artikel 5:7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5:8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 5:5 wordt in dat geval aan de Erfgoedadviesraad geen advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, als bedoeld in artikel 5:2.

  • 3.

    Afdeling 5.3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 5:7 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 5:9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het gemeentelijk erfgoedregister is afdeling 5.2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister, als bedoeld in artikel 3.17, derde lid van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld aangebracht in het gemeentelijk erfgoedregister.

Afdeling 5.3 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 5:10 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 5:11 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, als bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen, als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het college stelt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, eisen aan de deskundigheid en de uitvoering van het onderzoek.

  • 5.

    Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden over nader uit te voeren onderzoek, vereiste technische deskundigheid, de uitvoering en materiaaltoepassingen.

  • 6.

    Een aanvraag voor een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, wordt op papier of digitaal ingediend.

  • 7.

    Het college vraagt bij een aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, de CRKC om advies.

  • 8.

    De CRKC brengt binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 5:12 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning, als bedoeld in artikel 5:11, kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 5:11, voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Afdeling 5.4 Rijksmonumenten

Artikel 5:13 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de CRKC.

  • 2.

    De CRKC brengt binnen veertien weken na ontvangst van de afschrift van de ontvankelijke aanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Afdeling 5.5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 5:14 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de Erfgoedadviesraad. Artikel 5:5, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      de plaatselijke aanduiding;

    • b.

      de datum van aanwijzing;

    • c.

      de gebiedsaanwijzing van het beschermd stads- of dorpsgezicht, en

    • d.

      een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

  • 6.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan, als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 7.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 8.

    Het college zendt een voorstel tot besluitvorming, als bedoeld in het zesde en zevende lid, voor advies aan de Erfgoedadviesraad. De Erfgoedadviesraad brengt binnen zes weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 9.

    Als een bestemmingsplan, als bedoeld in het zesde of zevende lid, opnieuw moet worden vastgesteld op grond van artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening, als bedoeld in die wet, vaststellen.

  • 10.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 5:15 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing, als bedoeld in artikel 5:14, eerste lid wijzigen of intrekken. Artikel 5:14, tweede en derde lid is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5:16 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 5:11, zevende en achtste lid, 5:12 en 11:7 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen op grond van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Afdeling 5.6 Archeologie

Artikel 5:17 Vangnet archeologie

Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument, een archeologisch waardengebied, een archeologisch verwachtingswaardengebied of een bijzonder archeologisch verwachtingswaarden-gebied als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

  • a.

    deze verstoring plaatsvindt:

    • i.

      in een gebied binnen de grens van de binnenstad met een zeer hoge, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 5 m2 en de verstoring niet dieper is dan 30 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau) en geen betrekking heeft op verstoringen in kelders of souterrains;

    • ii.

      in een gebied binnen de grens van de binnenstad met een hoge, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10 m2 en de verstoring niet dieper is dan 30 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • iii.

      in een gebied binnen de grens van de binnenstad met een middelhoge, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • iv.

      in een gebied binnen de grens van de binnenstad met een lage, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau);

    • v.

      in een gebied binnen de grens van de binnenstad met een middelhoge, verwachte waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • vi.

      in een gebied binnen de grens van de binnenstad met een lage, verwachte waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau, bouwen op funderingspalen inbegrepen);

    • vii.

      in een gebied binnen en buiten de grens van de binnenstad met de bijzondere archeologische verwachtingswaarde IJsselbedding en het te verstoren gebied kleiner is dan 1.000 m2 en de verstoring niet dieper is dan 5,50 meter + NAP. Bovendien gelden hier de voorschriften van de gecombineerde waarde of verwachtingswaarde;

    • viii.

      in een gebied buiten de grens van de binnenstad met een zeer hoge, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 5 m2 en de verstoring niet dieper is dan 30 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • ix.

      in een gebied buiten de grens van de binnenstad met een hoge, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • x.

      in een gebied buiten de grens van de binnenstad met een lage, bekende waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • xi.

      in een gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, waarvan al bekend is dat de ondergrond dusdanig is verstoord dat er geen archeologische vondsten of sporen meer verwacht worden;

    • xii.

      in een gebied buiten de grens van de binnenstad met een hoge, verwachte waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • xiii.

      in een gebied buiten de grens van de binnenstad met een middelhoge, verwachte waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 500 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

    • xiv.

      in een gebied buiten de grens van de binnenstad met een lage, verwachte waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m2 en de verstoring niet dieper is dan 50 centimeter onder het maaiveld (straat- of terreinniveau). Deze vrijstelling geldt niet voor verstoringen in kelders of souterrains;

  • b.

    voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

  • c.

    het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

  • d.

    de activiteit plaatsvindt op basis van een rapport over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

  • e.

    met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 5:18 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Als binnen het grondgebied van de gemeente onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, moet, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • i.

      het college een programma van eisen vaststellen als bedoeld in artikel 1:5, aanhef en onder o. van Bijlage 1 bij deze verordening waarbij nadere regels worden gesteld voor het onderzoek;

    • ii.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1:5, aanhef en onder n. van Bijlage 1 bij deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels neemt het college bepalingen op over het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek moeten aanwijzingen van het college in acht worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 5:19 Procedure

Artikel 5:11, zesde, zevende en achtste lid, artikel 5:12, eerste lid en artikel 11:7 zijn van overeenkomstige toepassing op artikel 5:17, aanhef en onder d. en e. en artikel 5:18, eerste lid, aanhef en onder b..

Afdeling 5.7 Instandhouding bovengrondse cultuurhistorische waarden

Artikel 5:20 Bestemmingsplannen

  • 1.

    In de toelichting op een bestemmingsplan wordt ten minste opgenomen:

    • a.

      een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden en monumenten in en de directe omgeving van het plangebied volgens een door het college vastgestelde werkwijze;

    • b.

      zo nodig een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

  • 2.

    Het college vraagt, voor de behandeling in de raad, advies aan de Erfgoedadviesraad ten aanzien van de juiste weging van cultuurhistorische waarden.

  • 3.

    Het college vraagt voor de toelichting, als bedoeld in het eerste lid, de Erfgoedadviesraad om advies.

Hoofdstuk 6 Havens en kades

Afdeling 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6:1 Toepassingsgebied

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op de havens, de kades langs een haven en het kadegedeelte langs de IJssel.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is tevens van toepassing op vaartuigen die buiten een haven, maar binnen de gemeente direct of indirect gemeerd liggen aan de kades, aanlegsteigers, meerpalen of andere voorzieningen in beheer bij de gemeente.

Artikel 6:2 Verplichtingen van houders van een vergunning of ontheffing

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, houdt deze, of een (digitale) kopie daarvan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 6:3 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, is de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of op grond van dit hoofdstuk.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 6:4 Nadere regels

Het college kan in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven of de kade of ter voorkoming van gevaar, schade of hinder, nadere regels stellen over:

  • a.

    de gegevens die aan de havenmeester moeten worden gemeld voordat:

    • i.

      met een schip een haven wordt aangedaan;

    • ii.

      ligplaats wordt ingenomen, of

    • iii.

      bepaalde activiteiten worden ondernomen;

  • b.

    de wijze waarop de melding, bedoeld onder a., moet plaatsvinden;

  • c.

    de wijze waarop een aanvraag om vergunning of ontheffing moet plaatsvinden;

  • d.

    de voorwaarden waaronder een schip zich in een door het college aangewezen gebied mag bevinden, die betrekking kunnen hebben op daar te ondernemen activiteiten en op eisen waaraan een schip of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;

  • e.

    de aanvraag om vergunning of ontheffing als bedoeld in de artikelen 6:7 en 6:23;

  • f.

    de wijze van afmeren van een schip en het innemen van een ligplaats.

Afdeling 6.2 Ordening en gebruik van de haven en de kade

Artikel 6:5 Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in de haven en aan de kade verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Een verkeersteken en de daarbij behorende nadere aanduidingen moeten worden nageleefd.

  • 3.

    Wat in het eerste en tweede lid staat, is van overeenkomstige toepassing op een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken.

Artikel 6:6 Ligplaatsenoverzicht

Het college kan per haven een ligplaatsenoverzicht vaststellen, met daarop aangegeven:

  • a.

    de plaatsen die bestemd zijn om ligplaats te nemen;

  • b.

    indien van toepassing, de plaatsen die bestemd zijn voor bepaalde categorieën schepen;

  • c.

    indien van toepassing, de plaatsen die bestemd zijn voor ligplaatsvergunninghouders.

Artikel 6:7 Verbod nemen ligplaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning een schip ligplaats te doen nemen op een plaats die:

    • i.

      niet als ligplaats is aangewezen;

    • ii.

      is aangewezen voor een schip van een andere categorie;

    • iii.

      is aangewezen als plaats voor ligplaatsvergunninghouders.

  • 2.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a. bedoelde verbod geldt niet als het ligplaats nemen gebeurt in overeenstemming met de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder c. bedoelde verbod geldt niet als aan de exploitant of schipper van het schip voor die ligplaats vergunning of ontheffing is verleend.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:8 Duur verblijf in haven of aan kade

  • 1.

    Het is verboden met een schip langer dan 48 uur achtereen te verblijven in de haven of aan de IJsselkade.

  • 2.

    Als een schip terugkeert in de haven of aan de IJsselkade zonder dat er sprake is geweest van bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet, wordt de looptijd of overschrijding van de periode, bedoeld in het eerste lid, geacht niet te zijn onderbroken of beëindigd.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:9 Voorzieningen en voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden in het gebied, zoals weergegeven op de bij dit hoofdstuk behorende kaart, voorzieningen of voorwerpen in, op, onder of boven openbaar water te hebben, te plaatsen of aan te brengen, als daardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het hebben, plaatsen of aanbrengen van scheepstoebehoren en voorzieningen die dienen, en als zodanig in gebruik zijn, voor het laden en lossen van schepen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:10 Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college kan een exploitant of schipper schriftelijk opdragen een schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven of de kade noodzakelijk is.

  • 2.

    Als geen gevolg wordt gegeven aan de opdracht een schip te verhalen kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant of schipper verhalen of doen verhalen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen of als de exploitant of schipper onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant of schipper direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 6:11 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken als het schip:

    • i.

      aan de grond zit;

    • ii.

      gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt, of

    • iii.

      ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan nodig voor het ontmeren of afmeren.

  • 2.

    Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft, dat moet bij- of afdraaien om schade te voorkomen.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:12 Plezier- en zeilvaart in de haven

  • 1.

    Het is verboden zich met een pleziervaartuig, waarmee al dan niet eveneens bedrijfsmatig wordt gevaren, in de haven te bevinden, tenzij:

    • i.

      het schip ligplaats heeft genomen in overeenstemming met het ligplaatsenoverzicht, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen, of

    • ii.

      het schip zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in de haven gelegen ligplaats waar het in overeenstemming met het ligplaatsenoverzicht, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen, ligplaats inneemt.

  • 2.

    Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in de Industriehaven, zoals deze is weergegeven op bij dit hoofdstuk behorende kaart.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen, ook bij een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zutphen.

Artikel 6:13 Overlast aan schepen

Tenzij bij of op grond van dit hoofdstuk anders bepaald, mogen alleen rechthebbenden een schip vasthouden, zich daarop bevinden of losmaken.

Artikel 6:14 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

  • 1.

    Een bedrijfsstoring, gebrek en/ of schade aan of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving, moet direct aan de havenmeester worden gemeld.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde melding vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal of per e-mail.

Artikel 6:15 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Bij ijsgang of dichtgevroren water in de haven is de exploitant of schipper verplicht, als hij met zijn schip een ligplaats wil innemen of verlaten, of een aanwijzing van het college daartoe ontvangt, voor zijn rekening en risico zo nodig het ijs te breken of een sleepboot te gebruiken.

Artikel 6:16 Aanwijzen gebieden

Het college kan gebieden aanwijzen waar schepen zich alleen mogen bevinden, daaronder begrepen het nemen van ligplaats, onder de door het college nader te bepalen voorwaarden. Het college kan in de aanwijzing perioden aangeven waarbinnen de aanwijzing van toepassing is.

Afdeling 6.3 Veiligheid en bescherming milieu in en in de omgeving van de haven en kade

Artikel 6:17 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 6:18 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is verboden aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven te gebruiken.

Artikel 6:19 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Degene door wiens toedoen een voorwerp of stof vrijkomt of in het openbaar water terechtkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt of kan worden veroorzaakt, zorgt ervoor dat:

  • a.

    daarvan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester, en

  • b.

    de stof of het voorwerp onmiddellijk wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

Artikel 6:20 Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang die geen gevaar of schade kan veroorzaken.

  • 2.

    Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken als:

    • a.

      de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt door laad- of loshandelingen, of

    • b.

      het afmeren van korte duur is.

Artikel 6:21 Verbod gebruik hoofdmotor

  • 1.

    Het is verboden aan de IJsselkade en in de Industriehaven, zoals deze zijn weergegeven op de bij dit hoofdstuk behorende kaart, op een afgemeerd schip de hoofdmotor in werking te hebben, behalve direct voor vertrek of vlak na aankomst van het schip.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:22 Laden en lossen

  • 1.

    Het is verboden te laden of te lossen op een schip dat op ondeugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2.

    Het is verboden om de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders te overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een verticale troshoek van maximaal 45 graden.

  • 3.

    Het college kan van het in dit artikel bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 6:23 Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

    • a.

      ligplaats wordt genomen in een boeienspan of een palenligplaats, of

    • b.

      dit gebeurt door een drijvende kraan, waarbij zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken en het voornemen daartoe overeenkomstig het tweede lid aan de havenmeester is gemeld.

  • 2.

    De in het eerste lid, onder b. bedoelde melding vindt direct plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal of per e-mail.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:24 Gebruik generator door binnenschepen

  • 1.

    Het is verboden om in een haven en aan de IJsselkade aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken, behalve direct voor vertrek of vlak na aankomst.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:25 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

    • a.

      het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend, of

    • b.

      per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen en er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan, en:

      • i.

        als de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip en er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

      • ii.

        doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn, én

      • iii.

        de werkzaamheden plaatsvinden op ten minste 25 meter van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 6:26 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden een schip of de lading te ontsmetten door het te behandelen met gassen of met stoffen die gassen afstaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het verboden een schip, geladen met los gestorte bulklading in vaste vorm die is behandeld met gassen of met stoffen die gassen afstaan, te ontsmetten, tenzij dit wordt gedaan door een gasmeetdeskundige die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid van de Wet gewasbescherming en biociden, en er voor het schip een verklaring is afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.

  • 3.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Afdeling 6.4 Toezicht en handhaving

Artikel 6:27 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven en de kade, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is verplicht de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Hoofdstuk 7 Hemelwaterafvoer

( Gereserveerd )

Hoofdstuk 8 Omgevingshinder

Afdeling 8.1 Geluidhinder

Artikel 8:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 8:3 van dit hoofdstuk, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing, als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:

    • a.

      Zutphen centrum;

    • b.

      overig Zutphen;

    • c.

      Warnsveld dorpskern;

    • d.

      overig Warnsveld.

  • 4.

    Het maximum aantal dagen of dagdelen dat kan worden aangewezen is 8 voor de gebieden, vermeld in het derde lid, onder a. en c., en 4 voor de gebieden, vermeld in het derde lid, onder b. en d..

  • 5.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 6.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 7.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter of op 50 meter afstand als het dichtstbijgelegen gevoelige gebouw op meer dan 50 meter afstand ligt.

  • 8.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt in in- en aanpandige gebouwen niet meer dan 50 dB(A) in de periode van 7.00-19.00 uur en 45 dB(A) in de periode van 19.00-24.00 uur.

  • 9.

    Bij het bepalen van de geluidswaarde, als bedoeld in het zevende lid, worden geen correcties toegepast voor tonaal en muziekgeluid. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 10.

    Op de dagen, als bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 8:3 van dit hoofdstuk - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd.

Artikel 8:2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting in de delen ‘Zutphen centrum’ en ‘Warnsveld dorpskern’ toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 8:3 van dit hoofdstuk niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan.

  • 2.

    Het is een inrichting in de delen ‘overig Zutphen’ en ‘overig Warnsveld’ toegestaan maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 8:3 van dit hoofdstuk niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan.

  • 3.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden voor sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan melding heeft gedaan.

  • 4.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6.

    De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter of op 50 meter afstand als het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw op meer dan 50 meter afstand van de inrichting ligt.

  • 8.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt in in- en aanpandige gebouwen niet meer dan 50 dB(A) in de periode van 7.00 -19.00 uur en 45 dB(A) in de periode van 19.00 - 24.00 uur.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 8:3 van dit hoofdstuk - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd. Bij het bepalen van de geluidswaarde, als bedoeld in het zevende lid, worden geen correcties toegepast voor tonaal en muziekgeluid. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 10.

    De houder van een inrichting die een melding, als bedoeld in dit artikel, heeft gedaan, moet omwonenden minimaal een week van tevoren informeren over de te houden festiviteit.

Artikel 8:3 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f. en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d. van het Besluit geluidhinder gelden;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus, zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    • e.

      Tabel

  • 7.00-19.00 uur

  • 19.00-23.00 uur

  • 23.00-7.00 uur

  • LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

  • 50 dB(A)

  • 45 dB(A)

  • 40 dB(A)

  • LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

  • 35 dB(A)

  • 30 dB(A)

  • 25 dB(A)

  • LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

  • 70 dB(A)

  • 65 dB(A)

  • 60 dB(A)

  • LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

  • 55 dB(A)

  • 50 dB(A)

  • 45 dB(A)

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet als artikel 8:1 of artikel 8:2 van toepassing is.

Artikel 8:4 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college kan vrijstelling verlenen van het verbod voor bepaalde, door het college aangewezen handelingen, mits de door het college te stellen algemene regels worden nageleefd.

Afdeling 8.2 Diverse hinder

Artikel 8:5 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1.8 onder i. of onderdelen daarvan, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen,

  • tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing, als bedoeld in het eerste en tweede lid, nadere regels stellen.

Artikel 8:6 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 12:3 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 8:7 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 8:6, eerste lid is niet van toepassing op een door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen vermeld in artikel 8:6, vierde lid, onder a. en b..

Artikel 8:8 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

Artikel 8:9 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8:10 Voorschriften natuurgebieden en andere terreinen

Onverminderd het bepaalde in artikel 8:9 kan het college ten aanzien van door hem bij besluit aangewezen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik bedoelde terreinen voorschriften stellen:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van de zedelijkheid;

  • c.

    ter voorkoming van gevaar, schade en overlast;

  • d.

    ter bescherming van het milieu;

  • e.

    in het belang van de volksgezondheid.

Hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren

Afdeling 9.1 Inleidende bepalingen

Artikel 9:1 Toepasselijkheid

Dit hoofdstuk is van toepassing op de procedures en voorschriften voor de aanleg, instandhouding inclusief het nemen van maatregelen, waaronder de verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen in of op openbare gronden.

Artikel 9:2 Nadere regels

  • 1.

    Het college kan ter uitvoering van dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

  • 2.

    Deze nadere regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verlegging, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen, het medegebruik van voorzieningen en het opstellen van voorschriften op het gebied van markering, afzetting en het toepassen van proefsleuven.

Afdeling 9.2 Aanvragen en melden van graafwerkzaamheden

Artikel 9:3 Instemmingsvereiste

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van het door het college verleende instemmingsbesluit en zonder de afstemming van voorgenomen werkzaamheden met overige netbeheerders, kabels en/ of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden, te wijzigen, te verplaatsen of op te ruimen.

  • 2.

    Ook voor werkzaamheden van minder ingrijpende aard als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:9, onderdeel u. is een instemmingsbesluit, als bedoeld in het eerste lid, nodig.

  • 3.

    Het instemmingsbesluit vervalt als daarvan niet uiterlijk binnen 12 maanden na afgifte van het besluit gebruik wordt gemaakt.

Artikel 9:4 Aanvragen en melden

  • 1.

    Een grondroerder die werkzaamheden wil verrichten, vraagt daarvoor een instemmingsbesluit, als bedoeld in artikel 9:3, aan bij het college.

  • 2.

    Een grondroerder die werkzaamheden wil verrichten kan hierover vooroverleg voeren met het college om de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden.

  • 3.

    Voor het aanvragen van een instemmingsbesluit, als bedoeld in dit artikel, moet gebruik worden gemaakt van het daartoe door het college vastgestelde formulier.

  • 4.

    Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente Zutphen, wordt uiterlijk vier weken na ontvangst van de aanvraag, als vermeld in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het (voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n). Het bovenstaande geldt niet voor zover artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet van toepassing is.

  • 5.

    Bij spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:9, onderdeel p., volstaat een melding bij voorkeur voorafgaand aan de start van de werkzaamheden via het meldsysteem als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:9, onderdeel p.. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de melding uiterlijk binnen één werkdag na de uitvoering gemotiveerd worden gedaan aan het college, eveneens via het meldsysteem als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:9, onderdeel o..

  • 6.

    Als werkzaamheden worden verricht in de gebieden die staan aangegeven op een bij dit hoofdstuk van deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart is de uitzonderingsbepaling voor spoedeisende werkzaamheden, als bedoeld in het vijfde lid, niet van toepassing.

Artikel 9:5 Gegevensverstrekking

  • 1.

    Bij een aanvraag voor een instemmingsbesluit moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bij de eerste aanvraag van ieder kalenderjaar;

    • b.

      een schriftelijke machtiging als het een aanvraag betreft voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels of leidingen voor of namens een netbeheerder;

    • c.

      NAW-gegevens van de eigenaar, beheerder en exploitant van de kabels en/ of leidingen, naam en adres van de aannemer(s) en onderaannemer(s) die belast zijn met de werkzaamheden, maar ook de naam en telefoonnummer van de uitvoerder, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon voor de werkzaamheden;

    • d.

      een opgave van het aantal, de soort en het beoogde gebruik van de kabels en/ of leidingen;

    • e.

      welke belanghebbenden en instanties vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en aard van de werkzaamheden;

    • f.

      een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:

      • i.

        een opgave van het gewenste tracé;

      • ii.

        een tekening op witdruk in schaal 1:1.000 of 1:500 met daarop aangegeven het gewenste tracé en één of meerdere straatnamen ter plaatse van de werkzaamheden en een doorsnede van zowel de bestaande als de nieuwe inhoud van de sleuf inclusief een geactualiseerde ondergrond;

      • iii.

        de resultaten van het haalbaarheidsonderzoek over de beschikbare ruimte;

      • iv.

        een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, van permanente als tijdelijke aard, maar ook van de situering daarvan;

      • v.

        een omschrijving van eventuele opbrekingen;

      • vi.

        de maatregelen die de bereikbaarheid van in de openbare gronden aanwezige kabels en/ of leidingen waarborgen;

      • vii.

        het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden.

  • 2.

    Als de werkzaamheden betrekking hebben op kabels en/ of leidingen van elektronische communicatienetwerken moeten, aanvullend op het eerste lid, bij de aanvraag ook de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      een opgave van het aantal kabels en/ of leidingen dat direct in gebruik wordt genomen en een opgave van het aantal kabels en/ of leidingen dat niet direct in gebruik wordt genomen;

    • b.

      de doorsnede van de kabel(goot) en lengte en breedte van de kabelsleuf.

  • 3.

    Bij de aanvraag voor een instemmingsbesluit voor werkzaamheden van minder ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 9:3, eerste lid, moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      een schriftelijke machtiging als het een aanvraag betreft voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/ of leidingen voor of namens een netbeheerder;

    • b.

      NAW-gegevens van de eigenaar, beheerder en exploitant van de kabels en/ of leidingen, naam en adres van de aannemer(s) en onderaannemer(s) die belast zijn met de werkzaamheden, maar ook de naam en telefoonnummer van de uitvoerder, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon voor de werkzaamheden;

    • c.

      de dagtekening van de melding;

    • d.

      de lengte van de sleuf die wordt opengebroken;

    • e.

      het oppervlak van het lasgat dat wordt opengebroken.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de te verstrekken gegevens en over de wijze waarop die moeten worden verstrekt.

Artikel 9:6 Beslistermijnen

  • 1.

    Een beslissing op een instemmingsaanvraag wordt genomen uiterlijk acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Betreft het een aanvraag waarbij meerdere gedoogplichtigen zijn betrokken, dan beslist het college binnen acht weken na de dag van ontvangst van een volledig ingevulde aanvraag.

  • 3.

    De termijnen, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen eenmaal met ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 4.

    Als van de bevoegdheid tot verdaging gebruik wordt gemaakt, stuurt het college vóór afloop van de termijnen zoals vermeld in het eerste en tweede lid, een schriftelijke bevestiging met motivering aan de grondroerder.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 9:7 Voorschriften en/ of beperkingen

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van de uitvoeringsvoorschriften aan het instemmingsbesluit nadere voorschriften en/ of beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      veiligheid, waaronder ook wordt verstaan: de verkeersveiligheid en/ of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast, waaronder ook wordt verstaan: de bescherming van eventuele archeologische vondsten, van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen en van het uiterlijke aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder ook wordt verstaan: het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen en het doelmatig beheer en onderhoud ervan en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen;

    • e.

      de ondergrondse ordening, waaronder ook wordt verstaan: het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor al in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder ook verstaan worden: werken voor de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit.

  • 2.

    De voorschriften en/ of beperkingen, zoals vermeld in het eerste lid, kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a.

      het tijdstip, de plaats en wijze van uitvoering bij aanleg, instandhouding, opruiming, onderhoud en verplaatsing van kabels en leidingen;

    • b.

      het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen, die door derden of de gemeente Zutphen tegen marktconforme prijzen ter beschikking worden gesteld;

    • c.

      een zekerheidsstelling voor de nakoming van verplichtingen die gesteld zijn bij de voorschriften en beperkingen aan het instemmingsbesluit;

    • d.

      afmetingen van kasten en andere toebehoren behorende bij het netwerk.

  • 1.

    De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen en medegebruik van voorzieningen moet gebeuren conform in de gemeente van toepassing zijnde uitvoeringsvoorschriften, zoals bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:9, onderdeel q..

  • 3.

    De grondroerder is verplicht na het einde van de werkzaamheden de grond, eventuele verhardingen en beplanting terug te brengen in de oude staat, tenzij het college vooraf heeft aangegeven hier zelf zorg voor te willen dragen.

  • 4.

    De grondroerder draagt de marktconforme kosten voor herstel die gebaseerd zijn op de uitvoeringsvoorschriften zoals bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:9, onderdeel q..

  • 5.

    Als binnen vijf jaar na groot onderhoud of herinrichting van openbare gronden een grondroerder werkzaamheden moet uitvoeren, verlangt het college specifiek schadeherstel om de situatie terug te brengen in de oude staat. De hiermee gepaard gaande kosten zijn voor rekening van de grondroerder.

  • 6.

    De grondroerder vergoedt aan de gemeente Zutphen de schade voortvloeiend uit de werkzaamheden, waarbij de omvang beperkt is tot vergoeding van de marktconforme kosten van de door de gemeente ter beschikking gestelde voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.

  • 7.

    Het verkrijgen van een instemmingsbesluit laat onverlet dat in voorkomende gevallen ook een omgevingsvergunning is vereist. Het college draagt zorg voor een samenhangende behandeling van vergunning en aanvraag voor een instemmingsbesluit.

  • 8.

    Het college kan, onverminderd het bepaalde in derde lid het instemmingsbesluit wijzigen of intrekken, als:

    • a.

      de exploitant van de kabels en/ of leidingen niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het instemmingsbesluit met de werkzaamheden als omschreven in het instemmingsbesluit is begonnen;

    • b.

      de in het instemmingsbesluit vermelde werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;

    • c.

      blijkt dat het instemmingsbesluit op basis van onjuiste en/ of onvolledige gegevens is verleend;

    • d.

      het instemmingsbesluit in strijd met enig wettelijk voorschrift is afgegeven;

    • e.

      de exploitant van de kabels en/ of leidingen het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de uitvoeringsvoorschriften niet naleeft;

    • f.

      dit noodzakelijk is vanwege de uitvoering van werken.

  • 9.

    Het college gaat niet over tot intrekking of wijziging van het instemmingsbesluit dan nadat het college de houder van het instemmingsbesluit heeft gehoord.

  • 10.

    Aan het besluit tot wijziging of intrekking van het instemmingsbesluit kan de verplichting worden verbonden om de betreffende leiding(en) te verleggen/ verplaatsen en/ of deze te verwijderen.

Artikel 9:8 (Mede)Gebruik van voorzieningen en vooroverleg

  • 1.

