Beleidsregel toepassing Wet Bibob Amersfoort 2021

Geldend van 09-12-2021 t/m 27-02-2024

Intitulé

Beleidsregel toepassing Wet Bibob Amersfoort 2021

Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort en de burgemeester van Amersfoort ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

gelet op het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten vast te stellen:

Beleidsregel toepassing Wet Bibob Amersfoort 2021

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1, eerste lid van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      APV: Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort.

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester, onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen.

    • c.

      Bibob-onderzoek: het onderzoek en de beoordeling door het bestuursorgaan, respectievelijk de gemeente of er op grond van de Wet Bibob redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, de beschikking in te trekken of te beëindigen, of daaraan voorschriften te verbinden, dan wel een advies bij het LBB aan te vragen.

    • d.

      Bibob-vragenformulier: het formulier dat is vastgesteld krachtens artikel 7a, vijfde lid van de Wet Bibob.

    • e.

      LBB: Landelijk Bureau Bibob, als bedoeld in artikel 8 van de Wet Bibob.

    • f.

      RIEC: Regionaal Informatie en Expertise Centrum Midden-Nederland.

    • g.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Toepassing beleidsregel

Deze beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op de toepassing van de Wet Bibob door de rechtspersoon zijnde de gemeente Amersfoort en diens bestuursorganen. De beleidsregel laat onverlet dat binnen de grenzen van de wet op andere wijze een integriteitstoets wordt uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan bij verdere besluitvorming worden betrokken.

Artikel 1.3 Uitvoering Bibob-onderzoek in afwijking van beleidsregel

Deze beleidsregel laat onverlet dat in afwijking van de hierna volgende bepalingen tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan worden besloten, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 2 BESCHIKKINGEN

Artikel 2.1 Horeca, coffeeshops, speelautomatenhallen, seksinrichtingen en overige bedrijven

  • 1. In geval van een aanvraag om (wijziging van) een vergunning als bedoeld in artikel 3 en 30a van de Alcoholwet (Drankvergunning), artikel 30b van de Wet op de kansspelen (aanwezigheidsvergunning speelautomaten), artikel 2:28 van de APV (horeca-exploitatievergunning), artikel 2:39 van de APV (vergunning speelgelegenheid), artikel 2:41b van de APV (vergunning o.b.v. ondermijningsartikel)1 artikel 3:4 van de APV (vergunning seksinrichting of escortbedrijf), artikel 2 van de Verordeningen Speelautomatenhallen Amersfoort 2012 (vergunning speelautomatenhal), zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten indien:

    • a.

      er sprake is van nieuwe vestiging van een inrichting of bedrijf en/of

    • b.

      er sprake is van een overname of wijziging van een exploitant en/of

    • c.

      er op grond van:

      • -

        eigen ambtelijke informatie en/of

      • -

        informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

      • -

        informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

      • -

        vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

      • -

        overige signalen

    vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zal het bestuursorgaan ten aanzien van paracommerciële instellingen en slijterijen in beginsel uitsluitend een Bibob-onderzoek starten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c van deze beleidsregel.

Artikel 2.2 Evenementen

  • 1. In geval van een aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de APV (evenementenvergunning) zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien de aanvraag betrekking heeft op een vechtsportevenement.

  • 2. In geval van een aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de APV (evenementenvergunning), niet zijnde een vechtsportevenement, zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

    • -

      overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.3 Omgevingsvergunning bouw

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wabo (omgevingsvergunning bouw) zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob- onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.4 Omgevingsvergunning milieu

In geval van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e. van de Wabo (omgevingsvergunning milieu) zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob- onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) (dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.5 Subsidies

In geval van een aanvraag voor een subsidie of bij een reeds verleende subsidie zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 2.6 Verleende beschikking

In geval van een reeds verleende beschikking zal het bestuursorgaan in beginsel een Bibob- onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

