Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR664202
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR664202/1
Regeling vervallen per 31-08-2023
[Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Algemeen kader 2021]
Geldend van 19-08-2021 t/m 30-08-2023
Intitulé
[Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Algemeen kader 2021]Besluit van het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden tot vaststelling van beleidsregels Algemeen kader 2021 voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning
Het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden;
gelezen het voorstel van de afdeling Werk Inkomen en Zorg van 5 augustus 2021,
overwegende dat:
het gewenst is om een beleidsregels vast te stellen over
de uitleg van de volgende wettelijke voorschriften:
de Wijzigingsverordening Wmo 2021;
omdat de beleidsregels een uitwerking zijn van deze verordening;
gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende beleidsregels:
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Algemeen kader 2021
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Algemeen kader 2021
Inleiding
Maatschappelijke ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 houdt het volgende in:
Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop. De gemeente is alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. In de verordening maatschappelijke ondersteuning, de toelichting op de verordening en in diverse beleidsregels zijn de kaders hiervoor geregeld.
Ter verduidelijking van het algemeen kader en als aanvulling op de verordening, volgt hierbij de beleidstoelichting op de kernbegrippen van maatschappelijke ondersteuning.
1. Zelfredzaamheid
Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben. Indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zal hij misschien niet langer thuis kunnen blijven wonen.
Onder het voeren van een gestructureerd huishouden wordt verstaan dat mensen gebruik kunnen maken van een opgeruimde en functionele huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en verkeersruimte (hal, gang, overloop, trap).
Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Zelfredzaamheid wil niet per se zeggen dat de persoon zélf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan het vergroten of behouden van de zelfredzaamheid.
2. Participatie
De wetgever verstaat onder participatie:
Het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke en/of geestelijke beperkingen, in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
3. Aanvaardbaar niveau en reële behoefte
De door het dagelijks bestuur te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het dagelijks bestuur rekening kan en moet houden met alle wensen van de hulpvrager, zoals bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.
4. Eigen kracht/verantwoordelijkheid
De eigen verantwoordelijkheid komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat de hulpvrager al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor al, door bijvoorbeeld te anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn.
Wij verwachten dat burgers zich voorbereiden op wat veelal hoort bij het ouder worden: de behoefte aan een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen, de nabijheid van winkels en gemaksdiensten, een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit of een woning zonder of met een kleinere tuin in verband met het onderhoud daarvan.
Het gebruik maken van de eigen kracht betekent ook dat de hulpvrager zelf voorziet in de kosten/voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Een hulpvrager wordt geacht hiervoor op eigen kracht zorg te dragen.
Eigen verantwoordelijkheid betekent dat de hulpvrager verantwoordelijk is voor zijn eigen keuzes. Met deze keuzes houden wij rekening bij het bepalen van de te verstrekken ondersteuning. De verordening en de toelichting op de verordening geven hier richting aan. ‘Eigen verantwoordelijkheid’ veronderstelt ook dat de hulpvrager zich voldoende verzekert, bijvoorbeeld door een passende aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten die aansluit bij de situatie van de hulpvrager.
5. Voorliggende voorziening
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen die aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 voorafgaan. Voorliggende voorzieningen zijn onder andere:
- 1.
Voorzieningen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw);
- 2.
Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz);
- 3.
Hulpmiddelen en vervoer in de werksituatie (Participatiewet en UWV/werkgever).
In de Wmo 2015 staat dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren als de belanghebbende burger in aanmerking komt voor een indicatie op grond van de Wlz. Het is zelfs mogelijk een Wmo-voorziening te weigeren, als er redenen zijn om aan te nemen dat de hulpvrager mogelijk aanspraak heeft op de Wlz maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatie.
Een duidelijke afbakening ten opzichte van andere wetten is van belang. Een hulpvrager die bij de Wmo een aanvraag doet voor persoonlijke verzorging of verpleging op grond van somatische beperkingen wordt bijvoorbeeld verwezen naar zijn zorgverzekeraar. Een belanghebbende burger die een beroep doet op extramurale ondersteuning van de Wmo maar dusdanige zware beperkingen heeft dat thuis wonen niet langer verantwoord is, wordt doorverwezen naar het Centraal Indicatieorgaan Zorgverzekeringen (CIZ) voor een Wlz-indicatie.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Een voorziening is pas voorliggend als deze een passende en toereikende oplossing biedt en wanneer de kosten van deze voorziening als algemene kosten worden aangemerkt. In dat geval wordt er op grond van de Wmo ook geen maatwerkvoorziening verstrekt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die op grond van Zvw niet meer wordt vergoed.
