Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Goirle houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2021)

Geldend van 19-10-2021 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Goirle houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2021)

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      bepaling jeugdhulp: bepaling van een gecertificeerde instelling welke jeugdhulp door het college ingezet dient te worden bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      budgetplan: een door de jeugdige en/of diens ouders opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle;

    • f.

      gecertificeerde instelling: van overheidswege gecertificeerde instelling bevoegd om maatregelen in het kader van de jeugdreclassering en jeugdbescherming te mogen uitvoeren;

    • g.

      gesprek: hierin worden alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag onderzocht;

    • h.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of diens ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • i.

      individuele voorziening: op de jeugdige en/of diens ouders toegesneden voorziening;

    • j.

      gebruikelijke zorg: zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders, opvoeders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • k.

      plan van aanpak: plan waarin de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin worden beschreven. Het plan van aanpak omvat in ieder geval een integrale (vraag)analyse en een beschrijving van de gewenste resultaten;

    • l.

      beleidsregels: de door het college op grond van deze verordening vast te stellen nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze verordening;

    • m.

      overige voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of diens ouders;

    • n.

      persoonsgebonden budget (pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of diens ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort zelf in te kopen;

    • o.

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige een sociale relatie onderhoudt;

    • p.

      voorliggende voorziening: overige, algemene of andere (wettelijke) voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.

    • q.

      toegang van de gemeente Goirle: multidisciplinair team dat de hulpvraag van de jeugdige en/of diens ouders afhandelt in opdracht van het college;

    • r.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • s.

      wet: Jeugdwet;

    • t.

      zorg in natura (ZIN): de jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Regeling Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene Wet Bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 - Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

  • 1.

    De volgende overige voorzieningen zijn algemeen toegankelijk:

    • a.

      Advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen.

    • b.

      Enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning.

    • c.

      Overige voorzieningen geboden door Veilig Thuis.

    • d.

      Zorg en begeleiding in onderwijs, in het geval dat de voorziening vanuit het college is georganiseerd binnen de school.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Zonder verblijf:

    • a.

      Persoonlijke verzorging

    • b.

      Begeleiding

    • c.

      Specialistische ambulante jeugdhulp (incl. eerste en tweedelijns psychologische hulp / specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg)

    • d.

      Onderzoek en diagnostiek

    • e.

      Vervoer naar en van een jeugdhulpaanbieder (kilometervergoeding, vergoeding openbaar vervoer en taxivervoer)

  • 2.

    Met verblijf:

    • a.

      Pleegzorg

    • b.

      Residentieel (waaronder specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg, licht verstandelijk beperkten en jeugd- en opvoedhulp)

    • c.

      Gesloten verblijf

    • d.

      Gespecialiseerde voorzieningen

  • 3.

    Naast de genoemde voorzieningen in het eerste en tweede lid zijn er, ook andere individuele voorzieningen (maatwerk) mogelijk als dit naar de mening van het college bijdraagt aan een adequatere en/of goedkopere oplossing van de hulpvraag.

  • 4.

    De jeugdige en/of diens ouders kan gebruik maken van voorzieningen in natura en indien de jeugdige dit wenst en hiervoor in aanmerking komt, van jeugdhulp middels een pgb zoals genoemd in artikel 4.7.

Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

  • 1.

    Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp die toereikend is voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 2.

    Het college kent een individuele voorziening toe voor zover door de toegangsprofessional of verwijzer is vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige, algemene of andere voorziening.

  • 3.

    Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet er door de toegang, gecertificeerde instelling en jeugdhulpaanbieder in het Plan van aanpak expliciet worden vermeld hoe lang de ondersteuning nodig is. Indien van toepassing wordt ook vermeld hoe de jeugdhulp vanaf 18 jaar vorm kan krijgen of wat er wordt ondernomen om dit te verhelderen. Uiterlijk bij de leeftijd van 17 en een half jaar moet duidelijk zijn of en welke ondersteuning er nodig is vanaf het 18e levensjaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.

  • 4.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening vanuit de wet bevat resultaten die behaald kunnen worden binnen de termijn van de toe te kennen individuele voorziening.

  • 5.

    De jeugdhulp dient te worden uitgevoerd door een aanbieder waarvan de hoofdvestiging in Nederland is gevestigd.

Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan besluiten het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden toe te kennen, zoals genoemd in artikel 2.2, lid 1, sub e. In de afweging welke voorziening wordt toegekend wordt uitgegaan van de mate van zelfredzaamheid van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk.

  • 2.

    Bij de toekenning van een vervoersvoorziening waarbij het vervoer wordt verzorgd door de jeugdige zelf, zijn ouders of iemand uit het sociale netwerk is vastgesteld dat dit niet leidt tot overbelasting van degene die de jeugdige vervoert.

  • 3.

    Een jeugdige kan alleen aanspraak maken op een voorziening genoemd in dit artikel als hier niet reeds in is voorzien.

  • 4.

    Het college kan in de beleidsregels nadere criteria vaststellen over de voorwaarden waaronder een vervoersvoorziening wordt toegekend.

Hoofdstuk 3 - Toegang

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen, ouders en/of andere belanghebbenden kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Jeugdigen, ouders en/of belanghebbenden kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening zoals bedoeld in artikel 2.1 zonder toestemming van het college.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk, doch binnen vijf dagen, een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de beslissing omtrent de inzet vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.6.

  • 4.

    Het college kent een individuele voorziening toe door middel van een beschikking, met een bepaalde geldigheidsduur, die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 5.

    Als het toesturen van de beschikking geen meerwaarde heeft voor jeugdige, ouder(s) of belanghebbende(n) en het hun rechtspositie niet schaadt, wordt hiervan afgezien.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp in natura na verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder waarmee het college een subsidie- of contractrelatie heeft, als en zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening door een aanbieder, kan het college bij een aanvraag door een aanbieder als bedoeld in dit artikel op basis van signalen of steekproefsgewijs een toets uitvoeren.

  • 3.

    De aanbieder is bij de bepaling van de voorziening, vorm, voorwaarden en looptijd van de jeugdhulp gebonden aan het oordeel van het college op grond van de toets genoemd in het vorige lid.

  • 4.

    Het college kent een individuele voorziening toe door middel van een beschikking, met een bepaalde geldigheidsduur, die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 5.

    Als het toesturen van de beschikking geen meerwaarde heeft voor jeugdige, ouder(s) of belanghebbende(n) en het hun rechtspositie niet schaadt, wordt hiervan afgezien.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt.

  • 3.

    Voor toegekende voorzieningen via het justitieel kader verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 4.6.

Hoofdstuk 4 - Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1.

    De jeugdhulpaanbieder van een individuele voorziening start de behandeling of hulp slechts nadat het besluit bedoeld in artikel 3.1 lid 4 genomen is.

  • 2.

    In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het eerste lid. Het besluit dient echter ook in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen vier weken, na de start van de hulp verkregen te worden.

Artikel 4.2 Hulpvraag en vooronderzoek

  • 1.

    Jeugdigen en/of diens ouders kunnen een hulpvraag mondeling, telefonisch of schriftelijk (ook digitaal) melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag zo spoedig mogelijk schriftelijk middels een bevestiging en informeert de jeugdige en/of ouders over de gang van zaken, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3.

    Na ontvangst van de hulpvraag start het onderzoek zoals bedoeld in artikel 4.3. Als de oplossing (deels) bestaat uit een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet dan neemt het college uiterlijk binnen 8 weken na datum van ontvangst van de hulpvraag een besluit.

  • 4.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en de situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met de jeugdige en/of ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 5.

    Voorafgaand aan het gesprek verschaffen de jeugdige en/of diens ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of diens ouders geven inzage in een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.

  • 6.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of diens ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    De jeugdige en/of diens ouders verlenen hun medewerking aan het vooronderzoek als bedoeld in het vierde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 4.8 om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening.

  • 8.

    Als de jeugdige en/of diens ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het vooronderzoek als bedoeld in het vierde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 4.8 en daardoor de situatie van de jeugdige en/of ouders onvoldoende in kaart kan worden gebracht, kan er geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 4.3 Gesprek en onderzoek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of diens ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag.

    • b.

      Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp.

    • c.

      Het vermogen van de jeugdige en/of diens ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

    • d.

      De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening.

    • e.

      De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening.

    • f.

      De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken.

    • g.

      De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

    • h.

      Hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of diens ouders.

    • i.

      De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of diens ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 5.

    Indien de jeugdige en de ouders de hulpvraag zelf kunnen oplossen als bedoeld in het eerste lid, sub c, of er is mogelijkheid om gebruik te maken van een andere of overige voorziening als bedoeld in het eerste lid, sub e, wordt een individuele voorziening niet toegekend.

