Regeling vervallen per 17-05-2022

Uitvoeringsregling OP EFRO Valorisatie en Kennisontwikkeling 2021, ronde 2

Geldend van 15-11-2021 t/m 16-05-2022 met terugwerkende kracht vanaf 26-10-2021

Intitulé

Uitvoeringsregling OP EFRO Valorisatie en Kennisontwikkeling 2021, ronde 2

Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland zijnde Management Autoriteit Noord-Nederland;

gelet op de Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347);

gelet op de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);

gelet op de Verordening (EU) 2020/451 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT-EU);

gelet op de uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de commissie van 7 maart 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot methoden voor steun op het gebied van klimaatverandering, het vaststellen van mijlpalen en streefdoelen in het prestatiekader en de nomenclatuur van de categorieën steunverlening voor de Europese structuur- en investeringsfondsen;

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

gelet op de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene groepsvrijstellingsverordening);

gelet op de Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens;

gelet op het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland;

gelet op de Uitvoeringswet EFRO;

gelet op de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT

de volgende uitvoeringsregeling vast te stellen ter afbakening van een deel van het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland: OP EFRO Valorisatie en Kennisontwikkeling 2021, ronde 2

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Verordening (EU) nr. 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • b.

    Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • c.

    REES: Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat 22 maart 2021, nr. WJZ/21000362, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies);

  • d.

    Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland (OP EFRO): het programma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 dat is goedgekeurd door de Europese Commissie en geldt voor het landsdeel Noord-Nederland (NUTS-regio NL1);

  • e.

    RIS3 2014-2020: Research & Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland. Dit is het document waarin de innovatiestrategie voor Noord-Nederland voor de periode 2014-2020 is uiteengezet;

  • f.

    RIS3 2021-2027: Research & Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland. Dit is het document waarin de innovatiestrategie voor Noord-Nederland voor de periode 2021-2027 is uiteengezet;

  • g.

    Transities: zoals beschreven in hoofdstuk 1.4 van de RIS3 2021-2027;

  • h.

    SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • i.

    DB SNN: het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • j.

    Penvoerder: de subsidieaanvrager, die zorgdraagt en verantwoordelijk is voor de projectadministratie, aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages indien er sprake is van twee of meer aanvragers van subsidie die samenwerken;

  • k.

    Het Verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • l.

    Onderneming: een onderneming is een organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden. Een onderneming kan verschillende juridische vormen aannemen, mits deze geen publiekrechtelijk lichaam is en niet voor meer dan tien procent structureel wordt gefinancierd door overheidsbijdragen;

  • m.

    MKB-ondernemingen: ondernemingen die voldoen aan de vastgestelde criteria in Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • n.

    Grote ondernemingen: ondernemingen die niet voldoen aan de criteria onder l genoemd;

  • o.

    Kennisinstelling: een:

    • a.

      onder a, b, c, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit:

    • b.

      andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c.

      geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a;

      • 2.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met

als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te

breiden;

  • d.

    rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct

of indirect:

  • e.

    meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

  • 2.

    volledig aansprakelijk vennoot is, of

  • overwegende zeggenschap heeft;

  • onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d;

  • p.

    De-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

  • q.

    Noord-Nederland: De provincies Drenthe, Fryslân en Groningen;

  • r.

    Valorisatieproject: innovatietraject gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of het testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken;

  • s.

    Kennisontwikkelingsproject: project dat zich richt op kennisontwikkeling, zijnde een onderzoeksproject of een andersoortig project waarin kennisontwikkeling centraal staat.

Artikel 2 Deelplafond

  • 1.

    Het deelplafond als bedoeld in artikel 5.2.2 van de REES voor subsidieaanvragen die zijn ontvangen in de periode van maandag 15 november 2021 tot en met donderdag 31 maart 2022 17:00 uur bedraagt € 8.500.000,-.

  • 2.

    Het DB SNN verdeelt het in het eerste lid bedoelde bedrag op volgorde van binnenkomst als bedoeld in artikel 5.2.7 van de REES.

  • 3.

