Regeling vervallen per 30-06-2023

Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021

Geldend van 01-10-2021 t/m 29-06-2023

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021

De raad van de gemeente Borsele;

gelezen het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2021;

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154, 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Alcoholwet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18 eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 64, tweede lid, van de Wet Veiligheidsregio’s ;

overwegende dat het gewenst is de Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2011 te vervangen door een actuele verordening;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening dan wel het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    Bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Borsele 2012;

  • e.

    Gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • f.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • g.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • i.

    Parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • j.

    Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • k.

    Voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • l.

    Weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • m.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • n.

    Openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • o.

    Unielijst: de lijst met invasieve exoten, zoals deze wordt gepubliceerd door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, op grond van de EU-exotenverordening.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op de aanvraag om:

    • a.

      een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, van deze verordening (plaatsen voorwerpen op of aan de weg);

    • b.

      een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid van deze verordening (plaatsen voorwerpen op of aan de weg);

    • c.

      een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid aanhef en onder a of artikel 2:12 (aanleggen van een weg);

    • d.

      een vergunning/ontheffing als bedoeld in artikel 4:11a, vierde lid (kappen en/of rooien van bomen en struiken).

  • 4. In afwijking van hetgeen gesteld in het eerste en het tweede lid is de beslistermijn in de artikelen 2:25b, tweede en derde lid, en artikel 3:3, vijfde lid van toepassing indien het een vergunning betreft als genoemd in de betreffende artikelen.

Artikel 1:3 (Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd, als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan niet ontvankelijk worden verklaard als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:9 Lex silencio positivo van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

a.

2:6

Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

b.

2:10

Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (voor zover het gaat om activiteiten die niet onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vallen)

c.

2:11

Aanleggen van een weg (voor zover het gaat om activiteiten die niet onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vallen)

d.

2:67

Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (lid 2)

e.

4:18

Recreatief nachtverblijf kampeerterreinen

f.

5:6

Kampeermiddelen e.a.

g.

5:7

Parkeren van reclamevoertuigen

h.

5:8

Parkeren van grote voertuigen

i.

5:13

Inzameling van geld of goederen

j.

5:36

Verboden plaatsen as te verstrooien

Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

a.

2:1

Samenscholing en ongeregeldheden

b.

2:25

Vergunning evenement

c.

2:29

Sluitingstijden horeca

d.

2:34b

Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

e.

2:72

Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

f.

3:3

Vergunning seksbedrijf

g.

4:6

Knalapparatuur en overige geluidhinder

h.

4:11a

Beschermwaardige bomen: verbod op vellen behoudens vergunning

i.

4:12

Bestrijding van boomziekten

j.

4:12a

Bestrijding iepziekte

k.

5:2

Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

l.

5:3

Te koop aanbieden van voertuigen

m.

5:11

Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

n.

5:15

Ventverbod

o.

5:33

Beperking verkeer in natuurgebieden

Artikel 1:11 Bevoegd bestuursorgaan

  • 1. Indien het een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf betreft in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 van deze verordening.

  • 2. Zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, treedt de burgemeester op als bevoegd bestuursorgaan.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

AFDELING 1. VOORKOMEN OF BESTRIJDEN VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat.

  • 3. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 4. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:2 (vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen en openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.3, eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:5 (vervallen)

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 (Vervallen)

Artikel 2:8 (Vervallen)

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 2. BRUIKBAARHEID, UITERLIJK AANZIEN EN VEILIG GEBRUIK VAN OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,5 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Het verbod zoals opgenomen in artikel 2:10, eerste lid, geldt niet voor:

    • a.

      evenementen waarvoor een vergunning is verleend op basis van artikel 2:25;

    • b.

      terrassen waarvoor een vergunning is verleend op basis van artikel 2:28 jo. 2:34;

    • c.

      standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op basis van artikel 5:18;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Zeeland 2010.

  • 8. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten niet zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing in de volgende gevallen:

    • a.

      als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht;

    • b.

      bij het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van voorwerpen voor het opladen van elektrische voertuigen zoals laadpalen voor elektrische voertuigen, mits voldaan wordt aan de door de gemeente gestelde voorwaarden voor het plaatsen van laadpalen;

    • c.

      in overige gevallen als minimaal drie weken voor aanvang van de werkzaamheden een kennisgeving is gedaan aan de gemeente en de werkzaamheden niet tot toelaatbare hinder van het wegverkeer leiden.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, Wegenverordening Zeeland 2010, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren van de gemeente Borsele.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning, bedoeld in het eerste lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, tenzij deze verplaatst kan worden;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      als het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • e.

      als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen; of

    • f.

      als hiervoor openbare voorzieningen aangepast moeten worden, zoals bestrating, verkeersborden, verlichting, brandwaterbluspunten;

    • g.

      indien er sprake is van een uitweg waarbij alleen geparkeerd kan worden voor de voorgevelrooilijn van de woning.

  • 3. De aanleg en/of verplaatsen van een inrit binnen de bebouwde kom geschiedt door en/of onder regie van de gemeente Borsele.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Wegenverordening Zeeland 2010.

Artikel 2:13 (Vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openbare straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(niet opgenomen)

Artikel 2:18 Rookverbod bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:18a Rookverbod op aangewezen plaatsen

Het is verboden te roken:

  • a.

    op alle openbare speelplaatsen in gemeente Borsele;

  • b.

    voorts op door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen in de openbare ruimte als aanvulling op de rookverboden bedoeld in artikel 10 van de Tabaks- en Rookwarenwet.

Artikel 2:19 (Vervallen)

Artikel 2:20 (Vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 3. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een full-contact vechtsportgala, -wedstrijd en -toernooi.

  • 3. In deze afdeling worden de volgende evenementen onderscheiden (de categorisering is gebaseerd op de landelijke Handreiking Evenement en Veiligheid) :

    • a.

      vergunningsvrij evenement (zgn. 0-evenement of klein evenement): klein evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Een melding volstaat;

    • b.

      A-evenement: regulier of laag-risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer. Het is onwaarschijnlijk dat het evenement leidt tot verhoogde risico's en er is geen of nauwelijks inzet van hulpdiensten bij de voorbereiding of uitvoering nodig om risico's weg te nemen;

    • c.

      B-evenement: aandacht of gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van een gemiddelde impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer. Het is mogelijk dat het evenement leidt tot verhoogde risico's. De inzet van hulpdiensten bij de voorbereiding en/of uitvoering is nodig;

    • d.

      C-evenement: risicovol of hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op het dorp en omgeving en/of (regionale) gevolgen voor het verkeer. Het is waarschijnlijk dat het evenement leidt tot verhoogde risico's en uitgebreide inzet van hulpdiensten bij de voorbereiding en uitvoering nodig is.

  • 4. Onder risicoscan wordt in deze afdeling verstaan de door de burgemeester vastgestelde risicoscan op basis waarvan de indeling van evenementen in categorie A, B, of C plaats vindt,

  • 5. Onder organisator wordt in de afdeling verstaan een natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico het evenement is.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B-, of C-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een full-contact vechtsportgala, -wedstrijd en -toernooi weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 3. De burgemeester kan besluiten, eventueel onder door hem te stellen voorschriften, dat geen vergunning als bedoeld in artikel 2:25 van deze verordening is vereist voor een door hem aangewezen evenement of categorie van evenementen, wanneer de burgemeester van oordeel is dat sprake is van een laag risicoprofiel.

  • 4. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement met een laag risicoprofiel en als wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 2:25a van deze verordening.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten, die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Indien een aanvraag voor een vergunning voor een evenement in de periode vanaf 15 mei tot en met 15 september, met naar verwachting meer dan 500 bezoekers, wordt ingediend op een later tijdstip dan 1 november in het voorafgaand jaar, kan de burgemeester, in afwijking van artikel 1.8, besluiten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren.

  • 8. Indien een aanvraag voor een vergunning voor een evenement voor een periode vanaf 1 januari t/m 15 mei of de periode vanaf 16 september t/m 31 december, met naar verwachting meer dan 500 bezoekers, wordt ingediend minder dan twaalf weken voor het tijdstip dat de aanvrager de vergunning nodig heeft, kan de burgemeester, in afwijking van artikel 1.8, besluiten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren.

  • 9. Het vierde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 10. Het college kan met het oog op de belangen als vermeld in het tweede lid nadere regels stellen voor full-contact vechtsportevenementen.

  • 11. Op de aanvraag om een evenementenvergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Vergunningsvrij evenement

  • 1. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het een eendaags evenement betreft, waarbij:

    • b.

      de activiteiten plaatsvinden tussen 08.30 uur en 24.00 uur, waarbij de opbouw van het evenement kan starten vanaf 06.00 uur op de dag dat het evenement plaatsvindt en de afbouwwerkzaamheden aanvangen direct na afloop van het evenement. De afbouwwerkzaamheden duren uiterlijk tot 01.00 uur;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur en na 23.00 uur, dan wel in dit tijdsbestek het maximaal toelaatbare geluidsniveau van 75 dB(A) en 85 dB (C) op de gevels van omringende woningen niet wordt overschreden;

    • d.

      de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten; en

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 vierkante meter per object; of – er, met uitzondering van één grote partytent en/of kinderspeeltoestel met een oppervlakte van minder dan 25 m2 (zoals een springkussen), slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

    • f.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • g.

      het evenement niet geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een zondag voor 13.00 uur;

    • h.

      er een meerderjarige organisator is die geldt als aanspreekpunt voor toezichthouders en personeel van hulpdiensten;

    • i.

      de organisator tijdens het evenement een ontvangstbevestiging van het feit dat hij een melding heeft gedaan kan tonen;

    • j.

      De organisator is gedurende het gehele evenement aanwezig en bereikbaar op het telefoonnummer dat is opgegeven bij de melding.

  • 2. Van het vergunningsvrij evenement wordt minimaal 2 weken doch uiterlijk 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan schriftelijk of digitaal een melding gedaan aan de burgemeester door de organisator die minstens 21 jaar oud is. De melding bevat de naam en adres van de organisator, het telefoonnummer en emailadres.

  • 3. De burgemeester kan binnen 7 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt.

  • 5. Het college kan met het oog op de belangen als vermeld in het derde lid nadere regels stellen voor (vergunningsvrije) evenementen.

Artikel 2:25b Indienen van een evenementenaanvraag

  • 1. Het aanvragen van een evenementenvergunning wordt schriftelijk of langs elektronische weg, dan wel digitaal via de website van de gemeente ingediend, via een door de burgemeester beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. De vergunningaanvraag voor een A-evenement wordt uiterlijk 12 weken voor de beoogde datum van het evenement ingediend.

  • 3. De vergunningaanvraag voor een B- of C-evenement wordt uiterlijk 26 weken voor de beoogde datum van het evenement ingediend.

  • 4. Bij de indiening van de vergunning aanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 van deze verordening (beslistermijn), beslist de burgemeester op een aanvraag om een evenementenvergunning binnen de in de leden 2 en 3 genoemde termijnen.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde en veiligheid en zoals bedoeld in artikel 2:50a van deze verordening.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:26a Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen omtrent evenementen.

AFDELING 4. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Definities

  • 1. Openbare inrichting: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, kantine of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, niet zijnde een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1 van deze verordening, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was en waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2. Terras: een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

  • 3. Leidinggevende:

    • 1°.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend;

    • 2°.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen;

    • 3°.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanig bedrijf in een inrichting1.

  • 4. Paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • 5. Barvrijwilliger: de natuurlijke persoon die, niet in dienstverband, alcoholhoudende drank verstrekt in een horecalokaliteit in beheer bij een paracommerciële rechtspersoon.

  • 6. Exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) of rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend.

  • 7. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      zorginstelling;

    • c.

      museum; of

    • d.

      bedrijfskantine of -restaurant; of

    • e.

      uitvaartcentrum.

    • f.

      Verder is geen vergunning vereist voor sportkantines, (muziek)verenigingsgebouwen en kerkgebouwen, voor zover aan die exploitatie van de inrichtingen geen zelfstandige betekenis toekomt en deze gericht is op de bezoekers/gebruikers van de instelling, sport-, (muziek)vereniging of kerk waar de inrichting onderdeel van uitmaakt.

  • 3. De burgemeester is bevoegd te bepalen dat voor bepaalde door hem aan te wijzen categorieën openbare inrichtingen geen vergunning is vereist.

  • 4. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die een horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:

    • a.

      zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of

    • b.

      de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

  • 5. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vierde lid, onder a.

  • 6. De aanvraag om een exploitatievergunning voor een openbare inrichting waarvoor tevens een vergunning op basis van de Alcoholwet is aangevraagd wordt aangehouden, zolang nog niet op de aanvraag Alcoholwet is beslist.

  • 7. Indien het verbod, als genoemd in lid 1, op grond van lid 2 en lid 3 van dit artikel, niet voor een exploitant geldt, is de burgemeester bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen bij het exploiteren van zijn inrichting. Deze strekken slechts tot bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

  • 8. De in de leden 2 en 3 genoemde vrijstelling van de vergunningplicht geldt niet voor de terrassen van:

    • a.

      de in lid 2 bedoelde inrichtingen;

    • b.

      de in lid 3 bedoelde bedrijfskantines en inrichtingen.

  • 9. Op de aanvraag om een exploitatievergunning bedoeld in het eerste lid en de vrijstelling als bedoeld in lid 6 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning

  • 1. De burgemeester vermeldt in een vergunning:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • c.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • d.

      de situering en de oppervlakte van de inrichting;

    • e.

      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.

  • 2. De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden2.

  • 3. De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28b, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28b, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.

Artikel 2:28b Wijziging aanhangsel exploitatievergunning

  • 1. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;

  • 2. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3. De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.

  • 4. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 2:31a van deze verordening gestelde eisen.

Artikel 2:28c Nadere regels en voorschriften

  • 1. De burgemeester kan:

    • a.

      bepalen dat het exploiteren van bepaalde categorieën van inrichtingen, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van de vergunningplicht is vrijgesteld;

    • b.

      voor een bepaalde categorie inrichtingen of een bepaald gebied grenzen stellen aan de te hanteren sluitingstijden.

  • 2. Het college kan:

    • a.

      nadere regels stellen aan de onder lid 1 sub a genoemde vrijstelling;

    • b.

      nadere regels ter zake van de in deze paragraaf bedoelde vergunning vaststellen.

Artikel 2:28d Weigeringsgronden

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

    • a.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag overlegt of als de verklaring omtrent het gedrag hiertoe aanleiding geeft.

    • c.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is of niet voldaan is aan de ingevolge artikel 2:31a van deze afdeling voor de exploitant en leidinggevenden geldende eisen.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie; en

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en/of leidinggevenden in deze of in andere inrichtingen,

    • e.

      alsmede hun antecedenten.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder c, is niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. De sluitingstijden voor de vergunningsplichtige openbare inrichtingen worden geregeld in de vergunning.

  • 2. De sluitingstijden voor niet vergunningsplichtige openbare inrichtingen zijn als volgt:

    • a.

      voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel;

    • b.

      alle overige niet vergunningsplichtige openbare inrichtingen zijn gesloten tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 4. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras. In het geval er voor een horecabedrijf geen exploitatievergunning is voorgeschreven kan de burgemeester ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd: tijdelijke sluiting en incidentele ontheffing sluitingstijd

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid de volksgezondheid en het milieu of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden dan artikel 2:29 van deze verordening vaststellen of (tijdelijke) sluiting van de inrichting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

  • d.

    dienst te doen c.q. werkzaamheden te verrichten in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen.