HOOFDSTUK 3 PRIVAATRECHTELIJKE TRANSACTIES

Artikel 3.1 Vastgoedtransacties screening vooraf

  • 1. De gemeente zal in beginsel een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie indien op grond van:

    • -

      eigen ambtelijke informatie, en/of

    • -

      informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

    • -

      informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

    • -

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

    • -

      overige signalen

    vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, start de gemeente een Bibob-onderzoek alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, zal worden gebruikt in één van de volgende sectoren:

    • -

      horecabedrijven;

    • -

      seks- en escortbedrijven;

    • -

      inrichtingen waarin middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet te koop worden aangeboden (coffeeshops);

    • -

      inrichtingen waarin psychoactieve substanties (waaronder niet traditionele genotsmiddelen op natuurlijke basis) te koop worden aangeboden (smartshops);

    • -

      inrichtingen waarin artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs te koop worden aangeboden (headshops);

    • -

      shishalounges;

    • -

      speelautomatenhallen;

    • -

      fitnesscentra;

    • -

      wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebankstudio’s);

    • -

      autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage);

    • -

      belwinkels;

    • -

      woonruimte voor arbeidsmigranten;

    • -

      woonwagenterreinen;

    • -

      religieuze instellingen;

    • -

      afvalverwerkingsbedrijven.

  • 3. De gemeente kan tevens een Bibob-onderzoek starten alvorens een beslissing wordt genomen over het aangaan van een vastgoedtransactie, indien:

    • a.

      de transactie betrekking heeft op een beeldbepalende onroerende zaak of op een onroerende zaak die naar het oordeel van de gemeente symbolische waarde heeft.

    • b.

      er sprake is van exceptioneel (financieel) risico voor de gemeente.

    • c.

      de onroerende zaak waarop de vastgoedtransactie betrekking heeft, gelegen is in een door het college vastgesteld aandachtsgebied.

  • 4. Indien is besloten tot het starten van een Bibob-onderzoek, komt er geen overeenkomst tot stand totdat het Bibob-onderzoek volledig is afgerond, tenzij partijen dat nadrukkelijk anders overeenkomen.

Artikel 3.2 Vastgoedtransacties screening achteraf

De gemeente zal, nadat de vastgoedtransactie tot stand is gekomen, indien in de overeenkomst een Bibob-beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5a, sub b van de Wet Bibob is opgenomen, in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 3.3 Overheidsopdrachten

In geval van een overheidsopdracht die onder het bereik van de Wet Bibob valt, zal de gemeente in beginsel een Bibob-onderzoek starten alvorens de opdracht te gunnen, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

Artikel 3.4 Overheidsopdrachten screening achteraf

De gemeente zal, nadat een overheidsopdracht is gegund, waarbij in de overeenkomst een Bibob- beëindigingclausule als bedoeld in artikel 5, tweede lid, sub b. van de Wet Bibob is opgenomen, in beginsel een Bibob-onderzoek starten, indien op grond van:

  • -

    eigen ambtelijke informatie, en/of

  • -

    informatie verkregen van het LBB of wanneer het LBB een tip heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 11 van de Wet Bibob en/of

  • -

    informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet Bibob (OM-tip) en/of

  • -

    overige signalen

vragen ontstaan of bestaan over de betrokkene(n) en/of zijn/hun potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob en/of over de organisatiestructuur en/of wijze van financiering.

HOOFDSTUK 4 GEVOLGEN VAN DE BIBOB-PROCEDURE BIJ BESCHIKKINGEN

Artikel 4.1 Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

  • 1. Het bestuursorgaan laat een aanvraag voor een beschikking in beginsel buiten behandeling, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek binnen een redelijke termijn.

  • 2. Het bestuursorgaan trekt een verleende beschikking in beginsel in op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob- vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob- vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek binnen een redelijke termijn.

Artikel 4.2 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij aanvragen (tot wijziging) van een beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan zal in beginsel overgaan tot weigering van een aanvraag om (wijziging van) een beschikking of tot intrekking van een reeds verleende beschikking, indien uit het eigen onderzoek of uit advies van het LBB blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob, dan wel een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob.

