Onderwerp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2021

Geldend van 18-10-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 18-10-2021

Intitulé

Onderwerp Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2021

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

gelet op het bepaalde in artikel 2.3 van de Jeugdwet, de Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019 en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat:

het gewenst is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de beoordelingsvrijheid die het college heeft bij het beoordelen of van de ouder(s) van de jeugdige gebruikelijke hulp kan worden verwacht;

besluiten:

vast te stellen de navolgende BELEIDSREGEL JEUGDHULP GEMEENTE HOF VAN TWENTE 2021.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

b. CIZ: Het Centrum Indicatiesteling Zorg;

c. CRvB: Centrale Raad van Beroep;

d. GGZ: Geestelijke gezondheidszorg;

e. jeugdhulpvoorziening: individuele voorziening die op grond van de Jeugdwet wordt toegekend;

f. ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

g. Verordening Jeugdhulp: Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019.

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het landelijke Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Jeugdhulp.

Artikel 2 Wettelijk kader

Het college verstrekt een jeugdhulpvoorziening voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen, oftewel “eigen kracht”, van de jeugdige of zijn ouder(s) ontoereikend zijn, zoals omschreven in artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet.

Onder “eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen” wordt onder andere verstaan: de gebruikelijke hulp van ouders en andere personen uit het netwerk, zoals omschreven in artikel 9 lid 1 sub a van de Verordening Jeugdhulp.

Een jeugdhulpvoorziening wordt alleen toegekend als er geen sprake is van gebruikelijke hulp. Er is dan sprake van bovengebruikelijke hulp.

Artikel 3 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid wordt verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Dit staat omschreven in artikel 1 lid 1 sub e van de Verordening Jeugdhulp.

Van ouders wordt verwacht dat zij jeugdigen die tot hun gezin behoren verzorgen, opvoeden en toezicht bieden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening of beperking heeft. Als één van de ouders uitvalt en dit toezicht niet kan bieden, wordt er eerst samen met huisgenoten en het sociale netwerk naar een oplossing gezocht.

Als ouders gaan scheiden of uit elkaar gaan, dan verdwijnt de zorgplicht van de vertrekkende ouder niet. Als de ouder, die voor de kinderen zorgt, uitvalt dan wordt er gekeken of de vertrokken ouder mogelijk de opvang en zorg voor de kinderen op zich kan nemen voordat er jeugdhulp wordt ingezet. De vertrokken ouder heeft een inspanningsverplichting om de zorg zoveel mogelijk op zich te nemen. Zelfs naast de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken. Er is immers sprake van een wijziging van de situatie.

Artikel 4 Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige zorgsituaties.

• Kortdurende: hier is sprake van als er uitzicht is op herstel van het gezondheids-probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

• Langdurige: hier is sprake van als het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn.

In kortdurende zorgsituaties kan van ouders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp. Daarom is alleen bij langdurige zorgsituaties sprake van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp kan inzetten. Dat er sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college een jeugdhulpvoorziening in kan zetten.

Artikel 5 Het onderzoek

Het onderzoek naar de aanspraak op een jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet wordt als volgt opgebouwd:

1. Het college stelt vast wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouders is;

2. Het college stelt vervolgens vast of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen en brengt deze in kaart;

3. Het college stelt op basis van de voorgaande bevindingen vast welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

4. Nadat de noodzakelijke hulp in zijn totaliteit in kaart is gebracht, onderzoekt het college of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en onder-steuning te kunnen bieden. Hierbij stelt het college vast welke hulp bovengebruikelijk is.

Artikel 6 Bovengebruikelijke hulp

Er is sprake van bovengebruikelijke hulp als de jeugdige meer hulp nodig heeft dan iemand van dezelfde leeftijd. Het gaan dan om hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en begeleiding in langdurige zorgsituaties. Hierbij worden de volgende factoren betrokken:

a. Leeftijd van de jeugdige;

b. Aard van de zorghandelingen;

c. Frequentie en patroon van de zorghandelingen;

d. Tijdsomvang van de zorghandelingen.

Deze beoordelingsfactoren staan nader omschreven in de toelichting van deze beleids-regels. Het is van belang deze criteria telkens in samenhang te beoordelen, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Voor iedere jeugdige is een individuele beoordeling van de zorgbehoefte nodig.

De richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen zijn opgenomen in bijlage 1.

Artikel 7 Eigen kracht

Het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en jeugdigen zelf ligt. Ook bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouders worden verwacht.

Om dit vast te stellen moet het college onderzoeken of sprake is van voldoende eigen kracht bij ouders. Bij het onderzoek naar de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders worden de volgende factoren betrokken:

• de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

• de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

• de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

• de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

Om te bepalen of er sprake is van voldoende eigen kracht van ouders moeten de volgende vragen worden beantwoord:

1. Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

2. Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

3. Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting bij de ouder op?

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouders de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat er sprake is van voldoende eigen kracht. Dit betekent dat, ook al is er sprake van bovengebruikelijke hulp, er geen jeugdhulpvoorziening wordt toegekend omdat de ouders voldoende eigen kracht hebben.

Artikel 8 Persoonlijke verzorging en begeleiding

Voor het bepalen van de normtijden van bovengebruikelijke hulp voor persoonlijke verzorging en begeleiding wordt aangesloten bij de richtlijnen in de CIZ-indicatiewijzer zoals deze vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd.

De thema’s persoonlijke verzorging en begeleiding zijn nader omschreven in de toelichting bij deze beleidsregels.

Artikel 9 Beschermende woonomgeving

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot en met een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders kan worden verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als er sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

Op grond van de Jeugdwet kunnen jeugdigen tot en met de leeftijd van 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en/of beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, onder omstandigheden in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving. Het doel is gericht op het verder ontwikkelen van de jeugdige naar zelfstandig wonen.

Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.

HOOFDSTUK 2 OVERBELASTING

Artikel 10 Overbelasting

Bij het onderzoek naar gebruikelijke hulp stelt het college vast of degene, waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze hulp te bieden of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Daarbij wordt de draaglast en draagkracht van de ouder vastgesteld.

Bij overbelasting is sprake van een verstoring tussen draagkracht en een draaglast.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

• gezondheid en levensstijl;

• hoe iemand in het leven staat (denkgewoonten);

• biologische aanleg, de ene persoon kan van nature meer of minder stress aan dan de ander;

• de steun die iemand krijgt uit de omgeving (familie, vrienden, enzovoort).

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

• omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

• ziektebeeld en prognose;

• verplichtingen (werk, gezin en vrije tijd);

• vervelende of ingrijpende levensgebeurtenissen;

• problemen (thuis, financieel, zorg, enzovoort).

Het is belangrijk dat er evenwicht is tussen draagkracht en draaglast. Bij verstoring van het evenwicht kan de oplossing gevonden worden door de draagkracht te vergroten (o.a. meer steun, meer ontspannen en werken aan een betere conditie) of door de draaglast te verminderen (o.a. minder verplichtingen aangaan).

Als sprake is van (dreigende) overbelasting, kan het college (tijdelijk) een jeugdhulp-voorziening verstrekken. Bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting wordt de “richtlijn bij (dreigende) overbelasting” in de toelichting gehanteerd.

HOOFDSTUK 3 VERVOER

Artikel 11 Vervoersvoorziening

De ouders van de jeugdige zijn in principe zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de jeugdige naar een zorgaanbieder waar jeugdhulp wordt geboden. Een jeugdige kan in aanmerking komen voor dit vervoer als er naar het oordeel van het college sprake is van een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, zoals omschreven is in artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet.

Als er sprake is van een voorliggende voorziening die een jeugdige in staat stelt om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen, wordt er geen vervoersvoorziening op grond van de Jeugdwet toegekend. Voorbeelden van voorliggende voorzieningen staan vermeld in de toelichting op deze beleidsregels.

Bij het onderzoek of vervoer op basis van de Jeugdwet wordt ingezet, worden de eigen mogelijkheden van de jeugdige, de ouders en/of het netwerk onderzocht. Daarbij wordt gekeken naar de leeftijd en de beperkingen van de jeugdige en of het vervoer de gebruikelijke hulp van de ouders te boven gaat.

Onderstaande factoren worden daarin meegewogen (niet limitatief):

• Aantal keren per week waarop vervoer van de jeugdige plaatsvindt.