    Een grondroerder moet op verzoek van het college bij de aanleg van kabels en leidingen in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik maken van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, voorzieningen. Deze verplichting geldt als dit technisch haalbaar is en medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid.

  • 2.

    Het vooroverleg als bedoeld in artikel 9:4, tweede lid dan wel een door het college geïnitieerd overleg naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in artikel 9:4, eerste lid is er ook op gericht te bepalen of en zo ja, langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Als een grondroerder een marktconform aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van vooraangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels, is een grondroerder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn netwerk van deze voorzieningen gebruik te maken.

  • 4.

    Als de openbare gronden geen ruimte bieden voor de aanleg van nieuwe kabels en leidingen, moet een grondroerder een alternatief tracé kiezen.

Afdeling 9.3 Overige bepalingen

Artikel 9.9 Verleggen van netten

  • 1.

    Op het nemen van maatregelen bij kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, waaronder het verplaatsen, op verzoek van de gemeente zijn de wettelijke regels van de Telecommunicatiewet van toepassing.

  • 2.

    Op het nemen van maatregelen bij kabels en/ of leidingen die ten dienste staan van een netwerk voor nutsvoorzieningen in of op openbare gronden en niet vallend onder het eerste lid, waaronder het verplaatsen op verzoek van de gemeente of het anderszins nemen van maatregelen over in of op openbare grond aanwezige kabels en/ of leidingen, zijn de door het college vastgestelde regels van toepassing, tenzij en voor zover daarover andersluidende afspraken zijn overeengekomen tussen partijen:

    • i.

      de netbeheerder is verplicht op verzoek van de gemeente (aanwijzing) over te gaan tot het nemen van maatregelen voor kabels en/ of leidingen ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente;

    • ii.

      de gemeente en de netbeheerder zullen bij verwijdering, verlegging of aanpassing van kabels en/ of leidingen elkaars schade zo veel mogelijk beperken. Na een verzoek tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo snel mogelijk over tot de uitvoering, maar niet later dan twaalf weken na de datum van ontvangst van het verzoek;

    • iii.

      de door het college vastgestelde regels zijn van toepassing voor een op aanvraag toe te kennen financiële tegemoetkoming (bij wijze van nadeelcompensatie) in het geval dat een netbeheerder schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale bedrijfsrisico kan worden gerekend en de vergoeding van deze schade niet op een andere wijze is verzekerd. Deze beleidsregels over nadeelcompensatie zijn vastgelegd als “Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen UNOG gemeente Zutphen”.

Artikel 9:10 Breekverbod

  • 1.

    Als er sprake is van extreme weersomstandigheden is het college bevoegd een breekverbod in te stellen. Of er sprake is van extreme weersomstandigheden is naar het oordeel van het college.

  • 2.

    Tijdig of in ieder geval één dag voor beëindiging van het breekverbod, informeert het college de betrokken grondroerders hierover.

  • 3.

    Betrokken grondroerders worden schriftelijk geïnformeerd over het breekverbod.

  • 4.

    Als er sprake is van een breekverbod is het verboden breek- en graafwerkzaamheden uit te voeren in de openbare grond en/ of bestrating.

  • 5.

    Het breekverbod is niet van toepassing bij spoedeisende werkzaamheden als gevolg van een ernstige belemmering of storing en waarvan uitstel niet mogelijk is.

Artikel 9:11 Eigendom

  • 1.

    Als het eigendom, exploitatie of beheer van de kabel of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, gaan de rechten en plichten volgens deze verordening die betrekking hebben op de kabel of leiding van rechtswege over op de nieuwe netbeheerder.

  • 2.

    De netbeheerder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

  • 3.

    Op het eigendom van de kabels en leidingen zijn de desbetreffende wettelijke bepalingen van toepassing.

Artikel 9:12 Niet-openbare kabels en leidingen

  • 1.

    Bij werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van niet-openbare kabels en leidingen in openbare wegen en wateren is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het opnemen van het eerste lid van dit artikel in deze verordening houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente Zutphen met betrekking tot niet-openbare kabels en/ of leidingen.

Artikel 9:13 Informatieplicht

  • 1.

    De netbeheerder stelt het college meteen en schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding niet langer ten dienste staat van een net of netwerk in of op openbare gronden.

  • 2.

    In dit kader kan van de netbeheerder een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/ of leidingen worden verlangd. De bewijslast van ingebruikname ligt bij de netbeheerder.

Artikel 9:14 Digitale gegevens

  • 1.

    Het college kan nadere regels stellen over de te verstrekken gegevens en de wijze waarop die worden verstrekt.

  • 2.

    Het college kan van een grondroerder verlangen dat het aanvragen van een instemmingsbesluit en het verstrekken van gegevens in digitale vorm gebeurt.

  • 3.

    Het college kan van een grondroerder verlangen dat het melden van de aanvang van de werkzaamheden in digitale vorm gebeurt.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat gegevens die digitaal voorhanden zijn of moeten zijn ook in digitale vorm worden verstrekt.

Artikel 9:15 Overleg

  • 1.

    Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor in elk geval de bij de gemeente Zutphen bekende netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

  • 2.

    In dit overleg worden de plannen van de gemeente Zutphen en van de diverse netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen besproken en eventueel afgestemd in het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Afdeling 9.4 Handhavings- en toezichtsbepalingen

Artikel 9:16 Naleving voorschriften

  • 1.

    Als een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en beperkingen uit het instemmingsbesluit, kan het college het instemmingsbesluit intrekken.

  • 2.

    Als een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en/ of beperkingen bij of krachtens dit hoofdstuk, moet hij op aanzegging van het college de oorspronkelijke situatie herstellen.

Artikel 9:17 Bevoegdheid college

Het college is bevoegd het werk stil te leggen, als er wordt gewerkt:

  • a.

    zonder voorafgaande aanvraag of melding, als bedoeld in artikel 9:4 van dit hoofdstuk;

  • b.

    in afwijking van de voorschriften en/ of beperkingen in het instemmingsbesluit;

  • c.

    in strijd met het geldende breekverbod.

Hoofdstuk 10 Stads- en landschapsschoon

Afdeling 10.1 Algemene bepalingen

Artikel 10:1 Aanvraag vergunning

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning moet door middel van het daartoe vastgestelde formulier worden ingediend bij het college.

  • 2.

    Bij het aanvragen van een vergunning moeten de volgende gegevens worden overgelegd:

    • a.

      situatietekening (schaal 1:500 of 1:1.000);

    • b.

      een omschrijving van dat waarvoor vergunning wordt aangevraagd, onder opgave van de afmetingen, de materialen en de kleuren;

    • c.

      geveltekeningen (schaal 1:100) (bestaande en nieuwe situatie);

    • d.

      voor aanvragen als bedoeld in afdeling 10.2 van deze verordening tekeningen (schaal 1:10) of foto's (minimaal 9 x 12 cm) die voldoende duidelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag;

    • e.

      tekening(en) met principe-details die verband houden met het uiterlijk.

  • 3.

    Een aanvraag volgens het eerste lid moet ondertekend zijn door de rechthebbende of gebruiker van de onroerende zaak.

  • 4.

    Wordt de vergunning aangevraagd door een ander dan de rechthebbende, dan moet de aanvraag mede ondertekend zijn door de rechthebbende van de onroerende zaak.

  • 5.

    Als een aanvraag niet compleet is, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid om de aanvraag binnen vier weken aan te vullen of te verbeteren.

Artikel 10:2 Adviserende instanties

Het college kan voordat het op een aanvraag beslist advies vragen aan de welstandscommissie, als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet, zijnde de CRKC. De commissie adviseert binnen vier weken nadat hen daartoe om advies is gevraagd.

Artikel 10:3 Beslissen en vergunning

  • 1.

    Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag. Het college kan de beslissing verdagen. Het besluit tot verdaging maakt het college schriftelijk bekend aan de aanvrager waarbij de termijn wordt vermeld, waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 2.

    Een vergunning op grond van dit hoofdstuk wordt op naam gesteld van de rechthebbende of gebruiker van de onroerende zaak.

  • 3.

    Bij de vergunning wordt een door het college gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende documenten gevoegd.

  • 4.

    Aan een vergunning kan het college voorschriften en/ of beperkingen verbinden:

    • a.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • b.

      ter voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

  • 5.

    Een vergunning op grond van artikel 10:5, geldt voor een periode van vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop deze is afgegeven. Na afloop van die periode wordt de vergunning geacht van rechtswege te zijn verlengd voor een nieuwe periode van vijf jaar, tenzij het college uiterlijk acht weken vóór dat tijdstip aan de vergunninghouder schriftelijk kenbaar heeft gemaakt dat de vergunning ophoudt te gelden.

Artikel 10:4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning, als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden geweigerd:

    • a.

      als hetgeen waarvoor vergunning wordt gevraagd, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor gebruiker van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • d.

      als reclame niet in een functionele en/ of ruimtelijke relatie staat tot een onroerende zaak;

    • e.

      als hetgeen waarvoor vergunning wordt gevraagd in strijd is met de volgens het tweede lid vastgestelde nadere regels.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen voor de beoordeling van een aanvraag.

Afdeling 10.2 Handelsreclame

Artikel 10:5 Verbodsbepaling

Het is voor zowel de rechthebbende als de hoofdgebruiker op een onroerende zaak verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning die zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

Artikel 10:6 Aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van handelsreclame

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in artikelen 10:1 tot en met 10:5, en 12:7, derde lid, moet een aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van handelsreclame ingediend worden bij het bevoegd gezag door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In het Besluit omgevingsrecht is bepaald welke gegevens en documenten met de aanvraag ingediend moeten worden.

Artikel 10:7 Uitzonderingen op verbodsbepaling

  • 1.

    Het in artikel 10:5 gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      handelsreclame in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, tenzij deze ten doel heeft om handelsreclame te maken die vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats zichtbaar is;

    • b.

      handelsreclame op borden, zuilen, muren of andere constructies, die door het college zijn aangewezen;

    • c.

      bekendmakingen van openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits:

      • i.

        zij worden aangebracht op of aan de onroerende zaak, dat te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden;

      • ii.

        maximaal 2 bekendmakingen per onroerende zaak worden aangebracht;

      • iii.

        een bekendmaking geen groter oppervlakte heeft dan 0,50 m2;

    • d.

      handelsreclame voor het beroep, de dienst of het bedrijf, dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, mits deze:

      • i.

        niet is verlicht;

      • ii.

        geen groter oppervlakte heeft dan 0,25 m2 en geen grotere afmeting in één richting heeft dan 0,50 meter;

      • iii.

        direct tegen de gevel is aangebracht;

      • iv.

        tussen de begane grondvloer en eerste verdiepingsvloer van de onroerende zaak is aangebracht;

    • e.

      aankondigingen, die volgens een wettelijke verplichting, dan wel volgens een wettelijk toegekende bevoegdheid worden aangebracht, mits de in de wet vermelde maten niet worden overschreden, of, als geen maten zijn vastgesteld, deze geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m2 en geen grotere afmeting in één richting van 0,50 m;

    • f.

      opschriften betrekking hebbend op de naam en/ of aard van het in uitvoering zijnde bouwwerk en/ of namen van degenen, die bij het ontwerp en/ of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zover zij feitelijk betekenis hebben;

    • g.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, als deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • h.

      handelsreclame op de perrons van de spoorwegen.

  • 2.

    Als door het bepaalde in het eerste lid geen omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is vereist, moeten de daarin bedoelde reclame-uitingen, bekendmakingen, opschriften en/ of aankondigingen zodanig worden uitgevoerd en aangebracht, dat de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft en de zaak en/ of de omgeving niet in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Artikel 10:8 Handhaving

Als de met vergunning aangebrachte handelsreclame in een zodanige staat verkeert, dat de zaak en/ of de omgeving hierdoor wordt ontsierd, kan het bevoegd gezag de eigenaar of de gebruiker van de zaak bij aanschrijving gelasten daarin verbetering te brengen of te verwijderen. De aangeschrevene is verplicht aan deze last te voldoen op de daarbij aan te geven wijze en binnen de daarbij te stellen termijn.

Afdeling 10.3 Verlichting

Artikel 10:9 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder vergunning van het college gevels/ gebouwen aan te lichten.

Artikel 10:10 Uitzondering op verbodsbepaling

Het verbod geldt niet voor kerken dan wel bijzondere gebouwen. Het verbod geldt eveneens niet voor de door het college aangewezen panden in het kader van een verlichtingsplan.

Afdeling 10.4 Het verven, sausen, bepleisteren en beplakken van bouwwerken

Artikel 10:11 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder vergunning van het college:

  • a.

    het uiterlijk aanzien van een onroerende zaak met inbegrip van de ruiten, te wijzigen door dit geheel of ten dele te bepleisteren, te beplakken, te verven, te witten of anderszins van een bedekkende laag te voorzien, van een daarop aanwezige pleister- of verflaag of bedekkende laag te ontdoen dan wel de ruiten op enigerlei wijze te veranderen, één en ander indien en voor zover de onroerende zaak zichtbaar is vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is;

  • b.

    het uiterlijk aanzien van gevels van gebouwde onroerende zaken te wijzigen als gevolg van reiniging;

  • c.

    afrasteringen, schuttingen en andere bouwwerken te beschilderen in dat gedeelte van de gemeente dat als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet is aangewezen en voor zover deze zichtbaar zijn vanaf een weg of vanaf een ander voor publiek toegankelijke plaats.

Artikel 10:12 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Het verbod is niet van toepassing:

  • a.

    bij herstel of onderhoud van een al bestaande toestand in dezelfde kleur en met gebruikmaking van dezelfde materiaalsoort;

  • b.

    bij het wijzigen van de kleuren van geverfde lineaire bouwkundige elementen, waaronder in ieder geval worden begrepen, kozijn- en raamhout en dakgoten voor zover het een bouwwerk betreft, dat is gelegen buiten het gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht, mits de wijziging niet in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Artikel 10:13 Handhaving

  • 1.

    Als bij herstel of onderhoud van een al bestaande toestand de betreffende onroerende zaak en/ of de omgeving in ernstige mate wordt/ worden ontsierd, is de eigenaar of de gebruiker van de zaak verplicht op schriftelijke last van het college die maatregelen te treffen, die voor de opheffing van deze ontsiering worden voorgeschreven.

  • 2.

    De door het college op grond van het eerste lid te geven voorschriften mogen alleen de kleur van de materialen, het materiaal zelf en de wijze van de daarmede uit te voeren bewerking betreffen.

  • 3.

    Als het college bij de schriftelijke last te kennen heeft gegeven, dat het bouwwerk niet in dezelfde kleuren opnieuw mag worden geverfd, gesausd of bepleisterd, is voor het verven, sausen of bepleisteren eveneens een vergunning van het college vereist.

Afdeling 10.5 Opslag van oude materialen, caravans e.d.

Artikel 10:14 Verbodsbepaling

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 11 van deze verordening, het Bouwbesluit, het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dan wel de Wet Milieubeheer is het verboden zonder vergunning van het college een onroerende zaak geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor het opslaan, plaatsen of aanwezig hebben in de open lucht, van de volgende voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen:

    • a.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, lof, pulp, ingekuilde landbouwproducten, puin, vuilnis, as, oude metalen, glas, afbraak, afval of lompen;

    • b.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voertuigen of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere voor recreatieve doeleinden bedoelde voorwerpen, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel, voor zover die voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen zichtbaar zijn vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats;

    • e.

      opslag van bouwmaterialen terwijl er geen zicht is op verwerking binnen afzienbare tijd.

  • 2.

    Onder vuilnis of afval wordt mede begrepen: papier, resten van levensmiddelen, flessen, blikken, kratten of andere verpakkings- en emballagemateriaal, pallets, industrieel afval, huisafval en afgedankte voorwerpen.

Artikel 10:15 Uitzonderlingen op verbodsbepaling

Het verbod geldt niet voor het hebben of opslaan van:

  • a.

    afbraak, puin en oude materialen op of in een onroerende zaak voor de uitvoering of het onderhoud van openbare werken;

  • b.

    afbraak, puin en oude materialen op, in of in de onmiddellijke nabijheid van een onroerende zaak, waarop of waarin onderhouds-, herstel-, bouw-, of sloopwerkzaamheden worden verricht of uitgeoefend, als en voor zover deze zaken voor bedoelde werkzaamheden nodig zijn, dan wel van de onroerende zaak waarop of waaraan zij worden verricht, afkomstig zijn, doch in ieder geval niet langer dan één week na beëindiging van die werkzaamheden.

Artikel 10:16 Handhaving

Als er sprake is van het op ontoelaatbare wijze ontsieren van de zaak en/ of de omgeving kan het college de rechthebbende of hoofdgebruiker van de onroerende zaak, waarop voorwerpen, stoffen of opslagplaatsen als bedoeld in artikel 10:14 zijn aangebracht, aanschrijven hetzij om deze te verwijderen, hetzij om de door hen aan te geven voorzieningen te treffen binnen de door het college gestelde termijn.

Afdeling 10.6 Rolluiken, rolhekken, markiezen, zonneschermen, vlaggen en terrassen

Artikel 10:17 Nadere regels

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van rolluiken, rolhekken, markiezen, zonneschermen en vlaggen nadere regels stellen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen voor terrassen die niet op openbare weg worden geplaatst.

Afdeling 10.7 Overige bepalingen

Artikel 10:18 Afwijkingsmogelijkheden

Het college kan van de in dit hoofdstuk van deze verordening opgenomen bepalingen afwijken als:

  • a.

    hieraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan;

  • b.

    voor tijdelijke uitingen, onder meer zoals uitverkopen, waarbij een termijn kan worden gesteld.

Artikel 10:19 Slotbepaling

Het in dit hoofdstuk bepaalde geldt niet, indien en voor zover hoofdstuk 5 van deze verordening, de Woningwet, de Erfgoedwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Afvalstoffenwet, de Wet chemische afvalstoffen, de Wet bodembescherming of de Verordening Grondwaterbeschermingsgebieden Gelderland van toepassing is.

Hoofdstuk 11 Wegen en water

Afdeling 11.1 Wegen

Artikel 11:1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning (objectvergunning) van het bevoegd gezag een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 2:14;

    • b.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Zutphen;

    • c.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt tevens niet voor de volgende voorwerpen, mits wordt voldaan aan het bepaalde in het vijfde lid en aan de nadere regels uit hoofde van het zesde lid:

    • a.

      uitstallingen;

    • b.

      bouwobjecten;

    • c.

      nader door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen.

  • 4.

    Voor zover op grond van dit artikel een objectvergunning is vereist, verleent het bevoegd gezag een omgevingsvergunning in plaats van een objectvergunning, als bedoeld in het eerste lid, als het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Degene die van plan is bouwobjecten te plaatsen, doet daarvan uiterlijk 5 werkdagen tevoren een melding aan het bevoegd gezag.

  • 6.

    Het bevoegd gezag stelt nadere regels voor de categorieën vermeld in het derde lid.

  • 7.

    Een vergunning op grond van dit artikel kan worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 11:2 Het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan in ieder geval worden geweigerd als de aanleg, de beschadiging of de verandering van de weg gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als in opdracht van het bevoegd gezag of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

Artikel 11:3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg,

  • tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Artikel 11:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 11:5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd, tenzij deze verplichting al op grond van andere wet- en/ of regelgeving bestaat.

Afdeling 11.2 Water

Artikel 11:6 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen oplevert.

Artikel 11:7 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Degene die van plan is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

Artikel 11:8 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen buiten de door het college aangewezen gedeelten van openbaar water, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

  • 2.

    Het college kan aan het nemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het nemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 4.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het nemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 5.

    Het is verboden een ligplaats te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens het vierde lid bepaalde.

Artikel 11:9 Beschadigen van waterstaatswerken

Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen, tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan.

Hoofdstuk 12 Procedureregels

Afdeling 12.1 Aanvraag

Artikel 12:1 Indiening aanvraag en melding

  • 1.

    Als krachtens artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht of bij of krachtens enige wettelijke bepaling een formulier is vastgesteld voor het indienen van een aanvraag of het doen van een melding als bedoeld in deze verordening, is het gebruik van dat formulier verplicht.

  • 2.

    Een aanvraag of melding, als bedoeld in deze verordening, kan in enkelvoud worden ingediend, tenzij in deze verordening of bij of krachtens enige andere wettelijke bepaling anders is bepaald.

  • 3.

    Een aanvraag of melding, als bedoeld in deze verordening, kan langs elektronische weg worden ingediend, als de elektronische weg daarvoor is opengesteld.

Afdeling 12.2 Besluit

Artikel 12:2 Beslistermijn

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, beslist het bevoegd gezag op een aanvraag voor een vergunning, ontheffing, of andere toestemming binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de termijn met ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een vergunning of ontheffing die ingevolge artikel 2.2, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt.

Artikel 12:3 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een zorgvuldige behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing kan voorts worden geweigerd als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat ter verkrijging daarvan in de aanvraag onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt dan wel als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming zal zijn met dat wat in de aanvraag is vermeld.

  • 4.

    Een vergunning of ontheffing, als bedoeld in hoofdstuk 6, kan voorts geweigerd worden als dit in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven of de kade, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven of de kade nodig is.

Artikel 12:4 Voorschriften en/ of beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing, als bedoeld in deze verordening, kunnen voorschriften en/ of beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en/ of beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en/ of beperkingen na te leven.

Artikel 12:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing, als bedoeld in deze verordening, is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een vergunning of ontheffing waar artikel 2.25, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op van toepassing is.

Artikel 12:6 Geldigheidsduur

  • 1.

    De vergunning of ontheffing, als bedoeld in deze verordening, wordt verleend voor onbepaalde tijd, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt een vergunning voor:

    • a.

      een vaste standplaats als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:2, onder k. voor een termijn van tien jaar verleend;

    • b.

      een individuele standplaats als bedoeld in Bijlage 1, artikel 1:2, onder c. voor een termijn van één jaar verleend;

    • c.

      een vergunning of ontheffing als bedoeld in hoofdstuk 6, tenzij in dat hoofdstuk anders is bepaald, voor een termijn van één jaar verleend;

    • d.

      een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling als bedoeld in hoofdstuk 6, voor de duur van die gedraging of handeling verleend, waarbij de ontheffing in ieder geval voor een termijn van ten hoogste zes maanden wordt verleend.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vervalt de vergunning of ontheffing tot vellen als bedoeld in hoofdstuk 4, als daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning of ontheffing gebruik is gemaakt.

  • 4.

    Als het een vergunning of ontheffing, als bedoeld in hoofdstuk 4, voor het vellen van meer dan één boom betreft, is de vergunning of ontheffing voor alle te vellen bomen slechts drie jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één of meer bomen al geveld zijn.

  • 5.

    Het eerste lid is in ieder geval niet van toepassing op de vergunning of ontheffing, als de Dienstenwet daarop van toepassing is.

Afdeling 12.3 Intrekking of wijziging

Artikel 12:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing, als bedoeld in deze verordening, kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en/ of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Een vergunning, als bedoeld in hoofdstuk 5, kan voorts worden ingetrokken:

    • a.

      voor zover veranderende omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen de voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteiten verzetten;

    • b.

      als de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorschriften en/ of beperkingen als bedoeld in artikel 5:11, vijfde lid niet naleeft of heeft nageleefd.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing, als bedoeld in hoofdstuk 6, kan voorts worden ingetrokken als:

    • a.

      dit in het belang van de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven of de kade, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven of de kade nodig is;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan deze is vereist.

  • 4.

    Een vergunning, als bedoeld in hoofdstuk 10, kan voorts worden ingetrokken als:

    • a.

      een onroerende zaak verandering ondergaat en door het handhaven van de vergunning volgens deze verordening, de onroerende zaak naar het oordeel van het college wordt ontsierd en aan dit bezwaar door het stellen van voorschriften en/ of beperkingen niet kan worden tegemoetgekomen;

    • b.

      blijkt, dat de vergunning volgens een onjuiste of onvolledige opgave is verleend, terwijl vaststaat dat de vergunning zou zijn geweigerd, als de opgave juist en volledig zou zijn geweest;

    • c.

      de vergunninghouder in strijd met de verleende vergunning handelt of de aan de verleende vergunning verbonden voorschriften en/ of beperkingen niet naleeft of heeft nageleefd;

    • d.

      daarvan gedurende 26 weken na dagtekening geen gebruik is gemaakt, of als - na aanvankelijk gebruik van de vergunning - hiervan gedurende een periode van tenminste 26 achtereenvolgende weken geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      hetgeen waarvoor vergunning is verleend geen betrekking meer heeft op het bedrijf of beroep dat in de onroerende zaak wordt uitgeoefend.

Hoofdstuk 13 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 13.1 Strafbepalingen, toezicht en handhaving

Artikel 13:1 Strafbepalingen

  • 1.

    De in of op grond van deze verordening vastgestelde regels en de daarbij gegeven voorschriften en/ of beperkingen moeten worden nageleefd. Het overtreden van deze regels en voorschriften en/ of beperkingen is, met uitzondering van de regels en voorschriften en/ of beperkingen van hoofdstuk 3, een strafbaar feit.

  • 2.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, evenwel met uitzondering van hoofdstuk 3 en de daarbij gegeven voorschriften en/ of beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 3.

    Bij overtreding van het bepaalde in hoofdstuk 4 kan bij de eis tot strafmaatbepaling rekening worden gehouden met de boomwaarde.

  • 4.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor zover de Wet op de economische delicten voorziet in strafbaarstelling, met dien verstande dat artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing is op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11:1, 11:2, als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, en 11:3, eerste lid.

  • 5.

    Onder overtreding van enig voorschrift van deze verordening wordt mede begrepen het handelen in strijd met een verleende vergunning of ontheffing of met enig aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschrift en/ of beperking, dan wel in strijd met een volgens deze verordening door het daartoe bevoegd verklaard gezag, gegeven regel, aanwijzing of aanschrijving. Onder "handelen" wordt in dit verband verstaan zowel “laten handelen” als "(laten) doen", "(laten) hebben" en "(laten) nalaten".

Artikel 13:2 Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de bijzondere opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering die werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de gemeente Zutphen;

    • b.

      de door het bevoegd gezag aangewezen personen.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b. van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de hoofdstukken 2, 4, 8 en 11 van deze verordening gegeven voorschriften.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid is de door het college aan te wijzen marktmeester belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2.

  • 4.

    Onverminderd het eerste en tweede lid is de door het college aan te wijzen havenmeester belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6.

  • 1.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of volgens hoofdstuk 10 van deze verordening bepaalde dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast, de last verstrekt al dan niet besloten ruimten, niet zijnde woningen en plaatsen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende of gebruiker te betreden.

  • 5.

    Als de in het eerste lid bedoelde personen vaststellen dat werkzaamheden worden verricht zonder, of in afwijking van een volgens hoofdstuk 10 van deze verordening verleende vergunning, zijn zij bevoegd te gelasten, dat die werkzaamheden worden stopgezet. Deze last kan mondeling worden gegeven.

  • 6.

    Op verzoek van de belanghebbende wordt de mondelinge lastgeving als bedoeld in het zesde lid door of vanwege het bevoegd gezag schriftelijk aan hem bekendgemaakt. Hij tot wie een dergelijk bevel wordt gericht, is verplicht daaraan onverwijld gevolg te geven.

  • 7.

    De houder van een vergunning is verplicht deze vergunning op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 13:3 Binnentreden van woning, gebouwen en terreinen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zo dat de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, de last verstrekt gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.

Artikel 13:4 Onmiddellijke verwijdering van de markt

Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of op grond van hoofdstuk 2 gestelde bepaling heeft overtreden.

Afdeling 13.2 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13:5 Hardheidsclausule

Het college kan één of meer artikelen van hoofdstuk 2 respectievelijk hoofdstuk 6 respectievelijk hoofdstuk 10 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van:

  • a.

    een ordentelijk verloop van de warenmarkt, respectievelijk

  • b.

    de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven of de kade, of de kwaliteit van de dienstverlening in de haven of de kade, respectievelijk

  • c.

    het aanleggen, in stand houden en opruimen van ondergrondse infrastructuren,

leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13:6 Intrekking oude regeling

Ingetrokken worden de:

  • a.

    Algemene verordening ondergrondse infrastructuren (AVOI) gemeente Zutphen 2020, zoals vastgesteld bij besluit van 21 september 2020;

  • b.

    Bomenverordening gemeente Zutphen 2014, zoals vastgesteld bij besluit van 10 maart 2014;

  • c.

    Bouwverordening Zutphen, zoals vastgesteld bij besluit van 27 maart 2006;

  • d.