Artikel 2:31a Eisen aan exploitant en leidinggevenden

  • 1. De exploitant en leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;

    • b.

      zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      zij staan niet onder curatele en zijn evenmin uit het ouderlijk gezag of de voogdij ontzet.

  • 2. Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:

    • -

      een op de vergunning vermelde leidinggevende, of - indien de inrichting wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon - een barvrijwilliger;

    • -

      een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:28a, eerste lid, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.

  • 3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2. Overtreding van het verbod kan leiden tot (tijdelijke) sluiting van de inrichting zoals aangegeven in artikel 2:30 van deze verordening.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Terrassen

  • 1. Indien een aanvraag om een exploitatievergunning mede of uitsluitend betrekking heeft op een bij de inrichting behorend terras, kan de burgemeester aan de ingebruikname van het terras voorschriften verbinden, onder andere ten aanzien van:

    • a.

      de inrichting, situering en het gebruik van het terras;

    • b.

      gedragsregels die op het terras in acht moeten worden genomen;

    • c.

      de aanwezigheid en inrichting van tappunten op het terras;

    • d.

      de brandveiligheid.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:28d kan de burgemeester de ingebruikname van het terras weigeren:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg;

    • c.

      als dat gebruik afbreuk doet aan een publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 3. Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de exploitant en de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, op eigen kosten te verwijderen.

  • 4. Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid is toegestaan.

  • 5. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

  • 6. Buiten de openingstijden van het terras zoals bepaald in artikel 2:29 lid 1 en bedoeld in lid 6, dient al het meubilair van het terras verwijderd te zijn, dan wel op zodanige wijze onderling met elkaar verbonden dat het niet te verplaatsen is.

  • 7. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.

AFDELING 5. REGULERING PARACOMMERCIËLE RECHTSPERSONEN EN OVERIGE AANGELEGENHEDEN UIT DE ALCOHOLWET

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Alcoholhoudende drank;

  • b.

    Horecabedrijf;

  • c.

    Horecalokaliteit;

  • d.

    Inrichting;

  • e.

    Paracommerciële rechtspersoon;

  • f.

    Sterke drank;

  • g.

    Slijtersbedrijf;

  • h.

    Zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.

Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

    • a.

      zaterdag vanaf 1,5 uur (anderhalf uur) voor de aanvang tot 1,5 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, niet zijnde de uitoefening van het horecabedrijf, doch niet eerder dan 12.00 uur en tot uiterlijk 24.00 uur;

    • b.

      zondag en feestdagen vanaf 1,5 uur (anderhalf uur) voor de aanvang tot 1,5 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, niet zijnde de uitoefening van het horecabedrijf, doch niet eerder dan 11.00 uur en tot uiterlijk 24.00 uur;

    • c.

      overige dagen vanaf 1,5 uur (anderhalf uur) voor de aanvang tot 1,5 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, niet zijnde de uitoefening van het horecabedrijf, doch niet eerder dan 17.00 uur en tot uiterlijk 24.00 uur;

  • 2. Culturele Jongerencentra kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1,5 uur (anderhalf uur) voor de aanvang tot uiterlijk 1,5 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, niet zijnde de uitoefening van het horecabedrijf, doch tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 3. De Stichting Handboogsportsport Accommodatie Ovezande en overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1,5 uur (anderhalf uur) voor de aanvang tot uiterlijk 1,5 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, niet zijnde de uitoefening van het horecabedrijf, doch tot uiterlijk 24.00 uur.

  • 4. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet, of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 5. De burgemeester is bevoegd bij bijzondere gelegenheden ontheffing van de sluitingstijd voor het horecabedrijf van de paracommerciële rechtspersoon te verlenen.

  • 6. De burgemeester kan nadere regels stellen omtrent paracommercie.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

  • 2. De vaststelling van de leeftijd geschiedt op de in artikel 20, derde lid, van de Alcoholwet bepaalde wijze.

Artikel 2:34d Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een ander bedrijf dan het slijtersbedrijf zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aan particulieren te verstrekken.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet ten aanzien van het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken aan particulieren van zwak-alcoholhoudende drank vanuit winkels, warenhuizen en andere locaties en ruimten als bedoeld in artikel18, tweede lid van de Alcoholwet.

AFDELING 6. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

  • 2.

    Complexgewijze huisvesting voor (inter)nationale werknemers: een inrichting, niet zijnde een woning, gericht op het tijdelijk verblijven van (inter)nationale werknemers.

Artikel 2:36 Melding (wijzigingen) exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan melding te doen bij het college. De melding geschiedt via een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 2:36a Vergunning exploitatie complexgewijze huisvesting (inter)nationale werknemers

  • 1. Het is verboden complexgewijze huisvesting voor (inter)nationale werknemers te exploiteren zonder exploitatievergunning van het college.

  • 2. Het college weigert de exploitatievergunning als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a.

      De vestiging of de exploitatie van de complexgewijze huisvesting voor (inter)nationale werknemers in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • b.

      de aanvrager, voor zover het een natuurlijke persoon betreft, of in het geval de aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon de bestuurder dan wel zijn gevolmachtigde daarvan, of de beheerder van het complex:

      • -

        geen verklaring omtrent gedrag overlegt die ten hoogste drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

      • -

        onder curatele staat dan wel uit het ouderlijk gezag of voogdij ontzet is;

      • -

        in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het college de exploitatievergunning onder voorwaarden (tijdelijk) verlenen, indien:

    • a.

      de aanvraag aan alle gestelde indieningsvereisten voldoet.

    • b.

      de aanvraag op basis van de systematiek voor de verdeling van exploitatie- vergunningen voor complexgewijze huisvesting een vergunning heeft toegekend gekregen.

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de complexgewijze huisvesting voor (inter)nationale werknemers op ontoelaatbare wijze niet nadelig wordt beïnvloed. Het college houdt daarbij rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de complexgewijze huisvesting voor (inter)nationale werknemers is of zal zijn gelegen, de aard van de complexgewijze huisvesting voor (inter)nationale werknemers en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4. Het college weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid of trekt deze geheel in wanneer feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd of wanneer sprake is van: het benutten van voordelen uit strafbare feiten en het plegen van strafbare feiten.

  • 5. Het college trekt de exploitatievergunning in indien niet aan de gestelde voorwaarden zoals in de verleende exploitatievergunning staan vermeld wordt voldaan.

  • 6. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:36b Beleidsregels voor toekenning exploitatievergunning complexgewijze huisvesting

Het college stelt beleidsregels op voor de verkrijging van de vergunning bedoeld in artikel 2:36a.

Artikel 2:37 Verschaffing gegevens nachtregister

  • 1. Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

  • 2. De exploitant of de feitelijk leidinggevende van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens een door de burgemeester vast te stellen model.

  • 3. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het tweede lid bedoelde register aan de burgemeester te overleggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

AFDELING 7. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:38 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

AFDELING 8. MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN OVERLAST, GEVAAR OF SCHADE

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen van wie de aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:41a Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 en artikel 3:1, of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaand gebouw of het bij dat gebouw beherende erf.

  • 3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft zolang de sluiting van kracht is.

  • 4. Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw of waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is verboden een gebouw of erf waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.

  • 6. Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:41b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon (gevolmachtigden), voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      leidinggevende/beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen, door de exploitant aangesteld, die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    • a.

      De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van deze bepaling van toepassing is.

    • b.

      Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.

    • c.

      Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of leidinggevende/beheerder onder druk staat.

    • d.

      Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit.

    • e.

      Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden.

    • f.