Artikel 4.4 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging in de vorm van een integrale (vraag)analyse en een plan van aanpak van het onderzoek aan de jeugdige en/of diens ouders. Bij een verkorte aanvraag kan dit ook in de vorm van een quickscan. Tenzij jeugdige of ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of diens ouders worden aan het verslag toegevoegd.

  • 3.

    De jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) ondertekenen het plan van aanpak voor gezien of akkoord en zorgen ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd.

Artikel 4.5 Aanvraag

  • 1.

    Het eerste contact over de hulpvraag als bedoeld in artikel 4.2 kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht indien dit contact aanleiding geeft tot een onderzoek als bedoeld in artikel 4.3 van de verordening.

  • 2.

    Het college neemt het besluit op een aanvraag uiterlijk binnen acht weken, waarbij als startdatum het eerste contact als bedoeld in artikel 4.2 eerste lid geldt.

  • 3.

    Het college legt het besluit op een aanvraag voor een individuele voorziening vast in een beschikking, met een bepaalde geldigheidsduur, die toegang geeft tot jeugdhulp.

  • 4.

    Het college kan een (door gezaghebbende(n)) ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige en/of diens ouders gemaakte afspraken vastgelegd, zoals de in te zetten individuele voorziening en geldigheidsduur.

Artikel 4.7 Regels voor pgb

  • 1.

    Indien de jeugdige en/of diens ouders het wenst, verstrekt het college een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Vastgesteld is dat ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3.

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de berekening en de hoogte van het pgb:

    • a.

      De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de in het plan van aanpak beschreven resultaten en het budgetplan wat door de jeugdige en/of diens ouders is opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden.

    • b.

      De hoogte van het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen.

    • c.

      De hoogte van het pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

    • d.

      Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp.

    • e.

      Bij de differentiatie van tarieven zoals genoemd in het derde lid, sub d wordt onderscheid gemaakt tussen geregistreerde jeugdhulporganisaties, -instellingen en zzp'ers die aan de kwaliteitseisen voldoen en jeugdhulp leveren (formele hulp) enerzijds en informele zorgverleners anderzijds.

  • 4.

    De jeugdhulp in pgb wordt toegekend met de tarieven genoemd in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp. Dit betreft een tarief per eenheid, bijvoorbeeld uren of dagen. De hoogte van het persoonsgebonden budget binnen deze jeugdhulp is het aantal benodigde eenheden maal het geldende tarief voor de benodigde jeugdhulp.

  • 5.

    Jaarlijks per 1 januari vindt indexering plaats van de tarieven, met uitzondering van het kilometertarief en als er sprake is van kostprijsvergoeding. De indexering bedraagt hetzelfde percentage als de indexering van de tarieven zorg in natura dat wordt gebruikt voor de inkoop van jeugdhulp.

  • 6.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden krijgen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      Het betreft persoonlijke verzorging en begeleiding.

    • b.

      Dit leidt volgens het oordeel van de persoon die de ondersteuning aan belanghebbende verstrekt voor hen niet tot overbelasting.

  • 7.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de budgethouder, is er altijd sprake van informele hulp.

  • 8.

    Gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is.

  • 9.

    De jeugdhulpaanbieder dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de wet.

  • 10.

    De aanvraag voor een pgb omvat in ieder geval:

    • a.

      de motivatie waarom het zorg in natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is

    • b.

      de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel

    • c.

      de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten en de kwalificaties van de uitvoerder vastgelegd in het budgetplan

  • 11.

    Het college kan een pgb weigeren indien aan de jeugdige en/of zijn ouders in de afgelopen jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.

  • 12.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb

  • 13.

    Om de afspraken tussen jeugdhulpaanbieder en de jeugdige en/of ouders vast te leggen wordt verplicht gebruik gemaakt van de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 14.

    Het college kan al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken vanuit het oogpunt van kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.

  • 15.

    Het college kan in de beleidsregels nadere criteria omtrent pgb vaststellen.

Artikel 4.8 Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, advies te vragen aan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie indien het college dat gewenst vindt.

  • 2.

    Indien het college advies gaat inwinnen als bedoeld in het eerste lid wordt de cliënt hier van op de hoogte gebracht.