    Dit deelplafond staat open voor:

    • a.

      het volgende gedeelte van het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland: Specifieke doelstelling “Vergroting weerstandsvermogen door voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”, zoals beschreven in sectie 1.1 en onder prioritaire as 4 van het OP EFRO.

In aanvulling op deze secties geldt dat aanvragen alleen voor subsidie in aanmerking komen als zij betrekking hebben op één van de volgende typen projecten:

  • -

    Kennisontwikkelingsprojecten, waaronder wordt verstaan: projecten die zich richten op kennisontwikkeling, zijnde onderzoeksprojecten of andersoortige projecten waarin kennisontwikkeling centraal staat, of;

  • -

    Valorisatieprojecten, waaronder wordt verstaan: innovatietrajecten, gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of; Testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken,

en bovendien

  • b.

    - voor zover de projectresultaten ten goede komen aan Noord-Nederland

(artikel 70 Verordening (EU) nr. 1303/2013);

- voor zover er geen sprake is van staatssteun;

- of voor zover de steun op grond van artikel 107, lid 3 VWEU als verenigbaar met de

interne markt wordt beschouwd;

- of voor zover het project valt binnen de categorieën steun zoals bedoeld en gedefinieerd

in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, waaronder:

  • - ;

    industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling

  • -

    haalbaarheidsstudies;

    - innovatiesteun voor kmo’s;

  • -

    proces- en organisatie-innovatie;

  • -

    steun voor innovatieclusters.

  • 4.

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag voor EFRO op grond van artikel 5.2.2 van de REES alsmede Rijkscofinanciering op grond van artikel 5.3.1 van de REES.

Artikel 3 Hoogte en doelgroep van de subsidie

1. Subsidie wordt verstrekt aan:

a. Natuurlijke ondernemingsvormen;

b. Rechtspersonen.

  • 2.

    Er wordt subsidie verstrekt ter hoogte van:

a. 40% van de totale subsidiabele kosten van valorisatieprojecten, of;

b. 50% van de totale subsidiabele kosten van kennisontwikkelingsprojecten.

  • 3. :

    De subsidie wordt met 5 procentpunten verhoogd indien de volgende voorwaarde is vervuld: het project betreft daadwerkelijke samenwerking, inhoudende

a. een samenwerkingsverband opgericht ten behoeve van de uitvoering van dit project, tussen twee of meer niet in een groep verbonden aanvragers, waarbij geen van de individuele aanvragers meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt, of;

b. een samenwerkingsverband tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, waarbij deze organisaties ten minste 10 % van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren.

  • 4.

    In aanvulling hierop geldt dat de hoogte van het subsidiepercentage per aanvrager kan worden beperkt indien de regels van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening daartoe nopen.

  • 5.

    Toekenning op grond van de de-minimisverordening is enkel mogelijk indien de betreffende projectactiviteiten niet vallen binnen onderstaande categorieën steun zoals bedoeld en gedefinieerd in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening:

    • -

      industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • - ;

      haalbaarheidsstudies

    • - ;

      innovatiesteun voor kmo’s

    • -

      proces- en organisatie-innovatie;

    • -

      steun voor innovatieclusters

  • 6.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien de berekening van het subsidiebedrag op grond van de leden 2 en 3, minimaal € 100.000,- per project bedraagt én de projectkosten minimaal € 200.000,- bedragen. Op grond van artikel 5.2.5 lid 3 van de REES is artikel 5.2.5 lid 1 sub a van de REES niet van toepassing, daarmee is het voor mkb mogelijk dat de projectkosten lager zijn dan € 200.000,-.

  • 7.

    De subsidie bedraagt maximaal € 1.250.000,- per project en maximaal € 750.000,- per projectpartner.

Artikel 4 Indienen van een subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij het SNN via de link https://www.efro-webportal.nl/mijn/.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door SNN opgesteld volledig ingevuld aanvraagformulier, vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemde documenten. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt inclusief daaraan verbonden voorschriften. Voor het format ten aanzien van het projectplan geldt onder meer het voorschrift van een maximum aantal pagina’s. Indien hieraan niet wordt voldaan zal dit tot gevolg hebben dat de subsidieaanvraag wordt afgewezen.