      De overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

    • g.

      Na het verstrijken van de overgangstermijn is het verbod uit het derde lid van deze bepaling van toepassing.

  • 3. Het is verboden om zonder benodigde vergunning van de burgemeester een bedrijf te exploiteren:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied; of

    • b.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • c.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      indien de exploitant of leidinggevende/beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en/of;

    • h.

      indien één of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon-en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5. Naast en in aanvulling op artikel 1:4, eerste lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend krachtens het derde lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling.

  • 6. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een verklaring omtrent het gedrag (VOG);

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd;

    • h.

      naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlang van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagde exploitatievergunning betrekking heeft;

    • i.

      indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit, een geldende omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer of een gebiedsplan.

  • 8.

    • a.

      Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van voornoemde wet.

    • b.

      Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  • 9. Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met j, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen of een gedeelte van een gebouw.

  • 10. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het negende lid van deze bepaling gesloten bedrijf of (gedeelte van een) gebouw te betreden of daarin te verblijven.

  • 11. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

  • 12.

    • a.

      De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

    • b.

      Indien niet binnen een maand na de verandering van de omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken.

    • c.

      Een bestaande vergunning vervalt, zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in werking treedt.

  • 13. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 14. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 15. Op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het derde lid van deze bepaling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 (Vervallen)

Artikel 2:46 (Vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt;

    • c.

      zich zonder redelijk doel in een portiek, poort of zeer nabij een geld(pin)automaat op te houden;

    • d.

      zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen;

    • e.

      het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet gedurende de toegestane openingstijden van de openbare inrichting; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:48a Verbod gebruik lachgas

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

  • 4. Artikel 2.74b van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:48b Vervoer lachgas

  • 1. Het vervoeren van drukhouders met lachgas met een gewicht van meer dan twee kilo is verboden.

  • 2. Vervoer van minder dan twee kilo lachgas is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de lachgas tank mag zich niet in dezelfde ruimte als de bestuurder of passagiers bevinden;

    • b.

      de gasfles moet dicht zijn en vaststaan in een afgesloten ruimte;

    • c.

      Lachgas is een gevaarlijke stof in de zin van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS). In de onder die wet vallende Regeling Vervoer over Land van gevaarlijke stoffen (VLG) zijn de voorschriften opgenomen voor veilig beroepsmatig vervoer, ook in kleine hoeveelheden. Vervoer van lachgas door particulieren is vrijgesteld van de bepalingen van de VLG, mits het is verpakt voor de verkoop in de detailhandel, en mits het bestemd is voor hun persoonlijk of huishoudelijk gebruik dan wel voor recreatie of sportactiviteiten, onder voorwaarde dat maatregelen zijn genomen om elke lekkage van de inhoud onder normale vervoersomstandigheden te verhinderen.

  • 3. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen omtrent dit onderwerp voor zover dit niet strijdig is met hogere regelgeving.

Artikel 2:49 Veiligheid op het water

  • 1. Het is een ieder verboden om te baden of te zwemmen in:

    • -

      de vaargeul van rivieren;

    • -

      de buurt van wachtplaatsen of afmeerplekken van schepen;

    • -

      bij een brug, sluis, stuw of ballenlijn;

    • -

      in de routes van veerponten;

    • -

      in en rond havens;

    • -

      op ander plekken die zijn aangewezen als verboden gebied.

  • 2. Het is een ieder verboden om vanaf bruggen, viaducten of spoorbruggen in open water te springen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartreglement en de Wet Beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 2:50 Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1. Het is verboden op de weg of in voor publiek toegankelijke gebouwen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan is voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 (Vervallen)

Artikel 2:53 Vechten in het openbaar

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten of iemand lastig te vallen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp is voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:54 Liggen of slapen op of aan de openbare weg

  • 1. Het is verboden – al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting – waaronder in ieder geval is begrepen het gebruik maken van een auto op een openbare plaats:

    • a.

      tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

    • b.

      tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.

  • 2. Het verbod geldt niet indien dit liggen of slapen past binnen de activiteiten van een evenement waarvoor een vergunning is verleend.

  • 3. Het in het bovenstaande verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:55 Carbidschieten

  • 1. In deze bepaling wordt verstaan onder carbidschieten: het tot ontbranding brengen van acetyleengas, afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, waarbij gebruik wordt gemaakt van melkbussen, tonnen, containers en/of dergelijke voorwerpen.

  • 2. Carbidschieten in de openlucht is verboden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december vanaf 10.00 uur tot uiterlijk 17.00 uur.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet wapens en munitie, het Wetboek van Strafrecht en is niet van toepassing op artikel 4:6 van deze verordening.

Artikel 2:56 Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats carbid of soortgelijke stoffen als bedoeld in het voorgaande artikel 2:55 te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:55.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf. 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. De houder van de hond dient hiertoe een zakje of ander geschikt ruimmiddel dat bestemd is voor het verwijderen van uitwerpselen bij zich te hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen:

    • a.

      als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid;

    • b.

      als de burgemeester schriftelijk heeft meegedeeld dat de hond gevaarlijk wordt geacht;

    • c.

      als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 (vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(niet opgenomen)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening Zeeland 2010.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

(niet opgenomen)

AFDELING 9. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan nadere eisen stellen aan dit register.

  • 3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 4. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1°.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2°.

      van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;

    • 3°.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4°.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 (vervallen)

Artikel 2:70 (vervallen)

AFDELING 10. CONSUMENTEN VUURWERK

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 11. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, waaronder lachgas:

    • a.

      te gebruiken;

    • b.

      toe te dienen;

    • c.

      dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten; of

    • d.

      ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied, lachgas of middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.

Artikel 2:74b Aanbieden drugsgelijkende waar/lachgas

  • 1. Het is verboden zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, waaronder lachgas, te kopen of te koop aan te bieden.

Artikel 2:74c Verzameling van personen in verband met drugs

  • 1. Het is verboden deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen op openbare plaatsen die zijn gelegen binnen een door de burgemeester, ter bescherming van de openbare orde in verband met openlijk gebruik van of handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, aangewezen gebied.

  • 2. Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

AFDELING 12. BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van deze verordening groepsgewijs niet naleven:

Artikel 2:1

Samenscholing en ongeregeldheden;

Artikel 2:10

Voorwerpen op of aan de weg;

Artikel 2:11

(Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg;

Artikel 2:16

Openbare straatkolken en dergelijke;

Artikel 2:23

Veiligheid op het ijs;

Artikel 2:25

Evenement;

Artikel 2:26

Ordeverstoring bij evenement;

Artikel 2:47

Hinderlijk gedrag in de openbare ruimte;

Artikel 2:48

Verboden drankgebruik;

Artikel 2:48a

Verbod gebruik lachgas;

Artikel 2:49

Artikel 2:49 Veiligheid op het water;

Artikel 2:50

Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties OMG;

Artikel 2:50a

Messen en andere voorwerpen als wapen;

Artikel 5:34

Verbod afval te verbranden of vuur te stoken.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere voor het publiek toegankelijke plaatsen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon die de artikelen als vermeld in artikel 2:78a van deze verordening overtreedt of in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden, dan wel bij besluit een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste twee weken niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 2. Bij overtredingen in het eerste lid of met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, bij besluit een verbod opleggen om zich gedurende ten hoogste acht weken niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven verboden, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2:78a Lijst met wettelijke bepalingen

  • 1. Het niet naleven van de volgende bepalingen uit deze verordening doet de in het voorgaande artikel 2:78, eerste lid genoemde bevoegdheid van de burgemeester ontstaan:

    a.

    Artikel 2:1

    Samenscholing en ongeregeldheden;

    b.

    Artikel 2:26

    Ordeverstoring bij evenement;

    c.

