Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening Binnenhavengeld Pleziervaart 2022

Geldend van 01-01-2022 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening Binnenhavengeld Pleziervaart 2022

De raad van de gemeente Amsterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2021;

gelet op artikelen 216 en 229 van de Gemeentewet;

besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Binnenhavengeld Pleziervaart 2022

Artikel 1. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    “dag”: kalenderdag;

  • b.

    “dagtarief”: tarief dat wordt geheven wanneer men gedurende 24 uur wenst af te meren in het openbaar water;

  • c.

    “doorvaartvignet”: vignet waarmee kan worden vastgesteld of voor het pleziervaartuig waarop het is aangebracht vrijstelling is verleend om door te varen op het openbaar water of waarop kan worden aangegeven op welke dag of tot wanneer men gerechtigd is af te meren in het openbaar water;

  • d.

    “haven”: het IJ, het Buiten IJ, het Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal en alle daarop uitkomende wateren tot de begrenzing zoals weergegeven op de kaart behorende bij de Verordening op het Binnenwater 2010;

  • e.

    “heffing”: Binnenhavengeld Pleziervaart, bedoeld in artikel 2;

  • f.

    “jaar”: kalenderjaar lopende van 1 januari tot en met 31 december;

  • g.

    “jaartarief”: tarief dat wordt geheven wanneer de belastingplichtige gedurende het kalenderjaar of een gedeelte daarvan voor langere tijd en/of meermalen wenst door te varen of af te meren in Amsterdam;

  • h.

    “jaarvignet”: vignet waarmee kan worden vastgesteld of voor het pleziervaartuig waarop het is aangebracht het verschuldigde binnenhavengeld is voldaan;

  • i.

    “openbaar water”: alle wateren gelegen binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam die al of niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

  • j.

    “pleziervaartuig”: schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;

  • k.

    “schip”: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van vervoer te water; onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, werkeilanden, een drijvende kraan, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard;

  • l.

    “schipper”: degene die de feitelijke leiding over een pleziervaartuig voert;

  • m.

    “vaartuig”: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt dan wel bestemd of geschikt is voor het dragen of vervoer te water van personen of goederen, of van al dan niet met het drijvende lichaam een geheel uitmakende voorwerpen.

Artikel 2. Aard van de heffing; belastbaar feit

Onder de naam ‘Binnenhavengeld Pleziervaart’ wordt een recht geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming met een pleziervaartuig van openbaar water of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die in beheer of onderhoud zijn bij de gemeente dan wel voor het genot van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten, een en ander voor zover dit gebruik of genot niet plaatsvindt in de haven.

Artikel 3. Belastingplicht

Belastingplichtig is de schipper, de reder, de eigenaar van het pleziervaartuig, degene aan wie het pleziervaartuig in gebruik is gegeven of degene die als vertegenwoordiger voor een van dezen optreedt.

Artikel 4. Maatstaf en toepassing van het tarief

  • 1. De maatstaf voor de berekening van de in artikel 5 genoemde jaartarieven Binnenhavengeld pleziervaart is de oppervlakte van het pleziervaartuig, uitgedrukt in vierkante meters. Deze oppervlakte wordt berekend door het vermenigvuldigen van de grootste lengte en de grootste breedte over het dek gemeten van het vaartuig, ongeacht de vorm van het vaartuig.

  • 2. Het dagtarief Binnenhavengeld pleziervaart is een vast bedrag per pleziervaartuig.

  • 3. Een gedeelte van een eenheid van vierkante meters wordt omhoog afgerond op een halve eenheid van een vierkante meter.

Artikel 5. Tarief

Binnenhavengeld Pleziervaart wordt geheven naar de volgende tarieven per belastingjaar of per dag of per aantal uren.

Jaartarieven (per m2 oppervlakte)

Oppervlakte vaartuig (in m2)

Regulier tarief

Milieutarief

(A)

Hybride tarief

(B)

Abonnementstarief (C)

 

Vanaf

Iedere

volgende m2

Vanaf

Iedere

volgende m2

Vanaf

Iedere

volgende m2

Vanaf

Iedere

volgende m2

0 tot 3,5

€ 0

€ 91

€ 0

€ 27

€ 0

€ 27

€ 0

€ 46

Vanaf 3,51 tot en met 6,0

€ 304

€ 51

€ 91

€ 15

€ 91

€ 15

€ 152

€ 25

vanaf 6,01 tot en met 9,0

€ 431

€ 51

€ 129

€ 15

€ 129

€ 15

€ 216

€ 25

vanaf 9,01 tot en met 12,50

€ 583

€ 51

€ 175

€ 15

€ 175

€ 15

€ 292

€ 25

vanaf 12,51 tot en met 16,50

€ 756

€ 51

€ 227

€ 15

€ 227

€ 15

€ 378

€ 25

vanaf 16,51 en groter

€ 963

€ 51

€ 289

€ 15

€ 289

€ 15

€ 482

€ 25

Dagtarief

Dagtarief per vaartuig dat 24 uur afmeert

€ 30,00

  • (A)

    Het milieutarief is uitsluitend van toepassing op pleziervaartuigen die in geen geval anders worden voortbewogen dan door een elektromotor, door spierkracht, door windkracht of door een andere, hiermee vergelijkbare, uitstootvrije wijze. Vaartuigen waarop al of niet incidenteel een motor aanwezig is, anders dan een elektromotor, vallen niet onder het milieutarief.

  • (B)

    Het hybride tarief is uitsluitend van toepassing op pleziervaartuigen die op het openbaar water van Amsterdam worden voortbewogen door een elektromotor, door spierkracht, door windkracht of door een andere, hiermee vergelijkbare, uitstootvrije wijze. De elektromotor mag tijdens het varen of afmeren niet worden opgeladen of aangedreven door een brandstofgenerator of een brandstofmotor.

  • (C)

    Het abonnementstarief is alleen geldig voor pleziervaartuigen die aantoonbaar een ligplaats hebben buiten de gemeentegrenzen, in een jachthaven of in gepacht water en die niet voor langere tijd worden afgemeerd in het openbaar water van Amsterdam. Alleen doorvaren en afmeren gedurende een korte periode is mogelijk. Het laten liggen van het vaartuig tussen 23.00 uur 's avonds en 06.00 uur ’s morgens is niet toegestaan.

Artikel 6. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Vrijstellingen

  • 1. Binnenhavengeld Pleziervaart wordt niet geheven voor het gebruik van openbaar water of van andere voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die in beheer of onderhoud zijn bij de gemeente dan wel voor het genot van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten, met een:

    • a.

      roeiboot toebehorend aan een onderwijsinstelling, een opleidingsinstituut of een vereniging waar roeionderricht wordt gegeven, die niet voor verhuur is bestemd en die uitsluitend met riemen wordt voortbewogen;

    • b.

      zeilboot toebehorend aan een onderwijsinstelling, een opleidingsinstituut of een vereniging waar zeilonderricht wordt gegeven, die niet voor verhuur is bestemd en waarop geen brandstofmotor, elektromotor of andere motor aanwezig is;

    • c.

      kano, kajak of opblaasbare boot zonder harde bodem die uitsluitend door middel van spierkracht wordt voortbewogen en waarop geen brandstofmotor, elektromotor of andere motor aanwezig is;

    • d.

      pleziervaartuig dat op het water vertoeft zonder direct of indirect af te meren, dan wel dat slechts is afgemeerd in de onmiddellijke nabijheid van een brug of sluis in afwachting van de eerstvolgende bediening van die brug of sluis en dat niet onbemand wordt achtergelaten.

  • 2. Het recht op de vrijstelling, genoemd in het eerste lid, onderdeel d, geldt slechts voor vaartuigen waarop een doorvaartvignet is aangebracht. Dit doorvaartvignet kan op aanvraag worden verkregen tegen kostprijs en is geldig voor drie kalenderjaren.

Artikel 8. Wijze van heffing

Binnenhavengeld Pleziervaart wordt geheven door voldoening op aangifte.

Artikel 9. Verschuldigdheid

  • 1. Binnenhavengeld Pleziervaart is verschuldigd bij aanvang van het belastingjaar of zodra het gebruik of genot, genoemd in artikel 2, begint.

