Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR662442
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR662442/1
Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2021
Geldend van 01-11-2021 t/m heden
Intitulé
Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2021Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen houdende regels omtrent terug- en invordering, verhaal Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente Tholen 2021)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen;
gelet op de artikelen 1:3, vierde lid, 3:42 titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 58, 59 en 60 van de Participatiewet en de artikelen 25 en 26 IOAW/IOAZ;
b e s l u i t :
- I.
in te trekken de Beleidsregels “terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2015”
- II.
vast te stellen de Beleidsregels: 'terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2021' luidende als volgt:
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
-
1. Alle begrippen die in deze beleidsegels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de in lid 2 genoemde wetten.
-
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a.
Awb: Algemene wet bestuursrecht
- b.
boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ
- c.
bruteren: het verhogen va de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waardoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
- d.
BW: Burgerlijk Wetboek
- e.
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen;
- f.
fraudevordering: vordering ontstaan als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht;
- g.
inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
- h.
invorderen: het innen van de vordering;
- i.
IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- j.
IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;
- k.
Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
- l.
terugvorderen: de ten onrechte verstrekte uitkering terugeisen;
- m.
uitkering: de door het college verleende uitkering in het kader van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ;
- n.
verhaalsbijdrage: kosten van de uitkering die worden verhaald op een onderhoudsplichtige zoals bedoeld in paragraaf 6.5 Participatiewet;
- o.
WOZ: Wet Waardering Onroerende Zaken.
- a.
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekenen, bruteren, verhalen en vestiging zekerheidsrecht
-
1. Het college maakt in beginsel gebruik van de bevoegdheid tot:
- a.
het opschorten, herzien of intrekken van het besluit tot toekenning ingevolge artikel 54, derde en vierde lid Participatiewet en artikel 17, derde en vierde lid van de IOAW en IOAZ, indien de uitkering ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag is verleend;
- b.
het terugvorderen, zoals dit haar toekomt op grond van:
- i
artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet
- ii
artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ
- i
- c.
het verrekenen van de bijstand zoals dit haar op grond van artikel 58, vierde lid van de
Participatiewet, alsmede artikel 25, vierde lid van de IOAW en IOAZ toekomt;
- d.
het verrekenen van de vordering van de Participatiewet, IOAW- of IOAZ uitkering, zoals dit haar op grond van artikel 60, derde lid Participatiewet alsmede artikel 28, derde lid IOAW of IOAZ haar toekomt;
- e.
het bruteren van de vordering;
- f.
het invorderen van de vordering via een dwangbevel, zoals dit haar op grond van artikel 60, tweede lid van de Participatiewet alsmede artikel 28, eerste lid IOAW en IOAZ toekomt; en
- g.
het verhalen van kosten van de uitkering, zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de Participatiewet
- h.
het vestigen van een zekerheidsrecht door middel van hypotheek of pandrecht, zoals neergelegd in artikel 48, lid 3,Participatiewet.
- a.
-
2. De bevoegdheden genoemd in eerste lid, onderdelen a tot en met h gelden voor het college als algemene verplichtingen behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.
Artikel 3 uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
-
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal over ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook na zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
-
2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.
-
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel b stelt het college, voor zover de vordering is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht bestaande uit het gedurende een langere periode beschikken over een geringe overschrijding van het vrij te laten bescheiden vermogen, deze vordering vast op het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan.
-
4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel e ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem dit niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Artikel 4 Kruimelbedragen
Het college ziet af van het nemen van een besluit tot terugvordering, indien het terug te vorderen bedrag na beëindiging van de uitkering, lager is dan € 150,- tenzij:
- a.
er nog andere vorderingen op de belanghebbende openstaan;
- b.
verrekening mogelijk is; of
- c.
sprake is van terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht
HOOFDSTUK 2 INVORDERING
§ 2.1. De betalingsverplichting
Artikel 5 Algemeen
-
1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en/ of het besluit boete-oplegging en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken
-
2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit en/of boetebesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:
- a.
de hoogte van (het saldo van) de vordering;
- b.
de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;
- c.
de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;
- d.
de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;
- e.
de rechtsgevolgen bij niet nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
- f.
de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.
- a.
Artikel 6 Verrekening
-
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 5 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.
-
2. Bij beëindiging van de uitkering wordt het recht op vakantietoeslag verrekend met de openstaande vordering(en) en of boetes.
Artikel 7 Uitstel van betaling
-
1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde termijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.
-
2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
-
3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende, indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen – voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm – aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
-
4. Bij vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoelt in het derde lid:
- a.
worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en
- b.
Is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onderdelen a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.
- a.
-
5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.
Artikel 8 Volgorde van invordering
-
1. Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92, tweede lid van de Awb.
-
2. Van het gesteld in het eerste lid wordt afgeweken:
- a.
bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijke preferente vordering: dan wordt eerst de (fraude) vordering ingevorderd;
- b.
als brutering van de (fraude)vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude)vordering in te vorderen;
- c.
als het restant van de (fraude)vordering(en) in minder dan zes maandelijkse termijnen vanaf de datum boeteoplegging zal zijn voldaan.
- a.
Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
-
1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt, bedraagt de aflossingscapaciteit 5% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat in gevolge het bepaalde in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
-
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt in bijzondere omstandigheden met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde oplossing ten minste € 25,00 per maand bedraagt.
-
3. In geval van beslaglegging door een derde, kan de aflossingsverplichting ingevolge bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 10 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de uitkering en bij debiteuren die geen uitkering ontvangen
-
1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende reeds afloste tijdens de uitkeringsperiode.
-
2. Na afloop van de zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit naar draagkracht individueel vastgesteld, rekening houdend met het gestelde in artikel 7, lid 3 en 4 en lid 5.
-
3. Indien op het moment van het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet of IOAW/IOAZ wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van aanvang af vastgesteld op het bedrag genoemd in lid 2.
Artikel 11 Rente en kosten
-
1. In eerste aanleg wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht. Eerst wanneer de vordering moet worden overgedragen aan een deurwaarder wordt vanaf dat moment wettelijke rente in rekening gebracht.
-
2. Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, zullen de in verband daarmee gemaakte kosten op belanghebbende worden verhaald.
§ 2.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
-
1. Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.
-
2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens om de 60 maanden een dossieronderzoek in of zich in de situatie van belanghebbende significante wijzigingen hebben voorgedaan, die een draagkracht onderzoek rechtvaardigen.
-
3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan bij beschikking in kennis gesteld.
-
4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de verzenddatum van de beschikking.
Artikel 13 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
-
1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:
- a.
wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting;
- b.
tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.
- a.
-
2. Binnen acht weken na ontvangst van dit verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit schriftelijk aan belanghebbende mee.
-
3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen
§ 2.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen va een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsregeling niet meer nakomt, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet wordt een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb afgegeven.
HOOFDSTUK 3 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE INVORDERING
Artikel 15 Reikwijdte
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
§ 3.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen
Artikel 16 Afzien van (verdere) invordering na het voldoen aan de betalingsverplichtingen
-
1. Het college streeft er naar om de teruggevorderde en op derden verhaalde kosten optimaal in te vorderen, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet.
-
2. Het college kan besluiten af te zien van (verdere) invordering indien de belanghebbende:
- a.
gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
- b.
gedurende vijf jaar weliswaar niet volledig aan zijn betaalverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog uit eigener beweging binnen die periode heeft betaald;
- c.
gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal verrichten;
- d.
een bedrag van tenminste 50% van de restsom ineens voldoet; dan wel
- e.
een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het college is gehonoreerd.
- a.
-
3. De termijn genoemd onder het tweede lid onderdeel bedraagt drie jaar indien de vordering een lening betreft voor duurzame gebruiksgoederen.
-
4. Onder betaalverplichting als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan: de aan belanghebbende opgelegde betaalverplichting, doch minimaal de aflossingsnorm als bedoeld in artikel 9, eerste lid van deze beleidsregels.
-
5. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, d en e slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het tweede lid, aanhef en onderdeel c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.
Artikel 17 Uitzonderingen
-
1. Artikel 16, tweede en derde lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:
- a.
het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid; dan wel
- b.
door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
- a.
-
2. Het op basis van artikel 16 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van (verdere) invordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
§ 3.2 Schuldregeling
Artikel 18 Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek
Het college verleent medewerking aan een schuldhulpverleningstraject indien;
-
- a.
Redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en/of
- b.
Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
- c.
De vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
- a.
- 1.
Het eerste lid is niet van toepassing indien:
- a.
de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedraag van belanghebbende dan wel het een vordering betreft van uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid aanhef en onderdeel b van de Participatiewet.
- b.
de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
- a.
- 2.
Het besluit om mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject wordt ingetrokken indien:
- a.
Niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
- b.
de belanghebbende zijn schuld niet zoals afgesproken in de schuldregeling voldoet; dan wel
- c.
de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekten de verstrekking van juiste of volledige gegeven tot een ander besluit zou hebben geleid.
- a.
- 3.
Het college verleent, op grond van artikel 60c Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ geen medewerking aan een schuldregeling:
- a.
de vordering na 1 januari 2013 is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht; en
- b.
hiervoor een boete is opgelegd, of
- c.
door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht aangifte is gedaan op grond van het wetboek van strafrecht.
- a.
HOOFDSTUK 4 VERHAAL
Artikel 19 Verhaal
-
1. Het college verhaalt de kosten van uitkering met inachtneming van de wettelijke bepalingen en hetgeen hierover in deze regeling staat vermeld.
-
2. In afwijking van het eerste lid ziet het college af van verhaal, indien:
- a.
het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand;
- b.
sprake is van een schenking of een nalatenschap van minder dan de hoogte van een maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;
- c.
hiertoe een dringende reden aanwezig is.
- a.
Artikel 20 Nihilbeding
Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na scheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.
Artikel 21 In acht te nemen maatstaven
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en de beoordeling van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, zou moeten worden toegekend.
Artikel 22 Verhaal bij aanwezigheid van een rechtelijke uitspraak
-
1. Indien degene op wie wordt verhaald een bij rechtelijke uitspraak, op grond van boek I van het Burgerlijk Wetboek, vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald
-
2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig de rechtelijke uitspraak wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde bedrag binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.
-
3. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard.
-
4. Het college is bevoegd, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, het verschuldigde bij dwangbevel in te vorderen.
Artikel 23 Rechtelijke uitspraak bij verhuizing naar andere gemeente
-
1. Indien degene die uitkering ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonadres verplaatst naar een andere gemeente en daar uitkering ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot ten uitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.
-
2. De vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden met betrekking tot verhaal van uitkering die door de gemeente is verleend.
Artikel 24 Ingangsdatum verhaal
De ingangsdatum van de te verhalen onderhoudsbijdrage is de eerste van de maand volgend op die waarin het verhaalsbesluit is genomen.
Artikel 25 (Her)onderzoek naar draagkracht
-
1. Het college verricht iedere drie jaar onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage.
-
2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld.
-
3. Er wordt niet overgegaan tot wijziging van de verhaalsbijdrage indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd dn met € 25,00 per maand ten opzichte van het vorig onderzoek.
-
4. Het college in ieder geval (tijdelijk) geen draagkracht aanwezig, indien de onderhoudsplichtige:
- a.
in detentie verblijft;
- b.
verblijft in een verpleeg-of verzorgingshuis en een eigen bijdrage betaalt op grond van de Wet langdurige zorg;
- c.
is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
- a.
Artikel 26 Verhaal in rechte
-
1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.
-
2. Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal in rechte.
Artikel 27 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
-
1. Het college kan op verzoek van degene op wie wordt verhaald besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten uitkering, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
- a.
redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met zijn schulden; en/of
- b.
redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
- c.
de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
- a.
-
2. Het besluit tot (gedeeltelijk) afzien van invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
-
3. Het besluit tot afzien van invordering van een verhaalsbijdrage wordt ingetrokken of ten nadele van belanghebbende gewijzigd indien:
- a.
binnen twaalf maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen;
- b.
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
- a.
HOOFDSTUK 5 KREDIETHYPOTHEEK EN PANDOVEREENKOMST
Artikel 28 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening
-
1. Indien bijstand als bedoeld in artikel 50 Participatiewet wordt verleend aan de eigenaar van een woning die door de eigenaar of zijn gezin wordt bewoond, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek voor zover het betreft een registergoed of in de vorm van een pandovereenkomst voor zover het betreft een niet-registergoed.
-
2. In gevallen waarin bij (de aanvang van) de bijstandsverlening geen krediethypotheek gevestigd is, omdat de waarde in de woning daartoe geen aanleiding gaf, vindt elke 5 jaar een heronderzoek plaats ten behoeve van het bepalen van het recht op voortzetting van de bijstand.
-
3. Tot de geldlening wordt mede gerekend de eventuele kosten van bijstand zoals genoemd in artikel 23, lid 3 en 4.
-
4. Indien belanghebbende verzuimt de aan de geldlening verbonden betalingsverplichtingen na te komen zijn de hoofdstukken 2 (terugvordering) en 3 (invordering) onverkort van toepassing, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.
Artikel 29 Waardebepaling
-
1. De geldlening als bedoeld in artikel 28 is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 1 onder a en lid 2 onder b en d, Participatiewet.
-
2. De waarde van de woning wordt gerelateerd aan de waarde zoals deze door de gemeente is vastgesteld in het kader van de WOZ.
-
3. Ter vaststelling van de waarde van niet-registergoederen vindt taxatie plaats door een taxateur die door het college in overeenstemming met belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijke taxateur.