Artikel 5 Afwijzen van een subsidieaanvraag

  • 1.

    Op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES wordt een aanvraag afgewezen indien het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld. Indien niet minimaal 70 van de 100 punten worden gehaald, waarbij de verdeling van de punten is opgenomen in artikel 8, draagt het project in ieder geval niet voldoende bij aan de specifieke doelstelling binnen het programma zoals opgenomen in deze uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub e van de REES afgewezen indien de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan één van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013. Dit houdt onder andere in dat een aanvraag in ieder geval wordt afgewezen indien:

    • 1.

      er geen gebruik is gemaakt van een door SNN opgesteld volledig ingevuld aanvraagformulier, vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemde documenten, gebruikmakend van de door het SNN verstrekte vaste formats inclusief daaraan verbonden voorschriften (zoals een maximum aantal pagina’s in het geval van het model projectplan);

    • 2.

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;

    • 3.

      door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, ruimtelijk of anderszins, obstakelvrij is;

    • 4.

      niet aannemelijk is dat het project fysiek kan zijn voltooid of dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer kunnen worden gebracht vóór 1 oktober 2023. De projectactiviteiten zijn volledig ten uitvoer gebracht als alle activiteiten die leiden tot outputs en resultaten volledig zijn uitgevoerd;

    • 5.

      de aanvraag minder dan 1 punt scoort op het criterium duurzaamheid, zoals beschreven in artikel 8, lid 1 sub e;

    • 6.

      tegen een aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

    • 7.

      de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is, als bedoeld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    In aanvulling op lid 2 en artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES kan de aanvraag worden afgewezen indien de aanvrager niet de relevante outputindicatoren heeft geselecteerd of de aanvrager niet een (overtuigende) onderbouwing heeft aangeleverd.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Uit Verordening (EU) nr. 1303/2013 en bijbehorende documenten, het OP EFRO en de REES volgt welke soorten kosten op welke wijze subsidiabel zijn.

  • 2.

    In aanvulling hierop geldt dat de subsidiabele kostensoorten kunnen worden beperkt indien staatssteunregels daartoe nopen.

Artikel 7 Projectperiode en kosten

  • 1.

    Uiterlijk 30 september 2023 dient het project fysiek te zijn voltooid en/of dienen alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer te zijn gebracht.

  • 2.

    Projectkosten zijn subsidiabel voor zover de verplichtingen die leiden tot werkzaamheden zijn aangegaan na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag door het SNN en de werkzaamheden die tot de kosten leiden zijn verricht op uiterlijk de einddatum van het project. Daarbij dienen de projectkosten betaald te zijn binnen 4 weken na de einddatum van de projectperiode. Dit met uitzondering van eventuele accountantswerkzaamheden die verricht worden ten behoeve van het verzoek tot definitieve vaststelling.

  • 3.

    Alleen projectkosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project zijn subsidiabel.

Artikel 8 Rankschikking en beoordelingscriteria

  • 1.

    De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op de volgende vijf beoordelingscriteria:

  • a.

    De mate waarin het project bijdraagt aan specifieke doelstelling “Vergroting weerstandsvermogen door voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” van het Operationeel Programma 2014-2020 Noord-Nederland.

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • -.

    De mate waarin en de wijze waarop de projectactiviteiten aansluiten bij:

    • -.

      § Kennisontwikkelingsprojecten gericht op kennisontwikkeling, zijnde onderzoeksprojecten of andersoortige projecten waarin kennisontwikkeling centraal staat, of;

    • -.

      § Valorisatieprojecten, waaronder wordt verstaan: Innovatietrajecten, gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, of; Testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken;

  • -

    In hoeverre de fase(n) van de innovatieketen waarin de projectactiviteiten van valorisatieprojecten zich bevinden zitten in de TRL-levels 5, 6 en 7. Of in hoeverre de fase(n) van de innovatieketen waarin de projectactiviteiten van kennisontwikkelingsprojecten zich bevinden zitten in de TRL-levels 3 en 4. Dit naar analogie van het Technology Readiness Level (TRL) model, zoals beschreven in sectie 1.1 van het OP EFRO.

