Beleidsregel maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2021

Geldend van 06-10-2021 t/m 12-04-2023

Intitulé

Beleidsregel maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2021

Burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee;

overwegende dat gemeenten ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verantwoordelijk zijn voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen;

dat de ondersteuning erop gericht moet zijn dat mensen zolang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

gelet op artikel 2.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2020 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten vast te stellen de volgende Beleidsregel maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2021.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

1 Begripsbepalingen

1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • -

    centrumgemeente: een gemeente die volgens afspraak in een intergemeentelijk samenwerkingsverband een bepaalde functie uitvoert voor andere gemeenten;

  • -

    compenserend: de voorziening lost de beperkingen of problemen voldoende op;

  • -

    eigen kracht: het vermogen van mensen om zelf of samen met het netwerk oplossingen te bedenken voor hun eigen problemen en deze deels of volledig zelf uit te voeren;

  • -

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken, en ruimten die onder het gehuurde vallen of waarvan de cliënt gebruik moet kunnen maken;

  • -

    hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt;

  • -

    ingezetene: degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Goeree-Overflakkee;

  • -

    leefeenheid: alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen en het huishouden delen;

  • -

    mantelzorgwoning: een mantelzorgwoning heeft tot doel een mantelzorger te huisvesten of de cliënt te huisvesten bij de woning van de mantelzorger;

  • -

    natura: de wijze van verstrekking van een maatwerkvoorziening, inhoudende het aanbieden van een product of dienst rechtstreeks van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder naar de cliënt en waarvoor burgemeester en wethouders de aanbieder betalen;

  • -

    onderhoud: alle werkzaamheden die noodzakelijk zijn om een maatwerkvoorziening bruikbaar voor de cliënt te houden, uitgezonderd reparaties als gevolg van bijvoorbeeld een aanrijding of onzorgvuldig gebruik;

  • -

    standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • -

    verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2020;

  • -

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    Wlz: Wet langdurige zorg;

  • -

    woonwagen: voor woning ingerichte wagen, die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • -

    Zvw: Zorgverzekeringswet;

  • -

    Zin: zorg in natura.

2. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet of de verordening.

Hoofdstuk 2 Proces melding – besluit

2.1 Onderzoek

Zoals beschreven in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, hebben burgemeester en wethouders zes weken om het onderzoek uit te voeren. In overleg met de cliënt kan de onderzoekstermijn verlengd worden. Burgemeester en wethouders stellen de cliënt hiervan schriftelijk in kennis.

2.2 Aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de wet kan niet worden gedaan dan voordat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken. In dat laatste geval kan de cliënt (of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger) een aanvraag indienen. Zoals beschreven in artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet geven burgemeester en wethouders de beschikking af binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag. Indien nodig kan de aanvraagtermijn verlengd worden op grond van artikel 4:14 Awb. Burgemeester en wethouders stellen de cliënt hiervan schriftelijk in kennis en noemen daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de aanvrager de beschikking wel tegemoet kan zien.

2.3 Ondersteuningsplan – activiteiten en frequentie ondersteuning

In het ondersteuningsplan staat beschreven hoe de betreffende ondersteuning wordt uitgevoerd: welke benodigde activiteiten worden uitgevoerd om het resultaat te behalen. Uitgangspunt is dat de cliënt zoveel mogelijk op eigen kracht en met inzet van zijn netwerk doet.

Voor de maatwerkvoorzieningen ‘dagbesteding’ en ‘begeleiding’ vragen burgemeester en wethouders aan de door de cliënt gekozen zorgverlener om in overleg met de cliënt en zijn betrokken omgeving een ondersteuningsplan op te stellen.

Voor de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden’ stellen burgemeester en wethouders in samenspraak met de cliënt en zijn betrokken omgeving het ondersteuningsplan op. Voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden maakt het ondersteuningsplan integraal onderdeel uit van de beschikking.

2.4 Betaling

Artikel 11 van de verordening regelt de inhoud van de beschikking. Afhankelijk van de wijze waarop de voorziening wordt verstrekt vindt de uitbetaling plaats:

  • -

    Bij maatwerkvoorzieningen die in natura worden verstrekt, worden de kosten van de maatwerkvoorziening door de gemeente direct aan de leverancier of zorgverlener of zorgaanbieder betaald.

  • -

    De kosten voor de maatwerkvoorziening ‘beschermd wonen’ voor mensen met een licht verstandelijke beperking worden door de gemeente op factuurbasis uitbetaald aan de aanbieder.

  • -

    Bij de inzet van een pgb ten behoeve van een maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden’, ‘ondersteuning’, ‘begeleiding’ of ‘dagbesteding’ worden de kosten van de maatwerkvoorziening op factuur- of declaratiebasis uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de door de cliënt gecontracteerde zorgverlener (nadat burgemeester en wethouders het budget betaalbaar hebben gesteld via de SVB).

  • -

    Bij de inzet van overige maatwerkvoorzieningen of bij een financiële maatwerkvoorziening wordt het bedrag door de gemeente uitbetaald aan de leverancier of de cliënt zelf.

Hoofdstuk 3 Het maken van een afweging

3.1 Eigen kracht

Eigen kracht kan op verschillende manieren tot uiting komen.

3.1.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Wat "algemeen gebruikelijk" is, staat niet in de wet, maar wordt aan de hand van jurisprudentie ingevuld.

Er is sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening als deze:

- niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

- daadwerkelijk beschikbaar is;

- een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie; en

- financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Bij de bepaling van wat algemeen gebruikelijk is, wordt een individuele afweging gemaakt. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het toepassen van het “algemeen gebruikelijk” criterium, tot onbillijkheden leidt. Als het gaat om de financiële mogelijkheden van de cliënt moet onderzocht worden wat de mogelijkheden vanuit andere regelingen zijn om voor een dergelijke voorziening in aanmerking te komen. Er mag bijvoorbeeld vanuit worden gegaan dat vijf procent van het inkomen op minimumniveau gedurende 36 maanden gespaard kan worden.

In bijlage 1 is een lijst met indicatieve algemeen gebruikelijke voorzieningen opgenomen.

3.1.2 Voorzieningen op grond van een andere wet

Eigen kracht kan ook betekenen dat, wanneer iemand aanspraak kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, burgemeester en wethouders in het kader van de eigen kracht geen voorziening op grond van de wet hoeven te verstrekken. Het uitgangspunt is dan namelijk dat de cliënt op eigen kracht het probleem op kan lossen, namelijk door zijn aanspraak op grond van de andere wet tot gelding te brengen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer:

- er behandeling, training en/of ondersteuning vanuit de Zvw, Wlz of verlengde Jeugdhulp mogelijk is;

- algemeen maatschappelijk werk kan worden ingeschakeld voor de door cliënt ervaren problemen;

- er arbeidsre-integratie is ingezet.

3.2 Gebruikelijke hulp

3.2.1 Gebruikelijke hulp

Gelet op artikel 1.1.1 lid 1 van de wet houden burgemeester en wethouders bij de beoordeling van de vraag of en hoeveel gebruikelijke hulp er kan worden verleend, rekening met de persoonlijke omstandigheden van degenen van wie verwacht wordt die gebruikelijke hulp te verlenen. De vragen die bij deze afweging gesteld moeten worden, zijn: kan de huisgenoot het, heeft hij er de tijd voor, is hij niet overbelast? Als uit onderzoek blijkt dat hij het kan, hij er tijd voor heeft en hij niet overbelast is, dan is sprake van gebruikelijke hulp (ECLI:NL:CRVB:2021:823).

3.2.2 Gebruikelijke hulp op het gebied van huishoudelijke ondersteuning

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan of studie een huishouden te kunnen runnen. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor moeten zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp).

Van gebruikelijke hulp op het gebied van huishoudelijke ondersteuning is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die onderdeel uitmaakt van de leefeenheid van de cliënt en die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als van jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden.

Bij gebruikelijke hulp van een inwonend kind is altijd een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht; de ontwikkelingsfase van het specifieke kind; het feitelijke vermogen en de veerkracht van het kind. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, zoals het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en het presteren op school. Steeds wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • -

    huisgenoten tot de leeftijd van 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • -

    huisgenoten in de leeftijd van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • -

    huisgenoten in de leeftijd van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (bv. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen);

  • -

    huisgenoten in de leeftijd van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen: schoonhouden van sanitaire ruimte(n), keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

3.2.3 Uitzonderingen gebruikelijke hulp op het gebied van huishoudelijke ondersteuning

Er zijn een aantal uitzonderingen met betrekking tot gebruikelijke hulp:

1. Fysieke afwezigheid in verband met werk

Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn (bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers). Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

- het is inherent aan het werk;

- heeft een verplichtend karakter.

2. Medisch geobjectiveerde aandoening/beperking

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, stoornis of probleem, waardoor redelijkerwijs de huishoudelijke taken niet overgenomen kunnen worden, is gebruikelijke hulp niet van toepassing.

3. (Dreigende) overbelasting

(Dreigende) overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden: in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.

In veel gevallen wordt daarbij een adviesinstantie ingeschakeld ter beoordeling. In principe zal overname van huishoudelijke taken voor een periode van maximaal drie maanden worden ingezet. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

4. (Dreigende) overbelasting door het verlenen van zorg

Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk én de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Het oordeel van een adviesinstantie is hierbij noodzakelijk naast het horen van de huisgenoot. Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:

  • -

    is er sprake van onplanbare zorg?;

  • -

    worden meer uren zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg)?;

  • -

    heeft de huisgenoot mogelijk een (deel van een) betaalde baan opgezegd om Zvw-zorg te verlenen?; en

  • -

    draaglast en draagkracht.

5. (Dreigende) overbelasting na overlijden partner in gezinssituatie

Indien een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kunnen (enkele) huishoudelijke taken voor een periode van maximaal drie maanden worden overgenomen zodat de leefeenheid de gelegenheid wordt gegeven de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

6. (Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting cliënt

In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe gebruikelijke hulp. Indien er door (dreigende) overbelasting geen gebruikelijke hulp van iemand wordt verwacht geldt het volgende:

  • -

    wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot binnen de ‘eigen kracht’ waaronder op grond van de Wlz of Zvw mogelijkheden zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden hiertoe te worden aangewend;

  • -

    voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten. Wel dient onderzocht te worden in hoeverre de maatschappelijke activiteiten nodig zijn voor het welbevinden van de zorgverlener en zo juist (dreigende) overbelasting voorkomen.

3.2.4 Geen gebruikelijke hulp bij huishoudelijke ondersteuning

Bij een aantal leefsituaties kan er mogelijk geen/beperkt sprake zijn van gebruikelijke hulp:

1. Kamer huren bij cliënt

Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. Het gaat hierbij om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huur- of kostgangerovereenkomst liggen. Bij een huurder of kostganger wordt, ondanks dat ze niet tot de leefeenheid behoren, wel gekeken naar het gebruik van de gemeenschappelijke of gezamenlijk te gebruiken ruimtes (bv. toilet, badkamer, keuken). De huurder is zelf verantwoordelijk voor het schoonhouden van de door hem gehuurde kamer. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten.

2. Geclusterd wonen

Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in één huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden: de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. Het schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimten dient te worden herverdeeld over de overige huisgenoten.

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak op een maatwerkvoorziening. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

3.2.5 Gebruikelijke hulp op het gebied van begeleiding

Hiervan is sprake als er begeleiding plaatsvindt van een volwassen cliënt door inwonende partner, ouder, inwonend kind of andere huisgenoot waarbij het gaat om een chronische situatie. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • -

    het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie inclusief sport en recreatie wanneer hiermee wordt beoogd sociale contacten te onderhouden. Sport en recreatie met als focus bewegen vallen niet onder participatie;

  • -

    het begeleiden van cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort;

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

3.2.6 Gebruikelijke hulp voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun

kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over ondersteuning, verzorging en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Oppas voor en ondersteuning van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de wet.

Bij uitval van een van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de ondersteuning en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat er door mantelzorgers opgevangen kan worden. Daarnaast wordt er gekeken wat vrijwilligers, algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere algemene voorzieningen kunnen opvangen. Kinderopvang/crèche en buitenschoolse opvang wordt als algemeen gebruikelijke voorziening gezien indien het gaat om oppas en ondersteuning van gezonde kinderen. Hierbij wordt opvang tot vijf dagen per week redelijk geacht voor kinderen vanaf drie maanden. In samenspraak met de jeugdprofessionals wordt afgestemd welke (kortdurende) ondersteuning vanuit welke regelgeving ingezet moet worden.

3.3 Mantelzorg en vrijwilligers

3.3.1 Mantelzorg

Gelet op artikel 2.3.5 van de wet houden burgemeester en wethouders rekening met de inzet van mantelzorg. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en of intensiteit aanmerkelijk overschreden (boven-gebruikelijke hulp). Mantelzorg heeft geen verplichtend karakter; als de mantelzorger aangeeft de boven-gebruikelijke hulp niet (meer) vrijwillig te willen leveren of de cliënt wil niet ondersteund worden door een mantelzorger, dan kan dit niet worden verplicht.

Om een mantelzorger te ondersteunen kan een beroep worden gedaan op de wet. Dit betekent dat bij dreigende overbelasting van de mantelzorger ondersteuning kan worden geboden. Het goed ondersteunen van mantelzorgers voorkomt vaak dat zwaardere ondersteuning nodig is, omdat mantelzorgers dan langer en beter in staat blijven de mantelzorg vol te houden en zwaardere ondersteuning uitgesteld kan worden. De gemeente waar de cliënt woont aan wie de mantelzorger hulp biedt, is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de mantelzorger.

Om mantelzorgers goed te kunnen ondersteunen is het van belang dat er tijdens het onderzoek zoals vermeld in artikel 2.3.2 van de wet, integraal gekeken wordt naar de situatie van de cliënt, de mantelzorger en de rest van het sociale netwerk. Tijdens het onderzoek wordt ook het verlenen van mantelzorg in beeld gebracht om te beoordelen of hier ook ondersteuning nodig is. Als mantelzorgers tijdelijk of permanent niet meer in staat zijn om mantelzorg te bieden, kan er indien nodig een maatwerkvoorziening worden ingezet, zoals bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning, (extra) dagbesteding of respijtzorg.