    Brandbeveiligingsverordening 2010, zoals vastgesteld bij besluit van 13 september 2010;

  • e.

    Erfgoedverordening gemeente Zutphen 2018, zoals vastgesteld bij besluit van 5 november 2018;

  • f.

    Haven- en IJsselkadeverordening gemeente Zutphen 2020, zoals vastgesteld bij besluit van 14 december 2020;

  • g.

    Marktverordening gemeente Zutphen 2019, zoals vastgesteld bij besluit van 4 november 2019;

  • h.

    Verordening op het Stads- en Landschapsschoon 2006, zoals vastgesteld bij besluit van 29 mei 2006.

Artikel 13:7 Wijzigen Algemene Plaatselijke Verordening

De artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:21, 4:1 tot en met 4:6, 4:9, 4:13, 4:17 tot en met 4:19, 5:17 tot en met 5:20, 5:24 tot en met 5:28 en 5:31A tot en met 5:33a van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011, inclusief de daarbij behorende artikelsgewijze toelichting, zoals vastgesteld bij besluit van 6 december 2011 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 november 2020, vervallen.

Artikel 13:8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.

Artikel 13:9 Overgangsrecht algemeen

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordeningen, als bedoeld in artikel 13:6, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten, genomen krachtens artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:21, 4:1 tot en met 4:6, 4:9, 4:13, 4:17 tot en met 4:19, 5:17 tot en met 5:20, 5:24 tot en met 5:28 en 5:31A tot en met 5:33a van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011, zoals vastgesteld bij besluit van 6 december 2011 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 november 2020.

  • 3.

    Het recht, zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, blijft van toepassing op:

    • a.

      de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, als voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend;

    • b.

      de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, als voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of

    • c.

      een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 4.

    In gevallen als bedoeld in het derde lid wordt:

    • a.

      een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening;

    • b.

      een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening,

  • op het tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.

  • 5.

    Beperkingen en/ of voorschriften waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met/ aan beperkingen en/ of voorschriften als bedoeld in artikel 12:4.

Artikel 13:10 Aanvullend overgangsrecht hoofdstuk 2

  • 1.

    Het college kan een op grond van (het overgangsrecht van) de Marktverordening gemeente Zutphen 2019 verleende vergunning of ontheffing ambtshalve vervangen door een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening. Ambtshalve vervanging kan gepaard gaan met een wijziging van beperkingen en/ of voorschriften.

  • 2.

    Vergunninghouders aan wie een vaste standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend op grond van (het overgangsrecht van) de Marktverordening gemeente Zutphen 2019, behouden hun vergunning voor onbepaalde tijd totdat de vergunning op grond van het bepaalde in artikel 2:12 wordt ingetrokken.

  • 3.

    Vaste standplaatsvergunningen die voor onbepaalde tijd zijn verleend kunnen op grond van artikel 2:8 worden overgeschreven, met dien verstande dat bij overschrijving de vergunning in afwijking van het bepaalde in artikel 2:8, vijfde lid voor een termijn van tien jaar wordt verleend.

  • 4.

    De op grond van de Marktverordening gemeente Zutphen 2019 vastgestelde standplaatsverbeteringslijst geldt als lijst op grond van deze verordening.

  • 5.

    Vaste standplaatsvergunningen die op basis van (het overgangsrecht van) de Marktverordening gemeente Zutphen 2019 zijn verleend voor een periode van 5 jaar kunnen eenmalig worden verlengd voor een periode van 5 jaar.

Artikel 13:11 Aanvullend overgangsrecht hoofdstuk 10

  • 1.

    Als vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning of ontheffing overeenkomstig hoofdstuk 10 is ingediend en op of na het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, zijn de bepalingen van de in artikel 13:6, onder e. ingetrokken verordening van toepassing, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft, dat de bepalingen van deze verordening worden toegepast.

  • 2.

    Verplichtingen krachtens de in artikel 13:6, onder e. ingetrokken verordening blijven bestaan.

  • 3.

    Handelsreclame-uitingen, die voordat deze verordening in werking is getreden, zijn aangebracht zonder de vereiste vergunning én waarvoor op grond van deze verordening geen vergunning kan worden verleend, moeten onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 13:12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving gemeente Zutphen 2021.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de raad van de gemeente Zutphen,

gehouden op: [datum]

De voorzitter, de griffier,

Bijlage 1 Begrippen en definities

Artikel 1:1 Algemene begrippen

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat terzake bevoegd is;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    CRKC: de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie;

  • e.

    gemeente: gemeente Zutphen;

  • f.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • g.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b. van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Ambulante handel

Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een vergunning voor een vaste of individuele standplaats, dagplaats of standwerkersplaats aanvraagt;

  • b.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • c.

    individuele standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder een individuele standplaats wordt niet verstaan:

    • i.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g. van de Gemeentewet;

    • ii.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV;

  • d.

    markt: de door het college op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g. van de Gemeentewet ingestelde warenmarkt;

  • e.

    marktmeester: degene die als zodanig is aangewezen door het college;

  • f.

    marktterrein: de openbare of voor het publiek vrij toegankelijke oppervlakte of ruimte die door het college voor de uitoefening van de markthandel is aangewezen;

  • g.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt op het marktterrein is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • h.

    standplaatsverbeteringslijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats, die in aanmerking willen komen voor een andere standplaats;

  • i.

    standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen artikelen te kopen;

  • j.

    standwerkersplaats: de standplaats, die per marktdag ter beschikking is gesteld om te standwerken;

  • k.

    vaste standplaats: de standplaats die voor een termijn van tien jaar ter beschikking is gesteld;

  • l.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats of standwerkersplaats.

Artikel 1:3 Bodem

  • 1.

    Voor de toepassing van hoofdstuk 3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • b.

      omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • c.

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • d.

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

  • 2.

    In dit hoofdstuk van deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • a.

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • b.

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1:4 Bomen en houtopstanden

Voor de toepassing van hoofdstuk 4 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aangewezen aandachtsgebieden: door het college vastgestelde gebieden op gemeentelijk terrein;

  • b.

    bebouwde kom: bebouwde kom vastgesteld in het kader van artikel 4.1, aanhef en onder a. van de Wet natuurbescherming;

  • c.

    beschermde bomen: bomen of gebieden met bomen die zijn vastgelegd op Groene Kaart of Bomenlijst;

  • d.

    bomeneffectanalyse: een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand;

  • e.

    bomenfonds: fonds met daarin gelden die bestemd zijn voor het herplanten van bomen;

  • f.

    Bomenlijst: het door het college vastgestelde register met bomen;

  • g.

    boom: een houtig opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een stamomtrek van minimaal 55 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In afwijking van deze minimale stamomtrek van 55 cm geldt geen minimale stamomtrek als het bomen zijn, geplant op grond van de artikelen 10, 11 en bij bomen als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15 van deze verordening;

  • h.

    boomstructuren: door het college vastgestelde structuren;

  • i.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

  • j.

    compensatieplan: overzicht waarin opgenomen:

    • i.

      boomwaarde van alle bomen in het plangebied behorend bij het project van de aanvraag;

    • ii.

      aantal en soort te plaatsen nieuwe bomen in het plangebied als vervanging van aantal en soort te kappen bomen in hetzelfde plangebied;

    • iii.

      financiële bijdrage aan het Bomenfonds, zijnde boomwaarde van de bomen die niet binnen het plangebied behorend bij het project van de aanvraag kunnen worden vervangen;

  • k.

    dunning: een velling uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van na dunning overblijvende bomen;

  • l.

    Groene Kaart: door het college vastgestelde topografische kaart met daarop aangegeven Boomstructuren en Aangewezen aandachtsgebieden;

  • m.

    herplant:

    • i.

      het opnieuw (elders) planten van een te verplanten boom;

    • ii.

      het vervangen van een gevelde boom door nieuwe aanplant;

  • n.

    herstructureringsplan: een binnen een begrensd gebied te realiseren plan, dat voorziet in een aanpassing en/ of gehele dan wel gedeeltelijke vervanging van het zich binnen dat gebied bevindende vastgoed en/ of een gehele dan wel gedeeltelijke herinrichting van de tot dat gebied behorende openbare ruimte, overeenkomstig een daarvoor vastgesteld bestemmingsplan;

  • o.

    houtopstand: één of meer bomen, boomvormers, houtwal, hakhout of ander houtig gewas;

  • p.

    privaat perceel: perceel of cluster van aaneengesloten percelen in eigendom bij één eigenaar;

  • q.

    vellen:

    • i.

      betreft vellen, doen vellen of laten vellen. Dit is rooien, kappen, of verplanten of het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen;

    • ii.

      betreft het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 1:5 Erfgoed

Voor de toepassing van hoofdstuk 5 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • b.

    archeologisch verwachtingswaardengebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan verwacht wordt dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen in de ondergrond aanwezig zijn:

  • c.

    archeologisch waardengebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan bekend is dat er zich in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen in de ondergrond bevinden;

  • d.

    archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische waardengebieden en (bijzondere) archeologische verwachtingswaardengebieden zijn aangegeven;

  • e.

    bijzonder archeologisch verwachtingswaardengebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, dat naast een onderliggende (verwachtings)waarde ook een aanvullende bijzondere waarde met bijhorende voorschriften kent;

  • f.

    binnenstad: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, waarbinnen voor de verschillende archeologische waarden- en verwachtingsgebieden van deze kaart, andere voorschriften gelden;

  • g.

    Erfgoedadviesraad: de adviesraad als bedoeld in artikel 1, onder 2. van de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad 2014;

  • h.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • i.

    karakteristieke bebouwing: onroerende zaak, niet zijnde een monument, die van algemeen belang is vanwege zijn uiterlijk en als zodanig in een bestemmingsplan of omgevingsplan is aangewezen;

  • j.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • k.

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • l.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • m.

    onderzoek: een cultuurhistorisch rapport als bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder b. van de Regeling omgevingsrecht en een door een externe partij of door de gemeente uitgevoerd onderzoek resulterend in een schriftelijke rapportage naar:

    • i.

      de architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijke of cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een rijksmonument of een gemeentelijk monument;

    • ii.

      de esthetische kwaliteiten, de ruimtelijk (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een (gemeentelijk) beschermd stads- of dorpsgezicht;

  • n.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • o.

    programma van eisen: programma dat het college vaststelt en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • p.

    rijksmonument: een monument of een archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • q.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn door hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Artikel 1:6 Havens en kades

Voor de toepassing van hoofdstuk 6 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    binnenschip: schip, niet zijnde een zeeschip;

  • b.

    bedrijfsvaartuig: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee-, binnen- of horecaschip, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;

  • c.

    bijboot: een klein vaartuig dat behoort bij een woonboot, bedrijfsvaartuig, horecaschip of historisch schip en bestemd en geschikt is voor onderhoud of het kunnen bereiken van de woonboot, bedrijfsvaartuig, horecaschip of historisch schip;

  • d.

    exploitant: eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • e.

    gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in:

    • i.

      de IMO Code voor het vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen over zee (International Maritime Dangerous Goods Code);

    • ii.

      de Code voor de bouw en uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren (International Bulk Chemical Code);

    • iii.

      de Internationale Code voor de bouw en uitrusting van schepen die vloeibaar gemaakte gassen in bulk vervoeren (International Gas Carrier Code), en

    • iv.

      het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN), met uitzondering van eetbare oliën;

  • f.

    haven: de volgende havens alsmede alle daartoe behorende kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los- en laadplaatsen:

    • i.

      de Houthaven;

    • ii.

      de Industriehaven;

    • iii.

      de Marshaven;

    • iv.

      de Noorderhaven, en

    • v.

      de Vispoorthaven,

  • zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende kaart;

  • g.

    historisch schip: een vaartuig dat een positieve beoordeling van de betreffende behoudsorganisatie voor historische schepen heeft gekregen en/ of door het college eveneens als behoudenswaardig wordt beoordeeld;

  • h.

    horecaschip: een vaartuig dat is ingericht en hoofdzakelijk wordt gebruikt als hotel-, restaurant- en/ of café of voor aanverwante activiteiten;

  • i.

    kade: de kaden langs een haven en het kadegedeelte langs de IJssel, tot de begrenzing zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende kaart;

  • j.

    kegelschip: een schip dat gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoert en volgens wettelijk voorschrift overdag één of meer blauwe kegels moet voeren;

  • k.

    ligplaatsvergunninghouders: degene aan wie het bevoegd gezag een vergunning voor een ligplaats in een haven heeft verleend;

  • l.

    openbaar water: alle wateren binnen de gemeente die voor het publiek toegankelijk of bevaarbaar zijn;

  • m.

    passagiersschip: elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers en dat in het bezit is van toereikende en geldige certificaten;

  • n.

    pleziervaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;

  • o.

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

  • p.

    schipper: degene die de feitelijke leiding over een schip voert;

  • q.

    tankschip: schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

  • r.

    vaartuig: een schip, pleziervaartuig, bedrijfsvaartuig, passagiersschip, historisch schip, woonboot, horecaschip, bijboot of ponton;

  • s.

    woonark: een waterwoning op een rechthoekige stalen of betonnen ponton te water dat wordt gebruikt als woonverblijf en dat uit hoofde van deze functie in grote mate plaatsgebonden is;

  • t.

    woonboot: een woonschip, woonark of historisch schip waarop wordt gewoond;

  • u.

    woonschip: een vaartuig met een (metalen) scheepsromp, dat is ingericht of verbouwd voor permanente bewoning waarbij de oorspronkelijke verschijningsvorm grotendeels behouden is gebleven;

  • v.

    zeeschip: vaartuig dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor de vaart ter zee.

Artikel 1:7 Hemelwaterafvoer

(Gereserveerd)

Artikel1:8 Omgevingshinder

Voor de toepassing van hoofdstuk 8 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    bromfiets: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e. van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • d.

    gevoelige gebouwen: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Besluit;

  • e.

    gevoelige terreinen: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Besluit;

  • f.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • g.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • h.

    inrichting: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 7.1 tot en met 7.4 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • i.

    kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • j.

    motorvoertuig; wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • k.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • l.

    overig Warnsveld: Warnsveld, met uitzondering van het gebied ‘Warnsveld, dorpskern’, als bedoeld onder n.;

  • m.

    overig Zutphen: Zutphen, met uitzondering van het gebied ‘Zutphen, centrum’, als bedoeld onder o.;

  • n.

    Warnsveld dorpskern: gebied tussen Rijksstraatweg, Bonendaal, Vordensebinnenweg en Landweg;

  • o.

    Zutphen centrum: gebied omsloten door de IJssel, het spoor, Fanny Blankers Koenweg, Coehoornsingel, Berkelsingel, Graaf Ottosingel, Tadamastraat, Houtwal, Vispoortplein en Martinetsingel.

Artikel 1:9 Ondergrondse infrastructuren

Voor de toepassing van hoofdstuk 9 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    breekverbod: verbod voor het uitvoeren van breek- en graafwerkzaamheden in de grond, geldend bij een gesloten sneeuwdek en/ of vorst in de grond;

  • b.

    coördinatieverplichting: de coördinerende rol van de gemeente over de aanleg, instandhouding en opruiming van alle kabels en leidingen in de gehele openbare grond binnen de gemeentelijke grenzen;

  • c.

    exploitant van de kabels en/ of leidingen: de rechtspersoon die het netwerk (j) winstgevend beheert;

  • d.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht of in artikel 5.2, eerste lid van de Telecommunicatiewet;

  • e.

    grondroerder: degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht;

  • f.

    (huis)aansluiting: het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt voor een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a. tot en met d. van de Wet Waardering Onroerende Zaken, of met een ander netwerk;

  • g.

    instemmingsbesluit: besluit van het college op een aanvraag van voorgenomen werkzaamheden (volgens artikel 5.4, vijfde lid van de Telecommunicatiewet) maar ook geldig voor overige kabels en leidingen zoals bedoeld in de onderdelen h. en j.;

  • h.

    kabels en leidingen: kabels en/ of leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder ook begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behalve voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer, en ook omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken; voorbeelden van deze kabels en leidingen zijn telecommunicatie- en omroepkabels, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels), gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen, rioleringen (buizen) en kabels en leidingen voor industriële netwerken;

  • i.

    marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;

  • j.

    net of netwerk: samenstel van ondergrondse kabel(s) en/ of leiding(en), bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie (een, al dan niet openbaar, elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onder e. en h. van de Telecommunicatiewet);

  • k.

    netbeheerder: de rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor levering van elektriciteit, gas of water, dan wel aanbieder is van een (al dan niet openbaar) elektronisch communicatienetwerk;

  • l.

    niet-openbare kabels en leidingen: kabels en/ of leidingen (dan wel het netwerk waartoe deze behoren) die niet gebruikt worden om openbare diensten aan te bieden;

  • m.

    omwonenden: de bewoners en bedrijfsmatige gebruikers van alle percelen, grenzend aan het tracé van kabels en leidingen;

  • n.

    openbare grond(en): openbare grond(en), als genoemd in artikel 1.1, onder aa. van de Telecommunicatiewet;

  • o.

    registratiesysteem: geautomatiseerd systeem waarin meldingen van (graaf)werkzaamheden aan kabels en leidingen worden verwerkt door of namens de gemeente;

  • p.

    spoedeisende werkzaamheden: reparatie of onderhoudswerk waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net is opgetreden;

  • q.

    uitvoeringsvoorschriften: uitvoeringsvoorschriften volgens het ‘Handboek ondergrondse infrastructuren: nadere regels en uitvoeringsvoorschriften UNOG’ (voorheen: ‘Algemene voorwaarden UNOG voor het leggen, hebben en onderhouden en opruimen van kabels en leidingen van netbeheerders’);

  • r.

    UNOG: Uniformiteit Netbeheerders Oostelijk Gelderland: samenwerking van vijftien gemeenten waarbinnen uniforme afspraken gelden voor netbeheerders;

  • s.

    werken: een constructie, of werkzaamheden, niet zijnde een gebouw, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • t.

    werkzaamheden: alle stadia van werkzaamheden, die verband houden met de aanleg, het houden, in stand houden en opruimen van kabels en leidingen en het daarbij behorende herstel van de openbare grond, zoals bedoeld in onderdeel n.;

  • u.

    werkzaamheden van minder ingrijpende aard:

    • i.

      het aanbrengen of verwijderen van kabels en leidingen in al aangebrachte voorzieningen (mantelbuizen);

    • ii.

      reparaties of onderhoudswerk aan kabels en leidingen met een lengte van minder dan vijfentwintig (25) meter en niet vallend onder onderdeel p.;

    • iii.

      het maken van (huis)aansluitingen, waarbij geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist, tot een lengte van vijfentwintig (25) meter.

Artikel 1:10 Stads- en landschapsschoon

Voor de toepassing van hoofdstuk 10 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfsterrein: grondgebied waar geconcentreerde bedrijfsactiviteiten plaatsvinden;

  • b.

    beschermd stadsgezicht: het gebied dat bij ministeriële beschikking van 16 december 1986 op grond van de Monumentenwet 1988 als zodanig is aangewezen, met in achtneming van wijzigingen in de aanwijzing sedertdien;

  • c.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Woningwet;

  • d.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van zaken of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1:11 Wegen en water

Voor de toepassing van hoofdstuk 11 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Woningwet;

  • b.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • c.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

Bijlage 2 Groene Kaart behorend bij hoofdstuk 4 Bomen en houtopstanden

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Bomenlijst 2016 behorend bij hoofdstuk 4 Bomen en houtopstanden

Bomenlijst 2016

Gemeentelijke- en particuliere monumentale en bijzondere bomen

ID

Wijk

Buurt

Straatnaam

Boomsoort

Plantjaar

Standplaats

Functie

Boomtype

Stamdiameter

Oud boomnummer

3566

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

Leiboom

50-100cm.

2455

3568

Leesten

Buitengebied Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

Leiboom

50-100cm.

2453

1938

Leesten

Ooyerhoek

Ooyerweg

Taxus baccata

1930

Bolboom

30-50 cm.

1513

1939

Leesten

Ooyerhoek

Ooyerweg

Taxus baccata

1930

Bolboom

30-50 cm.

1512

3484

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

302

2295

Zuidwijken

Stokebrand, Balijnenland en Bronsbergen

Bronsbergen

Quercus robur

1930

Knotboom

30-50 cm.

1950

3522

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

Monumentale boom

50-100cm.

473

1993

Leesten

Buitengebied Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

2749

1995

Leesten

Buitengebied Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

50-100cm.

2739

1996

Leesten

Buitengebied Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

30-50 cm.

2729

1999

Leesten

Buitengebied Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

50-100cm.

2709

2715

Leesten

Buitengebied Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1920

In berm

Knotwilg

2692

7176

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

323

7181

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

315

7716

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Quercus rubra

1930

In berm

50-100cm.

1126

7660

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1323

7663

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1320

7594

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1387

7762

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1290

6201

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus rubra

1930

In berm

9+

50-100cm.

1477

7747

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Driesteek

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

200

7913

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1660

7562

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1426

7517

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1536

7518

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1535

6296

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1473

6297

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1471

6301

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1467

6305

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1462

6194

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1487

6200

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1479

6319

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1448

6322

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1445

8007

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

696

8008

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

695

8011

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

689

8061

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

653

6782

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

Monumentale boom

50-100cm.

472

6774

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

482

6791

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

30-50 cm.

462

6797

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Quercus robur

1930

In berm

30-50 cm.

456

4703

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Fagus sylvatica

1900

In berm

50-100cm.

1546

4704

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1539

4444

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1542

4706

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1478

7436

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1437

4708

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Quercus rubra

1930

In berm

50-100cm.

1418

7954

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

> 100 cm.

1627

7956

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1625

7957

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1624

7935

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus rubra

1930

In berm

50-100cm.

1649

7936

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1648

7950

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1631

7951

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

50-100cm.

1630

7952

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

50-100cm.

1629

4249

Waterkwartier

Helbergen

Emmerikseweg

Tilia europaea

1920

In verharding

50-100cm.

318

8189

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

649

8304

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

185

8193

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hekkelerdijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

644

8213

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1283

8235

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

244

8237

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

242

8874

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1232

8506

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

669

8584

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1270

8593

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus rubra

1930

In berm

50-100cm.

1261

8595

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Hoekendaalseweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1259

10138

Waterkwartier

Helbergen

Emmerikseweg

Tilia vulgaris

1920

352

15032

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

1900

Particuliere bijzonder boom

150

3604

15033

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Taxus baccata

1850

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3594

15034

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1850

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3584

15036

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Boslaan

Fagus sylvatica

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3564

15048

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

4330

22343

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Gerstekamp

Aesculus hippocastanum 'Baumannii'

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

259

12609

Waterkwartier

Warnsveldsewegkwartier-Zuid

Paulus Potterstraat

Salix alba

1970

In gazon

Gedenkboom

50-100cm.

66

14374

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14375

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14378

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

14379

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14380

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14381

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14382

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14383

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14384

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14385

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

14389

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

17357

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1257

17387

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1227

17393

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1221

17397

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1217

17398

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In gazon

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1216

17358

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1256

17456

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1157

17457

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1156

17400

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1214

17402

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1212

16650

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1969

16784

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1833

17676

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

936

16778

Warnsveld

Warken

Werkseveldweg

Quercus robur

1930

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1839

17658

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

955

17709

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

903

16840

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1777

16962

Warnsveld

Warken

Werkseveldweg

Quercus robur

1910

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1654

16619

Warnsveld

Warken

Almenseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

2000

15531

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1930

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3983

15511

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

1920

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Vrij uitgroeiende boom

100

3186

15512

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1880

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3185

15513

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1880

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3184

7568

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1417

16392

Warnsveld

Warken

Geesinkweg

Quercus robur

1900

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

2230

16462

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1900

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

2160

16463

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

2159

15828

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Platanus x hispanica

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3146

15829

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1900

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3145

15832

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Quercus palustris

1925

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3142

15835

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Boslaan

Quercus rubra

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3139

15837

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Boslaan

Quercus rubra

1920

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3137

15839

Leesten

Warken

Kerkhofweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3813

15840

Warnsveld

Overkamp

Kerkhofweg

Fagus sylvatica Purpurea

1900

Particuliere bijzonder boom

150

3812

16250

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

2373

16517

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

2102

16251

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

2372

15717

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3159

15719

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3158

15720

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3157

15721

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3156

15722

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3155

15841

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica

1900

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Vrij uitgroeiende boom

100

3135

15842

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica

1900

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Vrij uitgroeiende boom

150

3134

15818

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Tilia platyphyllos

1915

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3152

15819

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Quercus robur

1850

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3151

15820

Warnsveld

Warken

Rijksstraatweg

Platanus x hispanica

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3817

15822

Warnsveld

Warken

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3815

15824

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Platanus x hispanica

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3150

15827

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3147

16585

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

2034

30679

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Kapperallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1217

13519

Waterkwartier

Warnsveldsewegkwartier-Noord

Prins Bernhardlaan

Fagus sylvatica

1920

In beplanting

> 100 cm.

318

13303

Waterkwartier

Warnsveldsewegkwartier-Noord

Warnsveldseweg

Tilia vulgaris

1900

1069

17971

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

639

17974

Warnsveld

Warken

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

636

17925

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

685

18563

Warnsveld

Warken

Almenseweg

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

22

1357

Leesten

Buitengebied Leesten

Leestenseweg

Robinia pseudoaccacia

1900

In berm

Monumentale boom

50-100cm.

4329

7516

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1537

7953

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Leestenseweg

Fagus sylvatica

1960

1628

3439

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1272

7978

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Fagus sylvatica

1930

In berm

50-100cm.

1557

18193

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

416

18194

Warnsveld

Warken

Oude Borculoseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

415

18221

Warnsveld

Warken

Almenseweg

Quercus robur

1930

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

385

17808

Warnsveld

Warken

Dennendijk

Quercus robur

1900

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

804

17809

Warnsveld

Warken

Dennendijk

Fagus sylvatica

1900

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

803

17830

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

779

17916

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

691

17918

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

689

17919

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

688

17920

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

687

18223

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Quercus robur

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

383

18224

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1900

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

379

18225

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

378

18226

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

377

18274

Warnsveld

Warken

Werkseveldweg

Quercus robur

1910

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

329

17738

Warnsveld

Warken

Lage Lochemseweg

Fagus sylvatica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

874

22064

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In gazon

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

550

22085

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Abersonlaan

Quercus robur

1920

In gazon

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

529

22029

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

585

22030

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

584

22116

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

498

22261

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

353

1997

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Dennendijk

Robinia pseudoaccacia

1930

50-100cm.

2719

21392

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1225

21301

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In gazon

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1316

21302

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In gazon

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1315

22281

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Kerkpad

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Knotboom

50-100 cm.

333

21394

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1223

21395

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1222

21647

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Veldesebosweg

Quercus robur

1920

In gazon

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

970

21420

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Abersonlaan

Quercus robur

1920

In gazon

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1197

31707

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Fagus sylvatica 'Purpurea'

1905

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31709

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

PICEA

1970

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

30-50 cm.

31713

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Davidia involucrata var. vilmoriniana

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

30-50 cm.

31716

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Tilia x europaea

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22331

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Hellenkamp

Fagus sylvatica

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

283

31592

Warnsveld

Overkamp

Kerkhofweg

Fagus sylvatica 'Purpurea'

1905

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

31593

Warnsveld

Overkamp

Kerkhofweg

Fagus sylvatica 'Purpurea'

1905

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

681

Waterkwartier

Warnsveldsewegkwartier-Noord

Prinses Marijkelaan

Quercus robur

1920

In verharding

> 100 cm.

2329

21047

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Bieshorstlaan

Quercus palustris

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1570

20920

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rhienderinklaan

Tilia cordata

1920

-- -- -- --

125

1698

27355

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Deventerweg

Thuja occidentalis

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1269

22339

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Abersonlaan

Quercus robur

1920

In gazon

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

263

22897

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Louisesingel

Platanus x hispanica

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22344

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Gerstekamp

Aesculus hippocastanum 'Baumannii'

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

258

22865

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Rozenhoflaan

Platanus x hispanica

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22856

Centrum - de Hoven

Laarstraat en omgeving

Martinetsingel

Aesculus hippocastanum

1930

In verharding

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22857

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Platanus x hispanica

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22858

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Aesculus hippocastanum

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22859

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Aesculus hippocastanum 'Baumannii'

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22866

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Molengracht

Carpinus betulus

1950

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

22867

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Stationsplein

Carpinus betulus

1950

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

22868

Centrum - de Hoven

De Hoven

Achterhoven

Pyrus (fruit)

1910

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

30-50 cm.