    Artikel 2:31

    Verboden gedragingen;

    d.

    Artikel 2:42

    Plakken en kladden;

    e.

    Artikel 2:47

    Hinderlijk gedrag in de openbare ruimte;

    f.

    Artikel 2:48

    Verboden drankgebruik;

    g.

    Artikel 2:53

    Vechten in het openbaar;

    h.

    Artikel 2:54

    Liggen of slapen op of aan de openbare weg;

    i.

    Artikel 2:74

    Drugshandel op straat;

    j.

    Artikel 2:74a

    Openlijk drugsgebruik;

    k.

    Artikel 3:9

    Straatprostitutie;

    l.

    Artikel 5:15

    Ventverbod;

    m.

    Artikel 5:34

    Verbod afval te verbranden of vuur te stoken.

  • 2. Daarnaast ontstaat de in artikel 2:78 lid 1 genoemde bevoegdheid als sprake is van overtreding van de volgende wetsartikelen:

    a.

    Radicalisering/discriminatie

    (art.137d en 137e Wetboek van Strafrecht);

    b.

    Huisvredebreuk

    (art. 138 Wetboek van Strafrecht);

    c.

    Lokaalvredebreuk

    (art. 139 Wetboek van Strafrecht);

    d.

    Openlijke geweldpleging

    (art. 141 Wetboek van Strafrecht);

    e.

    Wederspannigheid

    (art. 180 Wetboek van Strafrecht);

    f.

    Niet voldoen aan bevel of vordering

    (art. 184 Wetboek van Strafrecht);

    g.

    Mishandeling

    (art. 300 Wetboek van Strafrecht);

    h.

    Mishandeling

    (art. 302 Wetboek van Strafrecht);

    i.

    Deelname aan een aanval/vechtpartij

    (art. 306 Wetboek van Strafrecht);

    j.

    Vernieling en vandalisme

    (art. 350 Wetboek van Strafrecht);

    k.

    Plegen baldadigheid (in strijd met algemene veiligheid

    (art. 424 Wetboek van Strafrecht)

    l.

    Dronken de orde verstoren

    (art. 426 Wetboek van Strafrecht);

    m.

    Openbare dronkenschap

    (art. 453 Wetboek van Strafrecht);

    n.

    Wapenbezit

    (Wet wapens en munitie);

    o.

    Drugsdelicten

    (Opiumwet artikelen 2 en 3).

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente, in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 07.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. VOORKOMEN OF BEPERKEN GELUIDHINDER EN HINDER DOOR VERLICHTING

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4.2 tot en met 4.5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    Geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    Geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • i.

    Carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid (calciumacetylide) en water of van een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen;

  • j.

    Gevel: gevel als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 1b, vijfde lid van de Wet geluidhinder;

  • k.

    Bedrijfsduurcorrectie: correctie als bedoeld in de Hmri zijnde de logaritmische verhouding tussen de tijdsduur dat de geluidsbron gedurende de beoordelingstijd in werking is en de duur van die beoordelingsperiode.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen, waarbij de verlichting ten hoogste 15 keer per jaar langer aan mag blijven ingevolge artikel 4:3 tweede lid van deze verordening. De maximale eindtijd voor het aanhouden van de verlichting is de sluitingstijd van de sportinrichting.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Baarland, Borssele, Driewegen, Ellewoutsdijk, ’s-Gravenpolder, ’s-Heer Abtskerke, ’s-Heerenhoek, Heinkenszand, Hoedekenskerke, Kwadendamme, Lewedorp, Nieuwdorp, Nisse, Oudelande en Ovezande.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 85 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag uit de HMRI, vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5, uiterlijk om 02.00 uur beëindigd.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 15 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 15 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste 3 weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 85 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5, uiterlijk om 02.00 uur beëindigd.

  • 9. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3a Kennisgeving incidentele sportfestiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 15 incidentele sportactiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken vóór de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

  • 3. Tijdens de sportactiviteit mag het geluid (LAeq) op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen maximaal 60 db(A) zijn. Hierbij wordt de straffactor voor muziekgeluid buiten beschouwing gelaten. De metingen dienen plaats te vinden op grond van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.

  • 4. Vóór 09:00 uur en vanaf 19:00 uur moet weer aan de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit worden voldaan.

  • 5. Het college kan op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Besluit binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2. Tabel

    7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3. Voor de duur van drie uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 5. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      het luiden van kerkklokken:

      • -

        ter oproeping van gebed,

      • -

        op Koningsdag,

      • -

        op 4 mei,

      • -

        op 5 mei,

      • -

        in de nachtperiode (23.00–07.00 uur) van 31 december op 1 januari ter uitluiding van het oude jaar en het inluiden van het nieuwe jaar, voor maximaal 10 minuten;

    • b.

      het gebruik van kerkklokken ten behoeve van de tijdsaanduiding via een automatisch (carillon)spel gedurende de dag (07.00–19.00 uur) en avondperiode (19.00–23.00 uur).

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2, 4:3 en 4:3a.

Artikel 4:6 Knalapparatuur en overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op het gebruik van knalapparatuur, mits aan de volgende voorschriften wordt voldaan:

    • a.

      de knalapparatuur wordt niet gebruikt binnen een afstand van 250 meter van de bebouwde kom en binnen een afstand van 50 meter van de weg;

    • b.

      de knalapparatuur wordt niet gebruikt tussen 20.00 uur en 07.00 uur;

    • c.

      de onderlinge afstand tussen twee knalapparaten bedraagt minimaal 250 meter;

    • d.

      de opgestelde apparatuur dient van de woonbebouwing af te zijn gericht;

    • e.

      de knalfrequentie bedraagt maximaal 8 knallen per uur;

    • f.

      de knalapparatuur mag niet langer dan drie dagen op dezelfde locatie staan opgesteld, na deze periode moet de apparatuur minimaal 50 meter worden verplaatst;

    • g.

      de knalapparatuur dient op een zodanige wijze opgesteld en gebruikt te worden, dat geluidsoverlast voor derden zoveel mogelijk wordt voorkomen. De aanwijzingen van medewerkers van domein ruimte en milieu van de gemeente dienen hierbij in acht te worden genomen.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod geldt niet:

    • a.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening Zeeland;

    • b.

      indien er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

    • c.

      als er sprake is van (onderhouds)werkzaamheden aan (spoor)wegen of andere infrastructurele werken, welke werkzaamheden in het algemeen noodzakelijk zijn en worden uitgevoerd tussen 07:00 uur en 19:00 uur.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a (Geluid)hinder door dieren

  • 1. Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer.

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke

  • 1. Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daarvoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer.

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door vrachtwagens

  • 1. Het is verboden een vrachtwagen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluids)hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Het is verboden één of meerdere ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen.

  • 2. Onder ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, en dergelijke.

  • 3. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Boom: een houtachtig overblijvend gewas met kroon en opgaande stam(men), zowel levend als afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 30 cm, gemeten op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid, geldt de stamomtrek van de dikste stam.

    • b.

      Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    • c.

      Houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk deel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of heg, met de onder sub a genoemde minimale stamomtrek.

    • d.

      Vellen: het kappen, rooien, verplanten, dunnen en ingrijpende vormsnoei van/bij een boom, alsmede het verrichten van handelingen in de boombeschermingszone, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

    • e.

      Vormsnoei: het verwijderen van uitgelopen takhout op de oude snoeiplaats bij vormbomen, zoals knot- en leibomen.

    • f.

      Boombeschermingszone: te beschermen groeiruimte van een boom in volgroeide toestand, waarbij als basis wordt uitgegaan van de kroonprojectie plus vijf meter.

    • g.

      Boomstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden en/of begrensd gebied met houtopstanden dat tezamen een functioneel geheel vormt.

    • h.

      Parkwijk: begrensd woongebied met houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen.

    • i.

      Kavelgrootte: totale oppervlakte van de kavel, zoals bekend bij het Kadaster, inclusief eventuele aangekochte aangrenzende gronden van dezelfde eigenaar. Bij huurwoningen is de kavelgrootte van de gehuurde woning van toepassing, niet de kavelgrootte in bezit van de eigenaar (corporatie).

    • j.

      Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen van de gemeente, vastgelegd ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet.

    • k.

      Eigenaar: degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

    • l.

      Beschermwaardige boom: monumentale boom, waardevolle boom of boom in de bomenstructuur, vastgelegd op de Bomenkaart van gemeente Borsele met register, conform artikel 4:11 lid 1 van deze verordening.

    • m.

      KOR: Kwaliteitsfonds Openbare Ruimte.

Artikel 4:11 Kappen houtopstand (omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden)

  • 1. Het college stelt een Bomenlijst vast waarop de monumentale en andere beschermenswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de in het eerste lid genoemde Bomenlijst.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 5. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:11a Beschermwaardige bomen: verbod op vellen behoudens vergunning

  • 1. Het is verboden beschermwaardige bomen op de Bomenkaart:

    • a.

      te vellen of te doen vellen;

    • b.

      in hun groeiruimte aan te tasten, zodat duurzaam behoud niet gewaarborgd is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het vellen van beschermwaardige bomen slechts bij uitzondering en onder verwijzing naar het beleid verlenen, indien alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht en indien:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de beschermwaardige boom;

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade; of

    • c.

      de houtopstand zich binnen een krachtens een bestemmingsplan bestaand bouwvlak van een hoofdgebouw bevindt.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde verbod behoudens vergunning geldt eveneens voor:

    • a.

      een houtopstand die is aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudingplicht op grond van artikel 4:11b en artikel 4:11d;

    • b.

      een houtopstand die is aangelegd op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan;

    • c.

      houtopstanden in beschermde stad- en dorpsgezichten;

    • d.

      houtopstanden op dijken en houtopstanden die anderszins planologische bescherming genieten;

    • e.

      houtopstanden die onderdeel zijn van een verplichte landschappelijke inpassing;

    • f.

      houtopstanden die onder de Wet natuurbescherming (waarin de voormalige Boswet is opgegaan) vallen;

  • 4. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      houtopstanden die moeten worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag of een rechterlijke uitspraak, onverminderd het bepaalde in artikel 4:11b, artikel 4:11c of artikel 4:11d van deze verordening;

    • b.

      het vellen van houtopstanden in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen, mits het bevoegd gezag hiervoor toestemming heeft verleend, onverminderd het bepaalde in artikel 4:11b, artikel 4:11c of artikel 4:11d van deze verordening;

    • c.

      houtopstanden die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15 lid 2 en 3 van de Boswet:

      • -

        wegbeplanting en éénrijige beplanting op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populier of wilg, tenzij deze zijn geknot;

      • -

        vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

      • -

        kweekgoed;

      • -

        fijnsparren (niet ouder dan 12 jaar), bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

      • -

        houtopstanden die deel uitmaken van een als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwonderneming die niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en hetzij een oppervlakte heeft kleiner dan 10 are, hetzij een rijbeplanting betreft van maximaal 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen.

  • 5. Op aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:11b Beschermwaardige bomen: compensatie

  • 1. Degene die een houtopstand velt of doet vellen is verplicht overeenkomstig de aanwijzingen van het bevoegd gezag de houtopstand op of nabij dezelfde plaats te vervangen.

  • 2. De herplant moet binnen één jaar na het vellen van de houtopstand worden uitgevoerd.

  • 3. Het bevoegd gezag bepaalt telkens binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4. Van de in lid 2 gestelde termijn van één jaar kan worden afgeweken indien een langere termijn noodzakelijk is vanwege een voorzienbare langere uitvoeringsperiode van een project.

  • 5. In afwijking van het eerste lid verbindt het bevoegd gezag aan een vergunning voor het vellen van een houtopstand het voorschrift dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens een financiële bijdrage is gestort ten behoeve van het KOR, indien niet of niet geheel ter plaatse kan worden herplant.

  • 6. Het bevoegd gezag kan besluiten tot alternatieve herplantlocatie.

Artikel 4:11c Vergunningsvoorschriften

  • 1. Van de vergunning mag pas gebruik worden gemaakt op de dag na die waarop de bezwaartermijn is afgelopen.

  • 2. Indien gedurende de bezwaartermijn een bezwaar wordt ingediend, mag pas tot vellen worden overgegaan 1 week nadat op het bezwaar is beslist en de vergunning in stand is gelaten.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren:

    • a.

      voorschriften over de inrichting van de ondergrondse ruimte bij te herplanten bomen;

    • b.

      het voorschrift tot het opstellen en overleggen van een Bomeneffectanalyse (BEA) in geval van bouw of aanleg van werken of andere ruimtelijke herinrichtingen of reconstructies in de nabijheid van te behouden bomen;

    • c.

      het voorschrift dat pas tot vellen op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichtingen of reconstructies mag worden overgegaan indien andere ontheffingen, vergunningen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk zijn geworden en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende is gewaarborgd.

Artikel 4:11d Instandhoudingplicht

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond dan wel degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen:

    • a.

      te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn, of

    • b.

      indien niet of niet geheel ter plaatse kan worden herplant, een financiële bijdrage te storten ten behoeve van het KOR alvorens de houtopstand mag worden geveld.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd ofwel een redelijk vermoeden daartoe bestaat, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen:

    • a.

      om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een Bomeneffectanalyse (BEA) op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

Artikel 4:11e Aanvraag

De omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd door de eigenaar van de houtopstand.

Artikel 4:12 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen of te doen vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod en daaraan voorwaarden verbinden.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:12a Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden dien naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van iepenspintkevers is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • a.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • b.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm. voorhanden of in voorraad te hebben of te voeren.

  • 3. Van het in het tweede lid gestelde verbod kan het college ontheffing verlenen.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:12b Bestrijding van voor het milieuschadelijke invasieve exoten

  • 1. Onder invasieve exoten wordt verstaan:

    • a.

      Soorten bomen, planten en struiken die op de Unielijst staan;

    • b.

      Aziatische duizendknopen.

  • 2. De grondeigenaar of degene die een recht op gebruik van de grond heeft, is verplicht:

    • a.

      te voorkomen dat op akker- of landbouwgronden, met inbegrip van daaraan grenzende stroken grond vanaf 30m, de op die gronden aanwezige Akkerdistel (Cirsium arvense), Perzische Bereklauw (Heracleum persicum), of de Reuzenbereklauw (Heracleum mantegazzianum) tot bloei komt;

    • b.

      de grond te zuiveren van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica).

  • 3. Als zich op een terrein invasieve exoten bevinden, anders dan genoemd in het tweede lid van dit artikel, die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verdere verspreiding of vermeerdering, dan is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn, de soorten te vernietigen of zodanig te behandelen dat verdere verspreiding wordt voorkomen.

Artikel 4:12c Bescherming van openbare houtopstanden en groenvoorzieningen

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die gemeentelijk eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      van voorwerpen te voorzien;

    • c.

      te snoeien, behoudens een door de gemeente opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in een bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstrook, grasperk of bloembak verboden enige schade toe te brengen aan een boom of beplanting dan wel aldaar bloemen te plukken.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland.

Artikel 4:14 (vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande omgevingsvergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken, te voeren of te wijzigen met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een openbare plaats.