Ingeval een mantelzorger hulp verleent aan een persoon die op grond van de Wlz zorg ontvangt, is het uitgangspunt dat de ondersteuning van deze mantelzorger op basis van de Wlz plaatsvindt, zodat in het aldaar af te spreken arrangement ook de mantelzorger betrokken wordt en aandacht krijgt. Uiteraard kan de mantelzorger als ingezetene van een andere gemeente ook gebruik maken van daar bestaande algemene voorzieningen.

3.3.2 Inzet vrijwilligers en/of algemene voorzieningen

Wanneer ook binnen het eigen sociale netwerk geen oplossingen gevonden (kunnen) worden, zal de blik worden gericht op de inzet van vrijwilligers en/of algemene voorzieningen.

Binnen de wet vormen vrijwilligers een bijzondere groep. Daar waar mantelzorg wordt geboden door iemand uit de directe omgeving van de cliënt, kan een vrijwilliger iemand zijn die voor de start van het vrijwilligerswerk geen band had met de cliënt. De gangbare definitie van vrijwilligerswerk is "werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving". Een vrijwilliger ondersteunt de cliënt bij/met dagelijkse zaken, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen en meegaan naar een ziekenhuisafspraak.

Algemene voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijke vormen van zorg en ondersteuning, zie lid 1.1.1. lid 1 van de wet. Voor het gebruik maken van algemene voorzieningen kan een financiële bijdrage worden gevraagd aan de cliënt.

Hierbij moet individueel getoetst worden of de oplossing via een algemene voorziening:

- daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

- door de cliënt naar verwachting financieel haalbaar is; en

- adequate compensatie biedt.

Wanneer een algemene voorziening voldoende ondersteuning biedt en leidt tot het beoogde resultaat, wordt er geen ondersteuning geboden via een maatwerkvoorziening. Dit omdat de algemene voorziening de ondersteuningsvraag van cliënt dan al beantwoord heeft.

3.4 Maatwerkvoorzieningen

3.4.1 Maatwerkvoorzieningen

Als tijdens het onderzoek blijkt dat de belemmering van cliënt niet of slechts gedeeltelijk wordt opgelost door middel van eigen kracht, gebruikelijke hulp, het sociale netwerk, mantelzorg, de inzet van vrijwilligers, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen, is er ten slotte nog de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Hierbij is een aantal dingen van belang.

3.4.2 Individueel gericht

Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op de persoon is gericht.

3.4.3 Langdurig noodzakelijk

Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de belemmeringen op te heffen of te verminderen, die zich voordoen tijdens deelname aan de maatschappij of het zelfstandig wonen. Langdurig wordt gedefinieerd als zes maanden of langer. In uitzondering op "langdurig noodzakelijk" kan een voorziening voor een kortdurende periode worden toegekend als het gaat om kortdurende hulp bij het huishouden dan wel spoedeisende hulp of begeleiding.

3.4.4 Goedkoopst compenserend

Het criterium goedkoopst compenserend betekent dat een te verstrekken maatwerkvoorziening allereerst compenserend moet zijn en daarnaast moet leiden tot het resultaat. Een maatwerkvoorziening is compenserend wanneer de effecten van een beperking op de (maatschappelijke) participatie en de zelfredzaamheid weggenomen worden. Zijn meerdere maatwerkvoorzieningen/oplossingen compenserend, leiden meerdere maatwerkvoorzieningen naar het te bereiken resultaat en passen meerdere maatwerkvoorzieningen bij de ondersteuningsvraag van de cliënt, dan wordt uit die maatwerkvoorzieningen/oplossingen voor de goedkoopste maatregel gekozen. Het gaat dan om de maatwerkvoorziening die voor burgemeester en wethouders het goedkoopst is. Er wordt altijd rekening gehouden met de (sociale) factoren die bij de cliënt spelen en de resultaatgerichtheid van de maatwerkvoorziening blijft centraal staan.

3.4.5 Niveau van de maatwerkvoorziening

De verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zover dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs een betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning dient in een redelijke verhouding te staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had.

3.4.6 Duurdere voorziening

Het is mogelijk om een maatwerkvoorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening, mits de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Als aanvulling hierop kan gezegd worden dat de cliënt dit zelf dient af te stemmen met de leverancier van de voorziening of de aannemer die de aanpassing gaat uitvoeren. Uitgangspunt is dat de duurdere uitvoering, de extra accessoires of de aanpassingen geen gevolgen mogen hebben voor het herverstrekken of opnieuw in bruikleen verstrekken van de voorziening en de voorziening hiermee voldoende compenserend blijft. Zo zullen aanpassingen aan het frame van een rolstoel in de regel niet worden toegestaan, omdat dit gevolgen heeft voor de herverstrekbaarheid van de voorziening. Bovendien zal met deze voorziening het resultaat moeten worden bereikt en zal de voorziening moeten voldoen aan het tijdens het onderzoek opgestelde programma van eisen. Een andere manier om gebruik te maken van een maatwerkvoorziening die duurder is dan de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening, is het beschikken van een pgb, mits de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

3.4.7 Resultaatgericht

Tijdens het onderzoek zoals vermeld in artikel 4 en 5 van de verordening, wordt bij iedere inwoner onderzocht welk resultaat moet worden behaald met de ondersteuning. Door de gemeente wordt op basis van het onderzoek aan de zorgverlener of zorgaanbieder aangegeven welk resultaat zij moeten behalen met de ondersteuning die zij bieden. Bij de inzet van maatwerkvoorzieningen streven we ernaar dat de cliënt zo snel mogelijk weer in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. Er zijn echter ook inwoners die altijd ondersteuning nodig blijven houden. Het behouden van een bepaalde mate van zelfredzaamheid zien we daarom ook als een resultaat.

Hoofdstuk 4 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)

4.1 Toegang

Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet heeft de client het recht op ondersteuning middels een pgb. Indien de cliënt gebruik wenst te maken van een andere leverancier dan de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, kan dit door gebruik te maken van een pgb. Binnen het onderzoek wordt de cliënt gewezen op de mogelijkheid van het pgb. De cliënt doet vervolgens een aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een pgb of zin.

4.2 Aanvraag van een pgb

Voor het aanvragen van een pgb dient een ingevuld zorg en budgetplan pgb aan burgemeester en wethouders overhandigd te worden. Hiervoor kan het format gebruikt worden dat hiervoor door burgemeester en wethouders wordt verstrekt. Daarnaast overlegt de cliënt de conceptovereenkomst die de cliënt met de aanbieder(s) wil afsluiten, zie uitvoeringsovereenkomst Wmo 2015. Hiervoor wordt het format gebruikt dat door de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld. De wijze van beoordeling, de kwaliteitseisen en de weigeringsgronden zijn verder uitgewerkt in de verordening.

4.3 Beperkingsgronden pgb sociaal netwerk

Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele of informele zorgverleners mee te betalen. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, maar ook buren, vrienden, kennissen, etc. Wanneer een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk in te huren, dan moet zeer duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp of als mantelzorger kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een professional.

4.4 Betaling pgb

Burgemeester en wethouders zien toe op de besteding van het pgb. Bij signalen dat er iets niet goed gaat of bij geconstateerde afwijkingen kunnen zij altijd gegevens opvragen om te beoordelen of de geleverde zorg voldoet aan de gestelde eisen onder 4.2., zie ook artikel 2.3.9 van de wet. De cliënt dient hieraan mee te werken en alle gevraagde gegevens aan te leveren. In het kader van toezicht kan de toezichthouder controleren of de geleverde ondersteuning voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen, zie ook artikel 2.3.8 lid 3 van de wet.

4.5 Calamiteiten

Calamiteiten binnen de wet zijn: zie definitie in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet.

  • -

    Iedere niet beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van ondersteuning en die tot de dood leidt van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt;

  • -

    Een onbedoelde gebeurtenis die zich voordoet tijdens het ondersteuningsproces en die tot schade aan de cliënt en/of zijn begeleider heeft geleid, had kunnen leiden of (nog) zou kunnen leiden.

Calamiteiten dienen in alle gevallen direct bij de toezichthouder en burgemeester en wethouders te worden gemeld.

4.6 Voorziening in de vorm van een pgb (niet zijnde een dienst)

Indien de cliënt de voorziening in de vorm van een pgb wenst, vragen burgemeester en wethouders aan de cliënt een gespecificeerde offerte. Er kan een pgb worden verstrekt voor:

  • -

    een rolstoel;

  • -

    een vervoersvoorziening;

  • -

    tilliften en trapliften;

  • -

    overige hulpmiddelen ten behoeve van kinderen;

  • -

    overige hulpmiddelen ten behoeve van volwassenen;

  • -

    een autoaanpassing;

  • -

    een woningaanpassing.

Voor voorzieningen die in de vorm van een pgb worden verstrekt geldt dat ze aan dezelfde kwaliteitseisen dienen te voldoen als aan de door burgemeester en wethouders in natura verstrekte voorzieningen.

De kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening, kunnen worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan cliënt worden toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Indien de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd op grond van artikel 17 van de verordening.

Uit de gespecificeerde offerte voor de auto- of woningaanpassing moet blijken dat de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Voor woningaanpassingen die door burgemeester en wethouders in pgb worden verstrekt geldt dat ze aan dezelfde kwaliteitseisen dienen te voldoen als woningaanpassingen die op het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw worden verstrekt. Dit niveau is vastgesteld in het Bouwbesluit. Zie verder artikel 12.4.2.

4.7 Procedure woningaanpassing

Als een pgb aangevraagd wordt voor een woningaanpassing, dan wordt onderstaande procedure gevolgd.

1. Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend wordt door de gemeente, eventueel in samenwerking met een externe (medische) adviseur een programma van eisen opgesteld voor de goedkoopst adequate woningaanpassing. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen twee offertes bij aannemers op.

2. Burgemeester en wethouders beoordelen welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt

Burgemeester en wethouders beoordelen offerte in aanmerking komt voor het verlenen van het pgb.

3. Burgemeester en wethouders geven toestemming

Burgemeester en wethouders geven vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop het pgb betrekking heeft.

4. De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen en de eventuele daarmee samenhangende formele opdrachtverlening aan de aannemer.

5. Burgemeester en wethouders controleren

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een pgb voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

6. Uitbetaling en gereedmelding

Het pgb wordt uitbetaald aan de aanvrager tenzij deze toestemming heeft verleend aan de gemeente om het aan de woningeigenaar uit te betalen. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het pgb wordt uitbetaald aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het pgb. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is verleend. Degene aan wie het pgb wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

7. Ongedaan maken van de woningaanpassing

Burgemeester en wethouders noch de cliënt zijn/is gehouden om woningaanpassingen ongedaan te maken, indien de cliënt niet langer gebruik maakt van de woning (artikel 2.3.7 derde lid van de wet).

4.8 Duur van een pgb

De duur waarvoor een pgb wordt afgegeven wordt bepaald op basis van de kostprijs van de voorziening in relatie tot de afschrijvingstermijn. Het pgb is toereikend om conform de toepasselijke afschrijvingsperiode de geïndiceerde maatwerkvoorziening aan te kunnen schaffen dan wel gedurende de budgetperiode, in geval van diensten, de geïndiceerde maatwerkvoorziening in te kunnen kopen. Voor de volgende voorzieningen worden de hieronder genoemde termijnen aangehouden:

  • -

    Rolstoel: 7 jaar;

  • -

    Vervoersvoorziening: 7 jaar;

  • -

    Tilliften en trapliften: 10 jaar;

  • -

    Overige hulpmiddelen ten behoeve kinderen: 5 jaar;

  • -

    Overige hulpmiddelen ten behoeve volwassenen: 7 jaar;

  • -

    Autoaanpassing: 5 jaar;

  • -

    Woningaanpassing: zie hiervoor Beleid huurverhoging na Woonverbetering.

Hoofdstuk 5 Bijdrage in de kosten

De bijdrage in de kosten wordt ook wel de eigen bijdrage of het abonnementstarief genoemd.

5.1 Geen eigen bijdrage

Zoals vermeld in artikel 14 derde en zevende lid van de verordening, wordt aan personen jonger dan 18 jaar geen eigen bijdrage opgelegd, uitgezonderd voor een woningaanpassing (waarbij de eigen bijdrage wordt opgelegd aan de ouders van cliënt). De onderhoudsplichtige ouders zijn de eigen bijdrage verschuldigd tot het moment waarop de cliënt 18 jaar wordt. Vanaf de dag waarop de cliënt 18 jaar wordt, wordt de eigen bijdrage bij de cliënt geïnd. Bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd wordt de eigen bijdrage van een lopende voorziening die voor deze persoon is bedoeld en waarover (nog een deel) eigen bijdrage is verschuldigd, overgezet naar deze persoon.

Zoals vermeld in artikel 14 derde lid onder g van de verordening, kan onder bijzondere omstandigheden afgezien worden van het opleggen van een eigen bijdrage. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als er gevaar is voor het welzijn van de minderjarige kinderen die in het gezin aanwezig zijn.

5.2 Periode waarover eigen bijdrage wordt gevraagd

5.2.1 Maatwerkvoorziening beschermd wonen

Een eigen bijdrage voor beschermd wonen wordt elke maand opgelegd en geïnd, zolang er van de maatwerkvoorziening gebruik wordt gemaakt. Aangezien de gemeente Nissewaard de centrumgemeente is voor beschermd wonen GGZ, wordt de door het CAK geïnde eigen bijdrage voor beschermd wonen betaald aan de gemeente Nissewaard, tenzij hier met de centrumgemeente of het CAK nadere afspraken over gemaakt worden.

5.2.2 Maatwerkvoorziening in bruikleen

Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt elke maand opgelegd en geïnd, zolang de maatwerkvoorziening wordt gebruikt.

Hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen worden in bruikleen gegeven in het geval van verstrekking in natura. Roerende woonvoorzieningen worden daarnaast ook in bruikleen verstrekt. Vaste woonvoorzieningen worden verstrekt in eigendom.