22875

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Coehoornsingel

Platanus x hispanica

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

15825

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Aesculus hippocastanum

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3149

15821

Warnsveld

Warken

Rijksstraatweg

Fagus sylvatica

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3816

15823

Warnsveld

Warken

Rijksstraatweg

Tilia x europaea

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3814

15826

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Aesculus hippocastanum

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3148

23726

Centrum - de Hoven

Stadskern

s-Gravenhof

Taxus baccata

1920

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

22878

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Coehoornsingel

Aesculus hippocastanum

1910

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22880

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Burgemeester Dijckmeesterweg

Platanus x hispanica

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

15833

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Rijksstraatweg

Platanus orientalis 'Digitata'

1925

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3141

15834

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Boslaan

Fagus sylvatica

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

3140

15836

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Boslaan

Fagus sylvatica

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

3138

15838

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Boslaan

Ginkgo biloba 'Fastigiata'

1920

In gazon

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

30-50 cm.

3136

25246

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Quercus robur

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

2466

23591

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Kerkpad

Quercus robur

1935

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

25257

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Robinia pseudoacacia

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

30-50 cm.

2346

29220

Centrum - de Hoven

Stadskern

Tadamasingel

Platanus x hispanica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

293

28989

Centrum - de Hoven

Stadskern

Rozengracht

Acer rubrum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

545

29336

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Salix x sepulcralis 'Chrysocoma'

1920

In gazon

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

172

29338

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Sorbus

1920

In gazon

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

170

28941

Centrum - de Hoven

Stadskern

Tadamasingel

Platanus x hispanica

1920

In beplanting

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

599

29046

Centrum - de Hoven

Stadskern

Rozengracht

Acer rubrum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

483

29449

Centrum - de Hoven

Stadskern

Rozengracht

Acer rubrum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

54

29450

Centrum - de Hoven

Stadskern

Rozengracht

Acer rubrum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

53

30680

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Kapperallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1216

29481

Centrum - de Hoven

Stadskern

Tadamasingel

Platanus x hispanica

1920

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

22

31289

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Kapperallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

375

31375

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Kapperallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

147

31396

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Kapperallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

107

31397

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Voorsterallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

106

31398

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Voorsterallee

Quercus robur

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

105

30909

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Voorsterallee

Fagus sylvatica

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

918

30910

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Voorsterallee

Fagus sylvatica

1880

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

917

27352

Noordveen

Weg naar Laren en omgeving

Praebsterkamp

Thuja occidentalis

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

381

27354

Noordveen

Voorsteralleekwartier

Voorsterallee

Aesculus hippocastanum

1915

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

2106

26444

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Quercus robur

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1419

26379

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Fagus sylvatica

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1489

7979

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Boggelaar

Quercus robur

1960

In berm

1556

7764

Leesten

Verspreide huizen Leesten

Rouwbroekweg

Quercus robur

1930

In berm

50-100cm.

1288

26274

Centrum - de Hoven

Marswegkwartier

Havenstraat

Populus x canadensis

1900

In berm

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

1642

22855

Centrum - de Hoven

Stadskern

Oude Wed

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

26465

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Quercus robur

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1387

26468

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Quercus robur

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1380

26675

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Quercus robur

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1348

26443

Noordveen

Deventerweg en Polbeek

Mettrayweg

Quercus robur

1930

In beplanting

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

1420

2296

Zuidwijken

Stokebrand, Balijnenland en Bronsbergen

Bronsbergen

Quercus robur

1930

Knotboom

30-50 cm.

1949

2937

Zuidwijken

Stokebrand, Balijnenland en Bronsbergen

Bronsbergen

Quercus robur

1930

Knotboom

50-100cm.

1948

27321

Noordveen

Helleraetplein en omgeving

Hemonystraat

Laburnum

1920

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

15-30 cm.

376

28685

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Louisesingel

Quercus robur

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

230

28889

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Louisesingel

Platanus x hispanica

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

17

28929

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Tilia x europaea 'Euchlora'

1900

In verharding

Monumentale boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

611

22864

Centrum - de Hoven

Stadskern

Martinetsingel

Aesculus hippocastanum 'Baumannii'

1930

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

28712

Centrum - de Hoven

Nieuwstad en Coehoornsingel

Louisesingel

Aesculus hippocastanum

1920

In berm

Geen

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

190

31719

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Aesculus hippocastanum

1880

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31720

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Quercus robur

1850

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31721

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Quercus robur

1950

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31722

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Castanea sativa

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

31708

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Larix kaempferi

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

31710

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Platanus x hispanica

1880

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31711

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Fagus sylvatica

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31712

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Sophora japonica

1890

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31714

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Tilia x europaea

1900

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

50-100 cm.

31715

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Halesia monticola

N.v.t.

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

0-15 cm.

31718

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Aesculus hippocastanum

1880

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

31717

Warnsveld

Dorp Warnsveld

Molenstraat

Fraxinus excelsior

1880

In beplanting

Particuliere bijzonder boom

Niet vrij uitgroeiende boom

> 100 cm.

Bijlage 4 Kaart behorend bij hoofdstuk 6 Havens en kades

afbeelding binnen de regeling

Toelichting

Algemene toelichting

Op 1 juli 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt de wetgeving en de regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Eén van de doelen van de Omgevingswet is het verminderen van regels, het bundelen van regelgeving en het toegankelijk maken van regelgeving. Daarnaast heeft de wet als doel het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

Na invoering van de Omgevingswet moeten de gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden samengebracht in één omgevingsplan voor het gehele grondgebied. Dit betreft de regels uit de huidige bestemmingsplannen maar ook de regels voor de fysieke leefomgeving die nu nog verspreid staan in diverse verordeningen. Tijdens de wettelijke overgangsfase tot en met 2029 (transitiefase) moet de gemeente veel regels uit deze verordeningen integreren in het omgevingsplan. Aangezien de regels over de fysieke leefomgeving verspreid staan over diverse verordeningen is er geen overzicht om welke regels het precies gaat.

Om gewenste orde en overzichtelijkheid te scheppen, is vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet, als tussenstap, één Verordening fysieke leefomgeving Zutphen opgesteld waarin de regels over de fysieke leefomgeving uit de huidige verordeningen worden gebundeld. De regels uit deze verordening worden na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (gefaseerd) verwerkt in het omgevingsplan.

Met de Verordening fysieke leefomgeving wordt de regelgeving voor inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en vergunningverleners overzichtelijker. De regels zijn eenvoudiger te raadplegen en te vinden.

In deze algmene toelichting wordt ingegaan op de uitgangspunten bij het opstellen van de Verordening fysieke leefomgeving. Ook wordt er een toelichting gegeven op de verschillende verordeningen en regels die op gaan in deze verordening. Voor het overzicht is een transponeringstabel opgenomen en een artikelsgewijze toelichting.

Uitgangspunten Verordening fysieke leefomgeving

In de Verordening fysieke leefomgeving is een aantal verordeningen en afzonderlijke regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) over de fysieke leefomgeving samengevoegd. Dit is ook het criterium dat de Omgevingswet hanteert voor het opnemen van verordenende bepalingen in het omgevingsplan. Verordeningen en regels die een ander motief hebben, zoals openbare orde en veiligheid, komen daarom niet voor integratie in deze verordening in aanmerking.

Omdat de Omgevingswet aan de burgemeester als bestuursorgaan geen bevoegdheden toekent, zijn ook regels die de burgemeester bevoegdheden geven (bijvoorbeeld over evenementen) niet in de Verordening fysieke leefomgeving opgenomen. Dit zijn vaak regels met het motief openbare orde en veiligheid. Deze regels komen, zoals hiervoor al aangegeven, niet voor integratie in aanmerking.

In de Verordening fysieke leefomgeving zijn de volgende verordeningen of onderdelen daarvan opgenomen:

  • -

    de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 2011, onder andere de onderdelen in- en uitritten, standplaatsen en geluidhinder;

  • -

    de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren (AVOI) gemeente Zutphen 2020;

  • -

    de Bomenverordening gemeente Zutphen 2014;

  • -

    de Bouwverordening Zutphen;

  • -

    de Erfgoedverordening gemeente Zutphen 2018;

  • -

    de Haven- en IJsselkadeverordening gemeente Zutphen 2020;

  • -

    de Marktverordening gemeente Zutphen 2019;

  • -

    de Verordening Stads- en Landschapsschoon 2006.

De Brandbeveiligingsverordening 2010 maakt ook onderdeel uit van de inventarisatie van regels over de fysieke leefomgeving. Omdat met ingang van 1 januari 2018 landelijke regels voor de brandveiligheid van 'overige plaatsen' gelden is de Brandbeveiligingsverordening ook komen te vervallen. Om geen overbodige regels te behouden wordt deze verordening ingetrokken.

Uitgangspunt bij de samenvoeging van de regels over de fysieke leefomgeving in een Verordening fysieke leefomgeving is om de regels beleidsneutraal over te nemen. Deze verordening bevat beleid dat eerder al is vastgesteld door de raad. Bij het samenvoegen zijn de regels geüniformeerd, verduidelijkt en in een structuur geplaatst. Wel zijn redactionele en technische wijzigingen die de leesbaarheid en toepasbaarheid ten goede komen doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn wel allemaal beleidsneutraal. In de verordening wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen hoofdstukken met inhoudelijke regels en hoofdstukken met procedurele regels. Wij bereiden op dit moment een Hemelwaterafvoerverordening voor. Deze regels zijn nu nog niet opgenomen in de Verordening fysieke leefomgeving omdat deze niet beleidsneutraal overgenomen kunnen worden. Om op termijn de regels van de Hemelwaterverordening toe te kunnen voegen aan de Verordening fysieke leefomgeving er is al wel een hoofdstuk hiervoor gereserveerd. Deze ‘Hemelwaterafvoerverordening’ wordt later dit jaar afzonderlijk aan de raad ter besluitvorming voorgelegd, waarna deze wordt geïntegreerd in de beleidsneutrale Verordening fysieke leefomgeving.

De meeste verordeningen en afzonderlijke regels zijn nog goed te herkennen in de Verordening fysieke leefomgeving. Twee belangrijke uitzonderingen daarop zijn de Bouwverordening en de regels uit de APV.

Als gevolg van wetswijzigingen de afgelopen jaren bevatte de Bouwverordening alleen nog regels voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en regels over de welstandscommissie. De welstandscommissie wordt/ werd echter al geregeld in de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad 2014. Bovendien paste een regeling van een commissie niet in een verordening die beoogt regels te stellen over de fysieke leefomgeving. Door het vervallen van de regels over de welstandscommissie blijven van de Bouwverordening alleen de regels over het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond over. Deze zijn nu opgenomen in het hoofdstuk 3 Bodem van deze verordening. Aanvullend is in hoofdstuk 3 een regel opgenomen die bepaalt dat hoofdstuk 3 moet worden aangemerkt als bouwverordening.

De regels uit de APV zijn geclusterd en opgenomen in twee verschillende hoofdstukken. De regels over geluid en overige hinder (onder andere opslag, kamperen, natuurgebieden) staan in hoofdstuk 8 Omgevingshinder. De regels over wegen (onder andere inritten, aanleggen weg) en water (onder andere ligplaatsen) staan in hoofdstuk 11 Wegen en water.

Opzet Verordening fysieke leefomgeving

De Verordening fysieke leefomgeving is ingedeeld in dertien hoofdstukken en meerdere bijlagen. Een hoofdstuk is vervolgens onderverdeeld in een of meer afdelingen met één of meer artikelen.

Het eerste hoofdstuk bevat inleidende bepalingen. Dit betreft vooralsnog alleen regeling van de begripsomschrijvingen, in samenhang met Bijlage 1 Begrippen en definities bij de verordening.

De daarop volgende hoofdstukken bevatten regelingen voor diverse onderwerpen.

De laatste twee hoofdstukken zijn algemeen en gelden in samenhang met elk afzonderlijk hoofdstuk. Deze hoofdstukken bevatten procedureregels en straf-, overgangs- en slotbepalingen.

Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening was om de regels die de te integreren verordeningen gemeen hebben (bijvoorbeeld regels over beslistermijnen en toezicht), te bundelen in één van de algemene hoofdstukken. De hoofdstukken twaalf en dertien bevatten daarom zo veel mogelijk de algemene lijn uit de verschillende verordeningen. Daar waar dit niet mogelijk was zijn specifieke bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De meeste verordeningen en ook bestemmingsplannen beginnen met een opsomming van begripsbepalingen. In de Verordening fysieke leefomgeving is er echter voor gekozen om in het eerste artikel te verwijzen naar een bijlage, waarin de begrippen en definities zijn opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de structuur van de Omgevingswet, waarin begrippen ook in een bijlage zijn ondergebracht. De gebruikte begrippen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de verordeningen. Een aantal dubbele of overlappende begripsomschrijvingen is samengevoegd en opgenomen in artikel 1:1 Algemene begrippen van de Bijlage 1. In de daarop volgende artikelen 1:2 en verder zijn per hoofdstuk begrippen opgenomen die alleen voor het betreffende hoofdstuk van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Ambulante handel

In hoofdstuk 2 zijn de Marktverordening en de artikelen 5:17 tot en met 5:20 uit de APV over standplaatsen samengevoegd onder de titel 'Ambulante handel'. Dit hoofdstuk is een goed voorbeeld van vergaande integratie tussen verordeningen: de betrokken verordeningen zijn als het ware in elkaar geschoven tot één regeling, binnen het algemene systeem van de Verordening fysieke leefomgeving. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beschrijving onder ‘Ambtshalve wijzigingen’.

Hoofdstuk 3 Bodem

In hoofdstuk 3 zijn de regels uit de Bouwverordening over het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond opgenomen.

Hoofdstuk 4 Bomen en houtopstanden

In hoofdstuk 4 zijn de regels uit de Bomenverordening opgenomen.

Hoofdstuk 5 Erfgoed

In hoofdstuk 5 zijn de regels uit de Erfgoedverordening opgenomen.

Hoofdstuk 6 Havens en kades

In hoofdstuk 6 zijn de kaderstellende regels opgenomen die van toepassing zijn als schepen de havens, de kades langs deze havens en de IJsselkade van Zutphen aandoen. Deze verordening is tevens van toepassing op vaartuigen die buiten een haven, maar binnen de gemeente direct of indirect gemeerd liggen aan de kades, aanlegsteigers, meerpalen of andere voorzieningen in beheer bij de gemeente.

Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft deze verordening tot doel om dit alles op een overzichtelijke, duidelijke manier te regelen, ontdaan van overbodige regels en administratieve lasten.

Hoofdstuk 7 Hemelwaterafvoer

Dit hoofdstuk is gereserveerd voor de regels uit de Hemelwaterverordening.

Hoofdstuk 8 Omgevingshinder

Waar de andere inhoudelijke hoofdstukken een bepaald onderwerp in positieve zin beogen te regelen, is dit hoofdstuk er juist op gericht onwenselijke effecten tegen te gaan. Het hoofdstuk bundelt het onderwerp geluidhinder en een aantal kleinere onderwerpen (overige hinder) uit de APV.

Hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren

De gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Duiven, Lochem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Rijnwaarden, Westervoort, Winterswijk, Zevenaar en Zutphen hebben sinds vele jaren een overlegstructuur: UNOG (Uniformiteit Netbeheerders Oostelijk Gelderland). De vijftien deelnemende gemeenten werken uniform samen in de openbare ruimte met netbeheerders en de afstemming met deze partijen. Deze gemeenten hebben vanaf 2012 in het kader van eenduidigheid een uniforme Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) eensluidend vastgesteld.

In hoofdstuk 9 zijn de regels uit de AVOI opgenomen.

Hoofdstuk 10 Stads- en landschapsschoon

In hoofdstuk 10 staan de regels over onder andere handelsreclame, verlichting en rolluiken uit de Verordening Stads- en Landschapsschoon.

Hoofdstuk 11 Wegen en water

Dit hoofdstuk bundelt de regels over wegen en water uit de APV.

Hoofdstuk 12 Procedureregels

In dit hoofdstuk staan de uniforme regels over het indienen van een aanvraag of melding, de beslistermijn en de weigeringsgronden. Ook bevat dit hoofdstuk regels over:

  • -

    het stellen van voorschriften en beperkingen,

  • -

    het persoonlijke karakter van de vergunning of ontheffing,

  • -

    de geldigheidsduur, en

  • -

    het intrekken of wijzigen van een vergunning of ontheffing.

Hoofdstuk 13 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

In dit hoofdstuk staan de uniforme regels met strafbepalingen, toezicht, het binnentreden van woningen en onmiddellijke verwijdering. Ook bevat dit hoofdstuk bepalingen over het intrekken van de tot de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende verordeningen, het wijzigen van bestaande regelingen, de inwerkingtreding en het overgangsrecht.

Transponeringstabel

De nummering en volgorde van de artikelen van deze verordening wijkt af van de nummering en volgorde van de artikelen uit de voorheen geldende verordeningen. Om de aansluiting tussen deze verordeningen en de nieuwe verordening gemakkelijker te maken, is hieronder een transponeringstabel opgenomen.

Algemene Plaatselijke Verordening

Verordening fysieke leefomgeving

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 artikel 1:2, 1:7 en 1:10

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 12:2 Beslistermijn

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 12:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 12:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 12:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Termijnen

Artikel 12:6 Geldigheidsduur

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Artikel 12:3 Weigeringsgronden

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 11:1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 11:2 Het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

Artikel 11:3 Maken, veranderen van een uitweg

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting

Artikel 11:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 11:5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 artikel 1:7

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 8:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.3 Kennisgeving collectieve festiviteiten

Artikel 8:2 Melding incidentele festiviteiten

Artikel 4.5 Onversterkte muziek

Artikel 8:3 Onversterkte muziek

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

Artikel 8:4 Overige geluidhinder

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 11:6 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 8:5 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4.17 Begripsbepaling

Bijlage 1 artikel 1:8

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 9:6 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 8:7 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

Bijlage 1 artikel 1:2

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 2:14 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Artikel 2:15 Toestemming rechthebbende

Artikel 5.20 Afbakeningsbepaling

Artikel 2:16 Afbakeningsbepaling

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 11:7 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 11:8 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 11:8 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 11:8 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.28 Beschadigen waterstaatswerken

Artikel 11:9 Beschadigen waterstaatswerken

Artikel 5.31A Begripsbepalingen

Bijlage 1 artikel 1:7

Artikel 5.32 Crossterreinen

Artikel 7:8 Crossterreinen

Artikel 5.33 Beperkingen verkeer in natuurgebieden

Artikel 7:9 Beperkingen verkeer in natuurgebieden

Artikel 5.33a Voorschriften natuurgebieden en andere terreinen

Artikel 7:10 Voorschriften natuurgebieden en andere terreinen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 13:2 Toezicht

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 13:3 Binnentreden van woning, gebouwen en terreinen

Bouwverordening

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Bijlage 1 artikel 1:3

(nieuw toegevoegd in verband met verwijzing Woningwet)

Artikel 3:1 Status

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

Artikel 3:2 Bodemonderzoek

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Artikel 3:3 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Artikel 3:4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Artikel 3:5 Herziening en vervanging van aangewezen normen en ander voorschriften

Bomenverordening

Artikel 1 Begripsomschrijving

Bijlage 1 artikel 1:4

Artikel 2 Groene Kaart en Bomenlijst

Artikel 4:1 Groene Kaart en Bomenlijst

Artikel 3 Kapverbod Groene Kaart en Bomenlijst

Artikel 4:2 Kapverbod Groene Kaart en Bomenlijst

Artikel 4 Criteria ontheffing

Artikel 4:3 Criteria ontheffing

Artikel 5 Kapverbod overig

Artikel 4:4 Kapverbod overig

Artikel 6 Criteria vergunning

Artikel 4:5 Criteria vergunning

Artikel 7 Aanvraag

Artikel 4:6 Aanvraag

Artikel 8 Intrekking of wijziging

Artikel 12:7 Intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing

Artikel 9 Beperking geldigheidsduur

Artikel 10 Bijzondere voorschriften

Artikel 4:7 Bijzondere voorschriften

Artikel 11 Herplant /instandhoudingsplicht

Artikel 4:8 Herplant /instandhoudingsplicht

Artikel 12 Schadevergoeding

Artikel 4:9 Schadevergoeding

Artikel 13 Afstand tot de erfgrenslijn

Artikel 4:10 Afstand tot de erfgrenslijn

Artikel 14 Bestrijding van boomziekten

Artikel 4:11 Bestrijding van boomziekten

Artikel 15 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Artikel 4:12 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Artikel 16 Strafbepaling

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Artikel 17 Toezicht en opsporing

Artikel 13:2 Toezicht

Artikel 18 Betreden van gebouwen en terreinen

Artikel 13:3 Binnentreden van woning, gebouwen en terreinen

Artikel 19 Overgangsbepaling

Artikel 13:9 Overgangsrecht algemeen

Artikel 20 Slotbepaling

Artikel 13:12 Citeertitel

Erfgoedverordening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Bijlage 1 artikel 1:5

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 5:1 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 5:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 4 Voornemen tot aanwijzing

Artikel 5:3 Voornemen tot aanwijzing

Artikel 5 Voorbescherming

Artikel 5:4 Voorbescherming

Artikel 6 Advies Erfgoedraad

Artikel 5:5 Advies Erfgoedraad

Artikel 7 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 5:6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 8 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Artikel 5:7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbende en inschrijving

Artikel 9 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Artikel 5:8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Artikel 10 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Artikel 5:9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Artikel 11 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Artikel 5:10 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Artikel 12 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Artikel 5:11 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Artikel 13 Intrekken van de omgevingsvergunning

Artikel 12:7 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing

Artikel 14 Weigeringsgronden

Artikel 5:12 Weigeringsgronden

Artikel 15 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Artikel 5:13 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Artikel 16 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Artikel 5:14 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Artikel 17 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Artikel 5:15 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Artikel 18 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 5:16 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 19 Strafbepaling

Artikel 13:1 Strafbepaling

Artikel 20 Toezichthouders

Artikel 13:2 Toezicht

Artikel 21 Vangnet Archeologie

Artikel 5:17 Vangnet archeologie

Artikel 22 Opgravingen en begeleiding

Artikel 5:18 Opgravingen en begeleiding

Artikel 23 Procedure

Artikel 5:19 Procedure

Artikel 24 Bestemmingsplannen

Artikel 5:20 Bestemmingsplannen

Artikel 25 Intrekken oude regeling

Artikel 26 Inwerkingtreding

Artikel 13:8 Inwerkingtreding

Artikel 27 Overgangsrecht

Artikel 13:9 Aanvullend overgangsrecht voor hoofdstuk 5

Artikel 28 Citeertitel

Artikel 13:12 Citeertitel

Haven- en IJsselkadeverordening

Artikel 1 Algemene bepalingen

Bijlage 1 artikel 1:6

Artikel 2 Toepassingsgebied

Artikel 6:1 Toepassingsgebied

Artikel 3 Beslistermijn

Artikel 12:2 Beslistermijn

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 12:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5 Geldigheidsduur vergunning of ontheffing

Artikel 12:6 Geldigheidsduur

Artikel 6 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden

Artikel 12:3 Weigeringsgronden

Artikel 7 Verplichtingen van houders van een vergunning of ontheffing

Artikel 6:2 Verplichtingen van houders van een vergunning of ontheffing

Artikel 8 Normadressaat

Artikel 6:3 Normadressaat

Artikel 9 Aanwijzing havenmeester

Artikel 13:2 Toezicht

Artikel 10 Nadere regels

Artikel 6:4 Nadere regels

Artikel 11 Verkeerstekens

Artikel 6:5 Verkeerstekens

Artikel 12 Ligplaatsenoverzicht

Artikel 6:6 Ligplaatsenoverzicht

Artikel 13 Verbod nemen ligplaats

Artikel 6:7 Verbod nemen ligplaats

Artikel 14 Duur verblijf in haven of aan kade

Artikel 6:8 Duur verblijf in haven of aan kade

Artikel 15 Voorzieningen en voorwerpen

Artikel 6:9 Voorzieningen en voorwerpen

Artikel 16 Verhalen van schepen

Artikel 6:10 Verhalen van schepen

Artikel 17 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Artikel 6:11 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Artikel 18 Plezier- en zeilvaart in de haven

Artikel 6:12 Plezier- en zeilvaart in de haven

Artikel 19 Overlast aan schepen

Artikel 6:13 Overlast aan schepen

Artikel 20 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Artikel 6:14 Melding bedrijfsstoring, gebrek of schade

Artikel 21 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Artikel 6:15 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Artikel 22 Aanwijzen gebieden

Artikel 6:16 Aanwijzen gebieden

Artikel 23 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Artikel 6:17 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Artikel 24 Gebruik afvalverbrandingsoven

Artikel 6:18 gebruik afvalverbrandingsoven

Artikel 25 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Artikel 6:19 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Artikel 26 Veilige toegang

Artikel 6:20 Veilige toegang

Artikel 27 Verbod gebruik hoofdmotor

Artikel 6:21 Verbod gebruik hoofdmotor

Artikel 28 Laden en lossen

Artikel 6:22 Laden en lossen

Artikel 29 Gebruik van ankers

Artikel 6:23 Gebruik van ankers

Artikel 30 Gebruik generator door binnenschepen

Artikel 6:24 Gebruik generator door binnenschepen

Artikel 31 Verrichten van werkzaamheden

Artikel 6:25 Verrichten van werkzaamheden

Artikel 32 Ontsmetten van schepen

Artikel 6:26 Ontsmetten van schepen

Artikel 33 Aanwijzingen

Artikel 6:27 Aanwijzingen

Artikel 34 Strafbepaling

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Artikel 35 Toezichthoudende ambtenaren

Artikel 13:2 Toezicht

Artikel 36 Binnentreden van woningen

Artikel 13:3 Binnentreden van woning, gebouwen en terreinen

Artikel 37 Hardheidsclausule

Artikel 13:5 Hardheidsclausule

Artikel 38 Inwerkingtreding

Artikel 13:8 Inwerkingtreding

Artikel 39 Citeertitel

Artikel 13:12 Citeertitel

Marktverordening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Bijlage 1 artikel 1:2

Artikel 2 Inrichting van de markt, branche-indeling

Artikel 2:1 Inrichting van de markt, branche-indeling

Artikel 3 Nadere regels

Artikel 2:2 Nadere Regels

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 12:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5 Vergunningen

Artikel 2:3 Vergunningen

Artikel 6 Vereisten

Artikel 2:4 Vereisten

Artikel 7 Vrijgekomen standplaats, standplaatsverbeteringslijst

Artikel 2:5 Vrijgekomen standplaats, standplaatsverbeteringslijst

Artikel 8 Doorhalen van plaatsing op de standplaatsverbeteringslijst

Artikel 2:6 Doorhalen van plaatsing op de standplaatsverbeteringslijst

Artikel 9 Vaste standplaatsvergunning, toekenning volgens selectiestelsel

Artikel 2:7 Vaste standplaatsvergunning, toekenning volgens selectiestelsel

Artikel 10 Overschrijven vaste standplaatsvergunning

Artikel 2:8 Overschrijven vaste standplaatsvergunning

Artikel 11 Toewijzing dagplaats

Artikel 2:9 Toewijzing dagplaats

Artikel 12 Toewijzing standwerkersplaats

Artikel 2:10 Toewijzing standwerkersplaats

Artikel 13 Persoonlijk innemen standplaats, bijstand en vervanging

Artikel 2:11 Persoonlijk innemen standplaats, bijstand en vervanging

Artikel 14 Intrekken en schorsen vaste standplaatsvergunning

Artikel 2:12 Intrekken en schorsen vaste standplaatsvergunning

Artikel 15 Uitsluiting vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats

Artikel 2:13 Uitsluiting vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats

Artikel 16 Toezicht

Artikel 13:2 Toezicht

Artikel 17 Onmiddellijke verwijdering

Artikel 13:4 Onmiddellijke verwijdering

Artikel 18 Strafbepalingen

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Artikel 13:5 Hardheidsclausule

Artikel 20 Intrekking oude regeling

Artikel 13:6 Intrekking oude regeling

Artikel 21 Inwerkingtreding

Artikel 13:8 Inwerkingtreding

Artikel 22 Overgangsrecht

Artikel 13:10 Aanvullend overgangsrecht voor hoofdstuk 2

Artikel 23 Citeertitel

Artikel 13:12 Citeertitel

Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Bijlage 1 artikel 1:9

Artikel 2 Toepasselijkheid

Artikel 9:1 Toepasselijkheid

Artikel 3 Nadere regels

Artikel 9:2 Nadere regels

Artikel 4 Instemmingsvereiste

Artikel 9:3 Instemmingsvereiste

Artikel 5 Aanvragen en melden

Artikel 9:4 Aanvragen en melden

Artikel 6 Gegevensverstrekking

Artikel 9:5 Gegevensverstrekking

Artikel 7 Termijnen

Artikel 9:6 Beslistermijnen

Artikel 8 Voorschriften en/ of beperkingen

Artikel 9:7 Voorschriften en/ of beperkingen

Artikel 9 (Mede)Gebruik van voorzieningen en vooroverleg

Artikel 9:8 (Mede)Gebruik van voorzieningen en vooroverleg

Artikel 10 Verleggen van netten

Artikel 9:9 Verleggen van netten

Artikel 11 Breekverbod

Artikel 9:10 Breekverbod

Artikel 12 Eigendom

Artikel 9:11 Eigendom

Artikel 13 Niet-openbare kabels en leidingen

Artikel 9:12 Niet-openbare kabels en leidingen

Artikel 14 Informatieplicht

Artikel 9:13 Informatieplicht

Artikel 15 Digitale gegevens

Artikel 9:14 Digitale gegevens

Artikel 16 Overleg

Artikel 9:15 Overleg

Artikel 17 Toezicht

Artikel 13:2 Toezicht en opsporing

Artikel 18 Strafbepaling

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Artikel 19 Naleving voorschriften

Artikel 9:16 Naleving voorschriften

Artikel 20 Bevoegdheid college

Artikel 9:17 Bevoegdheid college

Artikel 21 Hardheidsclausule

Artikel 13:5 Hardheidsclausule

Artikel 24 Overgangsrecht

Artikel 13:9 Overgangsrecht algemeen

Verordening Stads- en Landschapsschoon

Artikel 1 Definities

Bijlage 1 artikel 1:10

Artikel 2 Aanvraag vergunning

Artikel 10:1 Aanvraag vergunning

Artikel 3 Adviserende instanties

Artikel 10:2 Adviserende instanties

Artikel 4 Beslissen en vergunning

Artikel 10:3 Beslissen en vergunning

Artikel 5 Weigeringsgronden

Artikel 10:4 Weigeringsgronden

Artikel 6 Intrekken vergunning

Artikel 12:7 Intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing

Artikel 7A Verbodsbepaling

Artikel 10:5 Verbodsbepaling

Artikel 7B Aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van handelsreclame

Artikel 10:6 Aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van handelsreclame

Artikel 8 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Artikel 10:7 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Artikel 9 Handhaving

Artikel 10:8 Handhaving

Artikel 10 Verbodsbepaling

Artikel 10:9 Verbodsbepaling

Artikel 11 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Artikel 10:10 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Artikel 12 Verbodsbepaling

Artikel 10:11 Verbodsbepaling

Artikel 13 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Artikel 10:12 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Artikel 14 Handhaving

Artikel 10:13 Handhaving

Artikel 15 Verbodsbepaling

Artikel 10:14 Verbodsbepaling

Artikel 16 Uitzondering op verbodsbepaling

Artikel 10:15 Uitzondering op verbodsbepaling

Artikel 17 Handhaving

Artikel 10:16 Handhaving

Artikel 18 Relatie met ‘Nadere Regels’

Artikel 10:17 Relatie met ‘Nadere Regels’

Artikel 19 Strafbepalingen

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Artikel 20 Toezicht en opsporing

Artikel 13:2 Toezicht en opsporing

Artikel 21 Vrijstellingsmogelijkheden

Artikel 10:18 Afwijkingsmogelijkheden

Artikel 22 Overgangsbepalingen

Artikel 13:11 Aanvullend overgangsrecht voor hoofdstuk 10

Artikel 23 Slotbepalingen

Artikel 10:19 Slotbepalingen

Artikel 24 Citeertitel

Artikel 13:12 Citeertitel

Artikel 25 Tijdstip van inwerkingtreding

Artikel 13:8 Inwerkintreding

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in deze verordening gehanteerde begrippen en definities omschreven, waarbij is verwezen naar een bijlage. Op deze Bijlage 1 met begripsomschrijvingen wordt hieronder een toelichting gegeven.