  • 2. Het bestuursorgaan zal bij een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de Wet Bibob in beginsel voorschriften aan een beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar.

Artikel 4.3 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan het bestuursorgaan de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

  • 2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en/of andere documentatie die naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

HOOFDSTUK 5 GEVOLGEN VAN DE BIBOB-PROCEDURE BIJ PRIVAATRECHTELIJKE TRANSACTIES

Artikel 5.1 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

  • 1. De gemeente kan overgaan tot het afbreken van de onderhandelingen, indien uit het eigen onderzoek en/of een eventueel daarop afgegeven advies van het LBB blijkt dat één van de onderstaande situaties zich voordoet:

    • a.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat de vastgoedtransactie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;

    • b.

      er is sprake van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de onroerende zaak waar de vastgoedtransactie betrekking op heeft, mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;

    • c.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die naar het oordeel van de gemeente een integriteitsrisico vormen (ongeacht de mate van gevaar);

    • d.

      er is sprake van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd;

    • e.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 7a, tweede lid en artikel 7a, derde lid Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door de gemeente zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door de gemeente gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden;

    • f.

      betrokkene heeft nagelaten de op grond van artikel 4 Wet Bibob gevraagde gegevens en bescheiden te verschaffen en/of heeft nagelaten de vragen die hem door het LBB zijn gesteld op basis van dat artikel binnen de door het LBB gestelde termijn volledig en naar waarheid te beantwoorden.

  • 2. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de vastgoedtransactie is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

Artikel 5.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

  • 1. Indien de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die, al dan niet vermoedelijk, gepleegd zijn door een derde als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Wet Bibob, dan kan de gemeente de feiten van die derde na het verbreken van de relatie tussen de betrokkene en de derde, gedurende drie jaren volledig betrekken bij de beoordeling van het gevaar met betrekking tot de vastgoedtransactie.

  • 2. Voor het bepalen van het moment waarop de relatie tussen de betrokkene en de derde formeel en feitelijk is beëindigd, wordt bij de toepassing van het eerste lid uitgegaan van gegevens uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en/of andere documentatie die naar het oordeel van de gemeente voldoende uitsluitsel geeft over de beëindiging van de relatie.

Artikel 5.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij overheidsopdrachten

  • 1. In geval van een inschrijving op een overheidsopdracht kan de informatie uit het Bibob- onderzoek dienen als onderbouwing van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig invullen van het Bibob-vragenformulier, dan wel het niet of niet volledig verstrekken van de op basis van het Bibob-vragenformulier verzochte gegevens en bescheiden, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad tot herstel van dit gebrek.

  • 3. De gemeente kan besluiten een overheidsopdracht niet te gunnen, in geval van het niet of niet volledig beantwoorden van de door het LBB gestelde vragen, dan wel niet of niet volledig verstrekken van door de het LBB verzochte gegevens.

  • 4. In de gevolgen van een Bibob-onderzoek dat is gestart nadat de overheidsopdracht is aangegaan, wordt bij overeenkomst voorzien.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Intrekking

De Bibob-beleidslijn gemeente Amersfoort met betrekking tot omgevings-, omzettings- en splitsingsvergunningen (2014) en de Bibob-beleidslijn gemeente Amersfoort met betrekking tot openbare inrichtingen (2014) worden ingetrokken met ingang van het moment waarop deze beleidsregel in werking treedt.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel toepassing Wet Bibob Amersfoort 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Amersfoort

d.d. 30 november 2021

De secretaris

De burgemeester,

Toelichting

1.INLEIDING

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok, was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie.

Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door bijvoorbeeld gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en vastgoedtransacties. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

2.DE WET BIBOB ALGEMEEN

De integriteit van bestuursorganen wordt aangetast als er bij een (verleende) vergunning of bij een vastgoedtransactie, gebruik wordt gemaakt van ‘crimineel’ geld of wanneer de kans groot is dat een gemeentelijke vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen.