  • -.

    De mate waarin het project een bijdrage levert aan de transities uit de RIS3 2021-2027.

  • b.

    De mate van innovativiteit

Hierbij wordt bij valorisatieprojecten met name gelet op de elementen:

  • -.

    Hoe vernieuwend is het resultaat van het project (product, dienst of proces)? Gaat het om iets nieuws of een nieuwe toepassing van iets bestaands? Hoe verschilt de innovatie van reeds bestaande producten/diensten?

  • -.

    Hoe verhoudt de innovatie zich tot (inter-)nationale ontwikkelingen?

  • -.

    Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?

Hierbij wordt bij kennisontwikkelingsprojecten met name gelet op de elementen:

  • -.

    De mate van innovativiteit van de kennis die het project oplevert;

  • - ;

    Hoe de nieuwe kennis zich verhoudt tot (inter-)nationale ontwikkelingen

  • -.

    De wijze en mate van kennisinbreng- en uitwisseling door de partners binnen

het project;

  • -.

    De betrokkenheid van relevante (kennis)partijen.

  • c.

    De kwaliteit van de business case

Hierbij wordt bij valorisatieprojecten met name gelet op de elementen:

  • -.

    Wat is de (potentiële) economische waarde van de projectresultaten?

  • -.

    Welke marges verwacht u te kunnen hanteren op uw product?

  • -.

    Welke markten en welk marktaandeel verwacht u te kunnen behalen met de projectresultaten?

  • -.

    Wat zijn de commerciële risico’s en externe factoren? En wat is de aanpak om deze risico’s te hanteren?

  • -.

    Welke stappen moeten worden doorlopen na afloop van het project tot aan de marktintroductie?

  • -.

    Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de projectkosten, zowel de bijdrage in cash als de bijdrage in uren in relatie tot de reguliere bedrijfsvoering? En hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de kosten tot en met de marktintroductie?

  • -.

    Hoe wordt omgegaan met het intellectuele eigendom van de projectresultaten? En welke afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de projectresultaten?

  • -.

    Waarom bent u bereid om uw eigen bijdrage in dit project te stoppen? Koppel uw bereidheid om deze stap te zetten aan de risico’s en perspectieven van de projectresultaten.

Hierbij wordt bij kennisontwikkelingsprojecten met name gelet op de elementen:

  • -.

    De haalbaarheid van de realisatie van het project in relatie tot de risico’s;

  • -.

    De mate van perspectief op concrete vermarkting (op termijn) van de kennis die binnen het project wordt ontwikkeld (koppeling met opvolgende valorisatietraject(en);

  • -.

    Hoe wordt omgegaan met het intellectuele eigendom van de projectresultaten? En welke afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de projectresultaten?

  • -.

    De mate waarin en reden waarom elke aanvrager bereid is een eigen bijdrage in dit project te stoppen. De bereidheid om deze stap te zetten gekoppeld aan de risico’s en perspectieven van de projectresultaten.

  • d.

    De kwaliteit van de aanvraag

  • e.

    Duurzaamheid

Hierbij wordt getoetst of het project voldoet aan de waarborging van gelijke kansen en voorkoming van discriminatie en of het project geen negatieve effecten op het milieu kent.

Verder wordt gelet op de mate waarin het project een onderscheidende bijdrage levert op het gebied van duurzaamheid. Elementen die een project onderscheidend kunnen maken op het gebied van duurzaamheid kunnen zijn:

Ten aanzien van het aspect ‘people’:

  • -.

    De investering die wordt gedaan en de resultaten die worden beoogd in de opleiding en ontwikkeling van mensen;

  • -.

    De bijdrage aan arbeidsvitaliteit, gezondheid en sociale mobiliteit van mensen;

  • -.

    De werkgelegenheid die wordt gegenereerd, bijvoorbeeld voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -.

    De maatschappelijke impact.

Ten aanzien van het aspect ‘planet’:

  • -.

    De bijdrage aan CO2-reductie en reductie van overige broeikasgassen;

  • -.