Bijlage 1, Artikel 1:1 Algemene begrippen

Bevoegd gezag

Het begrip bevoegd gezag is gereserveerd voor de toekenning van bevoegdheden met betrekking tot vergunningen, die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als omgevingsvergunning moeten worden aangemerkt. Zie hiervoor ook artikel 2.2, eerste lid, onder b., g., d., en e. van de Wabo.

Op grond van de Wabo wordt een omgevingsvergunning als hoofdregel verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot verlenen van toestemming niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Bouwwerk

Deze omschrijving is overgenomen van artikel 1.1, eerste lid van de Bouwverordening Zutphen: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.

College

Het college van burgemeester en wethouders van Zutphen. Bevoegdheden in deze verordening die niet aan het bevoegd gezag op grond van de Wabo toekomen, zijn bij het college van burgemeester en wethouders belegd.

Rechthebbende

Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

Weg

De omschrijving van ‘weg’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1, eerste lid, onder b. van de WVW 1994. Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Hiertoe behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen of -terreinen.

Uit de begripsomschrijving van ‘openbare plaats’ (zie Bijlage 1, artikel 1:10) blijkt dat de weg daar onderdeel van uitmaakt.

Bijlage 1, Artikel 1:2 Ambulante handel

Individuele standplaats

Het hebben van een individuele standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt er immers vanuit gegaan dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf een andere plaats in de openbare ruimte aanbiedt. Met andere woorden: de venter is ambulant, de standplaatshouder niet. Degene die op een door het college ingestelde markt een standplaats wil innemen zal zich moeten houden aan de regels die voor de markt gelden. Een afbakening met de snuffelmarkt is niet nodig, omdat snuffelmarkten in gebouwen plaats vinden en standplaatsen worden ingenomen in de open lucht. Voor het innemen van een standplaats op een bepaald evenement is de APV van toepassing, waarbij de bepalingen met betrekking tot het innemen van een standplaats niet van toepassing zijn.

Vaste standplaats

Vaste standplaatsvergunningen gelden in principe voor 10 jaar. Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat verleende vergunningen voor onbepaalde tijd zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen of een beperkte beschikbare ruimte) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. Vaste standplaatsvergunningen op de markt zijn schaars gelet op de beschikbare ruimte en de brancheverdeling. Dit betekent dat deze vergunningen niet voor onbepaalde tijd meer mogen worden verleend op grond van deze uitspraak.

Bijlage 1, Artikel 1:3 Bodem

Bouwwerk en gebouw

De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de Model-Bouwverordening (MBV) en de jurisprudentie.

De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.

Bijlage 1, Artikel 1:4 Bomen en houtopstanden

Bomeneffectanalyse (BEA)

Waardevolle bomen worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomeneffectanalyse (BEA) is een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan voorgenomen bouw of aanleg. De BEA waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA moet uitgevoerd worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

Boom

Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. Het betreft zowel vitaal als afgestorven houtachtig gewas. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar ervoor zorgt dat een gezonde boom doodgaat of ‘bij vergissing’ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen. Door de minimale omtrek en de meerstammigheid kunnen zeer oude struiken ook juridisch beschermd zijn.

Dunning

Dunning is een vorm van vellen die slechts zo ver mag gaan dat hiermee de conditie van de overblijvende delen van de houtopstand zullen verbeteren.

Houtopstand

Een begrip van deze verordening, dat vooral van belang is om aan te geven dat bestrijding van boomziekten en bescherming van gemeenteboom tegen vandalisme, betrekking heeft op meer houtige gewassen dan alleen bomen met een stamomtrek van meer dan 55 cm.

Vellen

Elke wijze van het te gronde richten van bomen ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij snoeien, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. De eerste keer kandelaberen of knotten is vergunning- of ontheffingplichtig. Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunning- of ontheffingplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in bomen eveneens vergunning- of ontheffingplichtig.

Bijlage 1, Artikel 1:5 Erfgoed

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.

Bijlage 1, Artikel 1:6 Havens en kades

De begrippen die in hoofdstuk 6 worden gebruikt worden in dit artikel omschreven. Deze begrippen behoeven geen nadere toelichting.

Bijlage 1, Artikel 1:7 Hemelwaterafvoer

(G ereserveerd)

Bijlage 1, Artikel 1:8 Omgevingshinder

Besluit

Het Activiteitenbesluit milieubeheer, hierna aangeduid als Besluit, biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

Inrichting

Op grond van de Wet milieubeheer moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken ofwel over een milieuvergunning beschikken, of voldoen aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB), die artikelen met betrekking tot de bescherming van het milieu bevat.

Voor de definitie van begrippen die aan aanpalende regelgeving – waaronder het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wet milieubeheer – ontleend zijn, wordt aangesloten bij de betekenis uit die regelgeving.

Kampeermidd el

Dit gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

Bijlage 1, Artikel 1:9 Ondergrondse infrastructuren

Breekverbod

In dit hoofdstuk zijn bepalingen over het breekverbod opgenomen die het college de bevoegdheid geven een verbod op te leggen tot uitvoering van breekwerkzaamheden bij extreme weersomstandigheden (bijvoorbeeld wateroverlast, zware sneeuwval of ijzel, strenge vorst). Dat wil zeggen dat er niet in de grond gegraven mag worden zolang het breekverbod geldt.

Instemmingsbesluit

Werkzaamheden als bedoeld in dit hoofdstuk moeten vooraf gemeld worden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen reguliere (graaf)werkzaamheden, werkzaamheden van minder ingrijpende aard en spoedeisende werkzaamheden als gevolg van een ernstige belemmering of storing.

Het onderscheid tussen reguliere (graaf)werkzaamheden, werkzaamheden van minder ingrijpende aard is volgens artikel 5.4, vijfde lid van de Telecommunicatiewet ook bedoeld, maar niet uitsluitend voor telecommunicatie.

Voor de reguliere (graaf)werkzaamheden en werkzaamheden van minder ingrijpende aard geldt dat pas gestart mag worden met die werkzaamheden als op basis van een aanvraag een instemmingsbesluit is verleend. Daarnaast zal het in de praktijk zo zijn dat de doorlooptijd van aanvragen voor werkzaamheden van minder ingrijpende aard korter is dan die van aanvragen voor reguliere werkzaamheden.

Voor spoedeisende werkzaamheden is het mogelijk dat melden vooraf onmogelijk is. Alleen in dit uitzonderingsgeval is het toegestaan het werk achteraf te melden.

Kabels en leidingen

Hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren ziet enerzijds op netwerken bestaande uit fysieke kabels en/ of leidingen inclusief ondergrondse ondersteuningswerken (zoals mantelbuizen, kabelgoten, handholes, lasdozen, duikers), beschermingswerken, signaalinrichtingen (zoals optische en elektrische versterkers en kasten) en dergelijke en anderzijds op componenten voor het verbinden van kabels en leidingen in de openbare grond met die in de gebouwen. Inhoudelijk is er procedureel geen onderscheid gemaakt in de begrippen kabels en leidingen.

Net of netwerk

De definitie is afgeleid van de omschrijving zoals die gehanteerd wordt in de Wet Informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten (WIBON). De omschrijving maakt met name duidelijk dat het om ondergrondse netten gaat, en dan zowel de distributie- en transportnetten voor energie (gas, water, elektriciteit, riool) als de elektronische communicatienetwerken (zoals specifiek geregeld in en krachtens de Telecommunicatiewet).

In de tekst wordt geen inhoudelijk onderscheid gemaakt tussen de termen net en netwerk.

Netbeheerder

Het begrip netbeheerder wordt gehanteerd als uniforme term voor enerzijds de beheerders van de netten voor de levering van energie en anderzijds de aanbieders van (niet-)openbare elektronische communicatienetwerken.

Vaak zal de netbeheerder in het geval van voorgenomen graafwerkzaamheden de rol van opdrachtgever op zich nemen. In aansluiting bij de recente wet- en regelgeving op het gebied van graafrechten wordt de opdrachtgever meer dan voorheen medeverantwoordelijk gehouden voor een juiste uitvoering en naleving van de rechten en verplichtingen met betrekking tot graafwerkzaamheden.

Werkzaamheden

Hoewel gezien de consequenties ervan de bepalingen van hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren vooral betrekking hebben op mechanische werkzaamheden, vallen handmatige werkzaamheden er ook onder. Voor zover die beperkt van karakter zijn, zullen ze overigens vaak betrekking hebben op de separaat te onderscheiden categorieën spoedeisende werkzaamheden of minder ingrijpende werkzaamheden. Tot de werkzaamheden die hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren betreffen behoren eveneens de werkzaamheden in verband met het medegebruik van voorzieningen, zoals dat van mantelbuizen, kabelgoten of geleidingen. Vanuit de te behartigen belangen kan het nastreven of voorschrijven van medegebruik door de gemeente gestimuleerd worden.

Bijlage 1, Artikel 1:10 Stads- en landschapsschoon

Handelsreclame

Handelsreclame kan bestaan uit opschriften, aankondigingen, afbeeldingen en naamsaanduidingen etc. die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn. Ook vlaggen en andere voorwerpen kunnen vallen onder de definitie van handelsreclame.

Bijlage 1, Artikel 1:11 Wegen en water

Gebouw

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, eerste lid van de Woningwet: “bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.

Openbaar water

Een ‘openbaar water’ in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is ieder water, dat open staat voor het publiek. ‘Openbaar’ is hier dus synoniem aan ‘feitelijk voor het publiek toegankelijk’.

Openbare plaats

Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom). Artikel 1, eerste lid van de Wom bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.

Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de MvT zeggen “dat in beginsel eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”. Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen ‘openbare plaatsen’. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip ‘openbare plaats’.

Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de MvT (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, p. 16).

Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid van de Wom zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.

Omdat de definitie van het begrip ‘openbare plaats’ ook een aantal ’besloten plaatsen’ als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid van de Wom expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet (Kamerstukken II 1986/87, 19 427, nr. 5, p. 11-13 en nr. 6).

Hoofdstuk 2 Ambulante handel

Afdeling 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2:1 Inrichting van de markt, branche-indeling

Op grond van het eerste lid, onder a. stelt het college het aantal standplaatsen op de markt vast met onder meer als doel het aantrekkelijk maken van de markt voor de consumenten. Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c. wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (kraam of ook andere verkoopmaterialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. De onder b. vermelde afmetingen van de standplaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen.

Het tweede lid is facultatief bedoeld. Het schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consument.

Bij bijzondere redenen (derde lid) kan besloten worden dat er geen markt wordt gehouden of dat deze op een andere locatie wordt gehouden. Daarbij kan gedacht worden aan zaken als extreme weersomstandigheden, noodzakelijke reconstructiewerkzaamheden, bepaalde evenementen (bijvoorbeeld kermis).

Artikel 2:2 Nadere regels

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Afdeling 2.2 Vergunningen

Artikel 2:3 Vergunning

Het innemen van een standplaats heeft zowel betrekking op een vaste standplaats als op een dagplaats.

Artikel 2:4 Vereisten

Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijke persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van vergunningen bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt een natuurlijke persoon (bijvoorbeeld de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is dus niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.

Doordat de eis van handelingsbekwaamheid niet gekoppeld is aan een minimumleeftijd komen ook zestien- en zeventienjarigen, aan wie door de kantonrechter handlichting is verleend, in aanmerking voor een vergunning. Er is geen reden om minderjarigen die in het rechtsverkeer als handelingsbekwaam beschouwd worden, van de vergunning uit te sluiten.

Het vereiste ‘gerechtigd in Nederland arbeid te verrichten’ ziet met name op vreemdelingen die een vergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen nodig hebben.

Artikel 2:5 Vrijgekomen standplaats, standplaatsverbeteringslijst

Dit artikel ziet niet op de verlening van nieuwe vergunningen, maar alleen op een wijziging van een al verleende vergunning vanwege de toewijzing van een andere, (veelal) betere vaste standplaats.

Als op een markt een vaste standplaats vrijkomt, kan deze worden toegewezen aan de hoogstgeplaatste op de standplaatsverbeteringslijst. Om te voorkomen dat eerst geïnventariseerd moet worden of er vergunninghouders zijn die van dit recht gebruik willen maken, wordt een standplaatsverbeteringslijst gehanteerd. De datum waarop de eerste vergunning voor een vaste standplaats is verleend, is bepalend voor de volgorde van inschrijving op de lijst.

Als er op grond van de standplaatsverbeteringslijst geen gegadigden zijn voor de betreffende standplaats, vindt toekenning van een vaste standplaatsvergunning plaats volgens artikel 2:7.

Artikel 2:6 Doorhalen van plaatsing op de standplaatsverbeteringslijst

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2:7 Vaste standplaatsvergunning, toekenning volgens selectiestelsel

In dit artikel is een selectiestelsel uitgewerkt waarmee aanvragen voor de te verlenen nieuwe vaste standplaatsvergunningen op bepaalde aspecten kunnen worden beoordeeld. Op deze wijze kan beoordeeld worden welke aanvrager de grootste bijdrage levert aan de verbetering en/ of het behoud van de kwaliteit van de markt.

Bij de beoordeling van het assortiment kan betrokken worden of het artikel op de markt ontbreekt of te weinig wordt aangeboden, of het artikel vernieuwend is en of het zich richt op een onderbedeelde maar gewenste doelgroep.

Bij de beoordeling van de uitstalling (inclusief kraam/ verkoopwagen) kunnen de presentatie, hygiëne, kwaliteit en maatvoering betrokken worden.

Wat betreft de beoordeling van het marktverleden van de aanvrager kan gekeken worden naar diens klantvriendelijkheid en service. Hierbij kunnen ook referenties betrokken worden.

Artikel 2:8 Overschrijven vaste standplaatsvergunning

Dit artikel regelt de gevallen en voorwaarden waaronder het mogelijk is om, in afwijking van het selectiestelsel van artikel 2:7, een vaste standplaatsvergunning over te schrijven. Het gaat om overschrijving van een vaste standplaatsvergunning met alle daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen, waaronder dus de nader bepaalde individuele standplaats. Dat houdt tevens in dat standplaatsverbetering volgens artikel 2:5 niet van toepassing is in geval van overschrijving van een vaste standplaatsvergunning.

In de situaties vermeld in het eerste lid moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht dat de vergunning voor een vaste standplaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, kan worden overgeschreven. Hieraan is toegevoegd dat overschrijving van de vergunning op een kind, broer of zus van de vergunninghouder ook mogelijk is. Op deze wijze kan het familiebedrijf in stand blijven en wordt tegemoet gekomen aan de wens van marktondernemers.

Van gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging is sprake als de houder van een vaste standplaats vooruitlopend op een definitieve bedrijfsbeëindiging zijn standplaats al laat overnemen.

Op grond van het tweede lid is overschrijving van een vergunning op een mede-eigenaar of medewerker alleen mogelijk is als duidelijk is dat zij een zekere feitelijke verbondenheid met de markt hebben. Deze verbondenheid blijkt uit het feit dat deze persoon via de vergunninghouder minimaal één jaar als mede-eigenaar heeft gefunctioneerd of als werknemer werkzaam is bij de vergunninghouder.

Een werknemer in loondienst toont zijn arbeidsrelatie aan door het overleggen van fiscale jaaropgaven voor de inkomstenbelasting en een arbeidsovereenkomst. Een mede-eigenaar van het bedrijf kan dit bijvoorbeeld aantonen door de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te overleggen.

Door het stellen van de eis van één jaar verbondenheid wordt ook voorkomen dat de vaste standplaatsvergunning een verhandelbaar goed wordt en daarmee een economische waarde krijgt. Zonder het stellen van die eis zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat een vergunninghouder kort voordat hij met de markt stopt een werknemer in dienst neemt zodat het college gehouden is zijn vergunning op de werknemer over te schrijven.

Artikel 2:9 Toewijzing dagplaats

Om tot een objectieve verdeling van de dagplaatsen te komen, is hiervoor in dit artikel een aantal regels opgenomen. Deze behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2:10 Toewijzing standwerkersplaats

Om tot een objectieve verdeling van de standwerkersplaatsen te komen, is hiervoor in dit artikel een aantal regels opgenomen. Deze behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2:11 Persoonlijk innemen standplaats, bijstand en vervanging

De vergunninghouder is verplicht zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn. Aangezien in artikel 2:4 van dit hoofdstuk is bepaald dat de vergunninghouder een natuurlijk persoon moet zijn, betekent dit dat de standplaats niet door bijvoorbeeld een medevennoot van de vergunninghouder kan worden ingenomen.

De plicht om de standplaats het minimum aantal vastgestelde keren in te nemen, geldt uiteraard alleen voor de vaste vergunninghouder en niet voor de dagplaatshouder of standwerker. Dit is noodzakelijk om de continuïteit in de bezetting te waarborgen.

Het is wel noodzakelijk dat de marktmeester van elke verhindering zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld, mede gelet op de mogelijkheid om de vaste standplaats als dagplaats toe te wijzen. Tijdig houdt in dat de verhindering zo spoedig als mogelijk, doch in ieder geval vóór aanvang van de markt, wordt gemeld. Dit zal natuurlijk niet mogelijk zijn als iemand kort daarvoor bijvoorbeeld ziek is geworden.

Bij ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden staat het college de vergunninghouder van een vaste standplaats toe zich op zijn standplaats te laten vervangen. Op deze wijze wordt een continue bezetting van de vaste standplaatsen zoveel mogelijk gewaarborgd. In geval van vakantie is een ontheffing met een maximum termijn van zes weken gebruikelijk. De ontheffing wordt aan een maximum van twee jaar gebonden in geval van ziekte. Als de ziekte langer dan twee jaar duurt, is vaak sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid.

Als voorbeeld van een bijzondere omstandigheid, als bedoeld in het vijfde lid, kan gedacht worden aan:

  • -

    het voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • -

    het huwelijk van de vergunninghouder of van bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad;

  • -

    bevalling van de vergunninghouder of diens partner;

  • -

    ernstige ziekte van de partner, ouders of kinderen;

  • -

    overlijden van de partner, ouders, kinderen, bloed- en aanverwanten tot de vierde graad.

Deze opsomming is niet limitatief. Per situatie kan beoordeeld worden of sprake is van een bijzondere omstandigheid.

Afdeling 2.3 Intrekken en schorsen vergunningen, uitsluiting

Artikel 2:12 Intrekken en schorsen vaste standplaatsvergunning

Als de in het eerste lid vermelde gronden zich voor doen, wordt altijd tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning overgegaan.

In het tweede lid worden de gronden vermeld op basis waarvan een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. Dit lid heeft daarmee een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.

Bij dag- en standwerkersplaatsen ligt intrekking van de vergunning minder voor de hand. Daarom is deze bepaling beperkt tot de vaste standplaatsvergunning. Bij een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats zal eerder worden overgegaan tot uitsluiting op grond van artikel 2:13 of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 12:4.

Artikel 2:13 Uitsluiting vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats

In artikel 2:12 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 12:4) ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen.

In dit artikel is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin vermelde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats.

Afdeling 2.4 Individuele standplaatsen

Artikel 2:14 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Een vergunning voor het hebben van een standplaats, hoe eenvoudig ook, wordt noodzakelijk en evenredig geacht. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval.

Bij het tweede lid: De generieke weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 11:3. Nadere uitleg daarvan vindt men in de toelichting bij dat artikel. De weigeringsgrond “redelijke eisen van welstand” kan gehanteerd worden als een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan niet alleen verkapte marktvorming worden tegengegaan, ook wordt daarmee het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles gewaarborgd. Het college bepaalt zelfstandig de inhoud van deze weigeringsgrond.

Redelijk verzorgingsniveau (tweede lid, onder b.)

In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente voor de consument als een openbare orde-belang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil het gemeentebestuur op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden. De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen. De Dienstenrichtlijn is daarop immers niet van toepassing.

Bestemmingsplan (tweede lid, onder c.)

Als het bestemmingsplan standplaatsen ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de vergunning weliswaar wordt verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.

Artikel 2:15 Toestemming rechthebbende

Dit artikel verbiedt de rechthebbende op een terrein toe te laten dat een standplaats wordt ingenomen, zonder dat hiervoor een vergunning is verstrekt. Met dit verbod is het mogelijk niet alleen maatregelen te nemen tegen degene die zonder vergunning een standplaats inneemt, maar ook tegen de eigenaar van de grond die het innemen van een standplaats zonder vergunning toestaat.

Artikel 2:16 Afbakeningsbepalingen

In het eerste lid vindt afbakening plaats met de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het Provinciaal wegenreglement, het tweede lid ziet op afbakening met de Woningwet.

Hoofdstuk 3 Bodem

Artikel 3:1 Status

Dit artikel is nieuw toegevoegd vanwege de verplichting om een Bouwverordening in de zin van artikel 8 van de Woningwet vast te stellen. Het bepaalde in hoofdstuk 3 wordt mede aangemerkt als Bouwverordening.

Artikel 3:2 Bodemonderzoek

De artikelen over het bodemonderzoek hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 3:3 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 3:3. Beide toelichtingen moeten in combinatie met elkaar worden gelezen.

Bij het eerste lid: Uit de systematiek van NEN 5740:2009+A1:2016nl volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Als het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016nl is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707:2015nl ontwikkeld.

Bij het derde lid: De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, tweede lid Besluit omgevingsrecht (Bor). Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wabo is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.

Bij het vierde lid: Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. Het gemeentebestuur kan hiervoor beleid ontwikkelen.

De strekking van het vijfde lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

Artikel 3:3 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

In het tweede lid van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van dit artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking moeten hebben. Het woord uitsluitend in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt:

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

Artikel 4.4, tweede lid van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

Als blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Als de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

De gezondheidsrisico’s voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, onder c. van de Wabo.

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.

Wat verstaan moet worden onder ‘bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven’ wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij ‘enige tijd’ moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van Toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip ‘voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen’ valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van Toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Als de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

Het college is het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.

Gedeputeerde staten of het college van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, als sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.

Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (artikel 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.

Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.

Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

Als uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreinigingsgraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2 van de Model-Bouwverordening.

Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd moet een beslissing worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen kan de vergunning in de regel verleend worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

Artikel 3:4 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreinigingsgraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingsprobleem kan worden ondervangen.

In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

  • -

    de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

  • -

    de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

  • -

    de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

Artikel 3:5 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Dit artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN’s), voornormen (NVN’s) en praktijkrichtlijnen (NPR’s).

Hoofdstuk 4 Bomen en houtopstanden

Artikel 4:1 Groene Kaart en Bomenlijst

Dit artikel behoeft geen toelichting. Bij deze verordening zijn als Bijlage 2 respectievelijk Bijlage 3 de Groene Kaart respectievelijk de Bomenlijst opgenomen.

Artikel 4:2 Kapverbod Groene kaart en Bomenlijst

Bij het tweede lid: Er is bewust gekozen voor een ontheffingstelsel voor toestemmingverlening tot vellen van beschermde bomen. Dit in plaats van een vergunningstelsel, om aan te geven dat in beginsel toestemming slechts bij zeer hoge uitzondering wordt verleend.

Bij het vijfde lid: Als een boom direct gevaar oplevert kan het bevoegd gezag besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Dit houdt in dat dan direct tot kap overgegaan kan worden. Belanghebbenden hebben dan wel nog steeds de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar. Dit is van belang omdat aan de verleende omgevingsvergunning voorschriften kunnen zijn verbonden.

Artikel 4:3 Criteria ontheffing

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 4:4 Kapverbod overig

Bij het vierde lid: Als een boom direct gevaar oplevert kan het bevoegd gezag besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Dit houdt in dat dan direct tot kap overgegaan kan worden. Belanghebbenden hebben dan wel nog steeds de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar. Dit is van belang omdat aan de verleende omgevingsvergunning voorschriften kunnen zijn verbonden.

Artikel 4:5 Criteria vergunning

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 4:6 Aanvraag

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 4:7 Bijzondere voorschriften

De voorschriften voor herplant moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht nodig is.

Artikel 4:8 Herplant- en instanthoudingsplicht

Herplantvoorschriften, ook bij illegale kap, zijn concreet en eenduidig en moeten zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven. De wijze waarop deze zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, gebeurt ook op beleidsmatige wijze. De uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn: de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant.

Artikel 5:18 Wabo biedt de mogelijkheid, als sprake is van een herstel- of instandhoudingssanctie van het velverbod, onder oplegging van een last onder bestuursdwang of dwangsom bij het besluit tot herplantverplichting, tevens te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger.