Ter bescherming van hun eigen integriteit, kunnen gemeenten sinds 1 juni 2003 de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur, kortweg de Wet Bibob toepassen. Deze wet dient primair ter inschatting van het integriteitsrisico van overheidsorganen. De Wet Bibob is dus geen instrument om vermoedelijke criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

Voor de toepassing van de Wet Bibob in het algemeen geldt dat het slechts als ultimum remedium, als ‘laatste redmiddel’ dient te worden ingezet. De gemeente is hierdoor verplicht eerst de mogelijkheden na te gaan die de reguliere wetgeving biedt.

3.WAAROM EEN NIEUWE BELEIDSLIJN

Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de Wet Bibob. De Wet Bibob is een facultatieve wet. Dat betekent dat een gemeente zelf mag bepalen wanneer het dit instrument wel of niet toepast.

Het invoeren en toepassen van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. Tevens voorkom je als gemeente willekeur in de toepassing van de Wet Bibob voor de burger. In de beleidslijn staat namelijk precies aangegeven op welke vergunningen, vastgoedtransacties, subsidies en overheidsopdrachten de Wet Bibob wordt toegepast. Tevens geef je als gemeente een nadrukkelijk signaal af voor de bescherming van de eigen integriteit. Dit kan een preventieve werking tot gevolg hebben.

Op 1 augustus 2020 is het toepassingsbereik van de Wet Bibob uitgebreid. Zo kan de Bibob-toets nu worden ingezet op alle gemeentelijke aanbestedingen, terwijl dit tot voor kort slechts mogelijk was voor de sectoren bouw, ICT en milieu. Ook zijn de mogelijkheden voor bestuursorganen om eigen onderzoek te doen, verruimd.

Vanuit Amersfoort is een regionale werkgroep geïnitieerd om naar aanleiding van de wetswijziging, nieuw regionaal modelbeleid te ontwikkelen. Door dit regionaal te ontwikkelen kan er een regionale norm ontstaan en voorkomen gemeenten onderling elkaars “waterbed” te veroorzaken. Het ontwikkelde modelbeleid heeft als basis gediend voor de onderhavige Beleidsregel toepassing Wet Bibob Amersfoort 2021.

Toepassing van de wet Bibob hangt nauw samen met de aanpak van ondermijning. Ondermijning staat sinds een paar jaar nadrukkelijk in de belangstelling. Het is een vorm van criminaliteit waarbij veelal met een drugsgerelateerd delict geld wordt verdiend, maar waar een organisatie omheen zit die ervoor zorgt dat dit geld daadwerkelijk gebruikt kan worden; bijvoorbeeld door wit te wassen via vastgoed of ondernemingen. Verwevenheid van onder- en bovenwereld is daarmee een kenmerk

van ondermijnende criminaliteit. Door als bestuursorgaan goed de integriteit te toetsen van partijen waarmee we zaken doen of aan wie we vergunningen verlenen, wordt de barrière om ondermijning te plegen verhoogd. Naarmate het inzicht groeit in de aard en omvang van ondermijnende structuren, groeit ook het besef dat uitbreiding van het Bibob instrumentarium noodzakelijk is. De nieuwe wet Bibob die in 2020 in werking is getreden, voorziet in deze behoefte en creëert meer mogelijkheden.

De Beleidsregel toepassing Wet Bibob Amersfoort 2021 kent hierdoor, ten opzichte van de vorige beleidslijn op een heel aantal terreinen een uitbreiding van de reikwijdte.