5.2.3 Maatwerkvoorziening in pgb of financiële maatwerkvoorziening

Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening die middels een pgb of via een financiële maatwerkvoorziening aan de cliënt is verstrekt, wordt elke maand opgelegd en geïnd gedurende de duur van het pgb. De kosten van eventueel onderhoud, reparatie en vervanging (van onderdelen) zijn in het pgb dan wel de financiële maatwerkvoorziening inbegrepen.

De bijdrage in de kosten bedraagt niet meer dan de kostprijs.

5.2.4 Maatwerkvoorziening woningaanpassing (aard- en nagelvaste voorziening)

Een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening woningaanpassing die in eigendom aan de cliënt is verstrekt, wordt elke maand opgelegd en geïnd, tot de kostprijs van de maatwerkvoorziening is bereikt of voor een periode van maximaal tien jaar.

5.3 Pauzeren eigen bijdrage

De zorgaanbieder of de cliënt kan rechtstreeks bij burgemeester en wethouders een verzoek voor een pauze indienen. De cliënt stelt zo snel als redelijkerwijs van hem verwacht mag worden burgemeester en wethouders op de hoogte van dit verzoek. Als uitgangspunt geldt dat de bijdrage (tijdelijk) wordt gestopt als de zorg en ondersteuning meer dan een kalendermaand niet wordt afgenomen door toedoen van de gemeente of de zorgaanbieder of als gevolg van onvoorziene gebeurtenissen die redelijkerwijs niet zijn toe te schrijven aan de cliënt. Het CAK stopt de eigen bijdrage vanaf de maand volgend op de stopdatum. Vakanties van de cliënt vallen hier bijvoorbeeld niet onder. Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat de bijdrage in principe niet gepauzeerd wordt, mits deze voorzieningen beschikbaar blijven voor de cliënt.

Hoofdstuk 6 Hulp bij het huishouden (HBH)

6.1 Ondersteuning bij het huishouden

De normering voor de HBH is weergegeven in bijlage 2 Leidraad hulp bij het huishouden (HBH) Goeree-Overflakkee en komt voort uit het KPMG Plexus onderzoek. Op deze manier is in beeld welke activiteiten HBH kunnen omvatten voor de verschillende resultaatgebieden met daarbij de benodigde frequentie en gemiddelde tijdsbesteding. In het onderzoek is gewerkt met gemiddelde tijden. In zijn algemeenheid worden deze door de gemeente Goeree-Overflakkee als acceptabel bevonden, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de woning opgeruimd is, zodat het schoonmaken efficiënt kan plaatsvinden. Van de cliënt wordt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van domotica, een droger of kleding die niet gestreken hoeft te worden.

6.2 Vijf resultaatgebieden HBH

De gemeente Goeree-Overflakkee onderscheidt vijf te bereiken resultaten:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    schone kleding en linnengoed;

  • 3.

    het kunnen nuttigen van maaltijden;

  • 4.

    het herkennen en signaleren van veranderingen;

  • 5.

    de dagelijkse organisatie van het huis.

6.3 Twee typen HBH

Binnen gemeente Goeree-Overflakkee bestaan twee typen van HBH:

  • -

    HBH type 1; de nadruk bij deze categorie ligt op het overnemen van huishoudelijke taken. De regie over het huishouden kan iemand (nog) zelf voeren.

  • -

    HBH type 2; de nadruk ligt hier op het voeren van de regie op het gestructureerde huishouden. Dit betreft resultaatgebied 5 (de dagelijkse organisatie van het huis).

HBH kan ook worden geboden ter ontlasting van de mantelzorger.

De noodzakelijke inzet van HBH wordt in overleg met de zorgvrager bepaald en betreft altijd maatwerk. In het ondersteuningsplan worden afspraken vastgelegd over de te behalen resultaten, activiteiten en de duur van de ondersteuning. De basis voor de resultaten, activiteiten en frequentie van de in te zetten HBH is weergegeven in bijlage 2 Normering hulp bij het huishouden (HBH) Goeree-Overflakkee en komt voort uit het KPMG Plexus onderzoek. De omvang van de toe te kennen HBH wordt uitgedrukt in minuten, waarbij wordt afgerond naar boven op kwartieren. Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de gezondheidssituatie van betrokkene(n) kan er medisch advies worden opgevraagd.

Om het resultaat van een schoon en leefbaar huis te kunnen behalen kan (gedeeltelijke) overname van schoonmaakactiviteiten nodig zijn. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Per huishouden worden de huiskamer, de als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), sanitaire ruimten (max. een badkamer en twee toiletten), de keuken en de hal structureel schoongemaakt. Als een trap aanwezig is hoort deze bij de hal. Overige en niet in gebruik zijnde ruimtes worden incidenteel of niet schoongemaakt.

De grootte van de woning en het aantal bewoners kan invloed hebben op de frequentie en tijdsbesteding van de ondersteuning. Een huisdier kan invloed hebben op de tijdsbesteding, maar heeft geen invloed op de frequentie van de huishoudelijke ondersteuning. Een uitzondering hierop is de hulphond; deze kan zowel invloed hebben op de tijdsbesteding als op de frequentie van huishoudelijke ondersteuning.

Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van het huis, zoals het ramen lappen aan de buitenkant, maakt geen deel uit van HBH. Het onderhouden van de tuin, het uitlaten van huisdieren en overige activiteiten buitenshuis vallen ook buiten de reikwijdte van HBH. Dit is ook van toepassing op hand- en spandiensten, zoals het vervangen van een lamp of het ophangen van een plank, en ook voor het schoonmaken van verzamelingen.

De normtijden worden per week weergegeven uitgaande van volledige professionele overname. Een aantal taken zullen dagelijks (klaarmaken broodmaaltijd) moeten plaatsvinden, andere wekelijks of met een andere frequentie. De verschillende frequenties van de verschillende activiteiten zijn verwerkt in deze wekelijkse normtijden. Ook wordt inzicht in de belangrijkste factoren die tot meer tijd leiden. De frequentie per activiteit wordt in tabel 2 van bijlage 2 weergegeven.

Wanneer de medewerker belast met de uitvoering van de Wmo constateert dat er meer of minder tijd is benodigd die niet expliciet is beschreven dan bestaat altijd de mogelijkheid extra of minder tijd te verstrekken. Dit zal altijd goed moeten worden gemotiveerd. Maatwerk vanuit een individuele benadering staat voorop. Dit betekent dat in individuele cliëntsituaties moet worden bepaald:

  • 1.

    welke activiteiten (eventueel) niet of met een lagere frequentie of tijdbesteding door de professionele hulp uitgevoerd hoeven te worden (door eigen mogelijkheden van de cliënt of inzet van zijn/haar netwerk); en

  • 2.

    welke activiteiten (eventueel) om een hogere frequentie of tijdsbesteding van de professionele hulp vragen (op basis van kenmerken van de cliënt, zijn/haar huishouden en de omgeving rond het huis). De Normering hulp bij het huishouden (HBH) Goeree-Overflakkee (bijlage 2) biedt een solide basis voor deze afweging.

6.4 Normering resultaatgebieden HBH

De leidraad hulp bij het huishouden (HBH) Goeree-Overflakkee (bijlage 2) dient als leidraad voor het vraagverhelderingsgesprek tussen de cliënt en de medewerker belast met de uitvoering van de Wmo. De leidraad hulp bij het huishouden (HBH) helpt in beeld te brengen voor welke activiteiten het noodzakelijk is HBH te verstrekken. De verschillende resultaten waarvoor de maatstaf is uitgewerkt zijn:

1. Schoon en leefbaar huis (tabel 3 van bijlage 2);

2. Beschikken schone kleding & linnengoed (tabel 4 van bijlage 2);

3. Beschikken m.b.t. het kunnen nuttigen van maaltijden (tabel 5 van bijlage 2);

4. Normtijden dagelijkse organisatie van het huishouden (tabel 6 van bijlage 2).

Voor de taakverdeling en de daarbij toegepaste normering wordt gebruik gemaakt van het ondersteuningsplan HBH (zie 2.7 van bijlage 2). De voor de zorgaanbieder noodzakelijke informatie uit het ondersteuningsplan wordt door burgemeester en wethouders doorgestuurd naar de door de cliënt gekozen zorgaanbieder.

6.5 PGB

Voor HBH in de vorm van een pgb wordt het ondersteuningsplan HBH opgesteld. Hierin wordt door de cliënt de wijze vastgelegd waarop aan de resultaten wordt gewerkt en wie de zorg gaat verlenen. De cliënt maakt gebruik van vorengenoemde normering.

Hoofdstuk 7 Begeleiding

7.1 Doelen/resultaten van de ondersteuning

Het doel van de maatwerkvoorziening begeleiding is de cliënt in staat te stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het doel van de maatwerkvoorziening kan zijn:

  • -

    het verbeteren van de zelfredzaamheid of participatie van een cliënt; of

  • -

    het stabiliseren van de zelfredzaamheid of participatie van een cliënt.

Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang te onderzoeken wat de mogelijkheden van behandeling zijn. Uitgangspunt is dat als verbetering van functioneren of handelen nog mogelijk is, er eerst behandeling wordt ingezet.

Van de cliënt wordt verwacht dat hij de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum beperkt door gebruik te maken van georganiseerde activiteiten (in bijvoorbeeld een buurthuis) of initiatieven gericht op ontmoeting, welke bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt.

7.2 Resultaatgebieden begeleiding

In de beschikking wordt vastgelegd waar de maatwerkvoorziening begeleiding voor de betreffende cliënt op gericht moet zijn. Daarnaast wordt in de beschikking aangegeven welke resultaten met de inzet van de maatwerkvoorziening begeleiding moeten worden behaald op de volgende gebieden:

  • -

    Financiën;

  • -

    Zinvolle daginvulling;

  • -

    Huisvesting/woongedrag;

  • -

    Huiselijke relaties;

  • -

    Zelfzorg en gezondheid;

  • -

    Sociaal netwerk;

  • -

    Maatschappelijk functioneren.

Hieronder volgt per resultaatgebied een aantal voorbeelden.

7.2.1 Resultaatgebied financiën:

- de financiën van de cliënt zijn op orde;

- de administratie van de cliënt is op orde.

7.2.2 Resultaatgebied zinvolle daginvulling

De cliënt heeft een adequate dag- en weekstructuur en routine in activiteiten, passend bij de ontwikkelingsmogelijkheden van de cliënt:

- de cliënt heeft een passende daginvulling gericht op beleving;

- de cliënt heeft een passende daginvulling gericht op ontwikkeling; of

- de cliënt heeft een passende daginvulling gericht op arbeidsmatige activiteiten.

7.2.3 Resultaatgebied huisvesting/woongedrag

- de cliënt heeft geschikte huisvesting;

- cliënt maakt veilig gebruik van zijn woning en vertoont maatschappelijk passend woongedrag; en

- de cliënt kan zo zelfstandig mogelijk zijn huishouding voeren (aanleren van taken en werkzaamheden).

7.2.4 Resultaatgebied huiselijke relaties

- de cliënt heeft een veilige, stimulerende en gezonde gezinssituatie / huiselijke relatie(s);

- er is binnen de thuis- of gezinssituatie geen sprake van verwaarlozing of huiselijk geweld.

7.2.5 Resultaatgebied zelfzorg en gezondheid

De cliënt heeft structuur in zijn persoonlijke leven;

- de cliënt heeft routine in activiteiten voor persoonlijke verzorging; en

- de cliënt komt afspraken na o.a. met zorgverleners / professionals en andere organisaties.

7.2.6 Resultaatgebied sociaal netwerk:

- Er is inzicht in het sociaal netwerk van de cliënt (wie biedt welke ondersteuning);

- het gezond sociaal netwerk van de cliënt is aanwezig en (indien nodig) vergroot;

- de cliënt vervult een passende sociale rol;

- de cliënt is in staat om een beroep te doen op zijn sociaal netwerk en

- het sociaal netwerk van de cliënt kan omgaan met de beperking van de cliënt.

7.2.7 Resultaatgebied maatschappelijk functioneren

De cliënt kan gebruik maken van de aanwezige infrastructuur: buurtsuper, openbaar en individueel vervoer, etc.

7.3 (Arbeidsmatige) dagbesteding

Een andere vorm van begeleiding dan individuele begeleiding is begeleiding in groepsverband. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd. Als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kan begeleiding individueel worden geïndiceerd. Op basis van het zorgdoel voor de cliënt kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband gecombineerd worden aangewezen.

Bij dagbesteding is de grootte van de groep maximaal vier cliënten per begeleider. Begeleiding in groepsverband valt uiteen in dagbesteding en arbeidsmatige dagbesteding. Bij alle indicaties voor dagbesteding wordt de afweging gemaakt of er wel of geen vervoer naar en van de dagbesteding noodzakelijk is. Hierbij wordt beoordeeld of de cliënt in staat is zelf naar de dagbesteding te reizen. Toezicht tijdens het vervoer wordt niet afzonderlijk geïndiceerd. Er wordt aangenomen dat het niveau van het vervoer (inclusief het toezicht) naar de dagbesteding is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.

7.3.1 Dagbesteding

Dagbesteding is de aangewezen vorm van begeleiding voor cliënten waarbij de zorginzet gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur en beleving buiten de thuissituatie, niet zijnde een werksetting.

7.3.2 Arbeidsmatige dagbesteding

Arbeidsmatige dagbesteding richt zich op cliënten die arbeid kunnen verrichten, maar:

  • -

    onvoldoende arbeidsvermogen hebben, of zich niet binnen redelijke tijd kunnen ontwikkelen om in een reguliere baan te werken. Dit kan zelfs niet met inzet van loonkostensubsidie;

  • -

    zodanige aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat dit redelijkerwijze niet verwacht kan worden van een reguliere werkgever;

  • -

    permanent toezicht of intensieve begeleiding nodig hebben die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden;

  • -

    een beschutte omgeving nodig hebben om arbeid te kunnen verrichten, waarin omstandigheden aangepast kunnen worden aan persoonlijke omstandigheden; of

  • -

    geen basale werknemersvaardigheden bezitten, of geen reële inschatting kan worden gemaakt dat deze kunnen worden ontwikkeld.

Mogelijke resultaten van arbeidsmatige dagbesteding zijn:

  • -

    iemand kan zich houden aan afspraken;

  • -

    iemand is in staat tenminste vier uur per dag aan arbeidsmatige activiteiten te besteden, en tenminste één uur aaneengesloten te werken, zonder intensieve begeleiding;

  • -

    iemand is in staat, op het eigen niveau, samen met anderen tot resultaten te komen, en een bijdrage te leveren aan het team en het teamresultaat;

  • -

    iemand is gemotiveerd om een goed resultaat te behalen, wat zich uit in gedrag en voorkomen;

  • -

    iemand kan binnen zijn mogelijkheden zorgvuldig en integer omgaan met aan het werk en de organisatie gerelateerde zaken, zoals de omgang met informatie, het volgen van procedures en richtlijnen en de inzet van materialen en middelen.

De begeleiding is mede gericht op het ontwikkelen van arbeidsmatige vaardigheden en het overbruggen van de afstand tot de arbeidsmarkt.

7.4 Kortdurend verblijf (respijtzorg)

Indien nodig kan vanuit de wet een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf worden ingezet, welke gericht is op de ontlasting van de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk de gebruikelijke hulp op zich neemt. Als is vastgesteld dat de ouder(s), partner of andere huisgenoten in de thuissituatie overbelast is/zijn, of dit door het bieden van gebruikelijke hulp dreigt/dreigen te raken bestaat de mogelijkheid om een voorziening toe te kennen. Daarbij is het uitgangspunt dat degene die gebruikelijke hulp biedt eerst de mogelijkheden op basis van ‘eigen kracht’ onderzoekt waaronder de mogelijkheid om aanspraak te maken op Wlz- of Zvw-voorzieningen om de overbelasting op te heffen of te voorkomen.

Wet

Wmo/Jeugdwet

Wlz

Zvw

Benaming

Kortdurend verblijf (respijtzorg)

Logeeropvang

Kortdurend eerstelijns verblijf

Voor wie

Mensen met een indicatie o.g.v. de Wmo of Jeugdwet ten behoeve van het ontlasten van de mantelzorger

Mensen met Wlz indicatie die thuis wonen (incl. ‘Wlz indiceerbaren’)

Mensen met tijdelijke behoefte aan medisch noodzakelijk verblijf

Indien aanspraak gemaakt wordt op respijtzorg in het kader van de Wmo, kan de respijtzorg met een maximum van achttien etmalen per jaar, worden ingezet. Een indicatie respijtzorg wordt in principe afgegeven in combinatie met een indicatie voor dagbesteding.

7.5 Afbakening van de ondersteuning

7.5.1 Huishoudelijke taken

Samen opwerken bij het uitvoeren van huishoudelijke taken valt niet onder de maatwerkvoorziening begeleiding, maar onder de maatwerkvoorziening HBH. Het samen opwerken of coachen gaat om het samen uitvoeren van huishoudelijke taken. De cliënt kan (deels) de huishoudelijke taken wel uitvoeren, maar heeft stimulans (een duwtje in de rug) nodig om ze uit te voeren door middel van praktische begeleiding (voordoen) en aanwijzingen.

7.5.2 Arbeid gerelateerde begeleiding

Arbeid gerelateerde begeleiding valt niet onder de maatwerkvoorziening begeleiding binnen de wet indien het beoogde resultaat van de begeleiding het vinden of het behouden van passend werk is. Dergelijke begeleiding valt onder de Participatiewet, Wajong of WIA. Daarentegen valt arbeidsmatige dagbesteding wel onder begeleiding.

7.5.3 Psychosociale ondersteuning

Psychosociale ondersteuning wordt niet gerekend tot de maatwerkvoorziening begeleiding binnen de wet, maar tot Algemeen Maatschappelijk Werk.

7.6 Bepalen zorgzwaarte en omvang van de ondersteuning

Voor alle cliënten geldt dat de zorgzwaarte en omvang van de begeleiding maatwerk is. Er is geen standaardindicatie in een cliëntsituatie, maar er wordt gekeken naar de totale cliëntsituatie. Burgemeester en wethouders stellen samen met de cliënt een ondersteuningsplan op. Bij het bepalen van de zorgintensiteit wordt uitgegaan van de categorieën licht, midden of zwaar (zie bijlage 3).

Hoofdstuk 8 Beschermd wonen en Maatschappelijke opvang

Voor beide maatwerkvoorzieningen treedt de gemeente Nissewaard op als zogeheten centrumgemeente. Aanvragen voor Maatschappelijke opvang worden doorverwezen naar de gemeente Nissewaard. Bij aanvragen voor Beschermd wonen wordt een vooronderzoek gedaan naar de hulpvraag en wordt beoordeelt of de client geholpen is met een andere maatwerkvoorziening binnen de eigen gemeente. Als dat niet het geval is dan wordt de melding met het vooronderzoek doorgezet naar de centrumgemeente Nissewaard.

Hoofdstuk 9 Rolstoelvoorzieningen

9.1 Doel/resultaat van de ondersteuning

Een rolstoelvoorziening is een hulpmiddel waarvan de primaire functie is, de cliënt in staat te stellen zich te verplaatsen binnen de directe leefomgeving.

9.2 Producten en doelgroepen

Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een handbewogen rolstoel (met of zonder hulpmotor) of een elektrische rolstoel.

9.2.1 Handbewogen (duw)rolstoel voor incidenteel gebruik

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend. Het gaat om situaties waarin een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om cliënten die voor de korte vervoersafstanden rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel een transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of iemand zelf kan voorzien in een rolstoel of dat hij gebruik kan maken van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van een rolstoel die op de plaats van bestemming beschikbaar is.

9.2.2 Rolstoel (semi)permanent gebruik

Er kan een rolstoel worden verstrekt als iemand zich in de woning niet met een loophulpmiddel kan verplaatsen en daardoor voor de dagelijkse verplaatsingen in en om de woning structureel aangewezen is op een rolstoel.

Indien iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen kan de behoefte ontstaan een transportrolstoel mee te kunnen nemen in collectiefvervoer (zie 11.2.1) of eigen auto.

9.2.3 Duwondersteuning voor handbewogen rolstoel

Hulpmotoren geven duw- en remondersteuning voor een handbewogen rolstoel waardoor de inspanning voor de begeleider vermindert. Daarnaast bestaan er elektrische aandrijfsystemen in de wielen waardoor een cliënt zich makkelijker kan voortbewegen met de rolstoel. Een hulpmotor of elektrisch aandrijfsysteem kan een oplossing zijn om het gewenste resultaat te bereiken wanneer:

  • a.

    de rolstoelgebruiker niet in staat is zich zelfstandig met een handbewogen rolstoel te verplaatsen en voor zijn verplaatsingen steeds een beroep moet doen op een begeleider; of

  • b.

    de begeleider beperkt is in zijn mogelijkheden om deze verplaatsingen te kunnen uitvoeren, door bijvoorbeeld:

    • -

      lichamelijke beperkingen, welke medisch onderbouwd dienen te zijn;

    • -

      er een groot verschil bestaat tussen grootte en gewicht van de rolstoelgebruiker en zijn begeleider.

9.2.4 Elektrische rolstoel

Een elektrische rolstoel is een rolstoelvoorziening voor personen die voor verplaatsingen binnen- of buitenshuis grotendeels zijn aangewezen op zittend verplaatsen, belemmeringen ondervinden bij het maken van transfers en daarnaast medisch gezien niet in staat zijn zich adequaat met een handbewogen rolstoel of scootmobiel te verplaatsen.

De elektrische rolstoelen zijn onder te verdelen in twee groepen:

- rolstoelen voor gebruik binnenshuis.

- rolstoelen voor gebruik zowel binnen- als buitenshuis.

Als de cliënt voor zijn participatie of zelfredzaamheid afhankelijk is van een elektrische rolstoel moet de cliënt kunnen beschikken over een adequate stallingruimte voorzien van elektra-aansluiting (ten behoeve van het opladen van de accu). Een elektrische rolstoel dient gestald te worden in een daarvoor geschikte, overdekte, geventileerde (alleen bij natte accu’s) en van elektrische aansluiting voorziene ruimte. Het vervoermiddel of de rolstoel moet daarbij beschermd zijn tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. Dat betekent dat er sprake moet zijn van stalling in een afgesloten ruimte (bijvoorbeeld de hal van een wooncomplex, een afgesloten tuin of garage) of een (af)dak waar de maatwerkvoorziening onder gestald kan worden. In dat geval valt het gebruik van een schuur of berging ten behoeve van het stallen van een maatwerkvoorziening onder het normale gebruik van de woning als voortvloeisel vanuit het toekennen van de maatwerkvoorziening (vaak eist de leverancier van de maatwerkvoorziening een geschikte stalling voor de maatwerkvoorziening). De stallingruimte moet voor de cliënt bereikbaar zijn.

De cliënt draagt zorg voor een verantwoorde stalling van de verstrekte elektrische rolstoel. Indien er een adequate ruimte hiervoor aanwezig is bij de client moet deze voor dit doeleinde worden gebruikt, eventueel door herschikking van de inrichting.

9.2.5 Buggy/kinderwandelwagen

Een buggy of een kinderwandelwagen zijn in beginsel algemeen gebruikelijke voorzieningen. Bij het aanwezig zijn van een medische indicatie en indien de algemeen gebruikelijke voorzieningen niet afdoende zijn, kan een buggy of een kinderwandelwagen geïndiceerd worden in het kader van de wet.

9.3 Afbakening van de ondersteuning

9.3.1 Accessoires

Accessoires zijn doorgaans niet noodzakelijk maar wenselijk en worden daarom ook niet vanuit de wet verstrekt. Hierbij kan gedacht worden aan een boodschappenmandje en aan een schootkleed.

9.3.2 Vergoeding oplaadkosten accu

Burgemeester en wethouders verstrekken géén vergoeding voor oplaadkosten van de accu van een elektrische voorziening. Zo ook niet voor een tweede accu en voor zwaardere accu’s.

9.3.3 Training

Training in het gebruik van de rolstoelvoorziening of rijles is contractueel afgesproken met de leverancier. Dit houdt in:

  • -

    bij aflevering van de maatwerkvoorziening zal voldoende instructie en demonstratie moeten worden gegeven;

  • -

    indien dit noodzakelijk is maken drie aanvullende gewenningslessen deel uit van de instructie;

  • -

    als de rijvaardigheid na de instructie nog steeds onvoldoende is treedt de leverancier in overleg met de gemeente. Indien iemand meer rijlessen nodig heeft, kan dit via eerstelijns ergotherapie aangevraagd worden. Bij goed resultaat naar aanleiding van deze lessen kan de rijvaardigheid opnieuw worden beoordeeld door gemeente in samenspraak met de leverancier. Is er na instructie en extra lessen dan nog niet voldoende rijvaardigheid, dan wordt een andere voorziening verstrekt (bijvoorbeeld een handbewogen rolstoel).

9.3.4 Onderhoud, reparatie en verzekering

Rolstoelen die door burgemeester en wethouders verstrekt worden in natura (bruikleen), worden door de leverancier onderhouden, indien nodig gerepareerd en (bij een elektrisch aangedreven rolstoel) voorzien van een verzekering.

Kosten voor onderhoud, reparatie en (bij een elektrisch aangedreven middel) verzekering van voorzieningen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, zijn een onderdeel van het pgb.

9.3.5 Gebruik voorziening in het buitenland

Burgemeester en wethouders hebben een resultaatsverplichting ten aanzien van het leven van alledag. Bezoek aan het buitenland behoort – behoudens bewoners van grensstreken – niet tot het leven van alledag. Er rust dus in principe geen resultaatsverplichting op burgemeester en wethouders ten aanzien van het vervoer van en naar het buitenland en verplaatsingen in het buitenland. Indien een cliënt zijn voorziening wenst mee te nemen op bijvoorbeeld vakantie naar het buitenland, dan moet de cliënt vooraf schriftelijk toestemming vragen aan de leverancier en burgemeester en wethouders. Geven zij toestemming, dan is cliënt zelf verantwoordelijk voor eventuele reparaties of onderhoud en verzekering van de voorziening in het buitenland.

9.4 Bepalen omvang van de ondersteuning

Om aanspraak te kunnen maken op een rolstoelvoorziening hoeft het niet altijd zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Wanneer na onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is in verband met de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, wordt door de adviseur van de leverancier in overleg met burgemeester en wethouders de categorie van de voorziening bepaald (volgens de categorie-indeling zoals afgesproken met de leverancier) en wordt er, indien nodig, een programma van eisen opgesteld.

Burgemeester en wethouders dienen een verzoek bij de leverancier in voor passing en selectie van de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening gezien de aandoeningen, beperkingen en belemmeringen in relatie tot de verplaatsingsbehoefte van de cliënt.

Hoofdstuk 10 Sportvoorziening

10.1 Doel/resultaat van de ondersteuning

Het doel van een sportvoorziening is het ondersteunen van de cliënt in het beoefenen van een sport, waardoor de cliënt zo lang mogelijk maatschappelijk kan participeren. Een vereiste voor het verlenen van een sportvoorziening is het lidmaatschap van een sportvereniging. Indien uit gedegen onderzoek blijkt dat iemand zijn sportbeoefening niet in verenigingsverband hoeft uit te oefenen (bijvoorbeeld iemand die in het verleden altijd aan individueel hardlopen heeft gedaan en dit nu middels handbiken weer op wil gaan pakken) dan kan er een uitzondering worden gemaakt op de regel dat iemand lid moet zijn van een vereniging. Recreatieve activiteiten zijn hierbij uitgesloten.

Het resultaat dat met een sportvoorziening wordt beoogd, is het opheffen of verminderen van belemmeringen die een cliënt ondervindt bij het beoefenen van een sport.

10.2 Producten en doelgroepen

Onder een sportvoorziening vallen diverse producten:

- Sportrolstoelen;

- Overige hulpmiddelen (bijvoorbeeld een zitski of handbike).

10.3 Afbakening van de ondersteuning

10.3.1 Reguliere voorziening

Voor sporten die door de cliënt ook beoefend kunnen worden met een reguliere voorziening wordt geen sportvoorziening verstrekt.

10.3.2 Mogelijkheden vanuit gehandicaptenplatforms of verenigingen

Indien er mogelijkheden zijn om gebruik te maken van voorzieningen vanuit gehandicaptenplatforms, landelijke sportverenigingen, de gehandicaptenvereniging of via een vorm van ‘eigen kracht’, hoeft er door burgemeester en wethouders geen sportvoorziening vanuit de wet te worden verstrekt.

10.3.3 Actieve en regelmatige sportbeoefening

De cliënt moet aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening. Een zitski die jaarlijks eenmaal gebruikt wordt om op wintersport te gaan, valt buiten de doelstelling van participatie en zelfredzaamheid.

10.3.4 Topsport

Indien er sprake is van topsportbeoefening (zoals bijvoorbeeld deelname aan een WK of Paralympics) dan is het aan de cliënt om hiervoor sponsoren te werven; er is geen verplichting voor burgemeester en wethouders om dergelijke voorzieningen te faciliteren.

10.4 Vervanging sportvoorziening

Een sportvoorziening wordt eens per drie jaar verstrekt, indien deze aan vervanging toe is. Bij een verzoek tot vervanging van de sportvoorziening zal te allen tijde worden beoordeeld of de sportvoorziening technisch en ergonomisch gezien aan vervanging toe is. Het is niet per definitie de bedoeling om een sportvoorziening elke drie jaar te vervangen.

Hoofdstuk 11 Vervoersvoorzieningen

11.1 Doel/resultaat van de ondersteuning

Wanneer een melding wordt gedaan in verband met een vervoersprobleem wordt er onder meer gekeken naar de zelfstandige vervoersbehoefte van de cliënt. Hierbij houden burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Er zijn drie terreinen waarop een belemmering van vervoer mogelijk is:

  • -

    vervoer op korte afstand (tussen de 0 en 1500 meter vanaf de woning van de cliënt); in de woonomgeving, het loop- en fietsvervoer;

  • -

    vervoer op middellange afstand (1500 meter tot ongeveer 10 km vanaf de woning van de cliënt);

  • -

    vervoer op langere afstand (10 km tot ongeveer 30 km vanaf de woning van de cliënt); de afstand waarvoor personen zonder beperking het openbaar vervoer zouden nemen.

Het is mogelijk dat de cliënt op deze afstanden belemmeringen ondervindt. Dit kan tot gevolg hebben dat de cliënt voor deze terreinen gecompenseerd moet worden.

Het resultaat van een vervoersvoorziening is dat de cliënt zich kan verplaatsen in zijn directe woon- of leefomgeving. Het gaat hierbij om verplaatsingen van alle dag, zoals:

  • -

    vervoer om boodschappen te doen;

  • -

    bezoeken van vrienden en familie;

  • -

    vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen;

  • -

    recreatieve verplaatsingen;

  • -

    vervoer van en naar medische behandelaars, voor zover daarin niet via de Zvw kan worden voorzien.

11.2 Producten en doelgroepen

Onder vervoersvoorzieningen vallen diverse producten, die in deze paragraaf verder uitgewerkt worden.

11.2.1 (Rolstoel)taxivervoer

Het (rolstoel)taxivervoer wordt in de gemeente Goeree-Overflakkee uitgevoerd in de vorm van collectief vervoer, ook wel ‘Regiotaxi’ genoemd. Het collectief vervoer is in de meeste gevallen een toepasselijke voorziening om aan de ondersteuningsbehoefte van een cliënt te voldoen. Een cliënt kan bij gebruik van het collectief vervoer indien dit medisch noodzakelijk is door één persoon worden begeleid.

Voor het reizen met de regiotaxi is een tarief verschuldigd dat vergelijkbaar is met de kosten van het openbaarvervoer, zoals vermeld in artikel 14 lid 8 van de verordening. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om één persoon (als sociaal begeleider) mee te nemen tegen dit tarief.

Indien de cliënt een indicatie heeft voor verplichte begeleiding, is het de cliënt niet toegestaan om zonder begeleiding te reizen (dit zal worden geweigerd door de vervoerder). De behoefte aan begeleiding vóór of na de rit is geen reden voor verplichte begeleiding in het kader van de wet.

Indien er een medisch onderbouwde reden is voor een contra-indicatie voor het collectief vervoer, kunnen burgemeester en wethouders een pgb voor (rol)stoeltaxivervoer verstrekken. Als richtlijn kunnen onderstaande gevallen als contra-indicatie voor het collectief vervoer gezien worden:

  • -

    sociaal storend gedrag (agressie, onrust, decorumverlies e.d.) dat niet door middel van persoonlijke begeleiding te corrigeren is. Dit betreft met name gevolgen van een handicap die voor medepassagiers storend is. Het betreft hier meer een sociaal-maatschappelijk probleem, met een zeer directe en aanwijsbare medische achtergrond.

  • -

    (onbeheersbare) incontinentie voor faeces of geuroverlast door faeces of urine.

  • -

    aantoonbare fobische klachten die geen behandelingsoptie hebben.

  • -

    minder dan 1 uur zonder verzorging kunnen reizen (verzorging die niet tijdens de rit geboden kan worden).

Een scootmobiel mag alleen in de regiotaxi worden meegenomen op grond van een daartoe verstrekte indicatie indien de bestemming tenminste 10 kilometer van de vertrekplaats is gelegen.

Met het collectief vervoer mag naar een locatie worden gereisd die zich maximaal 30 kilometer vanaf het woonadres bevindt. Daarnaast moet het begin- of eindpunt binnen de gemeente Goeree-Overflakkee liggen. Mocht een rit enkele kilometers meer dan 30 km bedragen, dan dient de cliënt het volledige tarief over deze extra kilometers aan de vervoerder te betalen. Met volledig tarief wordt het tarief bedoeld wat de vervoerder normaal rekent.

Omvang (rolstoel)taxivervoer (collectief vervoer)

Voor zowel het (rolstoel)taxivervoer middels zorg in natura als middels een pgb geldt een maximum aan het aantal kilometers dat cliënten per jaar kunnen reizen. Het maximaal aantal te reizen kilometers per jaar bedraagt 1500. In bijzonder situaties geldt een maximum tot 2000 kilometer. Kilometers die gereden worden boven dit aantal worden niet door burgemeester en wethouders vergoed en komen dus voor rekening van de cliënt.

Voor bovenregionaal vervoer kan een cliënt een beroep doen op Valys.

11.2.2 Autoaanpassing

Een cliënt kan in aanmerking komen voor aanpassing van zijn auto indien de voorziening collectief vervoer of een alternatieve vervoersvoorziening niet voldoende is om het gewenste resultaat te bereiken. Voorwaarden daarvoor zijn dat de cliënt of iemand in het huishouden over een eigen auto beschikt en een geldig rijbewijs heeft.

Indien de auto 7 jaar of ouder is, is een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) nodig om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog (financieel) verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Bij een aanpassing moet de auto naar verwachting nog minimaal vijf jaar veilig kunnen rijden. Daarbij wordt ook de geldigheidsduur van het rijbewijs in ogenschouw genomen.

Als de autoaanpassing de technische besturing van de auto betreft, dan is het noodzakelijk dat de cliënt hiervan een aantekening op het rijbewijs laat zetten bij de gemeente.

Bij een verzoek tot vervanging van de autoaanpassing zal te allen tijde worden beoordeeld of de aanpassingen technisch en ergonomisch gezien aan vervanging toe zijn. Het is niet als regel de bedoeling om autoaanpassingen elke vijf jaar te vervangen.

Bij vervanging van de auto dient bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn naar de nieuwe auto. Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal eens per vijf jaar verstrekt. Bovendien zal worden beoordeeld of cliënt nog steeds is aangewezen op een dergelijke voorziening of dat er gezien de gewijzigde omstandigheden een andere, mogelijk goedkopere, oplossing noodzakelijk is.

11.2.3 Scootmobiel

Een scootmobiel is een open elektrische buitenwagen bestemd voor gebruikers met een matige tot slechte sta- en loopfunctie. De scootmobiel is bedoeld voor verplaatsingen in de directe omgeving van de woning, het onderhouden van sociale contacten, het doen van boodschappen, et cetera.

Een scootmobiel wordt alleen verstrekt als:

  • -

    er sprake is van een zekere sta- en loopfunctie, ook gelet op het kunnen maken van transfers;

  • -

    de cliënt een beperkte loopafstand heeft en gelet op de beperkingen en de vervoersbehoefte op de korte afstand (directe omgeving) is aangewezen op een scootmobiel;

  • -

    er niet op een andere wijze kan worden voorzien in deze vervoersbehoefte zoals met een hand- of duwstoel of een aangepaste (niet algemeen gebruikelijke) fiets;

  • -

    het collectief vervoer alleen niet in de vervoersbehoefte kan voorzien;

  • -

    de cliënt zelf het voertuig veilig kan bedienen en besturen (rijvaardigheidstest);

  • -

    er een mogelijkheid is om de scootmobiel te stallen en op te laden.

Als de cliënt voor zijn participatie of zelfredzaamheid afhankelijk is van een scootmobiel moet de cliënt kunnen beschikken over een adequate stallingruimte voorzien van een elektra-aansluiting (ten behoeve van het opladen van de accu). Een scootmobiel dient gestald te worden in de daarvoor geschikte, overdekte, geventileerde (alleen bij natte accu’s) en van een elektrische aansluiting voorziene ruimte. Het vervoermiddel moet daarbij beschermd zijn tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. Dat betekent dat er sprake moet zijn van stalling in een afgesloten ruimte (bijvoorbeeld de hal van een wooncomplex, een afgesloten tuin of een garage) of een (af)dak waar de maatwerkvoorziening onder gestald kan worden. In dat geval valt het gebruik van een schuur of berging ten behoeve van het stallen van een maatwerkvoorziening onder het normale gebruik van de woning als voortvloeisel van het toekennen van de maatwerkvoorziening (vaak eist de leverancier van de maatwerkvoorziening een geschikte stalling voor de maatwerkvoorziening). De stallingruimte moet voor de cliënt bereikbaar zijn.

De cliënt draagt zorg voor een verantwoorde stalling van de verstrekte scootmobiel. Indien er een adequate ruimte hiervoor aanwezig is bij de client moet deze voor dit doeleinde worden gebruikt, eventueel door herschikking van de inrichting. Indien er geen geschikte stalling aanwezig is kan een (scootsafe) stalling door de gemeente geschikt worden gemaakt.

Wanneer na onderzoek blijkt dat een scootmobiel noodzakelijk is in verband met de vervoersbehoefte van de cliënt, wordt door de gemeente bepaald of er een zit-unit voor een kind nodig is.

Burgemeester en wethouders verzoeken de leverancier om passing en selectie van de goedkoopste maatwerkvoorziening gezien de aandoeningen, beperkingen en belemmeringen in relatie tot de vervoersbehoefte van de cliënt.

11.2.4 Fiets met hulpmotor voor de aanvrager ouder dan 12 jaar

Voor iemand ouder dan 12 jaar is een fiets met hulpmotor (elektrische fiets) in beginsel algemeen gebruikelijk. Burgemeester en wethouders zullen in voorkomende gevallen moeten beoordelen of de cliënt voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en normale deelname aan het maatschappelijk verkeer is aangewezen op een fiets met hulpmotor. Hiertoe moet een medische noodzaak bestaan. Heeft het verstrekken van een dergelijke fiets een therapeutisch doel (in beweging blijven of afvallen), dan valt dat niet onder de ondersteuningsplicht.

11.2.5 Driewielfietsen en andere bijzondere fietsen

Bijzondere fietsen kunnen voor verstrekking in aanmerking komen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen, ouder- en kindfietsen of handbikes. Driewielfietsen worden speciaal gebruikt door de cliënt met beperkingen op evenwichtsgebied. Deze beperking maakt het gebruik van een normale fiets - al dan niet hulpmotor - gevaarlijk. Ook andere groepen cliënten met beperkingen kunnen gebaat zijn bij een driewielfiets, bijvoorbeeld vanwege een verstoorde motoriek. Om aanspraak te maken op een dergelijk maatwerkvoorziening gelden dezelfde voorwaarden als voor een scootmobiel. Verder geldt dat een normale kinderdriewieler voor kinderen tot 4 jaar als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd en daarom niet voor verstrekking in aanmerking komt. Driewielfietsen voor kinderen in een noodzakelijke speciale uitvoering kunnen in beginsel voor verstrekking in aanmerking komen.

11.2.6 Financiële tegemoetkoming eigen auto

Indien bovengenoemde vervoersvoorzieningen niet passend en toereikend blijken kan in uitzonderlijke situaties een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto toegekend worden. Voorwaarde is dat cliënt of iemand anders in het huishouden beschikt over een eigen auto en een geldig rijbewijs.

11.3 Afbakening van de ondersteuning

11.3.1 Bewoners Wlz-instelling

Bewoners van Wlz-instellingen kunnen enkel voor de voorziening collectief vervoer in aanmerking komen.

11.3.2 Verzekering, onderhoud en reparatie, keuringskosten van een eigen auto

De kosten van: de verzekering van een auto, de verzekering van de autoaanpassingen, de motorrijtuigenbelasting, het herstel van beschadigingen en reparatie komen niet voor vergoeding op grond van de wet in aanmerking. Onderhoud van de in het kader van de wet aangebrachte autoaanpassingen worden wel vergoed. Dit zijn immers kosten die de cliënt niet zou hebben op het moment dat deze aanpassingen niet nodig zouden zijn geweest. Onderhoud met betrekking tot niet Wmo-gerelateerde zaken komt niet voor vergoeding vanuit de wet in aanmerking. Hier dient de cliënt zelf rekening mee te houden en van de cliënt wordt verwacht dat hij zelf voorziet in de kosten van onderhoud.

11.3.3 Aanpassing rijbewijs

Indien de cliënt zelf degene is die de auto bestuurt, dient hij zelf (bij het CBR of bij de gemeente) na te gaan in hoeverre de autoaanpassing leidt tot beperkende bepalingen op het rijbewijs. De kosten van het aanpassen van het rijbewijs zijn voor rekening van de cliënt.

11.3.4 Onderhoud, reparatie en verzekering hulpmiddel

Hulpmiddelen die door burgemeester en wethouders zijn verstrekt in natura (bruikleen) worden

door de leverancier onderhouden, indien nodig gerepareerd en (bij een elektrisch aangedreven

middel) voorzien van een verzekering.

11.3.5 Vergoeding oplaadkosten accu hulpmiddel

Burgemeester en wethouders verstrekken geen vergoeding voor oplaadkosten van de accu van een hulpmiddel.

11.3.6 Vergoeding accu scootmobiel

Burgemeester en wethouders verstrekken geen vergoeding voor een zwaardere accu voor een scootmobiel dan degene die standaard bij de scootmobiel wordt geleverd.

11.3.7 Training hulpmiddel

Training in het gebruik van het hulpmiddel of rijles is contractueel afgesproken met de leverancier. Dit houdt in:

  • -

    bij aflevering van de maatwerkvoorziening zal aan de cliënt voldoende instructie en demonstratie worden gegeven;

  • -

    indien dit noodzakelijk is maken drie aanvullende gewenningslessen deel uit van de instructie.

  • -

    Als de rijvaardigheid na de instructie nog onvoldoende is, treedt de leverancier in overleg met de gemeente. Indien iemand meer rijlessen nodig heeft, kan dit via eerstelijns ergotherapie aangevraagd worden. Bij goed resultaat naar aanleiding van deze lessen kan de rijvaardigheid opnieuw worden beoordeeld door gemeente in samenspraak met de leverancier. Is er na instructie en extra lessen dan nog niet voldoende rijvaardigheid, dan wordt een andere voorziening verstrekt.

Hoofdstuk 12 Woonvoorzieningen

12.1 Doel/resultaat van de ondersteuning

Het doel van een woonvoorziening is het realiseren van een woonsituatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Het resultaat van een woningvoorziening is het opheffen of verminderen van belemmeringen die een cliënt ondervindt bij het normale gebruik van de woning.

12.2 Producten en doelgroepen

Bij een cliënt die belemmeringen ondervindt bij het normale gebruik van de eigen woning of (particuliere) huurwoning kan een aard- en nagelvaste aanpassing aan de woning worden gedaan. Ook is het mogelijk een losse woonvoorzieningen te verstrekken. Dit zijn voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn, zoals verrijdbare tilliften en trapliften.

12.3 Afbakening van de ondersteuning

12.3.1 Zelf zorgen voor een woning

Het uitgangspunt is dat iedereen zelf zorg dient te dragen voor een woning. Dit geldt tevens voor een mantelzorgwoning.

12.3.2 Zelfstandige woonruimte

Een zelfstandige woonruimte is het uitgangspunt. Hieronder wordt verstaan die zelfstandige woonruimte, die in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig wordt aangemerkt. Dit geldt ook voor particuliere collectieve woonvormen (niet vallende onder de Wet langdurige zorg) die wat betreft woonfunctie vergelijkbaar zijn met zelfstandige woonruimten. Burgemeester en wethouders kunnen een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een woonwagen verlenen indien:

  • -

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • -

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; en

  • -

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de melding bij de gemeente op een standplaats stond.

  • -

    De hoofdbewoner van een woonwagen valt onder de doelgroep zoals vermeld in de Huisvestingswet.

Uitgangspunt is dat een maatwerkvoorziening langdurig door de cliënt moet kunnen worden gebruikt. Voor onder meer woningen en woonruimten zoals hieronder genoemd, geldt dat deze in principe niet voor langdurig gebruik worden aangemerkt en wordt er geen maatwerkvoorziening verstrekt:

  • -

    hotels/pensions;

  • -

    trekkerswoonwagens;

  • -

    leef- en woongemeenschappen (of daarmee vergelijkbare woonvormen);

  • -

    tweede woningen;

  • -

    woningen die niet geschikt zijn voor permanente bewoning;

  • -

    vakantiewoningen en recreatiewoningen.

Als de cliënt staat ingeschreven op het adres van een recreatiewoning en het zijn hoofdverblijf is en uit onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, kan een woonvoorziening toegekend worden. Betrokkene dient dan wel in het bezit te zijn van een persoonsgebonden beschikking dat hij in deze recreatiewoning permanent mag wonen. Er zal uiteraard de afweging woningaanpassing of verhuizing worden gemaakt. Verstrekking van losse woonvoorzieningen is wel mogelijk, aangezien deze bij verhuizing meegenomen kunnen worden en hierdoor langdurig te gebruiken zijn.

12.3.3 Aanbouw

Wanneer vanwege ondervonden belemmeringen een aanbouw aan een bestaande woning de goedkoopst adequate oplossing is, worden in principe onderstaande maxima aangehouden (het maximum aantal m² dat voor vergoeding in aanmerking komt vanuit de wet). Deze zijn gebaseerd op de richtlijnen uit het Handboek van Toegankelijkheid.

Verschil aanbouw en uitbreiding: Aanbouw is wanneer er een extra ruimte aan de woning gebouwd wordt, daarbij worden de maximale vierkante meters genoemd voor de aan te bouwen ruimte. Uitbreiding is wanneer een bestaande ruimte groter gemaakt wordt, dus dan gaat het om de maximale toe te voegen vierkante meters aan een al bestaande ruimte.

Soort vertrek

Bij aanbouw (geheel nieuw toevoegen) aantal m²

Bij uitbreiding (toevoegen aan bestaand) aantal m²

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

1-persoonsslaapkamer

10

4

2-persoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Natte cel:

1 Wastafelruimte

2 Douche ruimte

2

3

1

2

Entree/hal/gang

5

2

Berging

6

4

12.3.4 Nieuwbouw

Wanneer de belanghebbende een woning wil (laten) bouwen en deze als gevolg van de aan te brengen bouwkundige of woontechnische voorzieningen groter moet zijn dan zonder de beperkingen van cliënt nodig had geweest, kan hiermee rekening worden gehouden bij de bouw. Bouwkundige of woontechnische voorzieningen worden dan in principe niet vergoed.

12.3.5 Normaal gebruik

Onder het normale gebruik van de woning worden in ieder geval de normale (elementaire) woonfuncties verstaan zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Ook aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de cliënt te kunnen bereiken (uitgezonderd woongebouwen die specifiek zijn bedoeld voor gehandicapten en senioren) kunnen in het kader van de wet worden verstrekt. Het gebruiken van een hobby-, logeer- of recreatieruimte valt in principe niet onder het normale gebruik van de woning ingevolge de wet.

12.3.6 Onderhoud, reparatie en verzekering van losse hulpmiddelen

Voorzieningen die door burgemeester en wethouders verstrekt worden in natura (in bruikleen), worden door de leverancier onderhouden en indien nodig gerepareerd.

12.3.7 Onderhoud, reparatie en verzekering van woningaanpassingen

Woonvoorzieningen waarvan de kosten van onderhoud en/of reparatie in elk geval voor vergoeding in aanmerking komen, zijn:

  • -

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • -

    de elektromechanische openings- en sluitingssystemen van deuren, inclusief intercom;

  • -

    een toilet met föhn en spoel/wasinrichting.

Indien een wezenlijk onderdeel van een voorziening vervangen moet worden is er geen sprake meer van onderhoud of reparatie.

12.4 Bepalen omvang van de ondersteuning

Bij het bepalen van de omvang van de ondersteuning wordt rekening gehouden met de “algemeen gebruikelijk te achten levensduur van de te vervangen voorziening”. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijnen zoals geformuleerd in het Beleidsboek huurverhoging na Woonverbetering van de Huurcommissie. De gehanteerde afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen, een en ander is mede afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het uitvoeringsniveau. Als de voorziening deze levensduur heeft bereikt, dan is er sprake van een algemeen gebruikelijke renovatie en dient de cliënt de kosten daarvan zelf te betalen. Als de gebruikelijke levensduur echter nog niet geheel is verstreken, wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingstermijn. Dat betekent dat naarmate de te vervangen voorziening ouder is, er een korting pro rato toegepast wordt. Conform de volgende rekenwijze: 75% bekostiging indien de te vervangen voorziening 25% van de afschrijvingstermijn heeft bereikt.

12.4.1 Nieuwbouw/renovatie vs. bestaande bouw

Bij nieuwbouw of bij vervanging in verband met renovatie wordt door burgemeester en wethouders alleen de meerprijs van de aangepaste voorziening ten opzichte van een standaardvoorziening vergoed. Ook het eventueel aanhelen van de vloeraankleding en muurtegels vallen binnen deze vergoeding. Bij het vaststellen van de vergoeding wordt rekening gehouden met de afschrijving van de te vervangen voorziening.

12.4.2 Voorzieningenniveau

Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is het uitgangspunt. Dit niveau is vastgesteld in het Bouwbesluit. Woningaanpassingen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere woningaanpassingen hoeven niet te worden verstrekt. Geen maatwerkvoorziening wordt toegekend voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Indien de cliënt een hoger uitrustingsniveau wenst, dient cliënt het verschil zelf te bekostigen. Voorwaarden zijn dan wel dat aan het programma van eisen wordt voldaan, de voorziening compenserend is en van vergelijkbare kwaliteit is als de geïndiceerde voorziening.

12.4.3 Afweging woningaanpassing of verhuizing

Om te kunnen bepalen wat in de situatie van de cliënt de goedkoopst adequate oplossing is met betrekking tot de door hem ervaren belemmeringen in de huidige woning, maken burgemeester en wethouders na onderzoek een afweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen naar een geschikte(re) woning anderzijds. Uit het onderzoek zal blijken welke maatwerkvoorziening in de situatie van de cliënt de goedkoopste is om het te bereiken resultaat te behalen.

Binnen de gemeente Goeree-Overflakkee bestaat ook de mogelijkheid gebruik te maken van een blijverslening. Deze is bedoeld voor het levensloopbestendig maken van de woning. Een en ander is geregeld in de Verordening Blijverslening Goeree-Overflakkee.

Indien een cliënt uit de eigen woning verhuist, dient bij de keuze van de te betrekken woning rekening gehouden te worden met de situatie van de cliënt. Er wordt vanuit gegaan dat de cliënt rekening houdt met zijn beperkingen en te verwachten belemmeringen in de toekomst (voor zover aannemelijk gezien de bestaande aandoeningen). Burgemeester en wethouders kunnen, indien gewenst, vooraf ondersteuning bieden om een programma van eisen voor de nieuwe woning op te stellen waar cliënt rekening mee dient te houden bij de keuze voor een medisch gezien geschikte woning.

Alvorens de woning te accepteren, zal de cliënt burgemeester en wethouders op de hoogte moeten stellen van zijn voornemen, zodat burgemeester en wethouders kunnen beoordelen of de woning voldoet aan de gestelde eisen.

Contra indicaties met betrekking tot de keuze voor een verhuizing:

  • -

    Als uit medisch onderzoek blijkt dat niet verwacht kan worden dat een client met bijvoorbeeld dementie binnen een redelijke termijn zal aarden of vertrouwd zou kunnen raken in de woning of woonomgeving en er geen aanspraak bestaat op toegang tot de Wlz.

  • -

    De aanwezigheid van mantelzorg van mensen uit de directe omgeving van de woning het niet acceptabel maakt dat de cliënt verhuist.

  • -

    De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend.

Wanneer een cliënt verhuist uit een al aangepaste en adequate woning naar een niet-aangepaste en niet-adequate woning zal dit in het kader van gebruik willen maken van de Wmo-voorzieningen alleen worden toegestaan als hier een bijzondere reden voor is. Mogelijke bijzondere reden zijn het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente, een echtscheiding en een huwelijk.

Een beschikking voor een verhuiskostenvergoeding wordt afgegeven voor de duur van één jaar. De client moet dus binnen één jaar verhuisd zijn naar de woning waarvoor de vergoeding is afgegeven. De facturen die uit de verhuiskostenvergoeding kunnen worden vergoed moeten binnen drie maanden na verhuizing zijn gedeclareerd.

12.4.4 Losse hulpmiddelen in natura

Losse woonvoorzieningen worden voornamelijk in bruikleen verstrekt. Er wordt een verzoek bij de leverancier ingediend voor passing en selectie van de goedkoopste maatwerkvoorziening gezien de aandoeningen, beperkingen en belemmeringen van de cliënt. Indien er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura is de leverancier vervolgens verantwoordelijk voor het hele vervolgproces, beginnend bij de passing en selectie (technisch) en eindigend bij de inname van de maatwerkvoorziening.

12.4.5 Losse hulpmiddelen middels pgb

Een losse woonvoorziening in pgb wordt eens per zeven jaar verstrekt. Bij een verzoek tot vervanging van de voorziening zal te allen tijde worden beoordeeld of de voorziening technisch en ergonomisch gezien aan vervanging toe is. Het is niet als regel de bedoeling om een voorziening elke zeven jaar te vervangen.

12.4.6 Rekening houden met mantelzorgers en/of hulpverleners

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen, houden burgemeester en wethouders rekening met de belangen van mantelzorgers en/of hulpverleners, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers/hulpverleners bediend moeten worden.

Hoofdstuk 13 Slotbepalingen

13.1 Intrekken oude regeling

De Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2016 worden ingetrokken.

13.2 Overgangsrecht

1. Een cliënt houdt recht op een lopende maatwerkvoorziening verstrekt met inachtneming van de Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2016 totdat burgemeester en wethouders een nieuw besluit hebben genomen waarbij het besluit waarmee deze maatwerkvoorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

2. Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van dit besluit, worden afgewikkeld conform dit besluit.

3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2016, wordt beslist met inachtneming van de Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning 2016.

4. Van het in het tweede lid bepaalde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

13.3 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

13.4 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel maatschappelijke ondersteuning Goeree-Overflakkee 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 17 augustus 2021 door

burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee,

secretaris, burgemeester,

W.M. van Esch mr. A. Grootenboer-Dubbelman

Bijlage 1 Niet-limitatieve lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen

Op basis van jurisprudentie zijn de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken:

Woonvoorzieningen

• Keramische kookplaat

• Inductiekookplaat

• (Combi)magnetron

• Vervanging standaard keukenapparatuur

• Een niet in hoogte verstelbaar aanrechtblad

• Thermostaatkraan

• (eengreeps)hendel mengkraan

• Toiletgelegenheid op de 1e etage (m.u.v. oudere woningen)

• Douchecabine

• Antislipvloer

• Antislipcoating, antislipmatten

• Hangtoilet

• Verhoogd toilet, losse toiletverhoger, toiletstoel

• Eenvoudige voorzieningen waaronder een standaard douchezitje/stoel, douchetoiletstoel, wandgrepen en beugels, badzitje, badplank etc.

• Vervangen bad door een inloopdouche voor senioren

• Vervangen van een lavet door een douche

• Spiegel

• Douchekop op glijstang

• Binnendeuren in een woning

• Handgrepen

• Stangen voor raambediening hoge ramen

• Wasmachine

• Wasdroger

• (Mobiele)telefoon

• Beveiligingssysteem met beeld/spraak verbinding Intercom

• Internetaansluiting

• Centrale verwarming

• (Losse) airconditioning

• Zonwering (binnen- en buitenzijde woning)

• Elektrische bediening van zonwering (binnen- en buitenzijde)

• Automatische deuropeners voor garagedeuren t.b.v. stalling scootmobielen

• Automatische deuropeners bij serviceflats voor senioren van 55 jaar en ouder/ mensen met een beperking

• Vervanging schuifpui

• Verwijderen van drempels in de woning in specifiek voor ouderen gerichte sociale huurwoning

• Ventilatiesystemen

• Stalling b.v. (driewiel)fiets

• Tuinhek voor voortuin

• Babyfoon

• Tweede trapleuning

• Drempelhulpen met een maximum van 3 centimeter

• Sleutelkastjes

• Luchtbevochtigers en ontvochtigers

• Centrale verwarming

• Rolstoelgeschikte vloerbedekking

• Sta-op stoel

• Vloerbedekking en gordijnen bijvoorbeeld bij allergie voor huisstofmijt

• Bedverhogers

Hulp bij huishouding

• Glasbewassing buiten

• Stomerij

• Kinderopvang, crèche, BSO

• Maaltijdservice

• Boodschappendienst

• Verhoger voor wasmachine en droger

Vervoersvoorziening

• (Elektrische) fiets (met lage instap)

• Fiets met hulpmotor/trapondersteuning

• Bakfiets voor gezinnen met kleine kinderen

• Fietskarretjes voor kinderen, voor achter een fiets (tenzij voorzien van een speciale zitvoorziening)

• Aankoppelfietsen voor kinderen

• Ligfiets

• Tandems

• Tandem aanvullen met trap ondersteuning

• Rollator

• Eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen, waaronder transportrolstoelen

• Automatische transmissie

• Centrale deurvergrendeling en elektrische ramen in een auto

• Airconditioning in de auto

• Cruise control

• Elektrische raambediening/spiegelbediening

• Blindering in de auto (folie)/warmtewerend glas

• Uitneembare hoedenplank en neer/inklapbare achterbank in de auto

• Trekhaak en een aanhanger

• Verstelbare stuurwielen

• Scooter

• APK

• Mobiele telefoon

• Oplaadkosten voor scootmobiel

Rolstoelvoorziening

• Regenkleding en handschoenen

• Kleding cq dekens voor gebruik scootmobiel bij koud en/of regenachtig weer

• Hoes voor over de scootmobiel

• Schootskleed

Kindervoorzieningen

• Buggy tot 4 jaar

• Commode tot 4 jaar

• Box tot 2 jaar

• Driewieler tot 4 jaar

• Aankoppelfiets

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen ook andere algemeen gebruikelijke voorzieningen voorkomen. Daarnaast zal er altijd een individuele toets moeten plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening voor de specifieke aanvrager algemeen gebruikelijk is.

Bijlage 2 Leidraad Hulp bij het huishouden

2.1 Resultaatgebieden (tabel 1)

Schoon en leefbaar huis resultaat gebieden in relatie tot de twee deskundigheden

Resultaten

HBH1

HBH 2

Schoon en leefbaar huis

Het schoonhouden van een woonkamer, slaapvertrekken die in gebruik zijn, de keuken, toilet en een badkamer (incl. toilet) en gang, trap en overloop.

Het schoonhouden van een woonkamer;

Slaapvertrekken die in gebruik zijn, de keuken toilet en een badkamer (incl. toilet) en gang, trap en overloop.

Het gebruik kunnen maken van schone kleding en linnengoed.

Het gebruik kunnen maken van schone kleding, bedden- en linnengoed.

Het gebruik kunnen maken van schone kleding, bedden- en linnengoed.

Het kunnen nuttigen van maaltijden (alleen in geval de boodschappen of maaltijdservices ontoereikend zijn).

Het bereiden van een broodmaaltijd.

Het opwarmen van maaltijden.

Het bereiden van een broodmaaltijd.

Het opwarmen van maaltijden.

Veranderingen herkennen en signaleren

Bij veranderingen in de situatie van de cliënt wordt dit besproken met de direct leidinggevende.

De leidinggevende koppelt dit terug naar de gemeente indien de signalen daar aanleiding toe geven.

Bij veranderingen in de situatie van de cliënt bespreekt de ondersteuner dit met de cliënt en indien nodig met andere betrokkenen (sociaal) netwerk of hulpverleners.

De bevindingen worden door de ondersteuner teruggekoppeld aan de gemeente.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Het is aan de cliënt om werkzaamheden te prioriteren en keuzes te maken. De cliënt kan zelf de prioriteit over het huishouden voeren.

Het plannen en organiseren en tijdig uitvoeren van de huishoudelijke activiteiten.

Helpen handhaven, verkrijgen, terugkrijgen van structuur in het huishouden. Of het aanleren van de huishoudelijke activiteiten aan de cliënt

2.2 Frequentie per activiteit Schoon en Leefbaar huis (tabel 2)

Ruimte

Basisactiviteit

expertnorm

 

Ruimte

Incidentele activiteit

Expertnorm

Woonkamer

Stof afnemen hoog

1 x per 2 weken

 

Woon- kamer

Gordijnen wassen

2x per jaar

 

Stof afnemen midden

1 x per week

 
 

Reinigen lamellen luxaflex

2x per jaar

 

Stof afnemen laag

1 x per week

 
 

Ramen binnenzijde

4 x per jaar

 

Opruimen

1 x per week

 
 

Deuren/deurposten nat afdoen

1 x per 8 weken

 

Stofzuigen

1 x per week

 
 

Meubels afnemen nat /droog

1 x per 8 weken

 

Dweilen

1 x per 2 weken

 
 

Radiatoren afnemen

2x per jaar

Slaapkamer

Stof afnemen hoog

1 x per 6 weken

 

Slaap- kamer

Gordijnen wassen

2x per jaar

 

Stof afnemen midden

1 x per week

 
 

Reinigen lamellen luxaflex

2x per jaar

 

Stof afnemen laag

1 x per week

 
 

Deuren/deurposten nat afdoen

4 x per jaar

 

Opruimen

1 x per week

 
 

Radiatoren afnemen

2x per jaar

 

Stofzuigen

1 x per week

 

keuken

Gordijnen wassen

2x per jaar

 

Dweilen

1 x per 4 weken

 
 

Reinigen lamellen luxaflex

3x per jaar

 

Bed verschonen of opmaken

1 x per 2 weken

 
 

Ramen binnenzijde

4 x per jaar

keuken

Stofzuigen

1 x per week

 
 

Deuren/deurposten nat afdoen

1 x per 8 weken

 

Dweilen

1 x per week

 
 

Radiatoren afnemen

3 x per jaar

 

Keukenblok buitenzijde incl.

 
 
 

Keukenkastjes binnenzijde

2 x per jaar

 

Tegelwand, kook- plaat, spoelbak,

koelkast

1 x per week

 
 

Koelkast binnenzijde

1 x per maand

 

Eventuele tafel

 
 
 

Oven/magnetron binnenzijde

4 x per jaar

 

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1 x per week

 
 

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1 x per jaar

 

Afval opruimen

1 x per week

 
 

Afzuigkap reinigen (binnenzijde)

2 x per jaar

Sanitair

Badkamer schoonmaken

1 x per week

 
 

Vaatwasser bestendig

 
 

Toilet schoonmaken

1 x per week

 
 

Afzuigkap reinigen (binnenzijde)

2 x per jaar

 

Bij een

meerpersoonshuis houden

2 x per week

 
 

Niet vaatwasser bestendig

 

Hal

Stof afnemen hoog

1 x per week

 
 

Bovenkant keukenkastjes

1x per 6 weken

 

Stof afnemen midden

1 x per week

 
 

Tegelwand ( los van keukenblok)

2 x per jaar

 

Stof afnemen laag

1 x per week

 

Sanitair

Deuren/deurposten nat afdoen

1 x per 8 weken

 

Stofzuigen

1 x per week

 
 

Radiatoren afnemen

2 x per jaar

 

Dweilen

1 x per 2weken

 
 

Tegelwand badkamer afnemen

4 x per jaar

 
 
 
 
 

Gordijnen wassen

2 x per jaar

 
 
 
 
 

Ramen binnenzijde

4 x per jaar

 
 
 
 
 

Reinigen lamellen luxaflex

3 x per jaar

 
 
 
 
 

Trap stofzuigen

1 x per 4 weken

 
 
 
 
 

Radiator afnemen

2 x per jaar

 
 
 
 
 

Deuren/deurposten nat afdoen

1 x per 8 weken

2.3 Normtijden resultaatgebied Schoon en Leefbaar huis (tabel 3)

Per bezoek wordt naast de activiteiten ook tijd besteed aan aankomst en vertrek, het pakken van materialen en sociaal contact met de cliënt.

*Sterretjes verwijzen naar de tekst in de laatste kolom.

 
 

Een en twee persoons

huishouden

Meerpersoons (3+)

huishouden

 

Schoon & leefbaar huis

Licht huishoudelijk werk in huis:

kamers opruimen, stof afnemen (hoog/laag), en keukenblad reinigen

20 minuten per week

30 minuten per week

 
 

*

 
 

Extra tijd van 30 minuten is gebruikelijk bij hoge vervuilingsgraad t.g.v. de beperking of de noodzaak van extra hygiëne ten gevolge van de aandoening.

 

*

 
 

Extra tijd van 15 minuten per kind jonger

dan 5 jaar is gebruikelijk.

Schoon & leefbaar huis

Zwaar huishoudelijk werk in huis: stofzuigen, ramen binnen zemen, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bed(den) verschonen

120 minuten per week

150 minuten per week

 
 

*

 
 

Extra tijd van 15 minuten is gebruikelijk per kind< 13 jaar.

 

*

 
 

Extra tijd van 30 minuten is gebruikelijk bij hoge vervuilingsgraad t.g.v. de beperking of de noodzaak van extra hygiëne ten gevolge van de aandoening.

 

*

 
 

Extra tijd van 30 minuten is gebruikelijk bij hulphond.

 

*

 
 

Extra tijd: 30 min. bij huisdieren is gebruikelijk in acute

situatie

2.4 Normtijden resultaatgebied Schone kleding & linnengoed (tabel 4)

*Sterretjes verwijzen naar de tekst in de laatste kolom.

 
 

Een en twee persoons

huishouden

Meer (3 +) persoons

huishouden

 
 
 

Minuten per week

Minuten per week

 

Schone kleding &linnengoed

*

30

60

Extra tijd (vaak 30 minuten) is gebruikelijk bij bijvoorbeeld de aanwezigheid van kleine kinderen, bedlegerigheid, transpiratie/speeksel, chemo en situaties van incontinentie. Voor extra benodigde tijd is geen lijst, dit is afhankelijk van de

individuele situatie.

2.5 Normtijden en frequenties resultaatgebied het kunnen nuttigen van maaltijden (tabel 5)

het kunnen

nuttigen van maaltijden

Hieronder valt: Het bereiden van broodmaaltijd

Het opwarmen of klaarzetten van maaltijden

Incl. tafeldekken, afruimen, afwas

Max 30 minuten per dag

2.6 Normtijden resultaat gebied dagelijkse organisatie van het huishouden (Tabel 6)

 

Een of twee persoons huishouden

Meer (3+) persoons huishouden

 

Minuten per week

Minuten per week

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30

30

2.7 Extra informatie bij de aanmelding voor Hulp bij het Huishouden op grond van de Wmo

Cliëntgegevens

BSN nr.

 

Naam

 

Voorletter(s)

 

Geboortedatum

 

Adres

 

Postcode en woonplaats

 

Telefoonnummer

 

Telefoonnummer mobiel

 

Burgerlijke staat

 

Partnergegevens

BSN nr.

 

Naam, Voorletter(s)

 

Geboortedatum

 

Contactpersoon cliënt

Naam

 

Telefoonnummer

 

Relatie met cliënt

 

Indicatie gegevens

Datum ingang geldigheid indicatiebesluit

 

Einddatum indicatiebesluit

 

Omvang per 4 weken

 

Aanbieder

 

Woonsituatie

Eengezinswoning/bejaardenwoning/…………………………

Gezinssamenstelling

 

Taak

Frequentie per jaar

Cliënt

Mantelzorger

zorgaanbieder

Licht huishoudelijk werk

 
 
 
 

Stoffen hoog/laag

 
 
 
 

Stoffen midden

 
 
 
 

Aanrecht reinigen

 
 
 
 
 
 
 
 
 

Zwaar huishoudelijk werk

 
 
 
 

Stofzuigen/dweilen

 
 
 
 

Stoelen/banken zuigen

12x

 
 
 

Badkamer

 
 
 
 

Toilet

 
 
 
 

Tegelwand badkamer

26x

 
 
 

Ramen binnen zemen

4x

 
 
 

Deuren nat afnemen

12x

 
 
 

Keuken (buitenk. Kastjes+tegels+apparatuur)

12x

 
 
 

Bed verschonen

26x

 
 
 

Radiatoren schoonmaken

6x

 
 
 

Gordijnen/lamellen/luxaflex

 
 
 
 

Legen vuilnisbakken

 
 
 
 

Overige werkzaamheden

 
 
 
 
 
 
 
 
 

Was en strijk

 
 
 
 

Wasmachine vullen

 
 
 
 

Was ophangen

 
 
 
 

Was opvouwen

 
 
 
 

Strijken

 
 
 
 
 
 
 
 
 

Organiseren huishouden

 
 
 
 

Zorg voor jonge kinderen

 
 
 
 

Maaltijdverzorging

 
 
 
 

Bijzonderheden

 

Extra informatie

 

Datum

 

Handtekening cliënt voor akkoord

 

Bijlage 3 Zorgzwaarte begeleiding: licht – midden – zwaar

Licht

Client heeft enkelvoudige problematiek, grote mate van voorspelbaarheid, het netwerk is betrokken.