    De bijdrage aan energiebesparing en/of de omschakeling naar schone energie;

  • -.

    De bijdrage aan het verminderen van grondstofgebruik en watergebruik;

  • -.

    De omgang met afval en restmaterialen;

  • -.

    De impact op het omringende ecosysteem en de omringende ruimte en leefomgeving.

Ten aanzien van het aspect ‘profit’:

  • -.

    De bijdrage aan regionale bewustwording, over de noodzaak van en het streven naar een circulaire en inclusieve economie;

  • -.

    De bijdrage aan de profilering van het bedrijf als een sociaal en duurzaam /maatschappelijk verantwoorde onderneming;

  • -.

    De manier waarop de onderneming zich maatschappelijk verantwoordt.

  • 2.

    De criteria zoals genoemd onder lid 1 worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: “goed”, “ruim voldoende”, “voldoende”, “matig”, “neutraal” of “onvoldoende”. Deze beoordeling wordt omgezet in een puntenbeoordeling zoals genoemd onder lid 3.

  • 3.

    a.  Voor criterium a zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 30 punten voor

valorisatieprojecten worden behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 30 punten

  • 2.

    ruim voldoende = 25 punten

  • 3.

    voldoende = 20 punten

  • 4.

    matig = 10 punten

  • 5.

    onvoldoende = 0 punten

en voor kennisontwikkelingsprojecten kunnen maximaal 35 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 35 punten

  • 2.

    ruim voldoende = 25 punten

  • 3.

    voldoende = 20 punten

  • 4.

    matig = 10 punten

  • 5.

    onvoldoende = 0 punten

b. Voor de criterium b zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen voor valorisatieprojecten maximaal 20 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 20 punten

  • 2.

    voldoende = 15 punten

  • 3.

    matig = 10 punten

  • 4.

    onvoldoende = 0 punten

en voor kennisontwikkelingsprojecten kunnen maximaal 25 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 25 punten

  • 2.

    voldoende = 20 punten

  • 3.

    matig = 10 punten

  • 4.

    onvoldoende = 0 punten

c. Voor de criterium c zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen voor valorisatieprojecten maximaal 35 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 35 punten

  • 2.

    ruim voldoende = 30 punten

  • 3.

    voldoende = 25 punten

  • 4.

    matig = 10 punten

  • 5.

    onvoldoende = 0 punten

en voor kennisontwikkelingsprojecten kunnen maximaal 25 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 25 punten

  • 2.

    voldoende = 20 punten

  • 3.

    matig = 10 punten

  • 4.

    onvoldoende = 0 punten

d. Voor criterium d zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 0 punten worden

behaald.

e. Voor criterium e zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 15 punten worden

behaald met de volgende verdeling:

  • 1.

    goed = 15 punten

  • 2.

    voldoende = 10 punten

  • 3.

    matig = 5 punten

  • 4.

    neutraal = 1 punt

  • 5.

    onvoldoende = 0 punten

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur SNN rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 9 Penvoerderschap en administratie

  • 1.

    Alle aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages in een project waar één of meer subsidieaanvragers samenwerken dienen door de penvoerder gedaan te worden, tenzij de penvoerder failliet is verklaard.

  • 2.

    Het SNN verricht betalingen enkel aan de penvoerder, tenzij penvoerder failliet is verklaard, in surséance van betaling verkeert, dan wel indien op hem de wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

  • 3.

    Indien in een project één of meer subsidieaanvragers samenwerken dient de samenwerking te worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De overeenkomst dient door alle partijen te worden ondertekend.

  • 4.

    Indien binnen een project andere dan bovengenoemde samenwerkende ondernemingen direct van de subsidie profiteren, dan is de verantwoordelijkheid van de penvoerder de namen van deze ondernemingen en de manier waarop deze profiteren vast te leggen.

Artikel 10 Rapportage en bevoorschotting

  • 1.

    De subsidieaanvrager dient twee keer per jaar een voortgangsrapportage in te dienen over de financiële en inhoudelijke voortgang in de realisatie van het project over de voorafgaande periode. Gerapporteerd dient te worden volgens een daarvoor door het SNN verstrekt format.