Verder wordt ook geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verstrekt, als een hulpvrager geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening of andere oplossing.
Wanneer tijdens het onderzoek naar voren komt dat de verwachting is dat een hulpvrager aan de criteria van de Wet langdurige zorg (Wlz) voldoet, wordt de hulpvrager opgedragen een aanvraag voor een Wlz-indicatie in te dienen bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De hulpvrager kan voor een periode van drie maanden in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de Wmo, om de tijd tot besluit door het CIZ te overbruggen. Ditzelfde geldt wanneer de verwachting is dat de hulpvrager voor persoonlijke verzorging voldoet aan de criteria van de Zorgverzekeringswet.
6. Algemeen gebruikelijk
Zie Bijlage 1.
7. Gebruikelijke hulp
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente. Voor gebruikelijke hulp is dus geen indicatie mogelijk.
Uitzonderingen
- 1.
Voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen hebben en/of kennis/vaardigheden missen om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de hulpvrager uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kunnen aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.
- 2.
Voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
- 1.
Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.
- 2.
De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moet bereid zijn maatschappelijke activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht mag worden.
8. Mantelzorg
Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:
Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Mantelzorg overstijgt het niveau van gebruikelijke hulp in tijd en/of intensiteit wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd. Anderzijds kan mantelzorg ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk van de hulpvrager worden geleverd.
Mantelzorg is, in tegenstelling tot gebruikelijke hulp, in principe wel indiceerbaar. Dit impliceert dat die hulp alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De indicatiesteller bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor de hoeveelheid professionele zorg die iemand uiteindelijk toegekend krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij of zij kan dragen, terwijl voor een ander de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden in belangrijke mate bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid, etc.).
9. (Zelf)Regie
Als de hulpvrager in staat is tot zelfregie is de relatie tussen hulpvrager en ondersteuner anders dan wanneer de hulpvrager hier niet toe in staat is. De hulpvrager zit niet achterover, maar heeft een actieve rol bij het bepalen van de noodzakelijke ondersteuning. De hulpvrager is wel in staat oplossingen te bedenken voor problemen, maar kan deze niet altijd zelf uitvoeren. In deze situatie zal de hulpvrager dus ook opdrachten (kunnen) geven aan de ondersteuner.
10. Langdurig noodzakelijk
Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan.
11. Goedkoopst adequate voorziening
Dit begrip betekent zoveel als dat de voorziening doelmatig moet zijn.
Dat de voorziening doelmatig moet zijn, betekent ook dat het begrip ‘goedkoop’ bij de beoordeling niet in absolute zin moet worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn.
De begrippen ‘goedkoopst’ en ‘adequaat’ moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat in de afweging die wordt gemaakt bij het verstrekken van een bepaalde voorziening, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas in tweede instantie wordt gekeken naar het feit of de voorziening als compensatie kan worden aangemerkt. ‘Goedkoopst adequaat’ betekent dat een voorziening altijd adequaat moet zijn. Pas als er meerdere adequate voorzieningen zijn, kan de goedkoopste adequate voorziening worden gekozen.
Een hulpvrager die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf. Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst adequaat tot gevolg hebben dat een hulpvrager die naar een andere dagbestedingslocatie wil dan een geschikte voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.
12. Onderzoek en afweging
In 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep een kader gesteld met betrekking tot het onderzoek. Dit stappenplan dat is uitgekristalliseerd is sindsdien leidraad voor het doen van zorgvuldig onderzoek.
Het stappenplan dat wordt doorlopen is als volgt:
Stap 1:
Na de melding dient eerst de precieze hulpvraag te worden geduid.
Stap 2:
Vervolgens moet bepaald worden wat – kort gezegd – de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn.
Stap 3:
Als deze beide vragen op papier staan, kan (en moet) inzicht worden verkregen in de aard en omvang van de door het college te organiseren noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning.