Het inzetten en het betrekken van het eigen sociale netwerk en omgeving, dan wel de informele zorg, maken deel uit van het aanbod van de aanbieder om de prestatie licht tot een succes te maken. De prestatie "licht" onderscheidt zich door een focus op het toewerken naar een oplossing van het onderliggende probleem of (tijdelijk) zelfzorg tekort. Met als doel de client voldoende oplossingsvermogen te geven, het behoud en/of verhogen van zelfredzaamheid en (wederom) volledig zelfstandig te participeren in de samenleving.

De begeleiding is gericht op zelfredzaamheid, regie en structuur in het huishouden, plannen van dagelijkse activiteiten, het aanleveren of behouden van vaardigheden en het ondersteunen van mantelzorgers. De nadruk ligt hierbij op de ondersteuning van mantelzorgers en dat de cliënt met hulp van de omgeving zelfstandig kan worden.

De inzet van de zorgprofessional zal in sommige gevallen wel noodzakelijk blijven ook na gestelde periode. Deze inzet zal dan voornamelijk gericht zijn op het coördineren en ondersteunen van cliënt en zijn netwerk. Het aantal contactmomenten zal in de loop der tijd afnemen. Wel kan er een achtervangfunctie noodzakelijk blijven.

Het gaat om cliënten waarbij verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd weer zonder inzet van een maatwerkvoorziening zelfstandig kunnen functioneren. Er is geen hoge specialisatie nodig van de begeleider.

Doel is het voorkomen van isolement, (opnieuw of meer) participeren in de samenleving en het vergroten van de zelfredzaamheid, waarbij het sociale netwerk van de cliënt opgebouwd en/of uitgebreid wordt. De mantelzorger wordt actief betrokken rondom alle activiteiten van en met de cliënt. Tevens wordt gelet en geanticipeerd op signalen van overbelasting van de mantelzorger. Kenmerkend voor deze doelgroep is dat zo nodig ondersteuning geboden wordt bij AOL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen).

Voor ambulante begeleiding geldt dat het vaak gaat over (bijna) crisissituaties, waarbij het doel is de zelfredzaamheid op korte termijn weer te herstellen.

• Begeleidingsmethodiek wordt niet bepaald door gedrag;

• Praktische vaardigheden bij cliënten zijn aanwezig;

• Begeleiding door structuur die niet tot in detail hoeft te worden geregeld, is goed mogelijk.

Cliëntkenmerken:

• Cliënten zijn in staat om zelf om hulp te vragen en kunnen, eventueel met ondersteuning, een concrete hulpvraag formuleren.

• Cliënten zijn onder stabiele omstandigheden in staat om (redelijk) zelfstandig te functioneren.

• Bij deze cliënten bestaat het risico op overvraging door haar/zijn omgeving.

• De beperking van de cliënt kan stabiel zijn.

Aard en kenmerken begeleiding:

• De begeleiding kan vormgegeven worden met kortdurende gerichte interventies.

• Gedurende periodes dat er geen interventies nodig zijn, kan worden volstaan met de zogenaamde "waakvlambegeleiding".

• Aandacht bij specifieke aspecten van hun persoonlijke leven zoals het omgaan met verlies van dierbaren, seizoenswisselingen, eenzaamheid rondom feestdagen en dergelijke.

Sociaal netwerk en eigen kracht:

• Bij deze cliënten is monitoring of ondersteuning nodig bij het opbouwen en in stand houden van een sociaal netwerk. Eigen kracht is (beperkt) aanwezig, maar dient in risicoperiodes te worden gestimuleerd of ondersteunt.

Midden

Cliënt heeft zware enkelvoudige problematiek/meervoudige problematiek, het netwerk is wisselend betrokken.

Met de prestatie "midden" wordt beoogd cliënten te voorzien van ondersteuning, gericht op omgaan met of verminderen van de problematiek. Deze problematiek heeft niet alleen betrekking op het individu, maar kan ook een directe relatie hebben met het sociaal netwerk.

Het doel is om de zware enkelvoudige problematiek/meervoudige problematiek te verminderen of weg te nemen. Daarnaast wordt het subdoel doorstroom naar de prestatie "licht" nagestreefd. Ook hier zijn het verhogen van de zelfredzaamheid, maar tevens het behoud hiervan, het verbreden en versterken van het sociaal netwerk van cliënt, dan wel betrekken van de informele zorg, belangrijke elementen in het aanbod.

Cliënten hebben een stevig steuntje in de rug nodig om zelfstandig te kunnen wonen. Ze hebben hun leven net iets minder goed op de rails dan de burgers die met beperkte ondersteuning toekunnen en zijn iets minder zelfstandig. De ondersteuning is tevens gericht op het activeren c.q. opbouwen van het netwerk.

Gemiddelde specialisatie nodig van begeleider vanwege problematiek en/of complexe situatie.

De doelen kunnen verschillen per doelgroep. Doel van cliënten met somatische problematiek is het zoveel mogelijk in stand houden of verbeteren van de zelfredzaamheid en het stimuleren van participatie in de samenleving. Doel van cliënten met psycho-geriatrische problematiek is het zoveel mogelijk structuur bieden in het dagelijks leven en het zo lang mogelijk stabiel houden van de lichamelijke en psychische conditie. Wanneer het gaat begeleiding in groepsverband is het bieden van een veilige en vertrouwde omgeving in kleiner groepsverband (max. 12) van groot belang.

Er wordt gestreefd naar het uitstellen of voorkomen van opname in intramurale setting. Er is een multidisciplinaire benadering. De mantelzorger wordt betrokken rondom de activiteiten met betrekking tot de cliënt. Tevens wordt gelet en geanticipeerd op signalen van overbelasting van de mantelzorger. Kenmerkend voor deze doelgroep is dat ondersteuning geboden wordt bij ADL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen).

Doel voor cliënten met ambulante begeleiding is vermindering van meervoudige problematiek en behoud of verhogen zelfredzaamheid. Opbouw of uitbreiding van het sociale netwerk is een belangrijk element. Vaak wordt vanuit een (bijna) crisissituatie gehandeld en gezocht naar snelle vermindering van problematiek. Bij deze groep is de opbouw van de zelfredzaamheid en sociaal netwerk niet vanzelfsprekend.

• Agressie aanwezig (verbaal/non-verbaal);

• Cliënten staan niet open voor begeleiding;

• Cliënten hebben geen inzicht in eigen situatie (inschatten van oorzaak - gevolg);

• Misbruik van drugs en/of drank;

• Gedragsproblematiek rondom seksualiteit;

• NAH-cliënten in het algemeen;

• Cliënten met ernstige lichamelijke problematiek en de organisatie hieromtrent;

• Actieve psychiatrische stoornissen, naast de verstandelijke beperking (schizofrenie, borderline, etc.);

• Claimend gedrag naar begeleiding.

Clientkenmerken:

• Deze cliënten zijn zeer beperkt in staat zelf(standig) om hulp te vragen en een concrete hulpvraag te formuleren;

• Zeer beperkt zelf en/of ziekte-inzicht;

• Behoefte aan structuur, vaste patronen en sturing en zijn niet in staat dit zelf op te zoeken en daardoor afhankelijk van externe factoren(begeleiding, hulpmiddelen). Dit is bijvoorbeeld dagbesteding met vaste structuren in de dagindeling.

• De beperking van de client is stabiel.

Aard en kenmerken van de begeleiding:

• Gericht op structuur, vaste patronen en sturing.

• Moeilijk verstaanbaar/onaangepast gedrag ontstaat als de structuren niet duidelijk genoeg zijn of als van vertrouwde patronen wordt afgeweken, bijvoorbeeld tijdens vakanties of tijdelijke afwezigheid van voor de cliënt belangrijke personen. De observatie van de begeleiding is dus ook gericht op de voortekenen van dit gedrag door middel van signaleringsplannen.

• De begeleiding dient in nabijheid worden aangeboden, zodat hier direct op terug gevallen kan worden en begeleiding direct kan handelen bij het signaleren van moeilijkheden om escalatie te voorkomen. Op de dagbesteding is bijvoorbeeld altijd een begeleider beschikbaar.

• Er kan sprake zijn van multiproblematiek binnen het gezin, waardoor de begeleiding zich vaak niet alleen richt op de cliënt maar ook op het cliëntsysteem zoals het gezin.

Sociaal netwerk en eigen kracht:

Cliënt is niet goed in staat zelfstandig een sociaal netwerk op te bouwen en te onderhouden. Hier is gerichte ondersteuning en begeleiding bij nodig. Eigen kracht is beperkt aanwezig.

Zwaar

Cliënt heeft zware meervoudige problematiek veelal gepaard met gedragsproblematiek, netwerk is niet betrokken.

De prestatie "zwaar" richt zich op cliënten voor wie een intensief beroep op ondersteuning noodzakelijk is. Het doel is enerzijds het bieden van ondersteuning, zodat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen. De prestatie 'zwaar' is gericht op het behoud van de zelfredzaamheid. Anderzijds richt deze prestatie zich op het verbreden en versterken van het sociaal netwerk. Ook bij de prestatie "zwaar" is het betrekken van de informele zorg een belangrijk element in het aanbod.

Voor de burgers die zowel op het gebied van structuur/regievoering als op het gebied van praktische vaardigheden/handelingen ondersteuning nodig hebben, is ondersteuning door een zorgprofessional essentieel. Bij gedragsproblematiek is het essentieel dat het leefbaar blijft voor zowel het gezin/netwerk als wel de buurt. Het voorkomen van een opname is het uitgangspunt. Het wezenlijk overnemen van taken kan hierbij dus aan de orde zijn. Bij de prestatie 'zwaar' is intensieve begeleiding nodig van minimaal enkele keren per week (waaronder de 'eventjes-momenten'). De problemen zijn dusdanig complex dat de ondersteuning niet overgenomen kan worden door het netwerk maar dat het eerst geïnventariseerd moet worden zodat het netwerk uiteindelijk wel een rol kan spelen.

Waarbij structureel ondersteuning noodzakelijk is en in meer of mindere mate voor lange duur een maatwerkvoorziening nodig is. Hoge specialisatie vanwege problematiek en/of complexe situatie.

De doelen kunnen verschillen per doelgroep. Doel van cliënten met somatische problematiek is het zoveel mogelijk in stand houden van de zelfredzaamheid en het zoveel mogelijk betrekken bij de samenleving. Doel van cliënten met psycho-geriatrische problematiek is structuur te bieden in het dag- en nachtritme en het zo lang mogelijk stabiel houden van de lichamelijke en psychische conditie. Het bieden van een veilige en vertrouwde omgeving in klein groepsverband (max. 6) of individueel is hierbij van groot belang. Voor beide doelgroepen geldt dat er gestreefd wordt naar het uitstellen of voorkomen van opname in intramurale setting. Er is een multidisciplinaire benadering. De mantelzorger wordt betrokken rondom de activiteiten met betrekking tot de cliënt. Er wordt geanticipeerd op overbelasting van de mantelzorger. Kenmerkend voor deze doelgroep is dat ondersteuning of overname geboden wordt bij AOL (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen).

Doel voor cliënten met ambulante begeleiding is gericht op behoud van de mate van zelfredzaamheid en voorkomen van crisissituaties of terugval in mate van zelfredzaamheid. Opbouw of uitbreiding van het sociale netwerk is een belangrijk element, maar doorgaans moeilijk te realiseren.

• Ernstig meervoudig handicap;

• Fysieke agressie;

• Automutilatie (zelfverwonding);

• Ernstig decorumverlies;

• Systeembegeleiding: er is een complex systeem van instanties en personen betrokken bij de cliënt. (familie, vrienden, kennissen, politie/justitie, zorgorganisaties etc.);

• Verstrekkende financiële problemen (hoge schulden, waarbij geen regelingen te treffen zijn);

• Sterk manipulerend gedrag naar mede cliënten en begeleiding;

• Geen inzicht in de verstrekkende gevolgen van het eigen gedrag voor omgeving en betrokkenen;

• Zorgvraag waarbij ethische vraagstukken aan bod komen (bijv. begeleiden van een ex-gedetineerde die ernstige (gewelds)delicten op zijn naam heeft staan).

Cliëntkenmerken:

• Cliënten zijn niet in staat zelf(standig) om hulp te vragen of een concrete hulpvraag te formuleren;

• Zeer beperkt tot geen zelf- en/of ziekte-inzicht;

• Er is vaak sprake van een "dubbele diagnose". Combinaties zijn bijvoorbeeld een verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek, een somatische grondslag in combinatie met gedrag (NAH) en/of een verstandelijke beperking in combinatie met een lichamelijke beperking;

• De beperkingen zijn blijvend en chronisch. Ook kan sprake zijn van geleidelijke verslechtering;

• Chronische intensieve zorg kan nodig zijn bij ernstige beperkingen.

Aard en kenmerk van de begeleiding:

• Persoonlijke verzorging is in meer of mindere mate onderdeel van de begeleiding.

• Er kan sprake zijn van verpleegtechnische handelingen.

• Moeilijk verstaanbaar/onaangepast gedrag kan zich zowel aan de hand van "triggers" als spontaan voordoen.

• Er is ook vaak behoefte aan ondersteuning van het netwerk/mantelzorgers, omdat de belasting voor de familie vaak erg groot is.

• Multi-problematiek komt veel voor.

• Er is sprake van onplanbare zorg.

• Er kan sprake zijn van aangepaste persoonlijke hulpmiddelen.

Sociaal netwerk en eigen kracht:

• Cliënt is niet in staat om zelfstandig een sociaal netwerk op te bouwen en te onderhouden. Hier is actieve ondersteuning bij nodig om de kracht van het sociaal netwerk in stand te houden.

• Er is geen sprake van zeer ernstig beperkte eigen kracht omdat de beperkingen te ernstig van aard zijn.