4.KAN-BEPALINGEN

Ten opzichte van de voorgaande beleidslijn wordt vaker gebruik gemaakt van “Kan-bepalingen”. Het uitgangspunt daarbij is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft in die zaken beperkt tot de gevallen waarin er sprake is van informatie of van bepaalde signalen waardoor er mogelijk een vergroot risico bestaat op criminele invloeden en dus een grote(re) kans op het schaden van de (eigen) integriteit. Hiermee blijft proportionaliteit gewaarborgd, maar geeft het instrument wel de mogelijkheden wanneer dit nodig is.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2.1Horeca, coffeeshops, speelautomatenhallen, seksinrichtingen en overige bedrijven

In dit artikel wordt geregeld hoe gebruik wordt gemaakt van het Bibob-instrumentarium met betrekking tot diverse vergunningen die door de burgemeester worden verleend. Het gaat daarbij om de volgende vergunningen:

  • Drankvergunning (op basis van de Alcoholwet): (horeca)bedrijven die alcoholhoudende drank schenken en slijterijbedrijven die sterke drank verkopen, hebben een drankvergunning nodig. Niet alleen bij de aanvraag om een nieuwe vergunning kan een Bibob-onderzoek plaatsvinden, maar ook bij een aanvraag voor de wijziging van een verleende vergunning of het bijschrijven van nieuwe leidinggevenden op de vergunning.

  • Horeca-exploitatievergunning: voor het exploiteren van een horecabedrijf is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening een vergunning van de burgemeester nodig. Ook een coffeeshop valt onder de horeca-exploitatievergunningplicht.

  • Aanwezigheidsvergunning speelautomaten (op basis van de Wet op de Kansspelen): (horeca)bedrijven die kansspelautomaten in hun bedrijf willen plaatsen, hebben daarvoor een aanwezigheidsvergunning nodig.

  • Vergunning voor speelautomatenhal / speelgelegenheid: Voor de exploitatie van een speelautomatenhal of een speelgelegenheid (bijvoorbeeld een arcadehal) is een vergunning van de burgemeester nodig.

  • Vergunning seksinrichting / escortbedrijf

  • Vergunning o.b.v. ondermijningsartikel: de gemeenteraad kan in de Algemene Plaatselijke Verordening een vergunningplicht instellen voor bepaalde branches, panden of gebieden vanuit het oogpunt om malafide praktijken tegen te gaan en een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren. In Amersfoort is deze vergunningplicht nog niet vastgesteld, maar er ligt wel een voorstel hiervoor. Als de vergunningplicht wordt vastgesteld, is het wenselijk om deze vergunningen te kunnen onderwerpen aan een Bibob- onderzoek.

In het eerste lid wordt onder meer geregeld dat een Bibob-onderzoek wordt gestart wanneer een nieuw bedrijf een van deze genoemde vergunningen aanvraagt, of wanneer er sprake is van een overname of wijziging van een exploitant van een bestaand bedrijf.

Zo wordt beoogd willekeur te voorkomen en vormen van criminaliteit te achterhalen die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar zijn of zich aan de hand van bepaalde indicatoren openbaren. De keuze om elke nieuwe aanvraag voor deze vergunningen te onderwerpen aan een Bibob-onderzoek is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is dat de risico’s op ongewenste criminele activiteiten in deze sectoren het grootst worden geacht.

Daarnaast is het ook mogelijk om een Bibob-onderzoek te starten wanneer er signalen zijn dat een vergunning mogelijk wordt gebruikt om crimineel geld wit te wassen of om strafbare feiten mee te plegen. In het tweede lid is een uitzondering opgenomen voor paracommerciële instellingen en slijterijen.

Een paracommerciële instelling is een vereniging of stichting die zich in de eerste plaats richt op het stimuleren van activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard, maar daarnaast ook een horecabedrijf heeft. Denk bijvoorbeeld aan de kantine van de sportvereniging of het buurthuis.

Voor paracommerciële instellingen en slijterijen geldt dat een Bibob-onderzoek niet standaard wordt uitgevoerd bij iedere aanvraag voor een Drankvergunning en/of Horeca-exploitatievergunning die zij doen. Er is namelijk geen informatie dat deze branches met behulp van de Drankvergunning criminele activiteiten ondernemen. Als er echter signalen zijn dat een individuele paracommerciële instelling of slijterij toch mogelijk ingezet om crimineel geld wit te wassen of strafbare feiten mee te plegen, dan biedt dit artikel de mogelijkheid om in dat geval een Bibob-onderzoek te starten.