Stap 4:
Daarna moeten de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen in kaart gebracht worden, althans moet bezien worden of – en zo ja: in welke mate – deze aanwezig zijn.
Stap 5:
Vervolgens dient geconcludeerd te worden of er voor het college uiteindelijk nog iets te compenseren overblijft.
Stap 6:
Voor zover dit in het individuele geval noodzakelijk kan worden geacht, dient specifieke deskundigheid te worden ingeschakeld.
13. Inwerkingtreding, citeertitel en intrekking oude beleidsregels
Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 augustus 2021.
- 2.
2. Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2021 - Algemeen kader van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden.
Intrekking oude beleidsregels
De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018 worden ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.
Bijlage 1. Lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen
Onderstaande voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
Woonvoorzieningen
- 1.
Airconditioning/filtersystemen
- 2.
Buitenverlichting
- 3.
(Aansluiting van) Kooktoestellen (incl. inductie) (aansluiting van)
- 4.
Aanbrengen van douchecabine en/of douchegordijn
- 5.
Aanbrengen van doucheglijstang en/of douchekop
- 6.
Aanbrengen van dubbel glas
- 7.
Vervangen van een lavet door een douche
- 8.
Vervangen van een bad door een douche in een woongebouw met een speciale functie voor ouderen
- 9.
Kranen (bijvoorbeeld éénhendelkranen en thermostaatkranen)
- 10.
Cv-installatie
- 11
Verhoogd toilet, toiletverhoger, ‘dikke’ wc-brillen
- 12
Verhuiskosten bij een algemeen gebruikelijke verhuizing
- 13
Zitbad
- 14
Zonwering
- 15
Aangepaste box
- 16
Wandbeugels
- 17
Eenvoudige (niet verrijdbare, zonder extra opties) douchekruk en -stoel
- 18
Eenvoudige (niet verrijdbare, zonder extra opties) toiletstoel
- 19
Vervanging van vloerbedekking en gordijnen indien ouder dan 8 jaar
- 20
Renovatie/aanpassing badkamer na 25 jaar
- 21
Renovatie aanpassing keuken na 15 jaar
- 22
Oplaadpunt ten behoeve van het opladen van een elektrisch vervoermiddel
Vervoersvoorzieningen
- 1.
Autoverzekering
- 2.
Begeleidingskosten openbaar vervoer (alleen op indicatie)
- 3.
(Brom)Fiets met hulpmotor (Spartamet)
- 4.
Fiets met trapondersteuning (bijvoorbeeld elektrische fiets)
- 5.
Fiets met lage instap en ligfiets
- 6.
Keuringskosten van auto
- 7.
Kosten parkeerontheffing
- 8.
Kosten parkeervoorziening
- 9.
Gebruikskosten eigen/bruikleenauto
- 10.
Normale kinderdriewieler voor kinderen tot 5 jaar
- 11
Aanbrengen van automatische transmissie of vergelijkbaar systeem, stuurbekrachtiging en elektrisch bedienbare portierruiten
- 12
Aanschafkosten van kinderzitje voor scootmobiel, aangepaste fiets en auto
- 13
Brommobiel (onderdeel van een gehandicaptenauto)
- 14
Click en go-systeem
- 15
Zonnescherm bij buggy/wandelwagen
- 16
Roadmaster (speelmobiel)
- 17
Speelvoertuigen voor kinderen
- 18
Eigen bijdrage voor zittend ziekenvervoer zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet
- 19
Halen van een rijbewijs
- 20
Vergoeding die iemand betaalt voor het gebruik van het vervoermiddel van een derde
- 21
Eigen auto
Rolstoelen/scootmobiel
- 1.
Rolstoeltraining
- 2.
Bagagetas/boodschappennet
- 3.
Asbak aan rolstoel
- 4.
Bandenpomp
- 5.
Rolstoelhandschoenen
- 6.
Windscherm
- 7.
Winterkleding
- 8.
Regenkleding
Ondertekening
Aldus vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden in de vergadering van 19 augustus 2021.
Namens deze,Margo Mulder en Patrick van den Beemt
Voorzitter DB, Directeur GR de Bevelanden
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl