Regeling vervallen per 31-12-2024

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Eemsdelta 2022

Geldend van 01-01-2022 t/m 30-12-2024

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Eemsdelta 2022

De raad van de gemeente Eemsdelta,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

d.d. 26 oktober 2021,

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening rioolheffing Eemsdelta 2022

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, verder te noemen: zorgplichten voor afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, verder te noemen: zorgplichten voor hemel- en grondwater.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

  • 2.

    Voor de belasting wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door de persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven.

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de binnen de gemeente gelegen roerende zaak, die duurzaam aan een plaats is gebonden;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2.

    Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6. Belastingtarieven

  • 1.

    De belasting bedraagt per perceel € 248,50

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor percelen met een WOZ-waarde lager dan € 30.000 een tarief van € 78,60

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in gebruik neemt.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2.

    Het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen wordt aangemerkt als één belastingbedrag

  • 3.

    De belastingschuldige kan een machtiging tot automatische incasso verlenen indien het belastingbedrag minder dan € 10.000 bedraagt.

  • 4.

    Ingeval een machtiging tot automatische incasso is verleend, dient het belastingbedrag te worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 5.

    Indien het belastingbedrag lager is dan € 100 wordt in afwijking van het gestelde in het derde lid het aantal termijnen bepaald door het belastingbedrag te delen door het minimum termijnbedrag. Het minimum termijnbedrag bedraagt € 10. Het laatste termijnbedrag kan afwijken van de voorgaande gelijke termijnen.

  • 6.

    De in het tweede lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Indien het belastingbedrag minder dan € 10 bedraagt, worden de op dat aanslagbiljet vermelde aanslag of aanslagen niet geheven.

  • 8.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de bovengenoemde termijnen.

Artikel 11. Overgangsrecht

De verordeningen:

  • a.

    rioolheffing Appingedam 2021 van 29 oktober 2020

  • b.

    rioolheffing Delfzijl 2021 van 29 oktober 2020

  • c.

    rioolheffing Loppersum 2021 van 29 oktober 2020

worden ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede, lid genoemde datum van ingang van de heffing, maar zij blijven van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 12. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2022.

Artikel 13. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing Eemsdelta 2022.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 24 november 2021

De raad van de gemeente Eemsdelta

G. Beukema

Voorzitter

T.G.C. Kramer-Klein

Griffier