  • 2.

    Indien met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten in een project is gestart kan een voorschot van 20% van de maximaal verleende subsidie worden verstrekt.

  • 3.

    Het in het vorige lid genoemde voorschot wordt niet verleend indien het SNN op het moment van het beoordelen van het voorschotverzoek een obstakel ten aanzien van de uitvoering van het project constateert.

  • 4.

    Daarnaast kan een voorschot worden verstrekt indien voorafgaand aan of tegelijk met het verzoek tot voorschot de voortgangsrapportage is ingediend, voor zover voldaan is aan de voorwaarden en regelgeving.

  • 5.

    Het in lid 4 bedoelde voorschot wordt evenredig bepaald op basis van de gemaakte en betaalde kosten waarop de voortgangsrapportage betrekking heeft. Om de hoogte van het voorschot te berekenen wordt dit bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat volgt uit het delen van de maximaal toegekende subsidie door de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 6.

    De in het tweede en vierde lid genoemde voorschotten samen bedragen maximaal 80% van de maximaal verleende subsidie. Indien de voorschotten alleen zien op gemaakte en betaalde kosten, zoals bedoeld in lid 5, kan tot maximaal 100% van de maximaal verleende subsidie aan voorschot worden verleend.

  • 7.

    In afwijking van de eerste zin in het zesde lid kan een voorschot tot een maximum van 100% van de maximaal verleende subsidie worden verstrekt, indien:

    - Het zeer aannemelijk is dat het project conform de subsidievoorwaarden op afzienbare termijn kan worden afgerond,

    - het zeer aannemelijk is dat de kosten die nog gemaakt worden subsidiabel gesteld zullen worden en

    - het niet toekennen van het voorschot onredelijke gevolgen voor de cashflow van de aanvragende onderneming heeft.

  • 8.

    Indien de subsidieaanvrager in gebreke blijft met het indienen van een deugdelijke voortgangsrapportage kan de subsidie ingetrokken of verlaagd worden.

Artikel 11 Realisatie indicatoren

  • 1.

    De aanvrager dient tijdens de uitvoering van het project de realisatie van de outputindicatoren te registreren. Aan de realisatiewaarden dienen bewijsstukken ten grondslag te liggen, overeenkomstig de voorschriften in bijlage II bij deze uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Over de realisatiewaarden van de outputindicatoren dient door de aanvrager gedurende de uitvoering van het project in voortgangsrapportages, en na afloop van het project in het eindverslag te worden gerapporteerd. Rapportage dient plaats te vinden in een door het SNN beschikbaar gesteld format. De aanvrager dient op aanvraag bewijsstukken te overleggen.

Artikel 12 Vaststelling subsidie

  • 1.

    1. De subsidieaanvrager dient uiterlijk 4 weken na de einddatum van het project een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in bij het SNN.

  • 2.

    2. Het verzoek om definitieve vaststelling wordt ingediend volgens een daarvoor door het SNN ter beschikking gesteld format, vergezeld van de daarin genoemde documenten. Een rapport van bevindingen opgesteld door een accountant kan mogelijk onderdeel uitmaken van deze documenten.

  • 3.

    3. De subsidie zal lager worden vastgesteld wanneer de gerealiseerde subsidiabele kosten lager zijn dan begroot, waarbij het subsidiepercentage wordt gehanteerd zoals aangegeven in artikel 3 lid 2 en 3.

  • 4.

    4. Het SNN kan de betaling die volgt uit de vaststellingsbeschikking opschorten indien de financiering van de Europese Commissie niet beschikbaar is.

Artikel 13 Slotbepalingen

1. Deze uitvoeringsregeling wordt gepubliceerd en treedt in werking op 1 november 2021.

2. Deze uitvoeringsregeling werkt terug tot en met 4 januari 2021 voor zover de bekendmaking plaatsvindt na 1 november 2021.

Artikel 14 Citeertitel

Deze uitvoeringsregeling wordt aangehaald als OP EFRO Valorisatie en Kennisontwikkeling 2021, ronde 2.