Artikel 4:9 Schadevergoeding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 4:10 Afstand tot de erfgrenslijn

Om te voorkomen dat van bomen die eigendom van de gemeente zijn, de verwijdering op grond van artikel 5:42, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek kan worden gevorderd, is de afstand van de standplaats van deze bomen, heesters en heggen tot de erfgrens, op nihil gesteld. De reden hiervoor is dat deze bomen een groot algemeen belang dienen en dat hun standplaats gerechtvaardigd is.

Artikel 4:11 Bestrijding van boomziekten

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 4:12 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Dit artikel is onder andere bedoeld om te voorkomen dat gemeentelijke houtopstand beschadigd raakt door voorwerpen zoals verlichtingsdraden die lange tijd in houtopstanden blijven hangen wat overlast veroorzaakt, houtopstand afknelt en snoeiwerk onmogelijk maakt.

Het vierde lid zondert werkzaamheden uit die worden uitgevoerd volgens hoofdstuk 9. Hierin is onder andere geregeld hoe te handelen bij werkzaamheden voor kabels en leidingen in de nabijheid van bomen.

Hoofdstuk 5 Erfgoed

Afdeling 5.1 Algemeen

Artikel 5:1 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens (dit hoofdstuk van) deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten en stads- of dorpsgezichten. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of voorafgaand bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Afdeling 5.2 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5:2 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’; natuurlandschap niet). De aanwijzing vindt ambtshalve plaats. De mogelijkheid voor belanghebbenden om een monumentenstatus aan te vragen is komen te vervallen. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/ of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan de artikelen 3.1, eerste lid en 3.16, tweede lid van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve concreet worden onderzocht. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid van de Awb moet worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 5:3 Voornemen tot aanwijzing

Bij het eerste lid: Ieder monument is gegeven de begripsomschrijving van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsomschrijving van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a., onderdeel 1 jo. artikel 1, onder b., onderdeel 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers bij de onroerende zaak.

Bij het tweede lid: De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 5:4 Voorbescherming

Het is wenselijk ook bij gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing heeft bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

Artikel 5:5 Advies Erfgoedadviesraad

Dit artikel bepaalt dat advies wordt gevraagd aan de Erfgoedadviesraad bij het voornemen van het college voor de aanwijzing van een gemeentelijk monument zoals bedoeld in de artikel 5:2, eerste lid. Ook bij adviesaanvragen van de minister voor de aanwijzing van rijksmonumenten zoals bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van de Erfgoedwet vraagt het college advies aan de Erfgoedadviesraad. In dit artikel worden tevens de termijnen bepaald waarin dit advies verstrekt wordt.

Artikel 5:6 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen vermeld waarbinnen het college een beslissing moet nemen (eerste lid). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. In het kader van de vermindering van administratieve lasten moet goed nagedacht worden over de specifieke invulling van de duur van de termijnen. Over het algemeen geldt hoe korter de termijnen zijn, des te minder de administratieve lasten voor de burger zijn.

Het tweede lid van dit artikel regelt de eisen waaraan een aanwijzing moet voldoen. Het doel hiervan is zo goed als mogelijk de begrenzing van het monument te definiëren.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5:7 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Het eerste lid van dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a., onderdeel 1 jo. artikel 1, onder b. onderdeel 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c. en e. van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (tweede lid).

Artikel 5:8 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de Erfgoedadviesraad, zoals bedoeld in artikel 5:5, pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming op grond van afdeling 5.3 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 5:9 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister. De wijziging vindt ambtshalve plaats. De mogelijkheid voor belanghebbenden om op aanvraag een monumentenstatus te wijzigen is komen te vervallen.

Afdeling 5.3 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 5:10 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten geschreven naar analogie met artikel 11, eerste lid van de Monumentenwet 1988, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Artikel 5:11 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de voor de Erfgoedverordening geldende verordening.

Artikel 5:12 Weigeringsgronden

Dit artikel bepaalt dat een vergunning enkel kan worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

Afdeling 5.4 Rijksmonumenten

Artikel 5:13 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

Afdeling 5.5 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 5:14 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel regelt de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door de gemeenteraad. De aanwijzing vindt ambtshalve plaats. De mogelijkheid voor belanghebbenden om de status van een beschermd stads- of dorpsgezicht aan te vragen is komen te vervallen. De aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van een gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden gebruikt. De bestaande situatie wordt niet bevroren. Een beschermd stadsgezicht behoudt zijn dynamische karakter. Nieuwe gebouwen kunnen worden ingepast in de historische structuren. Ook veranderingen in het gebruik passen in het historisch gegroeide karakter. De aanwijzing omvat een topografische kaart op een schaal van ten minste 1:1000, waarop de gebieden waarvoor de aanwijzing geldt, zijn aangegeven, alsmede een toelichting die de aanwijzing motiveert.

Op grond van dit artikel is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Dit (gedetailleerde) bestemmingsplan moet de basis bieden voor het beschermen van de structuurbepalende delen van het betreffende gebied en de beeldbepalende elementen. De in een bestemmingsplan op te nemen (stedenbouwkundige) regels zullen zodanig moeten zijn, dat voorkomen wordt dat het aspect van een beschermd stads- of dorpsgezicht door wijziging van een van de onderdelen wordt geschaad. De structuurbepalende delen worden benoemd in de beschrijving van het beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld geeft de Erfgoedadviesraad advies over de inhoud van de regeling.

Bij de bescherming van stads- en dorpsgezichten door bestemmingsplannen kan bereikt worden dat:

  • de hoofdstructuur (wegen, wateren, perceelindeling, rooilijnen, schaal, plaats, dichtheid en situering van bebouwing, schaal van de open ruimten, enz.) in stand blijft;

  • de functionele ontwikkeling van het beschermde gebied in hoofdlijnen blijft aansluiten op de historische ontwikkeling;

  • veranderingen aan gebouwen en nieuwbouw aan de historische karakteristiek worden getoetst.

Artikel 5:15 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt onder andere dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan onder andere gedacht worden aan wijzigingen vanwege de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 5:16 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo geeft het gemeentebestuur de mogelijkheid om op basis van een verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

Afdeling 5.6 Archeologie

Artikel 5:17 Vangnet archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke archeologische waardenkaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden. Dit artikel voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot het moment dat een bestemmingplan ‘Malta-proof’ is.

Tot het moment dat een ‘Malta-proof’-bestemmingsplan kan worden vastgesteld, biedt deze verordening bij wijze van artikel 21 de nodige bescherming aan archeologische waarden in de bodem. Artikel 21 biedt bescherming door het opgenomen verbod de bodem te verstoren, tenzij er sprake is van een uitzondering.

Archeologisch erfgoed in de bodem is bij wet beschermd. De archeologische paragrafen en wetsartikelen in de Erfgoedwet, Monumentenwet, Wet op de ruimtelijke ordening, Woningwet en nog kleine wetaanpassingen vormden samen de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). De Nederlandse wet- en regelgeving kwam in 2007 voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992).

De wettelijke taak van het beschermen van archeologisch erfgoed is bij de gemeenten gelegd. De gemeente Zutphen beschikt over vastgesteld beleid, een jaarlijks ge-update gemeentelijke waardenkaart en een archeologische dienst om aan die taken te kunnen voldoen.

De gemeentelijke archeologische waardenkaart is/ wordt vertaald in een planologische bescherming in bestemmingsplannen (zogenaamde dubbelbestemming). De waardenkaart is een dynamisch document dat jaarlijks wordt geactualiseerd.

De mate waarin archeologische resten in de bodem worden verwacht en het maatschappelijk en wetenschappelijk belang ervan is uitgedrukt in kwalificaties ‘zeer hoog’, ‘hoog’, ‘middelhoog’ en ‘laag’. Als vindplaatsen bekend zijn worden ze specifiek benoemd als een ‘bekende waarde’, de rest van het gemeentelijk grondgebied heeft een ‘verwachtingswaarde’. Terreinen die al diep zijn ontgrond zijn aangemerkt als ‘verstoord’. Een bijzonderheid is dat de rivierbeddingen op doorgaans grotere diepte een ‘bijzondere verwachtingswaarde’ hebben vanwege de trefkans op scheepswrakken. Archeologische Monumenten Kaart-terreinen (AMK-terreinen) zijn gebieden die van rijkswege op de monumentenlijst staan met een specifieke status. Tot slot is er de kwalificatie ‘Rijksmonument’. Dit zijn terreinen waar bodemingrepen, zonder wijzigingsvergunning van de Minister, verboden zijn.

Alle hierboven beschreven statussen zijn vertaald in legenda-eenheden op de archeologische waardenkaart. Elke status/ legenda-eenheid heeft een vrijstellingswaarde in oppervlak en diepte. Dus bij ingrepen in de bodem kleiner dan x-m2 en/ of ondieper dan y-cm is geen archeologisch (voor)onderzoek nodig. Bij ingrepen groter en/ of dieper dus wel! Het bevoegd gezag, in dit geval het gemeentebestuur, bepaalt welk onderzoek nodig wordt geacht. Bij bekende waarden is vooronderzoek niet altijd nodig. Soms kan direct besloten worden of er opgegraven dan wel behouden moet worden. Bij verwachtingswaarden zal in de meeste gevallen de volledige AMZ-cyclus doorlopen moeten worden (bureauonderzoek; borend verkennend/ karterend; proefsleuven; behouden of opgraven). Na elk onderzoekstadium neemt de gemeente een ‘selectiebesluit’, waarin staat of er verder onderzoek nodig is of dat het terrein wordt vrijgegeven voor de beoogde bodemingreep.

Bij alle bodemroerende ingrepen (bouwrijp maken, graven cunetten, bomen planten, overige civiele werken, kunstwerken, nutsvoorzieningen, ondergrondse vuilcontainers etc.) moet een ‘archeologie check’ plaatsvinden op de archeologische waardenkaart in de meest recente versie. De voorschriften maken dan duidelijk of archeologisch (voor)onderzoek nodig is. Bij twijfel of bij grotere bodemingrepen moet men contact op nemen met de gemeentelijk archeoloog.

Hieronder is het archeologische beslissingsproces nog eens in een schema gezet. Wanneer de uitslag van een onderzoek vervolg behoeft, wordt een volgende stap genomen en anders wordt het onderzoek afgesloten en neemt het bevoegd gezag een besluit/ wordt er een vergunning verleend.

afbeelding binnen de regeling

Artikel 5:18 Opgravingen en begeleiding

De verplichtingen die in deze bepaling zijn opgenomen kunnen alleen goed functioneren als de archeologische onderzoekers actief hierover worden geïnformeerd. Immers, als een gemeentebestuur deze bepaling in een verordening opneemt, wordt gekozen voor een uitgebreide regiefunctie bij archeologische opgravingen binnen het gemeentelijk grondgebied.

Om de bedoelde regierol goed te kunnen uitoefenen moet het college een programma van eisen opstellen waarmee de kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek (eerste lid, onder a.). Vervolgens wordt van de opgraver verwacht dat hij in een plan van aanpak weergeeft hoe hij specifiek de gestelde kaders, zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan invullen (eerste lid, onder b.). Ook hier is sprake van een verkapt vergunningstelsel voor de realisering van een fysiek project. Net als bij onderdeel e. van het tweede lid van artikel 5:17 is ervoor gekozen om deze bepaling onder de werking van de Wabo te laten vallen. Op grond van het tweede en derde lid kunnen vervolgens nadere regels worden gesteld over de feitelijke uitvoering (en het toezicht daarop) en de beoordeling van het plan van aanpak.

Artikel 5:19 Procedure

De bepalingen uit artikel 5:11, zesde, zevende en achtste lid, artikel 5:12, eerste lid en artikel 11:7 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 5:17, aanhef en onder d. en e. en artikel 5:18, eerste lid, aanhef en onder b..

Afdeling 5.7 Instandhouding bovengrondse cultuurhistorische waarden

Artikel 5:20 Bestemmingsplannen

Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van 17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339 moeten cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeentebesturen een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.

Het is onwenselijk om deze cultuurhistorische elementen allemaal als monument of gezicht aan te wijzen, maar deze elementen zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken. Omdat de wetgever geen nadere aanduiding heeft gegeven over hoe de cultuurhistorische waarden moeten worden meegenomen, voorziet dit artikel in een nadere uitwerking daarvan. De reden hiervan is ervoor te zorgen dat gemeentebreed de cultuurhistorische waarden in een plangebied op dezelfde manier worden meegenomen.

Om er gemeentebreed voor te zorgen dat in bestemmingsplannen met constante kwaliteit aandacht wordt besteed aan cultuurhistorische waarden en zo nodig de vertaling ervan in de regels, is het relevant deze al in een vroegtijdig stadium (bestemmingsplan model/ plan van aanpak/ onderzoeksfase) te betrekken. Hiervoor zijn al kaartlagen ontwikkeld en wordt het grondgebied opgedeeld in gebiedskarakteristieke (stads)delen. Voor nieuwe bestemmingsplannen of planologische procedures wordt het vooronderzoek nu uitgebreid met een aanvraag voor een bovengrondse Cultuurhistorische Verkenning. Op basis van de beknopte Cultuurhistorische Verkenning kan geconcludeerd worden of een nadere Cultuurhistorische Verkenning, waarin analyse en waardering wordt beschreven, wenselijk is. Dit kan al dan niet door monumentenzorg worden uitgevoerd, maar moet wel conform de richtlijn Cultuurhistorisch Onderzoek van de RCE plaatsvinden. Daarnaast moeten alle bestemmingsplannen voor het vooroverleg in het kader van artikel 3.1.6.van de Bro ter advies worden voorgelegd aan de Erfgoedadviesraad.

Hoofdstuk 6 Havens en kades

Afdeling 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6:1 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de havens, langs de kades in deze havens en de IJsselkade, zo volgt uit het eerste lid. Op grond van het tweede lid is deze verordening ook van toepassing op vaartuigen die buiten een haven, maar binnen de gemeente direct of indirect gemeerd liggen aan kades, aanlegsteigers, meerpalen of andere voorzieningen in beheer bij de gemeente. Ter afbakening en verduidelijking zijn de havens en het kadegedeelte van de IJsselkade op de bij dit hoofdstuk behorende kaart in Bijlage 4 weergegeven.

Artikel 6:2 Verplichtingen van houders van een vergunning of ontheffing

Deze bepaling is relevant in het kader van toezicht en handhaving.

Artikel 6:3 Normadressaat

De schipper is in beginsel verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of op grond van dit hoofdstuk, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of op grond van dit hoofdstuk. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.

Artikel 6:4 Nadere regels

In dit artikel is bepaald waar het college nadere regels over kan stellen. Deze nadere regels kunnen niet over andere onderwerpen gaan dan als bepaald in de verschillende onderdelen in dit artikel. Ook bepaalt dit artikel in welk kader nadere regels kunnen worden gesteld. Ook hierbij geldt dat niet buiten de aangegeven kaders nadere regels kunnen worden gesteld.

Afdeling 6:2 Ordening en gebruik van de haven en de kade

Artikel 6:5 Verkeerstekens

In het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: Bpr) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens vastgelegd. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt voor de orde en veiligheid in de haven. Het Bpr regelt de verkeersafhandeling, terwijl dit hoofdstuk het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, orde en veiligheid).

Artikel 6:6 Ligplaatsenoverzicht

Door het vaststellen van een ligplaatsenoverzicht kan het college bepalen waar in de haven schepen ligplaats mogen nemen. Zo nodig kan ook bepaald worden dat bepaalde plaatsen of gebieden bestemd zijn voor schepen van bepaalde categorieën of voor ligplaatsvergunninghouders.

Artikel6:7 Verbod nemen ligplaats

Op grond van dit artikel is het verboden ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij zich één van de uitzonderingen, als omschreven in het eerste lid van dit artikel, onder a. tot en met c., voordoet. Het nemen van ligplaats omvat tevens het ankeren.

Het tweede lid regelt het afmeren van schepen met verkeerstekens. Deze verkeerstekens dienen, conform artikel 6.5, te zijn vermeld in het Bpr. Hierbij valt te denken aan het afmeren van kegelschepen. Als uit praktische overwegingen géén verkeerstekens geplaatst kunnen worden, kan er ook een bekendmaking gelden met eenzelfde strekking als een verkeersteken.

Het derde lid regelt het ligplaats nemen op een plaats voor ligplaatsvergunninghouders. Als aan de exploitant of de schipper een vergunning of ontheffing is verleend, dan is dit toegestaan.

In het vierde lid is tot slot bepaald dat het college ontheffing kan verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Er is in dat geval geen vergunning meer nodig; de ontheffing volstaat.

Artikel 6:8 Duur verblijf in haven of aan kade

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6:9 Voorzieningen en voorwerpen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6:10 Verhalen van schepen

In bepaalde gevallen moeten schepen - in verband met de orde, veiligheid of het milieu - verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met een vergunning of ontheffing van het college.

Om de havengebruiker tegen onnodig optreden te beschermen, is in het eerste lid bepaald dat deze opdracht schriftelijk moet gebeuren. Voorts kan uitsluitend van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt als dit nodig is in het kader van de orde of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen. Een voorbeeld van een niet-spoedeisend belang in het kader van de orde van de haven, is het nodig worden van het plegen van onderhoud aan een kademuur of steiger waaraan reeds voor langere periode een schip gemeerd ligt.

De exploitant of schipper van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Als medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.

Het derde lid regelt dat schepen voor de veiligheid of het milieu met spoed – en voor rekening en risico van de exploitant of schipper - verhaald kunnen worden als zich een calamiteit voordoet in de haven of als de exploitant of schipper onbekend is. Bij een brand kunnen de schepen bijvoorbeeld in de weg liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen.

Artikel 6:11 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren. Als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.

Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men anders dan nodig voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd.

Reden waarom het verbod wordt ingevoerd ligt in het feit dat als door gebruikers van de haven schepen gaande worden gehouden zeer gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt. Voorts kan – vooral – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.

Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het in werking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig moet zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk blijkt dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden.

Artikel 6:12 Plezier- en zeilvaart in de haven

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting, anders dan dat ook in het geval van een evenement in de zin van artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zutphen van de gestelde verboden in dit artikel het college ontheffing kan verlenen.

Artikel 6:13 Overlast aan schepen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6:14 Melding bedrijfsstorin, gebrek of schade

Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren direct aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen.

Artikel 6:15 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6:16 Aanwijzen gebieden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Afdeling 6:3 Veiligheid en bescherming milieu in en in de omgeving van de haven en kade

Artikel 6:17 Verontreining van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

Het in dit artikel gestelde verbod beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip. Handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip, met geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.

Artikel 6:18 Gebruik afvalverbrandingsoven

Dit artikel is opgenomen in verband met het toenemende gebruik van afvalverbrandingsovens aan boord van schepen. Om gevaar, schade en hinder voor de omgeving, door bijvoorbeeld ernstige rookontwikkeling en het gebruik van de afvalverbrandingsoven terwijl het schip is afgemeerd, te voorkomen, is het verboden afvalverbrandingsovens aan boord van schepen te gebruiken. Afval kan afgegeven worden aan de daartoe bestemde inzamelaars.

Artikel 6:19 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen

Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens moet de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 6:20 Veilige toegang

In de havenpraktijk doen zich bij het betreden van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang moeten beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.

Voor vooral binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd. Sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, levert een onevenredige belasting voor een binnenschipper op.

Artikel 6:21 Verbod gebruik hoofdmotor

Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Het artikel betreft geen absoluut verbod, maar geldt voor de IJsselkade en de Industriehaven. Bovendien kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van proefdraaien van de hoofdmotor.

Artikel 6:2222 Laden en lossen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6:23 Gebruik van ankers

In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen, is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken, met uitzondering van de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a. en b..

Artikel 6:24 Gebruik generator door binnenschepen

Het is verboden om in een haven en aan de IJsselkade aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken (behalve direct voor vertrek of vlak na aankomst). In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (voor de binnenvaart) gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), of voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan het college ontheffing verlenen van het verbod, op grond van het tweede lid.

Artikel 6:25 Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen. Hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden.

Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.

Om te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b. opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.

Artikel 6:26 Ontsmetten van schepen

Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het haven- en kadegebied is dit in beginsel verboden.

Het verbod te ontsmetten van het tweede lid is beperkt tot schepen die zijn geladen met los gestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing moeten krijgen. Dit is niet wenselijk. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht op grond van de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening gehouden met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.

In het derde lid is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. In de praktijk bepaalt de havenmeester namens het college of in het specifieke geval mag worden ontsmet en waar dat, met het oog op de veiligheid van de omgeving, moet plaatsvinden.

Afdeling 6.4 Toezicht en handhaving

Artikel 6:27 Aanwijzingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7 Hemelwaterafvoer

(Gereserveerd)

Hoofdstuk 8 Omgevingshinder

Afdeling 8.1 Geluidhinder

Artikel 8:1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Bij het eerste lid: De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid vermelde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a. van het Besluit. Dit artikel van het Besluit voorziet erin dat op deze dagen overmatige geluidhinder zo veel mogelijk moet worden voorkomen. De voorschriften gelden niet “voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn carnaval, kermis of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.

Bij het tweede lid: Volgens artikel 3.148, eerste lid van het Besluit moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en als er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 3.148, tweede lid, onder a. van het Besluit. Dit voorschrift is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Een voorbeeld van een collectieve festiviteit is een sportieve manifestatie waar meerdere sportverenigingen aan mee doen.

Bij het derde en vierde lid: Het gemeentebestuur kan rekening houden met de aard van het gebied door in de verordening gebiedsdifferentiatie toe te passen. De gemeenteraad kan het grondgebied van de gemeente in de verordening bijvoorbeeld verdelen naar verschillende dorpskernen of wijken. Van deze mogelijkheid kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt tijdens carnaval, kermissen of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties. Gebiedsdifferentiatie betekent ook dat het aantal aangewezen dagen of dagdelen per gebied kan verschillen.

Voor het centrum van Zutphen en de dorpskern van Warnsveld is het maximum aantal collectieve dagen gesteld op 8. Dit komt overeen met het aantal dagen dat daadwerkelijk als collectieve festiviteit voor de kern van Zutphen wordt aangewezen. Het maximum aantal dagen is voor het centrum van Zutphen en de dorpskern van Warnsveld gelijk. Voor de overige gebieden is het maximum aantal dagen op vier gesteld. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om in deze gebieden, los van de evenementen in het centrum en de dorpskern, voor collectieve festiviteiten de vrijstelling te laten gelden.

Bij het zevende tot en met tiende lid: Het Besluit biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel a. Hierin wordt wel duidelijk gesteld dat het moet gaan om voorwaarden ter voorkoming van geluidhinder. Voor de verlichting bij sportbeoefening is deze mogelijkheid niet in het Besluit opgenomen.

De voorwaarden hebben betrekking op beperking van het geluidsniveau en het bepalen van het eindtijdstip.

In het Besluit is onversterkte muziek uitgezonderd bij het bepalen van de geluidsniveaus. De reden hiervoor is dat maatregelen ter beperking van de geluidsemissies moeilijk zijn. Dit betekent dat voor onversterkte muziek in principe geen maximum geluidsnorm geldt. Op basis van artikel 2.18, eerste lid, onder f. en vijfde lid van het Besluit is er wel de mogelijkheid om dit in een gemeentelijke verordening aan te passen (zie ook artikel 41.5). De reguliere geluidsnormen gelden niet bij festiviteiten, waardoor bedrijven dan meer geluid mogen produceren.

Bij de bepaling van het geluidsniveau wordt in het negende lid de bedrijfsduurcorrectie bij muziekgeluid buiten beschouwing gelaten. Dit in tegenstelling tot de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Hiervoor wordt aangesloten bij de systematiek en motivatie uit het Besluit: in de handleiding is de correctie geïntroduceerd met het oog op continu-bedrijven. Toepassing van de bedrijfsduurcorrectie bij muziekgeluid bij horecabedrijven die bijvoorbeeld om 1.00 uur sluiten brengt met zich mee dat het geluidsniveau in de nachtperiode hoger mag zijn door correctie voor de resterende nachtperiode. Omdat dit niet wenselijk is, is toepassing van de bedrijfsduurcorrectie bij muziekgeluid niet toegestaan.

In het zevende lid is de norm voor het buitenniveau vastgelegd. In het achtste lid is de norm voor het binnenniveau vastgelegd. Tijdens de festiviteit gelden deze normen.

In het tiende lid is een eindtijdstip voor muziekgeluid vastgesteld om te voorkomen dat feesten bij bedrijven zonder wettelijke sluitingstijden (theoretisch) de hele nacht door kunnen gaan.

Artikel 8:2 Melding incidentele festiviteiten

Bij het eerste en tweede lid: De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in artikel 2.21 van het Besluit. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b. van het Besluit kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi. In het Besluit is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. De regeling geldt ook voor festiviteiten bij alle andere type A- en B-inrichtingen die onder het Besluit vallen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook detailhandel, kantoren, opslag- en transportbedrijven en metaalelektro-bedrijven een beroep op deze regeling kunnen doen. De enige uitzonderingen waarvoor de regeling niet geldt, zijn de type C-inrichtingen (dat wil zeggen inrichtingen die vergunningplichtig blijven of vallen onder het Besluit landbouw of Besluit glastuinbouw).

Voor de toepassing van dit artikel wordt dezelfde indeling gehanteerd als bij de collectieve festiviteiten. Inrichtingen in de delen ‘centrum Zutphen’ en ‘Warnsveld dorpskern’ kunnen maximaal vier incidentele festiviteiten houden, inrichtingen hierbuiten maximaal twee.

Bij het derde lid: Volgens artikel 3.148, eerste lid van het Besluit moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en als er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Op basis van het tweede lid van artikel 3.148 van het Besluit kan hiervan worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld als sportverenigingen buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie bij het houden van een veteranentoernooi of een “vroege vogels”-toernooi. Volgens het Besluit is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij het eerste lid.

Volgens de toelichting bij het Besluit blijft ook bij gebruik van artikel 3.148, tweede lid van het Besluit de algemene zorgplicht met betrekking tot lichthinder voor de sportinrichtingen gelden, al is enige mate van hinder is bij incidentele activiteiten aanvaardbaar. De beoordeling of sprake is van onaanvaardbare lichthinder in geval van de viering van een festiviteit is aan het bevoegd gezag.

Bij het zevende tot en met het negende lid: Het Besluit biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de incidentele festiviteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel b. van het Besluit. Voor de algemene toelichting over de mogelijkheid om voorwaarden te stellen bij festiviteiten en de toelichting bij het zevende tot en met het negende lid wordt kortheidshalve verwezen naar bovenstaande toelichting bij artikel 7:1, zevende tot en met het negende lid. Net als bij de collectieve festiviteiten geldt de regeling voor incidentele festiviteiten voor àlle type A- en B-inrichtingen onder het Besluit in plaats van alleen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen zoals onder het oude besluit.

Voor muziekgeluid op buitenpodia of het buitenterrein van horecagelegenheden, is een evenementenvergunning op grond van de APV nodig.

Artikel 8:3 Onversterkte muziek

Dit artikel sluit aan op de artikelen 2.17, 2.17a, 2.18, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit. Het artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit inrichtingen en niet buiten inrichtingen. Of er sprake is van een inrichting, wordt bepaald door de Wet milieubeheer. In het Besluit is onversterkte muziek uitgezonderd van de algemene geluidsniveaus. Gemeenten hebben, in artikel 2.18, eerste lid, onder f. juncto vijfde lid, van het Besluit expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in deze verordening. Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte muziek, moet deze op gelijke wijze worden beschermd. De geluidwaarden kunnen door de gemeenten zelf worden bepaald. Er is voor gekozen om bij de bepaling van de geluidwaarden aan te sluiten bij de waarden voor versterkte muziek.

De vermelde geluidsniveaus in de in het eerste lid van dit artikel onder e. opgenomen tabel zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;

  • b.

    het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire inrichtingen;

  • c.

    het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uren per week op militaire inrichtingen.

Artikel 8:4 Overige geluidhinder

Afbakening

Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.

In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit en het Bouwbesluit 2012 een afbakeningsdiscussie opleveren. Het verbod geldt daarom niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening.

In een provinciale milieuverordening kunnen zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening.

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van deze verordening van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling.

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • -

    een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enzovoort;

  • -

    het met luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • -

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • -

    het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • -

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • -

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enzovoort;

  • -

    overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

Voorts kunnen onder dit artikel vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Vooral voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.

Bedacht moet worden dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mede te werken.

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om voor bepaalde categorieën handelingen algemene regels te stellen. Er is een bevoegdheid voor het college in opgenomen. Wanneer aan de in het collegebesluit gestelde regels wordt voldaan is geen ontheffing nodig.