Artikel 2.2Evenementen

Vergunningen voor vechtsportevenementen zijn in 2010 onder de werking van de Wet Bibob gebracht, vanwege aanwijzingen dat dergelijke evenementen vatbaar zijn voor criminele beïnvloeding. Vanwege die signalen zullen dergelijke aanvragen in beginsel altijd worden onderzocht op grond van de Wet Bibob. Organisatoren zullen daarom rekening moeten houden met een langere doorlooptijd en de vergunning tijdig moeten aanvragen.

Voor andere aanvragen voor een evenementenvergunning geldt op basis van het tweede lid een “kan-bepaling”: wanneer er signalen zijn van misbruik van de vergunning kan een Bibob-onderzoek worden gestart.

Artikel 2.3Omgevingsvergunning bouw

Volgens artikel 2.20, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden geweigerd als uit een Bibob-onderzoek blijkt dat er een ernstig gevaar is dat de vergunning mede zal worden gebruikt om (a) uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of (b) strafbare feiten te plegen.

Volgens artikel 5.19, vierde lid onder b van de Wabo kan een reeds verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen om dezelfde reden ook worden ingetrokken.

In het vorige Bibob-beleid was bepaald dat alle aanvragen voor een omgevingsvergunning bouw met een aanneemsom groter dan € 1.000.000,- aan een Bibob-onderzoek zouden worden onderworpen. De hoogte van de aanneemsom is echter niet bepalend voor het risico dat een omgevingsvergunning wordt gebruikt voor criminele activiteiten: ook kleinere projecten kunnen worden aangewend om bijvoorbeeld zwart geld wit te wassen. Daarom is ervoor gekozen om in dit beleid geen drempelbedrag op te nemen.

Het is echter niet wenselijk om alle aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan een Bibob-onderzoek te onderwerpen. Dat is niet efficiënt, maar ook niet effectief. Het instrument dient met name te worden toegepast waar de kans dat zich criminele activiteiten voordoen het grootst is. Ook hier is daarom gekozen voor een kan-bepaling: wanneer sprake is van signalen van misbruik van de vergunning, kan een Bibob-onderzoek worden gestart.

Artikel 2.4Omgevingsvergunning milieu

Volgens artikel 2.20, eerste lid van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu worden geweigerd als uit een Bibob-onderzoek blijkt dat er een ernstig gevaar is dat de vergunning mede zal worden gebruikt om (a) uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of (b) strafbare feiten te plegen.

Volgens artikel 5.19, vierde lid onder b van de Wabo kan een reeds verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen om dezelfde reden ook worden ingetrokken.

Het is niet de bedoeling om alle aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aan een Bibob-onderzoek te onderwerpen. Alleen wanneer er signalen zijn dat een vergunning wordt of zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het witwassen van crimineel vermogen, zal een Bibob-onderzoek worden gestart.

Artikel 2.5Subsidies

In dit artikel wordt beschreven dat zowel bij een subsidieaanvraag, als bij een reeds verleende subsidie, een Bibob-onderzoek kan starten, wanneer er sprake is van één van de beschreven situaties.

Artikel 2.6Verleende beschikking

De artikelen 2.1 t/m 2.4 hebben betrekking op het Bibob-onderzoek bij aanvragen om een nieuwe of gewijzigde vergunning. Ook bij een reeds verleende vergunning kan er echter sprake zijn van twijfels over de integriteit van de vergunninghouder of zijn zakelijke samenwerkingspartners. Als er dergelijke signalen zijn – bijvoorbeeld uit eigen informatie of informatie bekend bij het RIEC of naar aanleiding van een Bibob-tip van het OM of LBB – kan er een Bibob-onderzoek worden gestart. De resultaten van dit onderzoek kunnen aanleiding zijn om de reeds verleende vergunning in te trekken of om voorschriften te verbinden aan deze vergunning.