  • 2. In aanvulling op artikel 1:8 kan het college een omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid weigeren:

    • a.

      indien de handelsreclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de criteria voor reclame, zoals neergelegd in de Welstandsnota van de gemeente;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      indien de handelsreclame op of aan de onroerende zaak geen directe functionele relatie heeft met de handelsactiviteit die in of vanuit de betreffende onroerende zaak wordt uitgeoefend. Dat houdt in dat alleen de naam van het bedrijf en/of het daar geproduceerde en/of verkochte hoofdproduct mag worden getoond en niet de naam van toeleveranciers of onderdelen van dat hoofdproduct.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hogere regelgeving.

  • 4. Het college is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel en kan delen van de stad vrijstellen van deze regels.

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN EN STOPVERBOD

Artikel 5:1 (vervallen)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Zeeland 2018.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod;

    • a.

      in het eerste lid is niet van toepassing voor voertuigen die door of ten behoeve van het vervoer voor invaliden worden gebruikt;

    • b.

      in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur;

    • c.

      het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8a Verboden te slapen in grote voertuigen

Het is verboden een vrachtwagen als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te parkeren op een door het college aangewezen plaats met het kennelijke doel deze als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen.

Artikel 5:9 Uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij of binnen een afstand van 6 meter van een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1. Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte

    • b.

      met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 (Vervallen)

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden-donateurwerving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen, met uitzondering van kleding, bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Kleding bestemd voor een goed doel dient te worden gedeponeerd in de daartoe bestemde kledingbakken in gemeente Borsele.

  • 4. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door instellingen die een CBF-keurmerk of CBF certificaat voor kleine goede doelen hebben. Zij kunnen op schriftelijk verzoek aan het bevoegd gezag gebruik maken van de zogenaamde vrije periode van het gemeentelijke collecterooster;

    • c.

      door in de gemeente Borsele gevestigde verenigingen en stichtingen, die krachtens statuten en activiteiten een doel nastreven dat van algemeen belang is en die geld of goederen inzamelen in een collectieve vrije periode en zij zich minimaal 10 dagen vooraf hebben gemeld bij de gemeente.

  • 5. Algemene regels ten aanzien van het inzamelen:

    • a.

      Inzameling van geld en goed mag plaatsvinden van maandag tot en met zaterdag van 9:00 uur tot 21:00 uur;

    • b.

      een collectant moet zich kunnen legitimeren;

    • c.

      collectanten hebben de minimale leeftijd van 14 jaar;

    • d.

      voor het inzamelen van geld dient gebruik te worden gemaakt van een collectebus;

    • e.

      alle aanwijzingen, gegeven door de politie of een bevoegde ambtenaar van de gemeente Borsele dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd.

  • 6. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 08.00 uur en verder op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 4. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:16 (vervallen)

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning, intrekking en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent dit onderwerp.

  • 3. Een aanvraag om een vergunning wordt gesteld op een door het college vastgesteld aanvraagformulier en voegt in ieder geval de volgende bescheiden bij zijn aanvraag:

    • a.

      een geldig uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • b.

      een kopie van een geldig ID-bewijs;

    • c.

      indien van toepassing, een foto of schets van de verkoopsituatie/locatie.

  • 4. In afwijking van artikel 1:6 van deze verordening, aanhef en onder d, wordt de vergunning ingetrokken indien daarvan gedurende 4 weken geen gebruik wordt gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend gedurende een bepaalde termijn geen gebruik te maken van de vergunning.

  • 5. Onverminderd artikel 1:7 van deze verordening wordt een standplaatsvergunning verleend voor minimaal een deel van een kalenderdag.

  • 6. Het college weigert de vergunning:

    • a.

      wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      indien voor de betreffende locatie of dag al een vergunning is verleend.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan het college de vergunning weigeren:

    • a.

      als de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      gelet op de grootte of het uiterlijk van de verkoopinrichting;

    • c.

      wegens strijd met een geldend bestemmingsplan;

    • d.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 8. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:18a Nadere bepalingen standplaatsen

  • 1. De vergunninghouder moet de standplaats volledig hebben ontruimd:

    • a.

      binnen één uur nadat de verkoop dient te zijn beëindigd;

    • b.

      van de voorgaande bepaling, lid 1 sub a, kan het college, onder nader te stellen voorwaarden, van deze eis ontheffing verlenen wanneer het standplaatsen betreft die zijn bedoeld voor de verkoop van oliebollen en kerstbomen, alsmede voor standplaatsen waarop zogenoemde “kiosken” zijn geplaatst.

  • 2. Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, bescherming van het milieu, redelijke eisen van welstand, de fysieke toestand van de bestrating of het te gebruiken verkoopmiddel.

  • 3. Op een in een voetgangerszone aangewezen locatie mag slechts standplaats worden ingenomen zonder voertuig of alleen met dat voertuig dat direct noodzakelijk is voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten. Een voertuig dat hiervoor niet direct noodzakelijk is, mag slechts bij de aanvang en aan het einde van de verkoopperiode bij de standplaats aanwezig zijn voor het in- en uitladen van goederen.

  • 4. Het is niet toegestaan bij de standplaats een terras in te richten.

  • 5. De vergunninghouder die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn standplaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college, voorafgaande aan de eerste dag van verhindering of zo spoedig als mogelijk is daarna, onder opgave van de duur van zijn afwezigheid. De vergunninghouder kan zich in genoemde situaties incidenteel laten vervangen door een medewerker in zijn dienst of door een echtgenoot, een geregistreerd partner, of een familielid in de eerste graad. Bij controle moet de relatie tussen de vervanger en de vergunninghouder schriftelijk toonbaar zijn.

  • 6. Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 5:18b Incidentele standplaatsen

  • 1. Vergunningen voor incidentele/sampling standplaatsen kunnen worden verstrekt voor een ochtenddeel (08.00-13.00 uur), een middagdeel (13.00-18.00 uur) of voor een hele dag.

  • 2. Een aanvrager van een sampling standplaatsvergunning kan:

    • -

      maximaal één vergunning per dag

    • -

      en niet meer dan vijftien vergunningen per kalenderjaar aanvragen.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Omgevingsverordening Zeeland 2018.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:17, zesde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 (Vervallen)

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

AFDELING 6. OPENBAAR WATER EN WATERSTAATSWERKEN

Artikelen 5:24 t/m 5:31

(niet opgenomen)

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens het Besluit van provinciale staten van Zeeland houdende vaststelling Omgevingsverordening Zeeland 2018, aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:33a Beperking toerrit 4 x 4

  • 1. Het college kan gebieden buiten de bebouwde kom aanwijzen, waarbij op de onverharde wegen het verboden is om met 4x4 voertuigen een toerrit te houden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht of “Hoofdstuk 8 Landschapsbescherming van de Omgevingsverordening Zeeland 2018”.

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele as-verstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen as te verstrooien

  • 1. Incidentele as-verstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid as-verstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de as-bus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele as-verstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

AFDELING 10. DIEFSTALPREVENTIE

Artikel 5:38 Onbeheerde voertuigen

  • 1. Degene, die een fiets, een bromfiets of een motorvoertuig onbeheerd laat staan op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats, is verplicht ervoor te zorgen, dat dit voertuig door middel van een slot of op een andere wijze voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt.

  • 2. Degene, die een motorvoertuig onbeheerd laat staan op of aan de weg, of op een voor het publiek toegankelijke plaats, is verplicht, indien zich in dat voertuig goederen bevinden, die niet tot de uitrusting ervan behoren, ervoor te zorgen, dat door deugdelijke afsluiting van dat voertuig, die goederen tegen diefstal zijn beveiligd.