8.2 Diverse hinder

Artikel 8:5 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans en dergelijke en landbouwproducten. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is of aan bepaalde regels gebonden is.

Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in de APV opgenomen voorschriften. De in de afdeling 5.1 “Parkeerexcessen” van de APV opgenomen artikelen bevatten onder meer bepalingen ten aanzien van het plaatsen of hebben op de weg van niet-rijklare voertuigen en voertuigwrakken, het gebruik van de weg als stallingsruimte voor auto’s door garagebedrijven e.d. en het parkeren van caravans e.d.

Afbakening

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.

Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 8:6 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Kamperen op kampeerterreinen is geregeld in de bestemmingsplannen. Voor het kamperen buiten deze kampeerterreinen geldt sinds de afschaffing van de Wet op de openlucht recreatie (WOR) geen landelijk verbod meer. Dat betekent dat zonder een verbodsartikel overal wild gekampeerd mag worden. Dit kan tot ongewenste situaties leiden. Daarom wordt in dit artikel de verbodsbepaling in deze verordening opgenomen. Het artikel biedt de mogelijkheid om hiervan ontheffing te verlenen. Een voorbeeld hiervan kan zijn kamperen bij een evenement.

Artikel 8:7 Aanwijzing kampeerplaatsen

Bepaalde vormen van kamperen kunnen gereguleerd worden door specifieke plaatsen aan te wijzen waar deze vormen van kamperen worden toegestaan. Voor deze plaatsen kunnen regels worden opgesteld waar de kampeerders zich aan moeten houden. Het college is bevoegd deze plaatsen aan te wijzen en daar algemene regels voor te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld kampeerautoplaatsen of het kamperen in tenten bij nachtvissen.

Artikel 8:8 Crosstereinen

De regeling in deze verordening is van belang voor die terreinen die niet vermeld zijn in categorie 19.1, onder g. van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht, bijvoorbeeld een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt.

In een gemeentelijke regeling met betrekking tot dit soort motorterreinen zal de werkingssfeer ten opzichte van de Wabo in ieder geval moeten zijn afgebakend.

Bij een aanwijzingsbesluit kunnen alleen regels worden gesteld ter bescherming van de belangen die dit voorschrift dient. Behalve het belang van de openbare orde zijn dat milieubelangen en het belang van de veiligheid van het publiek of de deelnemers.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wabo, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

In de in het tweede lid vermelde regels kan bepaald worden dat op het terrein slechts gecrost mag worden op bepaalde dagen en uren, en wel alleen door leden van de vereniging; dat de vereniging zich gedraagt volgens de aanwijzingen van KNAC, KNMV en MON; dat zij haar leden voldoende verzekert tegen ongevallen of aansprakelijkheid voor schade als gevolg van ongevallen en - eventueel - dat de crossers ten minste een bepaalde leeftijd moeten hebben of dat de vereniging er - ter voorkoming van ongelukken - zorg voor draagt dat toezicht door volwassenen wordt uitgeoefend als van dat terrein gebruik wordt gemaakt.

Artikel 8:9 Beperking verkeer in natuurgebieden

Op grond van het eerste lid van deze bepaling geldt een algeheel verbod om zich met motorvoertuigen, (brom)fietsen of paarden in een natuurgebied te bevinden. Het college kan op grond van het tweede lid terreinen aanwijzen waar dit verbod niet geldt en kan tevens regels stellen voor het gebruik van deze terreinen.

Daarnaast is in het derde lid een aantal bestuurders uitgezonderd van het gestelde verbod.

Artikel 8:10 Voorschriften natuurgebieden en andere terreinen

Deze bepaling vormt voor het college de basis om ten aanzien van door hen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik bedoelde terreinen voorschriften te stellen. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op de openbare orde, de zedelijkheid, de volksgezondheid, het voorkomen van gevaar, schade en overlast of de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren

Afdeling 9.1 Inleidende bepalingen

Artikel 9:1 Toepasselijkheid

Hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren geeft invulling aan de wettelijke verplichting voor de gemeente om een Telecommunicatieverordening op te stellen. Vooralsnog is niet voorzien in een algemene wettelijke grondslag voor een vergelijkbare regeling voor de energienetten. Daarom wordt vooruitlopend op mogelijke toekomstige nationale basisregelgeving hiermee voorzien in uniforme, lokale afspraken met daarbij een zo gelijk mogelijke behandeling van beheerders/ aanbieders van deze infrastructuren.

Daarnaast heeft de gemeente een coördinatieverplichting met betrekking tot de aanleg, instandhouding en opruiming van alle kabels en leidingen in de gehele openbare grond binnen de gemeentelijke grenzen, zie ook artikel 9:4. Onder het uitvoeren van de coördinerende rol worden onder andere werkzaamheden verstaan als een onderzoek naar de haalbaarheid van het gevraagde tracé en het onderzoeken of meerdere partijen tegelijkertijd gebruik willen maken van het tracé. Ook worden, indien noodzakelijk, voor het uiteindelijke tracé aanvullende uitvoeringseisen gesteld. De feitelijke situatie is zo dat de fysieke ondergrond vol raakt met een veelheid aan kabels en leidingen en dit noodzaakt tot betere afstemming van werkzaamheden en belangen.

Artikel 9:2 Nadere regels

Het college kan op grond van deze bepaling in voorkomende gevallen nadere regels ter uitvoering van deze verordening vaststellen. Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op: de wijze van uitvoering bij de aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen, het medegebruik van voorzieningen en het opstellen van voorschriften op het gebied van markering, afzetting en het toepassen van proefsleuven.

Afdeling 9.2 Aanvragen en melden van graafwerkzaamheden

Artikel 9:3 Instemmingsvereiste

Het in de Telecommunicatiewet wettelijk vastgelegde principe van graafrechten in relatie tot de vereiste instemming van het college is vertaald naar hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren in dit artikel en wordt toegepast op alle werkzaamheden. Conform het wettelijk bepaalde geldt dat die instemming betrekking heeft op de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

Het reguleringsonderscheid tussen reguliere werkzaamheden en werkzaamheden van minder ingrijpende aard wordt in dit artikel duidelijk gemaakt. Tot de minder ingrijpende werkzaamheden behoren werkzaamheden waarvoor gedurende niet meer dan een korte tijd in een beperkt gedeelte van het netwerk werkzaamheden worden verricht en waarvan de impact voor de omgeving relatief beperkt en kortstondig is. Er wordt als norm een lengte van de kabels en leidingen korter of gelijk aan 25 meter gehanteerd en daarbij mogen geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist.

Artikel 9:4 Aanvragen en melden

In het artikel wordt aangegeven dat de aanvraag van de voorgenomen werkzaamheden bij het college moet worden aangevraagd.

Voor spoedeisende werkzaamheden en storingen wordt een uitzondering gemaakt. Deze moeten zoveel mogelijk voor aanvang van de werkzaamheden gemeld worden, als dit niet mogelijk is moet dit in ieder geval binnen één werkdag na uitvoering van de werkzaamheden zijn gedaan.

Het college kan besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden als de openbare orde zich verzet tegen de uitvoering van bovenvermelde werkzaamheden. Dit geldt ook als er gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar is.

De uitzonderingsbepaling voor spoedeisende werkzaamheden geldt niet als werkzaamheden moeten worden verricht in gebieden die door het college op een vooraf bekend gemaakte kaart zijn aangegeven. Dit betekent dat in gebieden die op deze kaart staan geen spoedeisende werkzaamheden uitgevoerd mogen worden zonder voorafgaande melding. Voorbeelden op een kaart met dergelijke gebieden: risicogebieden als industriegebieden met buisleidingen voor transport met gevaarlijke stoffen, historische stadskernen of historische straten of natuurgebieden. Ook kan het gaan om toegangswegen van en naar gebouwen van hulpdiensten, brandweerkazernes, politie en gemeentelijke gebouwen. Het gemeentebestuur kan voor toegangswegen naar zulke gebouwen de doorgang altijd vereisen. Dan is het niet aanvaardbaar dat zonder specifiek toezicht van de gemeente wordt gegraven. Vaststelling van deze gebieden kan ook plaatsvinden na vaststellen van hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren.

In dit artikel wordt beschreven dat de voorgenomen (graaf)werkzaamheden ook betrekking kunnen hebben op openbare gronden van andere gedoogplichtigen dan de gemeente. Omdat de gemeente coördinatieplicht heeft over alle openbare gronden binnen de gemeentelijke grenzen moet voor alle voorgenomen (graaf)werkzaamheden in openbare grond een aanvraag voor een instemmingsbesluit worden gedaan. Dit geldt dus ook in het geval dat voorgenomen (graaf)werkzaamheden zich beperken tot bijvoorbeeld openbare gronden van de provincie of het waterschap. De grondroerder is allereerst zelf verantwoordelijk voor afstemming en overeenstemming met alle betrokken gedoogplichtigen. De grondroerder doet ook schriftelijk een terugkoppeling (inclusief instemming/ vergunning) aan het college toekomen over de uitkomst van het overleg dat is gevoerd met alle betrokken gedoogplichtigen. Zonder terugkoppeling kan het college geen instemmingsbesluit afgeven. Ook kan de situatie aan de orde zijn dat er naast het instemmingsbesluit ook nog andere vergunningen aangevraagd moeten worden voor aanvang van de werkzaamheden.

Als de grondroerder daar om verzoekt kan de gemeente inhoudelijke afstemming van de beoordeling van de aanvragen bij andere bestuursorganen nastreven. De grondroerder blijft zelf verantwoordelijk voor de afstemming met private partijen.

Artikel 9:5 Gegevensverstrekking

In dit artikel is verduidelijkt op welke wijze een aanvraag moet worden gedaan en welke gegevens daarbij verstrekt moeten worden. Het betreft informatie die de gemeente als beheerder van de openbare gronden nodig heeft om een juiste beoordeling te maken en inzicht te krijgen in de belangen die door de voorgenomen werkzaamheden worden geraakt. Duidelijk is ook gemaakt dat instemming steeds op aanvraag van de verzoekende partij zal plaatsvinden en niet op eigen initiatief van de gemeente.

De aanvraag moet gebeuren met de door het college vastgestelde formulieren. Voor aanvragen voor minder ingrijpende werkzaamheden moeten slechts een beperkt aantal gegevens verstrekt worden. Voor reguliere aanvragen moeten meer gegevens verstrekt worden.

Een aanvraag aangetekend versturen, is niet als uniforme eis opgenomen in hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren. De verzending is voor risico van de grondroerder. Het kan vaak in het belang van de verzoekende partij zijn om via aangetekende verzending duidelijkheid te hebben over datum en tijd van de verzending.

Registratieplicht door aanbieder van kabels en leidingen van elektronische communicatienetwerken

Op basis van hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren, maar ook op basis van artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet moet een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden in verband met de aanleg van kabels een instemmingsbesluit aanvragen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.

Als de werkzaamheden betrekking hebben op kabels en leidingen van elektronische communicatienetwerken is het wenselijk om te onderzoeken en aan te tonen of is voldaan aan de registratieplicht conform artikel 2.1 van de Telecommunicatiewet. De gemeente kan deze gegevens in de vorm van een kopie van de door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) afgegeven registratie controleren, maar dit is geen vereiste.

De vraag of een partij kan worden gekwalificeerd als een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst moet, in materiële zin, worden beantwoord aan de hand van de definitie uit artikel 1.1, onderdeel i. van de Telecommunicatiewet. Een registratie bij OPTA is geen vereiste om te worden gekwalificeerd als een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst in de zin van hoofdstuk 5 Telecommunicatiewet. Er moet dus feitelijk worden vastgesteld of een bepaalde partij een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst is. De beantwoording van deze vraag is niet afhankelijk van het feit of een partij zich heeft geregistreerd bij OPTA of niet.

Overigens wordt in hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet onder aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst ook verstaan degene die in eigen naam en voor eigen rekening kabels ten dienste van een dergelijk netwerk aanlegt, in stand houdt en opruimt (zie artikel 5.1 Telecommunicatiewet).

Detailgegevens kabels en leidingen van elektronische communicatienetwerken

Bij de aanvraag voor een instemming voor kabels en leidingen van elektronische communicatienetwerken moeten meer gegevens worden aangeleverd. De reden is dat de gemeente wil weten of een kabel of leiding wel of niet in gebruik is genomen.

Over een ‘dark fibre’ (dit is een glasvezelkabel die nog niet wordt gebruikt, waar letterlijk “het licht (nog) niet aan staat”) of lege voorzieningen kan een gemeentebestuur precario heffen na de termijn conform artikel 5.2, achtste lid van de Telecommunicatiewet.

Daarnaast geeft het de gemeente een mogelijkheid om bij gelegenheden waarop de ondergrond geroerd wordt, periodiek te inventariseren wat er in zijn grond moet worden gedoogd, welke kabels niet (langer) onder deze regeling vallen en waarvan dus verwijdering kan worden geëist.

Overigens worden deze voorzieningen aangelegd met het oog op de toekomst. Nu aanleggen, betekent dat later niet gegraven hoeft te worden. Dit werkt overlast beperkend. Als deze termijn (10 jaar) wordt overschreden, kan het gemeentebestuur in principe precario heffen over lege mantelbuizen, kabelgoten of ‘dark fibre’.

De gemeente controleert of voorzieningen na de in het instemmingsbesluit afgesproken termijn nog leeg staan. Een gemeente doet dit door in het instemmingsbesluit een meldingsplicht op te nemen voor de inwerkingstelling van ‘dark fibre’. Voor het vullen van HDPE buizen zijn additionele werkzaamheden noodzakelijk (bijvoorbeeld het inblazen van de glasvezels) waarvoor het gemeentebestuur tenminste een meldingsplicht kan instellen, of een nieuw instemmingsbesluit dient af te geven. Zo lang de aanbieder dit niet meldt dan wel aanvraagt, staan de buizen klaarblijkelijk leeg.

Artikel 9:6 Beslistermijnen

De beslistermijn van het college is maximaal acht weken en is afgeleid van de Awb. Op grond van de Awb is het college verplicht binnen een redelijke termijn een besluit te nemen, waarbij die redelijke termijn wordt geacht te zijn verstreken na verloop van acht weken. In navolging van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen moet het college zich bewust zijn van het belang van de voortgang van de activiteiten en zich inspannen om de termijn tot besluitvorming zo kort mogelijk te houden. Het college kan onder bepaalde voorwaarden de termijn tot besluitvorming verlengen.

De Lex Silencio Poistivo is de rechtsfiguur waarbij er automatisch sprake is van een positieve beschikking als een bestuursorgaan niet binnen de voorgeschreven beslistermijn een besluit op een aanvraag heeft genomen, de zogenaamde van rechtswege verleende beschikking. De van rechtswege verleende beschikking is geregeld in paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht. Er geldt een speciaal regime voor vergunningstelsels die onder de Europese Dienstenrichtlijn vallen. Met het in werking treden van deze richtlijn is een overgangstermijn van twee jaar vastgesteld die eind 2011 is geëindigd. Gedurende de overgangstermijn moesten decentrale overheden expliciet in het vergunningstelsel opnemen dat de Lex Silencio Positivo van toepassing was op dat stelsel anders gold deze niet. Na de overgangstermijn is er sprake van een omgekeerde situatie en moet de Lex Silencio Positivo expliciet worden uitgesloten, anders is deze van toepassing op elk vergunningstelsel dat onder de Dienstenrichtlijn valt. Het uitsluiten van de Lex Silencio Positivo is alleen mogelijk wanneer dit gerechtvaardigd kan worden door dwingende redenen van algemeen belang.

In hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren wordt beschreven wat de procedure is om zaken grondig af te wegen, waarbij juist onderdelen van openbare veiligheid en verkeersveiligheid een grote rol spelen. Een Lex Silencio Positivo is hier niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang met name openbare orde, openbare veiligheid, verkeersveiligheid en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

In artikel 9:4 is beschreven wat de werkwijze is bij spoedeisende werkzaamheden waarvan uitstel niet mogelijk is. Het zal dan gaan om een ernstige belemmering of storing die in de dienstverlening via het betreffende net is opgetreden. Deze spoedeisende werkzaamheden worden expliciet vermeld met een uitzonderingsregel, namelijk enkel het melden vooraf. Mocht het niet mogelijk zijn dit vooraf te melden, dan volstaat ook een melding achteraf binnen één werkdag. Een reguliere aanvraag vervalt dus als het gaat om dwingende redenen van algemeen belang.

Artikel 9:7 Voorschriften en/ of beperkingen

Grondroerders moeten aan een aantal verplichtingen voldoen als zij werkzaamheden gaan verrichten zoals bedoeld in hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren. Daarnaast kan het college aan het instemmingsbesluit aanvullende voorschriften en/ of beperkingen verbinden. Omwille van de uniformiteit is in de verordening geregeld onder welke voorwaarden dit kan en welke soort voorschriften en/ of beperkingen dit zijn. De voorschriften hebben vooral te maken met de wijze van uitvoering en zijn gericht op de (deels wettelijk vastgelegde) belangen die het gemeentebestuur geacht wordt te behartigen. Daarnaast kunnen door het college lokaal geldende regels van toepassing worden verklaard als die er ten aanzien van de aanleg van kabels en leidingen zijn.

Een lid uit dit artikel benadrukt dat bewoners van percelen langs het tracé, maar ook de bedrijfsmatige gebruikers worden geïnformeerd. Hieronder vallen o.a. winkeliers en gebruikers van kantoorpanden, die gelijk bewoners behandeld moeten worden.

Het informeren van omwonenden en de wijze waarop dit moet gebeuren, is uitgewerkt in de uitvoeringsvoorschriften (te weten: het Handboek ondergrondse infrastructuren: nadere regels en uitvoeringsvoorschriften UNOG 2015).

Enkele leden uit dit artikel omschrijven dat toegebrachte schade moet worden vergoed en op welke basis de hoogte van deze vergoeding berekend wordt.

Deze onderdelen zijn uitgewerkt in de uitvoeringsvoorschriften (te weten: het Handboek ondergrondse infrastructuren: nadere regels en uitvoeringsvoorschriften UNOG 2015).

Artikel 9:8 (Mede)Gebruik van voorzieningen en vooroverleg

Dit artikel beschrijft dat een grondroerder op verzoek van een gedoogplichtige gebruik moet maken van reeds aanwezige voorzieningen als deze tegen een marktconforme prijs worden aangeboden. Het doel hiervan is te voorkomen dat onnodig gegraven wordt in gemeentegrond of overige voorzieningen in de openbare ruimte.

Afdeling 9.3 Overige bepalingen

Artikel 9:9 Verleggen van netten

Op het nemen van maatregelen bij kabels en/ of leidingen ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, waaronder het verplaatsen op verzoek van de gemeente, zijn de wettelijke regels van toepassing. Hiervoor geldt het principe “leggen om niet, verleggen om niet”.

Voor het verplaatsen of het anderszins nemen van maatregelen over in of op openbare grond aanwezige kabels en/ of leidingen, zijn de door het college vastgestelde regels van toepassing, tenzij en voor zover daarover andersluidende afspraken zijn overeengekomen tussen partijen.

Een netbeheerder is verplicht te verleggen als dat noodzakelijk is voor werken door of vanwege de gemeente. De gemeente zal dus de noodzakelijkheid moeten aantonen. De eventuele compensatie van kosten van de verleggingen worden berekend aan de hand van de beleidsregels over nadeelcompensatie die zijn vastgelegd als “Nadeelcompensatieregeling kabels en leidingen UNOG gemeente Zutphen”.

Artikel 9:10 Breekverbod

Het college is bevoegd een breekverbod in te stellen als er sprake is van extreme weersomstandigheden. Dit laatste naar het oordeel van het college. Een afweging die gemaakt wordt is de kans op schade en de omvang hiervan aan de openbare gronden als er gegraven wordt. Het breekverbod wordt op de dag dat het breekverbod geldt, gecommuniceerd naar de betrokken grondroerders. In ieder geval één dag voor het beëindigen van het breekverbod wordt dit meegedeeld aan de betrokken grondroerders. Ten tijde van het breekverbod mogen er op geen enkele wijze breek- en/ of graafwerkzaamheden plaatsvinden in de grond en/ of bestrating. Bij spoedeisende werkzaamheden is het breekverbod niet van toepassing. Overtreding van het breekverbod leidt tot (opnieuw) stillegging van het werk.

Artikel 9:11 Eigendom

Het zakelijk karakter van de verkregen instemming is gewenst, opdat ook een nieuwe netbeheerder die gebruik maakt van de kabel en/ of leiding, de betreffende graafrechten heeft, maar ook gehouden is aan de geldende voorschriften. Het college moet op de hoogte gesteld worden van het feit dat het eigendom wordt overgedragen. De wettelijke bepalingen zijn van toepassing op het eigendom van kabelnetwerken in grond van anderen.

Artikel 9:12 Niet-openbare kabels en leidingen

Bij werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van niet-openbare kabels en leidingen in openbare wegen en wateren is het bepaalde in dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing. Onder niet-openbare kabels en leidingen worden kabels en leidingen bedoeld die niet gebruikt worden om openbare diensten aan te bieden. Een voorbeeld hiervan is een point-to-point glasvezelverbinding tussen twee bankgebouwen als deze is aangelegd door de bankinstelling zelf.

Artikel 9:13 Informatieplicht

Wettelijk is voor wat betreft openbare elektronische communicatienetwerken voorzien in regels bij kabels en leidingen (en bijbehorende voorzieningen) voor wat betreft de duur van de gedoogplicht. Het is van groot belang om inzichtelijk te hebben of kabels en leidingen nog deel uitmaken van een netwerk. Ook gezien de mogelijkheden tot medegebruik van al bestaande voorzieningen.

Op basis van de Wet Informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten (WIBON) is de netbeheerder verplicht kabels en leidingen te registreren. Netbeheerders zijn verplicht het college te informeren over het al dan niet in gebruik zijn van bepaalde voorzieningen. Op verzoek van het college moeten zij gegevens kunnen overleggen van alle al dan niet in gebruik zijnde kabels en leidingen.

Wijzigingen kunnen ook optreden door het vervallen van het openbare karakter van gronden. Dit heeft ook gevolgen voor het karakter van kabels en leidingen in deze gronden.

Artikel 9:14 Digitale gegevens

Als het college dit wenst, moeten gegevens op digitale wijze verstrekt worden. Dit echter op verzoek van het college. Als er geen verzoek ligt tot digitale verstrekking, moet een aanvraag op schrift aangeleverd worden.

Artikel 9:15 Overleg

Ter afstemming van allerlei zaken wordt een overleg gepland tussen de gemeente en netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen. Dit op initiatief van de gemeente. Dit kan ook in samenwerking met andere gemeenten of overheden gebeuren.

Afdeling 9.4 Handhavings- toezicht- en strafbepalingen

Artikel 9:16 Naleving voorschriften

Het college heeft de mogelijkheid de verleende instemming in te trekken als er niet voldaan is aan de voorschriften wat betreft plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van werkzaamheden, afgezien van de in de artikelen 13:1 en 13:2 vermelde straf- of toezicht- en handhavingsmogelijkheden.

Artikel 9:17 Bevoegdheid college

Afgezien van voormelde preventieve en vooral correctieve of repressieve acties kan het college in voorkomende gevallen ook ingrijpen in het lopende proces en werkzaamheden (onder bepaalde voorwaarden) ook tijdelijk stil leggen. In dit artikel staat beschreven in welke gevallen dat kan.

Hoofdstuk 10 Stads- en landschapsschoon.

Afdeling 10.1 Algemene bepalingen

Artikel 10:1 Aanvraag vergunning

Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, moet worden aangevraagd voor handelsreclame (afdeling 10.2), verlichting (afdeling 10.3), het verven, sausen, bepleisteren en beplakken van bouwwerken (afdeling 10.4) en voor opslag van oude materialen, caravans e.d. (afdeling 10.5).

De ontvankelijkheid van een aanvraag wordt geregeld in artikel 4:5 van de Awb. Volgens het eerste lid van artikel 4:5 van de Awb kan het bestuursorgaan een termijn stellen waarbinnen de aanvraag kan worden aangevuld. Volgens artikel 10:1, vijfde lid van dit hoofdstuk is deze termijn vier weken. Volgens artikel 4:5 van de Awb wordt een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de termijn van vier weken ongebruikt is verstreken.

Artikel 10:2 Adviserende instanties

Het vragen van advies bij de welstandscommissie is gebruikelijk voor het behandelen van aanvragen als bedoeld in afdeling 10.2 (handelsreclame) en afdeling 10.4 (het verven, sausen, bepleisteren en beplakken van bouwwerken). Voor aanvragen binnen het beschermd stadsgezicht is het vragen van advies bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRKC) gebruikelijk.

Onder de welstandscommissie wordt verstaan de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Brede Adviescommissie Fysiek Domein, bestaande uit de commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en de Erfgoedadviesraad op grond van de Verordening brede adviescommissie fysiek domein gemeente Zutphen 2021.

De commissie wordt geacht binnen vier weken nadat zij daartoe een verzoek van het college heeft ontvangen, een advies te hebben uitgebracht. Volgens het eerste lid van artikel 3:6 van de Awb kan het bestuursorgaan een termijn stellen waarbinnen het advies wordt verwacht. Volgens artikel 10:2 is deze termijn vier weken. Als het advies niet tijdig wordt uitgebracht staat het enkele ontbreken daarvan niet in de weg aan het nemen van een besluit (artikel 3:6, tweede lid Awb).

Artikel 10:3 Beslissen en vergunnen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:4 Weigeringsgronden

Volgens het eerste lid, onder c. van dit artikel mag handelsreclame niet hinderlijk of opdringerig zijn voor de woningen die ‘erop uitkijken’.

Volgens het eerste lid, onder d. moet er een verband bestaan tussen de reclame en de activiteiten, die in het pand worden uitgeoefend. Dit betekent dat handelsreclame die geen betrekking heeft op een ter plaatse gevestigde zaak, inrichting of bedrijf, of op een ter plaatse gevestigde zaak niet is toegestaan. Als voorbeeld kan bovendien nog worden gezegd dat tabaksreclame alleen is toegestaan op een pand waarbij de hoofdactiviteit het verkopen van tabakswaren is (de sigaretten- sigarenwinkel).

Afdeling 10.2 Handelsreclame

Artikel 10:5 Verbodsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:6 Aanvraag om omgevingsvergunning voor het plaatsen van handelsreclame

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:7 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Bij het eerste lid wordt het volgende opgemerkt bij de opsomming.

Onder a.: bedoeld zijn onder andere productreclames en bedrijfsreclames in winkels, horecagebouwen en andere voor publiek openstaande gebouwen.

Onder b.: bedoeld zijn onder andere de borden met de plattegronden van de stad bij binnenkomst van Zutphen, de bedrijfsverwijzingsborden op het industrieterrein. Voor de standaard reclameborden die worden aangebracht aan lantarenpalen is een vergunning nodig ingevolgde de Wabo.

Onder c.: bedoeld zijn onder andere de bekendmakingen van de verkoop of verhuur van het pand met aanplakbiljetten van de makelaar.

Onder d.: bedoeld is een naamsaanduiding die met een klein bord direct tegen de gevel wordt aangebracht. Voorbeelden zijn naambordjes van een tandartspraktijk of stichting.

Onder e.: het gaat hier om opschriften die met name betrekking hebben op verkeerstechnische zaken en om plaats- en straatnaambordjes e.d.

Artikel 10:8 Handhaving

Ontsiering kan ontstaan door verwaarlozing of beschadiging van de aangebracht handelsreclame.

Afdeling 10.3 Verlichting

Artikel 10:9 VErbodsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:10 Uitzondering op verbodsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Afdeling 10.4 Het verven, sausen, bepleisteren en beplakken van bouwwerken

Artikel 10:11 Verbodsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:12 Uitzonderingen op verbodsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:13 Handhaving

Ontsiering kan bij herstel of onderhoud ontstaan als gevolg van verkeerd gebruikte materialen en kleuren of door een verkeerde bewerkingswijze of door onjuist gebruik van het materieel.

Afdeling 10.5 Opslag van oude materialen, caravans e.d.

Artikel 10:14 Verbodsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:15 Uitzonderingen op verbodsbepaling

In het eerste lid worden civieltechnische werken bedoeld aan wegen, viaducten, bruggen en het openbaar groen. In het tweede lid worden bouwactiviteiten aan een onroerende zaak bedoeld.