  • 2. Voor zover Binnenhavengeld Pleziervaart wordt geheven naar een jaartarief, geldt de verschuldigdheid, ongeacht het moment van aanvang van het gebruik of genot in het jaar, voor de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar waarin het gebruik of genot aanvangt.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is bij de aanschaf van een vaartuig Binnenhavengeld Pleziervaart verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. In afwijking van het tweede lid bestaat bij de verkoop van een vaartuig aanspraak op ontheffing van Binnenhavengeld Pleziervaart voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 5. Het derde en vierde lid is niet van toepassing indien het vaartuig binnen twaalf maanden wordt verkocht aan de oorspronkelijke belastingplichtige als bedoeld in artikel 3. In dat geval is van een heffing naar periodiciteit van het gebruik of genot geen sprake.

  • 6. Het voor een vaartuig na aangifte verkregen jaarvignet of doorvaartvignet is vaartuig gebonden en kan niet worden overdragen van vaartuig naar vaartuig.

Artikel 10. Aangifte en betaling

  • 1. De aangifte Binnenhavengeld Pleziervaart wordt gedaan bij de gemeenteambtenaar, belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231 van de Gemeentewet.

  • 2. Binnenhavengeld Pleziervaart dient na mondelinge of elektronische aangifte te worden voldaan aan de gemeenteambtenaar, belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen.

  • 3. Binnenhavengeld Pleziervaart, verschuldigd op basis van het dagtarief, dient na mondelinge, schriftelijke of elektronische aangifte te worden voldaan aan de gemeenteambtenaar, belast met de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen.

  • 4. Het verschuldigde bedrag dat wordt geheven naar een jaartarief kan maximaal in vier maandtermijnen worden betaald door middel van een machtiging voor automatische incasso. De termijn waarbinnen het verschuldigde bedrag dient te zijn voldaan bedraagt drie maanden vanaf het moment dat Binnenhavengeld Pleziervaart verschuldigd is op grond van artikel 9, eerste lid, tenzij er op dat moment minder dan drie maanden resteren in het kalenderjaar. In dat geval dient het verschuldigde bedrag in één keer te worden betaald.

Artikel 11. Vignet

  • 1. Voor elk pleziervaartuig waarvoor op aangifte Binnenhavengeld Pleziervaart is voldaan, wordt een jaarvignet uitgereikt.

  • 2. Het vignet, bedoeld in het eerste lid en in artikel 7, tweede lid, wordt aan de bakboordzijde aangebracht op de achterzijde van het pleziervaartuig.

Artikel 12. Kwijtschelding

Er wordt geen kwijtschelding verleend van Binnenhavengeld Pleziervaart.

Artikel 13. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen omtrent de heffing en de invordering van Binnenhavengeld Pleziervaart.

Artikel 14. Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. De Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2020, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 december 2019 (Gemeenteblad 3A, 2019, nr. 318939), gewijzigd bij raadsbesluit van 21 december 2020 (Gemeenteblad 3A, nr. 348281), wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat deze verordening van toepassing blijft op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2022.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 11 november 2021.

De plaatsvervangend voorzitter

Rik Torn

De raadsgriffier

Jolien Houtman

Toelichting

Algemeen

De Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2020 wordt ingetrokken om een aantal wijzigingen door te voeren en de Binnenhavengeldverordening Pleziervaart 2022 wordt opnieuw vastgesteld. Meerdere artikelen zijn gewijzigd en sommige definities zijn aangepast. De wijzigingen hebben betrekking op de reikwijdte en toepassing van de verordening.

Definities

De definitie van “dagvignet” is komen te vervallen. Het dagvignet wordt vervangen door het doorvaartvignet. Voortaan kan daarmee worden vastgesteld of voor het pleziervaartuig waarop het is aangebracht vrijstelling is verleend om door te varen op het openbaar water of op welke dag en tot wanneer men gerechtigd is af te meren in het openbaar water.

Het uitgangspunt is dat iedereen die van het Amsterdamse binnenwater gebruik wil maken zonder af te meren geacht wordt een doorvaartvignet aan te vragen. Op grond van artikel 7, tweede lid, zijn alleen vaartuigen waarop een doorvaartvignet is aangebracht vrijgesteld van betaling van Binnenhavengeld Pleziervaart. Dat betekent dat vaartuigen die niet beschikken over een doorvaartvignet een jaarvignet moeten hebben.