Hoofdstuk 5 - Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, doet op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      De jeugdige en/of diens ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • b.

      De jeugdige en/of diens ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen.

    • c.

      De individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten.

    • d.

      De jeugdige en/of diens ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb.

    • e.

      De jeugdige en/of diens ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

    • f.

      De jeugdige en/of diens ouders niet meewerken aan onderzoeken van de gemeente die betrekking hebben op artikel 4.7, lid 14.

  • 3.

    Als er sprake is van een individuele voorziening in pgb kan het college de SVB gemotiveerd ver- zoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van de budgethouder een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft ingetrokken kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen en invorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een pgb intrekken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.2 Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college kan in de beleidsregels nadere criteria vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 5.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • 1.

    De aard en omvang van de te verrichten taken.

  • 2.

    De voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie.

  • 3.

    Een redelijke toeslag voor overheadkosten.

  • 4.

    Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; de kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 6 - Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 6.1 Klachtregeling

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een behoorlijke en transparante procedure ten behoeve van de af- handeling van klachten van een jeugdigen en ouders betreffende de algemene, overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 en de toekenningsprocedure als bedoeld in hoofdstuk 4.

  • 2.

    Jeugdhulpaanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

Artikel 6.2 Vertrouwenspersoon en cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college wijst een onafhankelijke vertrouwenspersoon aan met volledige rechtsbevoegdheid en onafhankelijkheid waarop jeugdigen en/of diens ouders een beroep kunnen doen.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en/of diens ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en/of diens ouders een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

Hoofdstuk 7 - Inspraak

Artikel 7.1 Betrekken ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig in de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend. Dit is vastgelegd in de Verordening participatieraad gemeente Goirle 2017.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Voorwaarden voorziening

Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 8.3 Beleidsregels en Besluit

Het college stelt Beleidsregels en een Besluit vast. Hierin neemt het college nadere criteria op over de uitvoering van deze verordening en over de omvang van de (financiële) verstrekkingen.

Artikel 8.4 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen indexeren.

Artikel 8.5 Intrekking oude verordening

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019:

    • a.

      totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken;

    • b.

      zolang als aan de voorwaarden voldaan wordt;

    • c.

      tot afloop van de geldigheidsduur van de beschikking.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend voor datum aanpassing verordening onder de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019 en waarop nog niet is beslist na het vaststellen van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2021.

  • 4.

    Van het in het derde lid gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019, geschiedt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2019 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Goirle 2021.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 5 oktober 2021.

de griffier,

voorzitter

Toelichting op de verordening jeugdhulp

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

a. Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

g. Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

n. De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

o. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een hulpvraag.

Hoofdstuk 2 - Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

Dit artikel geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen vaststelt.

Voor dat wordt overgegaan tot het verstrekken van een voorziening wordt eerst bekeken in hoeverre

de oplossing van de hulpvraag voorliggend kan worden opgelost. De mate van zelfredzaamheid en ook de beoordeling of de ondersteuning tot de gebruikelijke zorg gerekend kan worden wordt hierin afgewogen.

Het vijfde lid waarborgt dat de jeugdhulpaanbieder - ook wanneer deze jeugdhulp biedt in het buitenland - binnen de kaders van het Nederlands recht en de Nederlandse inspecties dient te opereren.

Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen

Dit artikel gaat in op de voorwaarden voor een vervoersvoorziening.

Het eerste lid geeft aan dat de mate van zelfredzaamheid van de jeugdige en de ouders mede bepalend is voor welke voorziening er wordt toegekend. Het enkele feit dat ouders beiden werken is, zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om te vervoeren of anderen namens hen te laten vervoeren, geen reden om vervoer toe te kennen.

In het derde lid staat dat een jeugdige alleen maar aanspraak kan maken op de separate vervoersvoorzieningen als daar in een jeugdhulptraject niet reeds in is voorzien. Op deze manier wordt voorkomen dat dezelfde vervoersvoorziening meerdere malen wordt gefinancierd.