  • 3. Het bepaalde in lid 2 geldt niet met betrekking tot laadruimten van motorvoertuigen, die kennelijk bestemd zijn voor het vervoeren van goederen.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1. Behoudens het bepaalde in de Wet economische delicten wordt overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

    • Artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);

    • Artikel 2:9 (straatartiest);

    • Artikel 2:10 (voorwerpen op of aan de weg);

    • Artikel 2:14 (winkelwagentjes);

    • Artikel 2:16 (openen straatkolken e.d.);

    • Artikel 2:19 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp);

    • Artikel 2:21 (voorzieningen voor verkeer en verlichting);

    • Artikel 2:23 (veiligheid op het ijs);

    • Artikel 2:25 (evenement);

    • Artikel 2:26 (ordeverstoring);

    • Artikel 2:28 (exploitatie openbare inrichting);

    • Artikel 2:29 (sluitingstijd);

    • Artikel 2:31 (verboden gedragingen);

    • Artikel 2:32 (handel binnen openbare inrichtingen);

    • Artikel 2:33 (ordeverstoring);

    • Artikel 2:36 (kennisgeving exploitatie);

    • Artikel 2:37 (verschaffing gegevens nachtregister);

    • Artikel 2:39 (speelgelegenheden);

    • Artikel 2:41 (betreden gesloten woning of lokaal);

    • Artikel 2:42 (plakken en kladden);

    • Artikel 2:44 (vervoer inbrekerswerktuigen);

    • Artikel 2:44a (vervoer geprepareerde voorwerpen;

    • Artikel 2:50 (verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties);

    • Artikel 2:50a (messen en andere voorwerpen als wapen);

    • Artikel 2:59 (gevaarlijke honden);

    • Artikel 2:72 (ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen);

    • Artikel 2:73 (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);

    • Artikel 2:73a (carbidschieten in de open lucht);

    • Artikel 2:73b (bij zich hebben van carbid);

    • Artikel 2:74 (drugshandel op straat);

    • Artikel 2:74a (openlijk drugsgebruik);

    • Artikel 2:78 (gebiedsontzeggingen);

    • Artikel 3:3 (vergunning);

    • Artikel 3:12 (sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang);

    • Artikel 3:13 (adverteren);

    • Artikel 3:14 (leeftijd en verblijfstitel prostituees);

    • Artikel 3:18 (raamprostitutie);

    • Artikel 3:19 (straatprostitutie);

    • Artikel 3:21 (verbodsbepalingen klanten);

    • Artikel 3:22 (tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke);

    • Artikel 4:13 (opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.);

    • Artikel 4:15 (verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame);

    • Artikel 5:2 (parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.);

    • Artikel 5:3 (te koop aanbieden van voertuigen);

    • Artikel 5:4 (defecte voertuigen);

    • Artikel 5:5 (voertuigwrakken);

    • Artikel 5:6 (kampeermiddelen e.a.);

    • Artikel 5:7 (parkeren van reclamevoertuigen);

    • Artikel 5:8 (parkeren van grote voertuigen);

    • Artikel 5:8a (verboden te slapen in grote voertuigen);

    • Artikel 5:9 (parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen);

    • Artikel 5:15 (ventverbod);

    • Artikel 5:17 (standplaatsvergunning, intrekking en weigeringsgronden);

    • Artikel 5:18 (nadere bepalingen standplaatsen);

    • Artikel 5:23 (organiseren van een snuffelmarkt);

    • Artikel 5:24 (voorwerpen op, in of boven openbaar water);

    • Artikel 5:25 (ligplaats woonschepen en overige vaartuigen);

    • Artikel 5:26 (aanwijzingen ligplaats);

    • Artikel 5:27 (verbod innemen ligplaats);

    • Artikel 5:28 (beschadigen van waterstaatswerken);

    • Artikel 5:29 (reddingsmiddelen);

    • Artikel 5:32 (crossterreinen);

    • Artikel 5:33 (beperking verkeer in natuurgebieden);

    • Artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie:

    • Artikel 2:6 (beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen);

    • Artikel 2:15 (hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp);

    • Artikel 2:43 (vervoer plakgereedschap e.d.);

    • Artikel 2:45 (betreden van plantsoenen e.d.);

    • Artikel 2:46 (rijden over bermen e.d.);

    • Artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);

    • Artikel 2:48 (verboden drankgebruik);

    • Artikel 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);

    • Artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);

    • Artikel 2:51 (neerzetten van fietsen e.d.);

    • Artikel 2:52 (overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.);

    • Artikel 2:57 (loslopende honden);

    • Artikel 2:58 (verontreiniging door honden);

    • Artikel 2:60 (houden hinderlijke of schadelijke dieren);

    • Artikel 2:62 (loslopend vee);

    • Artikel 2:63 (duiven);

    • Artikel 2:64 (bijen);

    • Artikel 4:3 (kennisgeving incidentele festiviteiten);

    • Artikel 4:6 (overige geluidhinder);

    • Artikel 4:6b ((geluid)hinder door dieren);

    • Artikel 4:6c ((geluid)hinder door bromfietsen e.d.);

    • Artikel 4:6d ((geluid)hinder door vrachtauto's);

    • Artikel 4:6f (vervallen);

    • Artikel 4:7 (straatvegen);

    • Artikel 4:8 (natuurlijke behoefte doen);

    • Artikel 4:18 (recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen);

    • Artikel 5:11 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen);

    • Artikel 5:12 (overlast van fiets of bromfiets);

    • Artikel 5:13 (inzameling van geld of goederen);

    • Artikel 5:30 (veiligheid op het water);

    • Artikel 5:31 (overlast van vaartuigen);

    • Artikel 5:36 (verboden plaatsen);

    • Artikel 5:37 (hinder of overlast).

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 , 2:11, 2:12, eerste lid en artikel 4:11, tweede lid als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast: de als buitengewoon opsporingsambtenaar of –ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen, en de personen in de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:3a Binnentreden woningen ter uitvoering van noodverordeningen

  • 1. Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

  • 3. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

  • 4. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt.

  • 5. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld.

  • 6. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.

  • 7. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen voor zover hogere wetgeving zich hier niet tegen verzet.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op de dag van bekendmaking.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadvergadering van 16 september 2021,

de griffier,

Ph.J.M. de Vree

de voorzitter,

G. Dijksterhuis


Noot
1

Definitie leidinggevenden (artikel 1, eerste lid, Alcoholwet) In de definitie van leidinggevende in artikel 1 komt het derde onderdeel, te weten ‘de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanig bedrijf in een inrichting’, op termijn te vervallen. Dit betekent dat dagelijkse leidinggevenden niet langer hoeven te worden bijgeschreven op het aanhangsel bij de vergunning en er dus ook geen toetsing meer van deze categorie leidinggevenden plaatsvindt. Wel moeten personen die de dagelijkse leiding hebben minimaal 21 jaar oud zijn en in het bezit zijn van een diploma sociale hygiëne. Voordat deze aanpassing van de definitie van leidinggevende in werking treedt, zal het ministerie van VWS eerst onderzoeken wat de impact is van deze wijziging. Daarnaast regelt artikel 30b van de Alcoholwet, dat bij AMvB wordt bepaald voor welke categorieën van personen werkzaam in welke categorieën van horeca- of slijtersbedrijven de verplichting tot bijschrijving op het aanhangsel bij de vergunning van overeenkomstige toepassing zijn. Stage 14- en 15-jarige vmbo’ers (artikel 24, vijfde lid, Alcoholwet) De Alcoholwet maakt het mogelijk dat ook 14- en 15-jarige leerlingen tijdens een horecastage in het kader van hun vmbo-opleiding alcoholhoudende drank kunnen verstrekken. In de DHW ligt de grens nu nog bij 16 jaar. In artikel 24, vijfde lid, van de Alcoholwet staat opgesomd voor welke horecaopleidingen deze mogelijkheid van toepassing is.

Noot
2

Zie noot 1. Op termijn hoeven onmiddellijk leidinggevenden niet meer op het aanhangsel te worden bijgeschreven.