Als iemand wenst af te meren op het openbaar water van Amsterdam, dan moet het “dagtarief” (30 euro) worden betaald. Daarmee mag een pleziervaartuig gedurende 24 uur worden afgemeerd, bijvoorbeeld in het geval van een overnachting in een hotel of ten behoeve van een bezoek aan de binnenstad. De looptijd vangt aan zodra iemand heeft betaald. Daarbij fungeert het doorvaartvignet als bewijs van betaling. Via het doorvaartvignet kan worden vastgesteld of het dagtarief is betaald voor een pleziervaartuig dat ligt afgemeerd in het openbaar water. De definitie van “dagtarief” is dienovereenkomstig aangepast.

Ook de definitie van “vrijstellingsvignet” is komen te vervallen. Roeiboten en zeilboten die toebehoren aan onderwijsinstellingen, opleidingsinstituten of verenigingen waar roeionderricht of zeilonderricht wordt gegeven en die voldoen aan de in artikel 7, eerste lid, genoemde voorwaarden, zijn voorlopig vrijgesteld van het betalen van Binnenhavengeld Pleziervaart en van de vignetplicht.

Reikwijdte

Artikel 2 bepaalt de reikwijdte van het Binnenhavengeld Pleziervaart. De tekst van dit artikel is aangepast, zodat het artikel beter aansluit bij de in artikel 1 genoemde definities. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor eigenaars van pleziervaartuigen die Binnenhavengeld Pleziervaart betalen.

Tarieven

In 2022 vindt een inflatiecorrectie plaats van (gemiddeld) 1,4% van de tarieven Binnenhavengeld Pleziervaart. Vanwege de duidelijkheid is bij de verhoging van de tarieven gekozen voor afgeronde bedragen.

Ook worden vanaf 2022 vier verschillende tarieven Binnenhavengeld pleziervaart gehanteerd, in plaats van drie. Deze tarieven corresponderen met de kleur van de vignetten. Vaartuigen die het reguliere tarief betalen krijgen een rood vignet, vaartuigen die in aanmerking komen voor het milieutarief krijgen een groen vignet, vaartuigen die in aanmerking komen voor het hybride tarief krijgen een geel vignet en vaartuigen die in aanmerking komen voor het abonnementstarief krijgen een wit vignet. Het doorvaartvignet is een wit vignet.

In 2021 kwamen zowel uitstootvrije als hybride pleziervaartuigen in aanmerking voor het milieutarief. Vaartuigen met een emissieloze- en brandstofmotor konden een hybride vignet aanvragen. Dit was toegestaan, onder de voorwaarde dat deze vaartuigen uitstootvrij over het openbaar water van Amsterdam worden voortbewogen. Eventuele overtredingen worden pas zichtbaar op het moment dat er wordt gevaren. Dat leidde in de praktijk tot onwenselijke situaties. Daarom is besloten een nieuw tarief te introduceren dat qua hoogte gelijk is aan het milieutarief, maar waarvoor andere voorwaarden gelden. Hiermee wordt voorkomen dat vaartuigen met een brandstofmotor een groen vignet (milieuvignet) kunnen aanvragen. Zij kunnen wel een geel vignet (hybride vignet) aanvragen.

Daarnaast zijn de voorwaarden voor het abonnementstarief aangepast aan de praktijk. Voor het abonnementstarief komen in aanmerking pleziervaartuigen die aantoonbaar een ligplaats hebben buiten de gemeentegrenzen of in een jachthaven en die niet voor langere tijd worden afgemeerd in het openbaar water van Amsterdam. Hieraan is toegevoegd dat ook pleziervaartuigen die aantoonbaar een ligplaats hebben in gepacht water in aanmerking komen voor dit tarief. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het abonnementstarief bij gepacht water alleen van toepassing is op pleziervaartuigen die volledig in gepacht water liggen. De overige voorwaarden blijven onverkort van toepassing.

Bij de berekening van de tarieven geldt dat moet worden uitgegaan van de grootste lengte en de grootste breedte over het dek gemeten van het vaartuig, ongeacht de vorm van het vaartuig. Daaronder vallen ook alle nagelvaste en niet demontabele onderdelen van een vaartuig, zoals bijvoorbeeld een boegspriet. De reden hiervoor is dat deze onderdelen ruimte innemen waar andere pleziervaartuigen niet kunnen afmeren.