Hoofdstuk 3 - Toegang

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening. In de regel geeft het college een beschikking (een schriftelijk besluit) af op een aanvraag. Dat is zo bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een belangrijke reden hiervoor is het beschermen van de rechtpositie van burgers. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij het afgeven van een beschikking geen meerwaarde heeft voor de betrokkenen. Bijvoorbeeld als de ondersteuning al is afgerond. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen om géén beschikking af te geven, mits dit de belangen van de aanvrager niet schaadt.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige zich rechtstreeks melden bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulp- aanbieder zijn die na de verwijzing in overleg met de jeugdige en zijn ouders beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is en in welke vorm, omvang en duur deze geboden dient te worden. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen niet verwijzen naar jeugdhulp in pgb; om een individuele voorziening in pgb te verstrekken zijn handelingen nodig zoals het opstellen van een budgetplan en voorlichting geven over de SVB, die doorgaans geen onderdeel zijn van een dergelijke verwijzing. Daarnaast is conform de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet jeugdhulp alleen direct toegankelijk als deze verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder wordt gedaan waar het college een subsidie- of contractrelatie mee heeft.

De toets als bedoeld in het tweede en derde lid is bedoeld om een deskundige toeleiding naar de juiste jeugdhulp te ondersteunen. In de Memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt deze bevoegdheid als volgt omschreven: 'De gemeente kan in haar verordening niet alleen aangeven welke vormen van jeugdhulp alleen na een besluit van de gemeente of een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts toegankelijk zijn, maar ook de voorwaarden waaronder deze vormen van ondersteuning, hulp en zorg verkregen kunnen worden. Met andere woorden, de jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling welke vorm van jeugdhulp, met welke frequentie en voor hoe lang gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening heeft opgenomen.' Door deze voorwaarde in de verordening op te nemen zijn de jeugdhulpaanbieders gebonden aan het oordeel van het college na toetsing van de aanvraag.

In het tweede lid wordt gesproken over een toets op basis van signalen en steekproeven. Met signalen wordt bedoeld alle zaken die over aanbieders, vormen van jeugdhulp en producten worden gesignaleerd. De signalen kunnen op verschillende manieren worden opgemerkt. Bijvoorbeeld vanuit materiële controle, relatiebeheer met aanbieders, data-analyse waaronder het maken van algemene prognoses en begrotingen. Signalen dient hier dus breed te worden opgevat.

De steekproeven die worden bedoeld in het tweede lid kunnen alle mogelijke delen zijn van de totale populatie aan jeugdhulp zoals aangevraagd als bedoeld in artikel 3.2. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in zorgsoort, aanbieder, periode van controle, etc. Een steekproef kan daarmee voor een bepaalde periode ook behelzen dat alle aanvragen worden gecontroleerd.

In het vierde en vijfde lid staat beschreven dat het college een beschikking (een schriftelijk besluit) afgeeft op een aanvraag. Dat is zo bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een belangrijke reden hiervoor is het beschermen van de rechtpositie van burgers. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij het afgeven van een beschikking geen meerwaarde heeft voor de betrokkenen. Bijvoorbeeld als de ondersteuning al is afgerond. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen om géén beschikking af te geven, mits dit de belangen van de aanvrager niet schaadt.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdhulp wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid van de wet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.

De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet VWS 2016 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 van de wet er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.”

Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Verzamelwet VWS 2016, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.

Hoofdstuk 4 - Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

In dit artikel zijn verschillende procedure afspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een jeugdhulpaanbieder bij een afgegeven besluit.

Artikel 4.2 Hulpvraag en vooronderzoek

In het eerste en tweede lid geven weer hoe men een hulpvraag kan melden bij het college en hoe deze door het college wordt bevestigd.

Het vierde lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de hulpvraag relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de hulpvraag meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In het vijfde lid kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige en/of diens ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of er gebruik gemaakt kan worden van een overige, andere of algemene voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Artikel 4.3 Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet (en de verordening) vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het tweede lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan, plan van aanpak in de wet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Artikel 4.4 Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het college verstrekt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een integrale (vraag)analyse en plan van aanpak (IvA/PvA). In sommige gevallen volstaat een ingevulde en ondertekende quickscan.

Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt ook gebruikt als een met de cliënt overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (tweede lid).

Artikel 4.5 Aanvraag

De gemeente stelt bij verordening in ieder geval regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Jeugdwet zelf zijn geen termijnen opgenomen voor de periode van onderzoek of het nemen van een besluit. Dit betekent dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, daarbij geldt een redelijke termijn (dat wil zeggen: acht weken) voor het nemen van een besluit. Deze termijn start bij het eerste contact over de hulpvraag.