Artikel 10:16 Handhaving

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Afdeling 10.6 Rolluiken, rolhekken, markiezen, zonneschermen, vlaggen en terrassen

Artikel 10:17 Nadere regels

Het aanbrengen van zonneschermen, rolluiken en rolhekken is volgens de Wabo vergunningplichtig dan wel vergunningvrij (artikel 2.1 van de Wabo en artikel 2, onderdeel 8 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Bij een monument is het aanbrengen van zonneschermen, rolluiken en rolhekken vergunningplichtig.

De gemeenteraad kan beleidsnota’s of deelnotities vaststellen en openbaar maken voor het beoordelen of bouwwerken voldoen aan redelijke eisen van welstand. Hiermee is het mogelijk om zonneschermen, rolluiken en rolhekken te toetsen aan de nadere regels.

In het tweede lid wordt een relatie gelegd tussen terrassen die niet onder de APV vallen en de nadere regels. In artikel 10:17 wordt in het tweede lid geregeld dat het college nadere regels kan vaststellen voor terrassen die niet op de openbare weg worden geplaatst.

Afdeling 10.7 Overige bepalingen

Artikel 10:18 Afwijkingsmogelijkheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10:19 Slotbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 11 Wegen en water

Afdeling 11.1 Wegen

Artikel 11.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.

Het plaatsen van voorwerpen op de weg

Inboedels

Het plaatsen van inboedels op de weg gebeurt dikwijls in het kader van de ontruiming van woningen. Het is echter in strijd met artikel 11:1. Tegen dergelijke overtredingen kan preventief handhavend worden opgetreden.

Als gevolg van een wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening van het beslag- en executierecht (Kamerstuk 35225) zijn gemeenten echter met ingang van 1 april 2021 verantwoordelijk voor het afvoeren van ontruimde spullen. Gemeenten kunnen in geval van een woningontruiming dan niet meer preventief handhavend optreden. De kosten die gemaakt worden bij een ontruiming kunnen in rekening worden gebracht bij de schuldeiser.

Wabo

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is in het vierde lid bepaald dat het bevoegd gezag (dat is dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast kan het bevoegd gezag (in casu het college of de burgemeester) vergunning verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld plaatsen van bloembakken, straatmeubilair en dergelijke.

Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de objectvergunning van het bevoegd gezag (eerste lid) als de omgevingsvergunning (vierde lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. Wij verwachten dat deze situatie beperkt voorkomt en hebben artikel 2.2, tweede lid van de Wabo in deze verordening dan ook niet toegepast.

Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Gelderland.

Bij het tweede lid, onder a.: Als een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2:25 van de APV, dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 11:1. Deze bepaling voorkomt een samenloop van beide vergunningen. In de voorschriften bij een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd.

Bij het tweed lid, onder b.: Hier wordt een uitzondering gemaakt voor standplaatsen waarop artikel 2:13 van toepassing is.

Bij het tweede lid, onder c.: Het verbod van artikel 11:1, eerste lid is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Een vergunningsstelsel voor zulke uitingen zou in strijd zijn met artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Het is op grond van dit artikel wel verboden om uitingen te doen als daardoor het verkeer wordt gehinderd of in gevaar gebracht.

Bij het derde lid: Uitstallingen en bouwobjecten worden uitgezonderd van de vergunningplicht. Het college moet hier nadere regels over stellen.

Bij het zevende lid: Hier is een afwijking van de vermelde algemeen geldende weigeringsgronden opgenomen. De vergunning kan worden geweigerd als:

  • -

    het gevraagde problemen, hinder of schade zou opleveren voor de weg, of het gebruik ervan;

  • -

    niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand, of

  • -

    overlast veroorzaakt voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 11:2 Het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Bij het eerste lid: Omdat voor de toepassing van dit artikel onder andere het begrip ‘weg’ uit de WVW 1994 gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor bijvoorbeeld de aanleg en verandering van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningplicht ook geldt voor de zogenaamde ‘eigen wegen’ die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat voor de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance en dergelijke voorschriften gesteld kunnen worden over bijvoorbeeld de wijze van verharding en breedte.

Aan dit artikel ligt als motief ten grondslag de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

Naast het opleggen van min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Het is natuurlijk hoogst onwenselijk dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor - door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water en gasvoorziening en verlichting - de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten meebrengt.

Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

Het verbod in het eerste lid geldt (in aanvulling op het vierde lid) voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van deze verordening van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling.

Het nutsbedrijf zal op grond van artikel 11:2 een vergunning nodig hebben voor het leggen van leidingen e.d. in een weg. Dat is niet zo voor telecommunicatiebedrijven en kabeltelevisiebedrijven en de door hen beheerde telecommunicatiekabels met een openbare status (telecommunicatie- en omroepnetwerken). Voor deze werken wordt een regeling getroffen in de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde (gemeentelijke) Telecommunicatieverordening.

Bij het tweede lid: Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid, onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen zoals vermeld in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is acht weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: als er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van zes maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 12:3 van deze verordening. Als de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er op grond van het vierde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting bij het vierde lid.

Bij het vierde lid: Van de vergunningplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

Artikel 11:3 Maken, veranderen van een uitweg

Deze bepaling beoogt te voorkomen dat iedereen op willekeurige plaatsen uitwegen creëert. Dat zou de bruikbaarheid van de weg (bijvoorbeeld parkeerruimte aan de kant van de weg) te veel belemmeren. Een uitwegvergunning kan worden geweigerd als (één van) de in het tweede lid vermelde weigeringsgronden aan de orde (is) zijn.

Om de bruikbaarheid van de weg te waarborgen is het toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de wijze waarop de uitweg wordt aangelegd te regelen.

Voor het stellen van financiële voorwaarde aan een uitwegvergunning is uit jurisprudentie op te maken dat dit op zich zelf wel toelaatbaar is, als die voorwaarde strekt ter behartiging van het belang waarvoor het vergunningvereiste is gesteld, bijvoorbeeld de vrijheid van het verkeer, de veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg. Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal Wegenreglement.

Artikel 11:4 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Als door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen op grond van artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

Artikel 11:5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Afbakening

Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

De uitzonderingen hebben betrekking op situaties waarbij het desbetreffende specifieke belang, waterstaatswerken, verkeerslichtinstallatie, trafohuisjes en dergelijke, zich verzetten tegen het aanbrengen van allerlei voorzieningen daarop.

In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet privaatrecht is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.

Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van het onderhavige artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

Afdeling 11.2 Water

Artikel 11:6 Toestand van sloten en andere wteren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel betreft een samenvoeging van de in de Model-bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Aangezien het hier om bepalingen gaat die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen, is tot onderbrenging in deze verordening besloten.

Artikel 11:7 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Dit artikel is, ter aanvulling van een aantal andere regelingen, bedoeld om de overige openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen beïnvloeden. De veiligheid op het water heeft al een afdoende regeling gevonden in een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, te weten de artikelen 162, 163 en 427, onder 6 en het Binnenvaartpolitiereglement (zie bij voorbeeld artikel 1.15 van dit reglement). Dit artikel kent een breed gestelde algemene regel. Daarmee legt de overheid nadrukkelijk een deel van de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of een steiger of een meerpaal gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud. Omdat het hierbij vaak gaat om permanent bedoelde zaken, is aan dit artikel een meldingsplicht verbonden. Op die manier kan het gemeentebestuur vooraf toetsen en met de melder overleggen of bijvoorbeeld het onderhoud van de oevers niet in het geding is. Zo kan worden voorkomen dat een al geplaatst object weer moet worden verwijderd, met alle financiële gevolgen van dien.

Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 11:8 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Bij het eerste lid: Het is alleen mogelijk om op door het college aangewezen gedeelten van het openbaar water een ligplaats te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen.

Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet, Wabo, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening of de Haven- en IJsselkadeverordening gemeente Zutphen.

Over drijvende bouwwerken kunnen in de verordening geen regels (meer) worden gesteld. Op grond van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Stb. 2017, 32) worden woonschepen en andere drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf, zoals drijvende hotels en restaurants en watervilla’s, als bouwwerk aangemerkt. Voor het nemen van een ligplaats met deze drijvende bouwwerken is een omgevingsvergunning nodig. Het gemeentebestuur mag nog wel een ligplaatsvergunning eisen (in de Vfl of afzonderlijke gemeentelijke verordening), mits zij daaraan andere motieven ten grondslag legt dan waarvoor de omgevingsvergunning voor het aanleggen (= bouwen) is bedoeld. Mede gelet op andere hogere regelgeving zoals vermeld, hebben de aan de ligplaatsbepalingen in de verordening ten grondslag liggende motieven (zie het tweede lid, onder a. en artikel 11:7, eerste lid) geen aanvullende betekenis om het in het eerste lid vervatte verbod ook voor drijvende bouwwerken te doen gelden. Daarom zijn de Woningwet en de Wabo vermeld, die van toepassing zijn op drijvende bouwwerken.

De Wet verduidelijking voorschriften woonboten geldt niet voor een schip dat wordt gebruikt voor verblijf en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart (varend schip). Volgens de MvT gaat het hier om schepen waarvan niet bij voorbaat duidelijk is of deze altijd zouden worden aangemerkt als varend schip. Het betreft de categorie (historische) varende schepen waarop wordt verbleven (wonen, restaurant, museum en dergelijke). Deze schepen liggen veelal langere tijd stil, maar er wordt af en toe mee gevaren. Dit betekent dat op dergelijke schepen de bouwregelgeving niet van toepassing is. Op deze schepen zijn deze bepalingen van toepassing, tenzij hogere regelgeving in de situatie voorziet.

Provinciale landschapsverordening, Wet milieubeheer

Heeft het college gedeelten van openbaar water aangewezen, dan mag men slechts ligplaats nemen, hebben of beschikbaar stellen op de aangewezen gedeelten en kunnen er daarnaast eventueel nog andere beperkende factoren worden gesteld vanuit de provinciale landschaps- of woonschepenverordening of de Wet milieubeheer.

Daar waar een provinciale verordening van kracht is, kan het motief landschapsbescherming niet meer door het college ten grondslag gelegd worden aan de aanwijzing van ligplaatsen als bedoeld in het eerste lid of het stellen van nadere regels (dat wil zeggen algemene voorschriften) als bedoeld in het tweede lid.

De werking van deze bepaling is ook uitgezonderd voor die gevallen waarin de Wet milieubeheer van toepassing is. Veel jachthavens zullen namelijk aangemerkt kunnen worden als milieuvergunningplichtige inrichtingen.

Het tweede lid, onder a. biedt het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen aan het nemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats. Via deze algemeen werkende voorschriften is het mogelijk om bijvoorbeeld aan woonschepen die een vaste ligplaats willen nemen of hebben, eisen te stellen met betrekking tot de afvoer van het afvalwater, de drinkwatervoorziening etc.

Op grond van het tweede lid, onder b. heeft het college ook de mogelijkheid om een differentiatie naar soort en aantal vaartuigen aan te brengen. Zo kunnen aparte ligplaatsen voor woonschepen en ligplaatsen voor uitsluitend pleziervaartuigen aangewezen worden. Bovendien kan het aantal gelimiteerd worden.

Bij het derde en vierde lid: Naast de algemene regels die op grond van het tweede lid kunnen worden uitgevaardigd kan het wenselijk zijn, gelet op de omstandigheden, om aan een individuele booteigenaar nog nadere aanwijzingen te geven. Het derde lid biedt daarvoor de grondslag. Het ligt voor de hand deze aanwijzingen in de vorm van een schriftelijke beschikking te gieten. Het spreekt voor zich dat het college geen aanwijzingen geeft of kan geven die strijd opleveren met hogere regelgeving. De eigenaar van de boot is verplicht de aanwijzingen op te volgen. Niet naleving kan worden gesanctioneerd volgens artikel 13:1.

Bij het vijfde lid: Hiermee wordt het ook verboden om in strijd met de aanwijzingen ligplaats te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen.

Artikel 11:9 Beschadigen van waterstaatswerken

Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Provinciale vaarwegenverordeningen kennen veelal ook een dergelijke bepaling voor waterstaatswerken die bij hen in beheer zijn. De bepaling in artikel 11:9 heeft alleen betrekking op waterstaatswerken die in beheer zijn bij de gemeenten. Artikel 1.14 van het Binnenvaartpolitiereglement legt aan degene die een kunstwerk beschadigt bovendien nog een meldingsplicht op.

Hoofdstuk 12 Procedureregels

Afdeling 12.1 Aanvraag

Artikel 12:1 Indiening aanvraag en melding

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd, geweigerd of niet in behandeling genomen. Specifiek is opgenomen de verwijzing naar artikel 4:4 van de Awb. ‘Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.’

Tevens is aangegeven dat een aanvraag langs de elektronische weg ingediend kan worden, mits deze weg is opengesteld. Dit zal per aanvraag of melding bepaald en ook gecommuniceerd moeten worden.

Afdeling 12.2 Besluit

Artikel 12:2 Beslitermijn

Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven moet worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. In de Verordening fysieke leefomgeving is de standaard beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid). Dit is gelijk aan de maximale redelijke termijn die in artikel 4:13, tweede lid van de Awb wordt gesteld.

Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meer adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. De termijn waarmee de beslistermijn kan worden verdaagd, bedraagt eveneens acht weken (tweede lid).

In sommige gevallen wordt een vergunning in deze Verordening fysieke leefomgeving op grond van de Wabo aangemerkt als omgevingsvergunning. De Wabo bepaalt in die gevallen de beslistermijn en de mogelijkheden om die beslistermijn te verlengen. Het derde lid bepaalt voor die gevallen dat de beslistermijn en verlengingsmogelijkheid uit het eerste en tweede lid, niet van toepassing zijn.

Artikel 12:3 Weigeringsgronden

Het eerste lid bevat de algemene weigeringsgronden. Alleen als er voor een vergunning of ontheffing andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 12:3 vermelde, worden die in het betreffende hoofdstuk genoemd.

Het tweede lid bevat de grond om een aanvraag, die is ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had, te weigeren. Dit is met name het geval als door het late indienen de aanvraag niet zorgvuldig behandeld kan worden.

Het derde lid bevat de grond om een aanvraag te weigeren als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat ter verkrijging daarvan in de aanvraag onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt dan wel als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met dat wat in de aanvraag is vermeld.

Het vierde lid bevat nog een specifieke weigeringsgrond voor de havens en kades.

Artikel 12:4 Voorschriften en/ of beperkingen

In literatuur en jurisprudentie is men het erover eens dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften en/ of beperkingen in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Toch verdient het uit een oogpunt van duidelijkheid aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen. Daarbij moet ook - ten overvloede - worden aangegeven dat die voorschriften en/ of beperkingen uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld.

Niet-naleving van voorschriften en/ of beperkingen die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 12:7 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.

De vraag of bij niet-nakoming van vergunningsvoorschriften en –beperkingen bestuursdwang kan worden toegepast, wordt in het algemeen bevestigend beantwoord. Doordat in het tweede lid van artikel 12:4 naleving van deze voorschriften en/ of beperkingen wordt omschreven als verplichting, wordt hierover alle onzekerheid weggenomen.

In de algemene strafbepaling die in deze Verordening fysieke leefomgeving is opgenomen (artikel 13:1), wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor staat ook straf op het overtreden van voorschriften en/ of beperkingen die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn.

Artikel 12:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Een vergunning wordt als persoonlijk gekwalificeerd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (zijn persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een ander terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.

Voor vergunningen die op grond van de Wabo moeten worden aangemerkt als omgevingsvergunning, geldt de regel uit de Wabo dat een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert. Op de hoofdregel van het eerste lid wordt in het tweede lid van artikel 12:5 van de verordening dan ook een uitzondering gemaakt.

Artikel 12:6 Geldigheidsduur

Bij het eerste lid: Dit artikel bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Dit vloeit mede voort uit artikel 11 van de Dienstenrichtlijn, dat stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij:

  • a.

    de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden;

  • b.

    het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang;

  • c.

    een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.

Over onderdeel b.: uit de Europese Dienstenrichtlijn volgt dat een vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Maar wanneer het aantal vergunningen logischerwijs beperkt is, bijvoorbeeld omdat de gemeente geen onbeperkt grondgebied heeft, mag de markt juist niet gesloten blijven voor nieuwe aanbieders omdat de bestaande aanbieders voor onbepaalde tijd alle beschikbare vergunningen in handen hebben. In dat geval moet geregeld een transparante en onpartijdige “herverdeling” van de schaarse vergunningen worden georganiseerd.

Over onderdeel c.: als een vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, moet beargumenteerd worden waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.

Artikel 12:7 bepaalt dat bij gewijzigde omstandigheden de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken. Het ligt ook daarom in de rede dat een vergunning voor onbepaalde duur blijft gelden als de omstandigheden niet wijzigen. Pas bij gewijzigde omstandigheden moet de vergunning opnieuw worden bezien. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de noodzakelijkheids- en proportionaliteitseis. Bij geringe wijziging van omstandigheden die geen gevolgen hebben voor het algemeen belang, kan de vergunning niet worden gewijzigd of ingetrokken. De noodzaak daarvoor ontbreekt.

Bij het tweede lid: Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2927) blijkt dat voor onbepaalde tijd verleende vergunningen zich niet altijd verdragen met het formele gelijkheidsbeginsel. Bij schaarse vergunningen (meer aanvragers dan beschikbare vergunningen) kan immers het gevolg zijn dat de markt voor nieuwe aanbieders feitelijk ontoegankelijk wordt. In dat geval verzet de aard van de vergunning zich tegen verlening voor onbepaalde tijd. In het tweede lid zijn die gevallen vermeld waarbij de vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, inclusief de termijn.

Onderdeel d. van het tweede lid bepaalt, specifiek voor de havens en kades dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden wordt beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.

Bij het derde en vierde lid: Deze bepalingen zien specifiek op hoofdstuk 4 Bomen en houtopstand.

Bij het vijfde lid: Een vergunning of ontheffing moet in ieder geval voor bepaalde tijd verleend worden, als de Dienstenwet dat bepaalt.

Afdeling 12.3 Intrekking of wijziging

Artikel 12:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De in dit artikel vermelde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (‘kan’). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Onder andere het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

Het eerste lid bevat de algemene weigeringsgronden die van toepassing zijn op de gehele verordening. Onder d. wordt de grondslag gegeven om een vergunning in te trekken als deze langere tijd niet is gebruikt, bijvoorbeeld bij het innemen van een standplaats.

Het tweede lid bevat aanvullende intrekkings- en wijzigingsgronden voor hoofdstuk 5.

De bepaling onder a. heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder voor het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou moeten/ kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het bevoegd gezag mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Het derde lid bevat aanvullende intrekkings- en wijzigingsgronden voor hoofdstuk 6. Met het bepaalde in onderdeel b. worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.

Het vierde lid bevat aanvullende intrekkings- en wijzigingsgronden voor hoofdstuk 10.

Hoofdstuk 13 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 13.1 Strafbepalingen, toezicht en handhaving

Artikel 13:1 Strafbepalingen

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvS) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Deze maxima worden periodiek geïndexeerd, voor de actuele hoogte wordt dan ook verwezen naar het WvS. Het is overigens uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de raad gekozen boetecategorie. Hierbij moet de rechter op grond van artikel 24 van het WvS rekening houden met de draagkracht van de verdachte. Het algemeen geldende minimum van de geldboete bedraagt € 3 (artikel 23, tweede lid van het WvS).

In artikel 13:1 worden straffen gesteld op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Verordening fysieke leefomgeving en de op grond daarvan gegeven voorschriften en beperkingen. Aangezien de bepalingen van de Verordening fysieke leefomgeving afkomstig zijn uit bestaande verordeningen, is voor de hoogte van de straf aangesloten bij de hoogte van de straffen in die verordeningen (ook in het geval waar geen straf gesteld was). Er is inhoudelijk dus geen wijziging beoogd ten opzichte van de bestaande situatie.

Ondergrondse infrastructuren

Als één of meer partijen zich niet houden aan de voorschriften en beperkingen van hoofdstuk 9 Ondergrondse infrastructuren behoudt het college zich nadrukkelijk het recht voor gebruik te maken van de hem toekomende bevoegdheden en mogelijkheden zowel bestuursrechtelijk als civielrechtelijk en eventueel strafrechtelijk.

Bestuursrechtelijk zijn vooral de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet van belang met de huidige bepalingen inzake bestuursdwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boete. Civielrechtelijk blijven de opties van onrechtmatige daad van toepassing. Strafrechtelijk is naast het wetboek van Strafrecht in algemene zin ook de Wet op de economische delicten relevant, omdat daarin rechtstreeks bepalingen uit de Telecommunicatiewet van toepassing zijn verklaard.

In het eerste lid wordt bepaald dat deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde regels en gegeven voorschriften en beperkingen moeten worden nageleefd. Overtreding is een strafbaar feit.

In het tweede lid wordt straf gesteld op overtreding van deze verordening met uitzondering van hoofdstuk 3 namelijk hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Bij het vierde lid: Een aantal bepalingen van deze verordening valt onder de werking van de Wabo. Dit betreft de vergunningstelsel voor wegaanpassingen, uitwegen, gemeentelijke monumenten, handelsreclame en het opslaan van roerende zaken. Strafbaarstelling van deze bepalingen is geregeld in de Wet op de economische delicten (artikel 1a, aanhef en onder 3. WED). Het is dan ook niet nodig om in deze verordening een aparte straf te stellen op overtreding van die bepalingen.

In het vijfde lid wordt een specificering van wat onder deze verordening als overtreding wordt gezien gegeven.

Artikel 13:2 Toezicht

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoriaal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

In het eerste lid is geregeld dat de BOA’s en de door het college aangewezen personen toezichthouders zijn voor de gehele Verordening fysieke leefomgeving.

In aanvulling op het eerste lid worden in het tweede lid politieambtenaren aangewezen als toezichthouder. Dit beperkt zich tot het toezicht op de bepalingen die uit de APV en de Marktverordening afkomstig zijn en waarvoor zij eerder ook toezichthouder waren.

Het derde lid bepaalt dat de marktmeester toezichthouder is voor de uitvoering van hoofdstuk 2 (ambulante handel). Het ligt voor de hand de marktmeester als toezichthouder aan te wijzen, naast de overige toezichthouders. Door toevoeging van de marktmeester is verzekerd dat deze na beëdiging als opsporingsambtenaar kan fungeren. In feite betreft dit een voorzetting van een al bestaande situatie.

Het vierde lid bepaalt dat de havenmeester toezichthouder is voor de uitvoering van hoofdstuk 6 (havens en kades).

Het vijfde tot en met het zevende lid hebben specifiek betrekking op hoofdstuk 10 (stads- en landschapsschoon).

Artikel 13:3 Binnentreden woning, gebouwen en terreienen

Dit artikel is opgenomen ter voldoening aan artikel 4 van de Algemene wet op het binnentreden. Dit laatste artikel bepaalt dat personen alleen gemachtigd kunnen worden om zonder toestemming van de bewoners in een woning binnen te treden, als zij bij of krachtens de wet daartoe bevoegd zijn verklaard. Artikel 13:3 voorziet in dat laatste. De verklaring is beperkt tot degenen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Bescherming van het leven of de gezondheid van personen (als gevolg van omgevingshinder) hangt samen met de doelstellingen van de Verordening fysieke leefomgeving.

Artikel 13:4 Onmiddelijke verwijdering van de markt

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat onder andere ter uitvoering van gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om een specifieke vorm van bestuursdwang (verwijdering) toe te passen als de vergunninghouder, zijn vervanger of degene die hem bijstaat zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog op de markt of in geval van overtreding van een bij of op grond van deze verordening gestelde bepaling.

Afdeling 5.3.1 van de Awb bevat regels over de besluitvorming inzake het opleggen van een last onder bestuursdwang. Daarnaast is afdeling 5.3.2 van de Awb van belang: een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen (artikel 5:32 van de Awb). De in dit artikel geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid van de Awb wordt verondersteld. In dergelijke gevallen kan besloten worden bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last. Bij zéér spoedeisende gevallen, waarbij een besluit niet kan worden afgewacht, kan bestuursdwang onmiddellijk worden toegepast (artikel 5:31, tweede lid van de Awb). Achteraf moet dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier worden gesteld. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of sprake is van een spoedeisend of zéér spoedeisend geval. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn als wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Afdeling 13.2 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13:5 Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel kan het college één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op de in dit artikel vermelde belangen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit kan echter alleen in die gevallen die niet zijn voorzien ten tijde van het vaststellen van de verordening. Wordt een geval onder de hardheidsclausule gebracht, dan heeft dit tot gevolg dat de verordening op dit punt moet worden aangepast. Het geval is immers voorzienbaar geworden.

Artikel 13:6 Intrekking oude regeling

Dit artikel regelt het vervallen van de verordeningen die opgaan in de Verordening fysieke leefomgeving, met uitzondering van de APV. De APV blijft voor een groot deel bestaan. Het vervallen van de APV bepalingen die opgaan in deze verordening wordt geregeld door artikel 13:7 en het opnieuw vaststellen van een aangepaste APV dan wel op deze onderdelen wijzigen van de bestaande APV.

Artikel 13:7 Wijzigen Algemene Plaatselijke Verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13:8 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13:9 Overgangsrecht algemeen

Dit artikel voorziet in overgangsrecht.

In de praktijk blijkt het overgangsrecht vaak problemen te geven. Als bijvoorbeeld een verordening/ regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking heeft voor op die verordening/ regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen.

Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Zutphen 2018 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 13:10 Aanvullend overgangsrecht hoofdstuk 2

Dit artikel voorziet in specifiek overgangsrecht voor ambulante handel.

Een marktvergunning voor onbepaalde tijd vervalt pas als deze wordt ingetrokken of als de vergunning op grond van artikel 2:9 wordt overgeschreven. In dat laatste geval wordt een nieuwe vergunning verleend voor de duur van tien jaar. Op deze wijze wordt het aantal vergunningen voor onbepaalde tijd steeds minder.

Artikel 13:11 Aanvullend overgangsrecht hoofdstuk 10

Dit artikel voorziet in specifiek overgangsrecht voor stads- en landschapsschoon.

Artikel 13:12 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Ambtshalve wijzigingen

Algemeen

De begrippen ‘college’ en ‘bevoegd gezag’ worden in de verordening beide gebruikt, overeenkomstig de voorheen geldende verordeningen. Het begrip bevoegd gezag is daarbij gebruikt als houder van bevoegdheden in verband met de Wabo (besluiten over omgevingsvergunningen), en het college in overige gevallen. Incidenteel is het begrip ‘bestuursorgaan’ gewijzigd in ‘bevoegd gezag’ dan wel ‘college’.

Op diverse plekken is een verwijzing opgenomen naar juiste wet- en/ of regelgeving.

Op diverse plekken zijn artikelen tekstueel herschreven overeenkomstig de gemeentelijke Schrijfwijzer. Zinnen zijn daarbij actief gemaakt en woorden als ‘indien’, ‘hetgeen’ en ‘dienen te’ zijn zoveel als mogelijk vermeden. Dit bevordert zoveel mogelijk de leesbaarheid van deze verordening.

In hoofdstuk 2 worden standplaatsen die niet op het marktterrein staan als ‘individuele standplaatsen’ vermeld. Het betreft de standplaatsen (o.a. visboeren) die dagelijks op locaties bij winkelcentra en op parkeerterreinen staan. Het woord ‘individueel’ is toegevoegd om het onderscheid met een standplaats op de warenmarkt te maken.

In hoofdstuk 3 is bij de relevante NEN-normen er voor gekozen om niet de uitgave te vermelden. Dit bevordert de leesbaarheid en voorkomt dat er wordt verwezen naar een oudere versie van de NEN-normen. In artikel 3:5 is al aangegeven dat rekening wordt gehouden met de herziening en vervanging van de NEN-normen.

In de hoofdstukken 9 en 12 is bij diverse artikelen de opsomming van de op die plaats bedoelde wet- en/ of regelgeving verplaatst naar de toelichting. In die artikelen is bij het betreffende lid toegevoegd: ‘tenzij dit op grond van andere wet- en/ of regelgeving is toegestaan’.

In hoofdstuk 8 is in de artikelen 8:1 tot en met 8:4 het woord ‘kennisgeving’ vervangen door ‘melding’.

In hoofdstuk 11 zijn drie artikelen uit de APV samengevoegd tot één nieuw artikel 11:8 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen. Dit betreft geen inhoudelijke wijziging. Er is aangesloten bij de (samengevoegde) bepaling uit de model APV.

Begripsomschrijvingen

Een aantal begripsomschrijvingen uit de Bouwverordening zijn niet in deze verordening opgenomen, omdat deze niet meer in deze verordening voorkomen. Dit geldt ook voor het begrip ‘’t Rondje’ uit de Verordening Stads- en Landschapsschoon.