Vrijstellingen

Van oudsher was er een vrijstelling voor het betalen van Binnenhavengeld Pleziervaart voor roeiboten die toebehoren aan een onderwijsinstelling, een opleidingsinstituut of een vereniging waar roeionderricht wordt gegeven, onder de voorwaarde dat deze roeiboten niet voor verhuur bestemd zijn en uitsluitend met riemen worden voortbewogen. Deze vrijstelling wordt uitgebreid naar zeilboten die toebehoren aan een onderwijsinstelling, een opleidingsinstituut of een vereniging waar zeilonderricht wordt gegeven, onder de voorwaarde dat deze zeilboten niet voor verhuur bestemd zijn en dat er geen (elektro)motor aanwezig is op deze zeilboten.

Roeiboten en zeilboten die aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoen zijn voorlopig vrijgesteld van het betalen van Binnenhavengeld Pleziervaart en van de vignetplicht. Op dit moment wordt nieuw beleid ontwikkeld dat betrekking heeft op de recreatievaart. Daarbij wordt deze vrijstelling ook meegenomen. Het zou kunnen dat op grond hiervan alsnog wordt besloten om voor deze roeiboten of zeilboten een vignetplicht in te voeren.

Als deze roeiboten of zeilboten bestemd zijn voor de verhuur, of als niet is voldaan aan een van de andere voorwaarden, dan zijn ze niet vrijgesteld van het betalen van Binnenhavengeld Pleziervaart en van de vignetplicht. In de meeste gevallen kan dan worden volstaan met een doorvaartvignet.

Voortaan geldt dat, naast kano’s en kajaks, alleen opblaasbare boten zonder harde bodem, die uitsluitend door middel van spierkracht worden voortbewogen en waarop geen (elektro)motor aanwezig is, in aanmerking komen voor een vrijstelling. Hiermee wordt voorkomen dat grotere opblaasbare boten met een harde bodem een ligplaats kunnen innemen zonder Binnenhavengeld Pleziervaart te betalen. Voor opblaasbare boten met een harde bodem geldt vanaf 2022 ook een vignetplicht, omdat zij niet langer onder de uitzondering van artikel 7, eerste lid, onder c, vallen.

Vignetplicht

Het is niet langer geoorloofd om zonder vignet over het Amsterdamse binnenwater te varen. In dat geval handelt iemand in strijd met artikel 2.1.4 van de Verordening op het binnenwater 2010, waarin is bepaald dat het verboden is te varen of een ligplaats in te nemen met een pleziervaartuig dat niet is voorzien van een op het vaartuig duidelijk zichtbaar aangebracht geldig en juist vignet dat voor dat vaartuig op grond van de Binnenhavengeldverordening Pleziervaart van gemeentewege is verstrekt. Zowel voor het jaarvignet als voor het doorvaartvignet geldt dat het vignet moet worden geactiveerd na ontvangst. Alleen vignetten die zijn geactiveerd, zijn geldig.

Doorvaartvignet

De kostprijs van een doorvaartvignet bedraagt € 40. Het doorvaartvignet is geldig voor 3 kalenderjaren. Als iemand in 2022 een doorvaartvignet aanschaft, dan is dat vignet geldig in 2022, 2023 en 2024. Voor 2025 moet een nieuw doorvaartvignet worden aangeschaft. Als het pleziervaartuig tussentijds wordt vervangen, moet ook een nieuw doorvaartvignet worden aangeschaft. Op grond van artikel 9, zesde lid, is een vignet immers vaartuig gebonden. Het kan niet worden overdragen van vaartuig naar vaartuig.

Als een pleziervaartuig een ander vaarvignet heeft, bijvoorbeeld een vignet dat is uitgegeven door de provincie of door een andere gemeente, dan moet alsnog een doorvaartvignet worden aangeschaft. Op grond van artikel 7, tweede lid, geldt het recht op de vrijstelling, genoemd in artikel 7, eerste lid, sub d, alleen voor pleziervaartuigen waarop een doorvaartvignet is aangebracht. Mogelijk komt hier in de toekomst verandering in, bijvoorbeeld wanneer een centraal, landelijk systeem wordt ingevoerd, maar vooralsnog moeten pleziervaartuigen die door Amsterdam varen voorzien zijn van een doorvaartvignet.