De ervaring leert dat het onderzoek bij jeugd vaak meer tijd vraagt, zeker bij multiproblematiek. Dit wil overigens niet zeggen dat er in die periode geen ondersteuning kan worden geboden aan de jeugdige en/of ouders. Als er meer tijd nodig is voor het onderzoek, zal dit in goed overleg met de jeugdige en ouders gebeuren.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of er een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep kunnen indienen.

Artikel 4.7 Regels pgb

Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopste adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Het derde lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Bij derde lid, sub e staat dat er voor geregistreerde jeugdhulporganisaties, -instellingen en zzp'ers die aan de kwaliteitseisen voldoen en jeugdhulp leveren (formele hulp) andere tarieven gelden dan voor informele zorgverleners. De tarieven van deze informele jeugdhulp zijn afgeleid van de normtarieven die landelijk tot en met 2018 golden voor zorg in natura. Voor zorginstellingen, organisaties en zzp’ers die jeugdhulp leveren geldt 90% van het doorgeïndexeerde tarief dat voor zorg in natura gold voor dezelfde voorziening. Voor informele zorgverleners geldt 50% van het doorgeïndexeerde tarief dat voor zorg in natura gold voor dezelfde voorziening.

Het vierde lid beschrijft waar de pgb tarieven zijn terug te vinden. Deze staan in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp en zijn gepubliceerd op de website van de regio Hart van Brabant (www.zorginregiohartvanbrabant.nl).

In het vijfde lid staat beschreven op welke manier tarieven van pgb's worden geïndexeerd ten opzichte van het voorgaande jaar en voorgaande jaren. Uitgangspunt hierbij is dat dezelfde indexering wordt gebruikt als bij de tarieven van zorg in natura wordt gebruikt.

In het zevende lid staat dat jeugdhulp geleverd door bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad van de budgethouder, altijd wordt aangemerkt als informele hulp. Verwanten in de eerste graad zijn ouders of kinderen. Verwanten in de tweede graad zijn grootouders, kleinkinderen en broers en zussen. Jeugdhulp geleverd door een van de genoemde bloed- of aanverwanten wordt dus aangemerkt als informele jeugdhulp.

In het achtste lid staat dat gewaarborgd is dat de voorziening die met pgb betaald wordt van goede kwaliteit is. Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet. Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd.

Artikel 4.8 Advisering

Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. De jeugdige en/of diens ouders worden hiervan op de hoogte gesteld.

Hoofdstuk 5 - Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling in lid 1 berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of diens ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.

De medewerkingsverplichting uit het derde lid van artikel 8.1.2 van de wet ziet toe op alle denkbare vormen van medewerking om toe te kunnen zien op een rechtmatige verstrekking van een individuele voorziening, zowel pgb als in natura.

De bepaling in het tweede lid regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.

De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.

Verder breidt de bepaling de herzienings- en intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

In het vierde lid staat beschreven dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Met ingang van 1 april 2017 is artikel 8b, tweede lid, onderdeel c, van de Regeling Jeugdwet van kracht. Het artikel bepaalt dat de voor budgethouders verplicht gestelde modelzorgovereenkomsten een zogenoemd derdenbeding bevatten, waarmee het college ten onrechte gedeclareerde ondersteuning kan verhalen op de ondersteuner die jeugdhulp levert.

Artikel 5.2 Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.

In het eerste lid staat het belang beschreven dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 13 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.

In het tweede lid is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).

Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Zowel gecontracteerde als pgb-aanbieders vallen onder het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IG&J). De gemeente heeft in het kader van contractering en monitoring een rol bij het toezien op en controleren van de kwaliteit. Voor zover de gemeente hierbij signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde jeugdhulp, stuurt de gemeente deze door naar de IG&J.

Het kwaliteitstoezicht op mogelijke aanvullende kwaliteitseisen is aan de gemeente zelf. Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders, zowel in natura als pgb. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.

Artikel 5.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaat- regelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 6 - Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 6.1 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Artikel 6.2 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Hoofdstuk 7 – Inspraak

Artikel 7.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

Artikel 8.3 Besluit en Beleidsregels

In dit artikel wordt bepaald dat er een Besluit en Beleidsregels worden vastgesteld. Deze documenten bevatten richtlijnen over de uitvoering van deze verordening. Het Besluit omvat ook de omvang van de diverse (financiële) verstrekkingen voor met name het pgb.

Artikel 8.5 Intrekkingen oude verordening

In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast.

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de wijze waarop deze wordt geciteerd.