Artikel 3.1 en 3.2Vastgoedtransacties

Het Bibob-instrumentarium kan ook worden ingezet bij privaatrechtelijke transacties waarbij de gemeente een contractspartij is, zoals vastgoedtransacties. Denk hierbij aan huurovereenkomsten waarbij de gemeente de verhurende partij is, of aan koopovereenkomsten waarbij de gemeente een stuk grond koopt of verkoopt aan/van een derde partij.

Ervaring leert dat de vastgoedsector vatbaar is voor criminele inmenging, dan wel dat er vaker sprake is van ondoorzichtige financieringsstructuren. Dat is reden om bij de in art 3.1, tweede lid genoemde categorieën, standaard een Bibob-onderzoek te starten. Met het benoemen van deze categorieën wordt uiteraard geenszins beoogd ondernemers of instellingen op voorhand te criminaliseren. Deze bepaling strekt slechts tot het starten van een (beperkt) Bibob-onderzoek, dat door de evident bonafide betrokkene met een deugdelijke administratie relatief snel kan worden doorlopen. Pas als zich na dit beperkte onderzoek indicaties van misbruik voordoen, zal het onderzoek worden geïntensiveerd, eventueel door middel van een adviesaanvraag bij het LBB.

Bij vastgoedtransacties die betrekking hebben op andere sectoren kan op basis van artikel 3.1, eerste lid een Bibob-onderzoek worden gestart wanneer er signalen zijn dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten.

In artikel 3.2 is geregeld dat een Bibob-onderzoek ook na afloop van een vastgoedtransactie kan worden uitgevoerd. Dit kan echter alleen wanneer er signalen zijn dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten én wanneer in de overeenkomst een Bibob-beëindigingsclausule is opgenomen

Artikel 3.3 en 3.4 Overheidsopdrachten.

In deze artikelen wordt de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium bij overheidsopdrachten omschreven.

Sinds de wetswijzing van 1 augustus 2020 kunnen alle overheidsopdrachten worden getoetst aan de Wet Bibob. Voorheen kon dit enkel met betrekking tot aanbestedingen door de overheid in de sectoren bouw, ICT of milieu. In ons voorgaande Bibob-beleid hadden wij hier nog niets over vastgelegd en werd Bibob in de praktijk niet toegepast bij aanbestedingen.

Het is niet wenselijk om bij elke overheidsopdracht een Bibob-onderzoek te starten. In artikel 3.3 (screening vooraf) en 3.4 (screening achteraf) is dan ook bepaald dat alleen bij signalen van misbruik een Bibob-onderzoek zal worden gestart. Dit artikel heeft betrekking op overheidsopdrachten in brede zin, maar in de eerste fase zal aangevangen worden met overheidsopdrachten (aanbestedingen) binnen het sociaal domein vanwege de grote urgentie die gevoeld wordt rondom zorgfraude en diverse recente onderzoeken naar onder meer de zogenoemde zorgcowboys.

Gezien de hoge snelheid tijdens een gunningsprocedure en de wetenschap dat een Bibob-onderzoek meer tijd in beslag neemt, is ook de mogelijkheid opgenomen om na gunning van de overheidsopdracht een Bibob-onderzoek te starten.

Artikel 4.1Gevolgen van gebrekkige informatievoorziening door betrokkene

Wanneer een Bibob-onderzoek wordt gedaan, moet de aanvrager of vergunninghouder een Bibob- vragenformulier invullen en daar verschillende documenten bijvoegen. In het kader van een Bibob- onderzoek mag het bestuursorgaan aanzienlijk veel informatie opvragen bij de betrokkene. Als de aanvrager of vergunninghouder onvoldoende informatie verschaft, kan het bestuursorgaan beslissen om de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te stellen. De aanvrager / vergunninghouder moet dan wel in de gelegenheid zijn gesteld om de aanvraag aan te vullen binnen redelijke termijn.