Verschuldigdheid en heffing naar tijdsgelang

Voorheen moest Binnenhavengeld Pleziervaart worden betaald voor het gehele kalenderjaar, ongeacht het moment van aanvang van het gebruik of genot in dat jaar. Mensen die gedurende het jaar hun pleziervaartuig verkochten hadden geen recht op restitutie en de nieuwe eigenaars moesten opnieuw aangifte doen voor hetzelfde pleziervaartuig en nogmaals het volledige jaartarief betalen. In de praktijk betekende dit in sommige gevallen dat voor hetzelfde pleziervaartuig twee keer Binnenhavengeld Pleziervaart moest worden betaald. Hetzelfde gold voor mensen die gedurende het jaar een nieuw pleziervaartuig kochten of wiens gebruik of genot pas aan het einde van het jaar begon. Ook zij moesten in dat geval het volledige jaartarief betalen.

De raad heeft besloten de verordening op dit punt aan te passen. Voortaan wordt Binnenhavengeld Pleziervaart geheven naar de situatie aan het begin van het belastingjaar of, indien dit later is, bij het ontstaan van de belastingplicht. Voor het bepalen van het belastingbedrag kan op deze manier worden uitgegaan van de situatie bij het begin van het belastingjaar. Daardoor hoeft niet te worden gewacht tot het einde van het belastingjaar om te kunnen bepalen over welk deel van het belastingjaar belasting moet worden betaald.

In artikel 9 is opgenomen dat de belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingjaar of, indien dit later is, zodra het gebruik of genot, genoemd in artikel 2, begint. Hiermee wordt bereikt dat de materiële belastingschuld (en daarmee de betalingsverplichting) niet pas aan het einde van het belastingjaar ontstaat, maar bij het begin ervan.

Daarnaast is in artikel 9 een regeling opgenomen voor gevallen waarin de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat of eindigt. Bij aanvang van de belastingplicht vanwege de aanschaf van een vaartuig in de loop van het belastingjaar vindt een heffing naar tijdsgelang plaats voor dat lopende kalenderjaar. Bij beëindiging van de belastingplicht vanwege de verkoop van een vaartuig in de loop van het tijdvak vindt een ontheffing naar tijdsgelang plaats. Daarbij wordt uitgegaan van het aantal maanden als er in een kalenderjaar, na aanvang of einde van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Niet het moment van aangifte is bepalend, maar het moment waarop het gebruik of genot (en daarmee de belastingplicht) aanvangt of eindigt.

Voor de meeste belastingplichtigen zal er niet veel veranderen. Zij worden geacht het volledige jaartarief te betalen, net als nu. Deze regeling is bijvoorbeeld niet van toepassing als een pleziervaartuig gedurende enkele maanden in een winterstalling ligt. In dat geval is er geen sprake van de koop of verkoop van een pleziervaartuig. Alleen als iemand gedurende het jaar een pleziervaartuig koopt of verkoopt, waarmee hij gedurende het resterende gedeelte van het kalenderjaar voor langere tijd of meerdere malen wenst af te meren in Amsterdam, betaalt hij een (evenredig) gedeelte van het jaartarief of kan hij op verzoek een (evenredig) gedeelte van het door hem betaalde jaartarief terugkrijgen.

Als iemand bijvoorbeeld een pleziervaartuig koopt in mei, dan ontstaat de belastingplicht per 1 juni van dat kalenderjaar en wordt de nieuwe eigenaar geacht 7/12e deel te betalen van het jaartarief. Als iemand bijvoorbeeld een pleziervaartuig verkoopt in oktober, dan vervalt de belastingplicht per 1 november van dat kalenderjaar en heeft de verkoper recht op restitutie van 2/12e deel van het jaartarief.

Om voor deze regeling in aanmerking te komen wordt van de belastingplichtige verlangd dat aannemelijk wordt gemaakt op welk moment en op welke manier de belastingplicht is ontstaan of is beëindigd, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een schriftelijke (ver)koopovereenkomst van het pleziervaartuig, tegen een realistische, marktconforme prijs.

Op grond van artikel 9, vijfde lid, is deze regeling niet van toepassing als het vaartuig binnen 12 maanden weer wordt verkocht aan de oorspronkelijke schipper, reder, eigenaar of andere belastingplichtige als bedoeld in artikel 3. Dat is bijvoorbeeld het geval als pleziervaartuigen gedurende het kalenderjaar meerdere malen onderling worden verkocht tegen een symbolische prijs, met als voornaamste doel korting op het jaartarief te krijgen. In dergelijke gevallen is van een heffing naar periodiciteit van het gebruik of genot geen sprake en moet alsnog het volledige jaartarief worden betaald.