• Belastbaarheid van de ouders in relatie tot andere zorgtaken.

• Aantal kilometers tot, naar oordeel van het college, dichtstbij gelegen passende jeugdhulp locatie.

• Duur van het behandeltraject van de afgegeven jeugdhulpvoorziening.

• De aanwezigheid van meerdere jeugdigen in het gezin, waardoor de ouders minder flexibel zijn om de betreffende jeugdige te vervoeren.

Minimaal twee van de hierboven genoemde factoren moeten aanleiding zijn om tot de conclusie te komen dat het vervoer de gebruikelijke hulp te boven gaat. Als dit het geval is, kan vervoer op grond van de Jeugdwet worden toegekend.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 18 oktober 2021.

2. Aanvragen ingediend na de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden afgehandeld krachtens deze beleidsregels.

3. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente d.d. 12 oktober 202

Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

de secretaris, de burgemeester,

drs. D. Lacroix drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

TOELICHTING BELEIDSREGEL JEUGDHULP HOF VAN TWENTE 2021

Algemene toelichting

Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de in de Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019 opgenomen regels betreffende gebruikelijke hulp. In de Verordening Jeugdhulp gemeente Hof van Twente 2019 is vastgelegd dat het college geen jeugdhulp toekent voor zover sprake is van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is een invulling van de voorwaarde van 'eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’, zoals in artikel 2.3 van de Jeugdwet wordt gesteld.

Het college houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van ouders bij de beoordeling van de vraag of er gebruikelijke hulp kan worden verleend.

De artikelen worden hieronder nader toegelicht. De toelichting maakt een onlosmakelijk en integraal onderdeel uit van het vastgestelde beleid.

Artikel 6Bovengebruikelijke hulp

Bij de beoordeling welke hulp bovengebruikelijk is, betrekt het college de volgende factoren:

a. Leeftijd van de jeugdige

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. De ene jeugdige is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan de andere jeugdige.

b. Aard van de zorghandelingen

Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, wordt geen hulp toegekend. Gebruikelijke hulp bij jeugdigen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle jeugdigen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden.

c. Frequentie en patroon van de zorghandelingen

Zorghandelingen die behoren tot het normale patroon van dagelijkse zorg voor een jeugdige, zoals drie keer eten per dag, worden als gebruikelijke hulp aangemerkt. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van de jeugdige. Zie daarover ook het onderdeel begeleiding en gebruikelijke hulp.

d. Tijdsomvang van de zorghandelingen

De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan met zich mee-brengen dat er niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

De hiervoor genoemde criteria worden telkens in samenhang met elkaar beoordeeld. Hierbij worden de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin bekeken. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een jeugdige van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Hierdoor kan deze zorg mogelijk niet in zijn geheel als gebruikelijk worden aangemerkt.

Artikel 8Persoonlijke verzorging en begeleiding

• Persoonlijke verzorging

Wat valt er onder persoonlijke verzorging?

Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

o wassen;

o aankleden en uitkleden;

o aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen;

o eten en drinken;

o toedienen van sondevoeding;

o zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel);

o naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentie-materiaal);

o wisselen van lig- of zithouding;

o medicijnen innemen;

o opmaken van het bed van een bedlegerige jeugdige;

o reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voet-verzorging;

o schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen.

Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de artikelen uit hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

De ouder heeft zelf beperkingen

Als een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een jeugdige zonder beperkingen niet voorkomen, bijvoorbeeld het geven van sondevoeding of medicijnen, kunnen niet van deze ouder worden verwacht.

Beschikbaarheid ouder vanwege werk

Er is geen sprake van gebruikelijke hulp als:

• de gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is;

• de ouder niet beschikbaar is wegens werk.

Van de ouder kan hierin niet worden verwacht dat hij of zij die taken op zich neemt.

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang en zorg die instanties voor kinderopvang bieden, is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals deze instanties bieden, kan het college een jeugdhulpvoorziening verstrekken.

De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens de kinderopvang geïndiceerd worden.

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan het college geen jeugdhulpvoorziening verstrekken.

Ouders zijn niet verplicht om niet-uitstelbare zorg op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college een jeugdhulpvoorziening toekennen.

Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar

Er wordt geen bijdrage verwacht van de ouder als een jeugdige van 12 jaar geen intieme persoonlijke verzorging van die ouder wil. Er is dan geen sprake van gebruikelijke hulp.

• Begeleiding

Wat valt er onder begeleiding?

Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Het doel is dat deze doelgroep in staat wordt gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ jeugdige van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in bijlage 1.

Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

• het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen;

• het oefenen met het aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij het plannen van activiteiten en het structureren van de dag;

• het ondersteunen bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding;

• het overnemen van de toezicht op de jeugdige.

Begeleiding en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de artikelen uit hoofdstuk 2 van deze beleidsregels.

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

De ouder heeft zelf beperkingen

Een jeugdhulpvoorziening kan worden ingezet als een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren.

Begeleiding gedurende werk of studie ouders

Wanneer ouders werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/ verzorging van hun jeugdigen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als jeugdhulpvoorziening worden toegekend. Alleen voor bovengebruikelijke begeleiding kan het college een jeugdhulpvoorziening verstrekken.

Begeleiding tijdens onderwijs

Als een jeugdige, vanwege een aandoening, stoornis en/of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een jeugdige kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding.

In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van jeugdigen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen worden. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van de jeugdige met een zorgvraag.

Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere jeugdigen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit kan worden aangemerkt als bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.

Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht op jeugdigen is gebruikelijke hulp. Jeugdigen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een jeugdige ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie hiervoor ook de richtlijn in bijlage 1.

Bovengebruikelijke begeleiding bij jeugdigen tot drie jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Jeugdigen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen van de jeugdige en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

Artikel 10Overbelasting

Richtlijn bij (dreigende) overbelasting

De ondersteuning aan een kind of partner met een beperking, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan tot overbelasting leiden bij de persoon die de ondersteuning biedt. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke ondersteuning die wordt ingezet voldoende om deze overbelasting te voorkomen, maar soms blijkt deze geïndiceerde ondersteuning niet voldoende te zijn. In die gevallen kan ondersteuning geheel of gedeeltelijk toegekend worden, ook voor dat deel dat in beginsel als gebruikelijk wordt aangemerkt.

Aan het leveren van gebruikelijke ondersteuning gaat het beoordelen van overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan.

Klachten van overbelasting kunnen zijn:

• Angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

• Depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

• Gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;

• Lichamelijke klachten: haaruitval, verstijfde spieren, hartkloppingen, zweetaanvallen;

• Verminderde prestatie of concentratieproblemen.

Er moet een medisch vastgesteld verband zijn tussen de overbelasting en de ondersteuning die iemand biedt. Niet alleen de omvang van de planbare ondersteuning is van invloed op de belastbaarheid van de persoon die gebruikelijke ondersteuning biedt. Ook de mate van de noodzaak tot continue aanwezigheid om onplanbare ondersteuning te kunnen bieden, is van invloed op de belastbaarheid van diegene die ondersteuning biedt. Duidelijk moet zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten door de aanvrager duidelijk worden beschreven. Soms kan het noodzakelijk zijn contact op te nemen met de huisarts van de ouder, partner of huisgenoot die overbelast is om een oordeel te vormen. Ook kan een onafhankelijk medisch advies worden opgevraagd bij een extern medisch adviesorgaan.

Ligt de oorzaak van de overbelasting elders (spanning in de relatie of te veel werken) dan dient de oplossing daar gezocht te worden. (herinrichting van werk en/of huiselijk leven). Van de ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht dat hij zijn werk en/of huiselijk leven herinricht als dit voor minder overbelasting zorgt. Bij een nieuwe aanvraag wordt bekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting te verminderen.

Artikel 11Vervoersvoorziening

Er zijn diverse producten ontwikkeld die jeugdigen met een beperking kunnen ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de GoOV-app, de OV begeleiderskaart van de NS en OV trainingen van MEE.

Bijlage 1 – Richtlijnen gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel

Let op: dit zijn richtlijnen, voor ieder kind is een individuele beoordeling van de zorgbehoefte noodzakelijk.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

• hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend;

• pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

• hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

• hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

• hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

• zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.