Artikel 4.2Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij aanvragen (tot wijziging) van een vergunning

De uitkomst van een Bibob-onderzoek kan zijn dat er (1) geen gevaar, (2) een mindere mate van gevaar of (3) een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om crimineel geld te benutten (witwassen) of strafbare feiten te plegen.

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat wanneer er sprake is van een ernstig gevaar, de vergunning in beginsel wordt geweigerd dan wel ingetrokken.

Bij een mindere mate van gevaar kan de vergunning wel worden verleend (of in stand gelaten) als er voorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden die het gevaar beperken of wegnemen.

Artikel 4.3Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

Uit een Bibob-onderzoek kan blijken dat de aanvrager of vergunninghouder zelf geen strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat 1 of meer van zijn zakelijke samenwerkingspartners – bijvoorbeeld een financier – wel strafbare feiten heeft gepleegd waardoor er een ernstig gevaar is dat de vergunning alsnog wordt gebruikt om uit deze gepleegde strafbare feiten verkregen geld te benutten (witwassen). De aanvrager/vergunninghouder kan er dan voor kiezen om het samenwerkingsverband met deze persoon te verbreken. Het ligt vervolgens op de weg van de aanvrager/vergunninghouder om aannemelijk te maken dat dit samenwerkingsverband inderdaad is beëindigd. In dit artikel is echter bepaald dat het bestuursorgaan nog drie jaar na het verbreken van dit samenwerkingsverband deze informatie kan betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

Artikel 5.1Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij vastgoedtransacties

Waar bij vergunningen het uitgangspunt is dat deze verleend moeten worden, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond in een wettelijke regeling, gelden bij vastgoedtransacties de beginselen van partijautonomie en contractsvrijheid. Vanwege die contractsvrijheid hoeft de uitkomst van het Bibob-onderzoek in beginsel niet bepalend te zijn voor de vraag of de vastgoedtransactie al dan niet wordt aangegaan. Onderhandelingen kunnen ook worden afgebroken indien er geen sprake is van een ernstig gevaar. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als in de fase van het eigen onderzoek voldoende feiten blijken die duiden op een integriteitsrisico, wanneer de betrokkene weigert om een Bibob- vragenlijst (volledig) in te vullen of aanvullende vragen van het LBB te beantwoorden, dan wel niet alle gevraagde gegevens en bescheiden verstrekt of het LBB concludeert dat sprake is van geen of een mindere mate van gevaar, maar er naar het oordeel van de gemeente wel een integriteitsrisico bestaat. Onder een integriteitsrisico wordt in ieder geval verstaan dat er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat betrokkene in relatie staat tot (ernstige) strafbare feiten die niet of niet volledig worden meegewogen in een Bibob-onderzoek, maar wel een gevaar vormen voor de reputatie van de gemeente wanneer de vastgoedtransactie wordt aangegaan.

Artikel 5.2 Gevolgen van een beëindigde relatie tussen de betrokkene en een derde

Uit een Bibob-onderzoek kan blijken dat de een contractspartij zelf geen strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat 1 of meer van zijn zakelijke samenwerkingspartners – bijvoorbeeld een financier

– wel strafbare feiten heeft gepleegd waardoor er een ernstig gevaar is dat de vastgoedtransactie wordt gebruikt om uit deze gepleegde strafbare feiten verkregen geld te benutten (witwassen). De betrokken contractspartij kan er dan voor kiezen om het samenwerkingsverband met deze (rechts)persoon te verbreken. In dit artikel is echter bepaald dat het bestuursorgaan nog drie jaar na het verbreken van dit samenwerkingsverband deze informatie kan betrekken bij de beoordeling van het gevaar.

Artikel 5.3 Gevolgen van een Bibob-onderzoek bij overheidsopdrachten

In dit artikel is bepaald hoe de gemeente omgaat met de uitkomst van een Bibob-onderzoek bij overheidsopdrachten.


Noot
1

Zodra vastgesteld in de APV.