-
4. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, dan wel de kosten van de vestiging van pandrecht, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan het college bijstand verlenen die begrepen wordt onder verband van hypotheek of verpanding.
Artikel 30 Aflossing eerste tien jaar
-
1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste 10 jaar zonder renteberekening
-
2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.
-
3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.
-
4. Bij een inkomen dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 3 Participatiewet, wordt geen aflossing gevergd.
-
5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.
-
6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende bijzondere bestaanskosten. Deze kosten worden in mindering gebracht op het inkomen.
-
7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.
Artikel 31 Aflossing na tien jaar
-
1. Indien door toepassing van artikel 30, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment over dat deel maandelijkse rente verschuldigd.
-
2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente.
-
3. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
-
4. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
-
5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.
Artikel 32 Voorwaarden
De aan de geldlening verbonden voorwaarden als bedoeld in de artikelen 29 en 30 worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte dan wel de akte van pandrecht.
Artikel 33 Verkoop woning
-
1. Bij verkoop of bij vererving van de woning en, indien het een echtpaar betreft, bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 25, lid 3, 4 en 5, bijgeschreven rente, terstond afgelost.
-
2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening, eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht, voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge van het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
-
3. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, lid 1 onder a en lid 2 onder d, Participatiewet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering gebracht.
Artikel 34 Hernieuwde bijstandsverlening
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of het laatst gevestigde pandrecht.
Artikel 35 Medewerkingsplicht
-
1. Het college verbindt aan het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht de verplichting dat belanghebbende aan de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst volledig meewerkt.
-
2. Indien de belanghebbende in een voorkomend geval niet meewerkt aan het vestigen van hypotheek of pandrecht, dan wordt de bijstand in zijn geheel geweigerd. Reeds verleende bijstand is terstond opeisbaar.
HOOFDSTUK 6 - OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 36 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt
Artikel 37 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen
Het college voert naast de Participatiewet en de IOAW/IOAZ ook andere regelingen uit waarin terug- en invordering is bepaald. Voor zover deze wetten en regelingen geen andersluidende verplichtingen kennen zijn deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38 Citeertitel/inwerkingtreding
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2021” en treden in werking op 1 november 2021. Met ingang van die datum worden de “Beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek, Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015” ingetrokken.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de vergadering van 21 september 2021.
Burgemeester en wethouders van Tholen,
De secretaris,
J.K. Fraanje
De burgemeester,
M.L.P Sijbers
ALGEMEEN
Sinds de invoering van de Fraudewet op 1 januari 2013 is het college verplicht de kosten van uitkering terug te vorderen, wanneer er sprake is van schending
Sinds de invoering van de Fraudewet op 1 januari 2013 is het college verplicht de kosten van uitkering terug te vorderen, wanneer er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast is het college verplicht een boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag.
Deze beleidsregels beperken zich tot het invullen van de discretionaire bevoegdheden van het college op het gebied van terugvordering, invordering, verhaal en het vestigen van een zekerheidsrecht en zien niet op de verplichtingen die rechtstreeks uit de wetgeving voortvloeien.
Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op terug- en invordering op grond van overige wetgeving binnen het sociale domein, die door het college worden uitgevoerd en voor zover in deze wetten en regelingen terugvordering is opgenomen en niet dwingend anders is bepaald.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
HOOFDSTUK 1 - ALGEMEEN
Artikel 1 - Begripsbepalingen
In dit artikel wordt kort uitleg gegeven over:
- a.
de afkortingen en begrippen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd;
- b.
een definitie van een aantal begrippen;
- c.
wie uitvoering geeft aan deze beleidsregels.
Artikel 2 - Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, brutering, verhaal en het vestigen van een zekerheidsrecht
Artikel 2 bevat de hoofdregel in welke gevallen het college de bevoegdheid heeft beleidskeuzes te maken, alsmede de artikelen waarop deze bevoegdheid is gebaseerd. De wijze waarop van deze bevoegdheden gebruik wordt gemaakt wordt verder uitgewerkt in de Hoofdstukken 2, 3, 4 en 5.
Artikel 3 - Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In artikel 3 staan vervolgens de algemene – binnen de jurisprudentie geformuleerde – uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college, ongeacht de bevoegdheid tot terugvordering, brutering of verhaal dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze situaties niet de vrijheid om van de in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
- -
De zesmaanden-jurisprudentie
-
De zesmaanden-jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als alle relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie had moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde termijn van zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog teveel aan uitkering is verstrekt.
- -
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd.
-
De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de uitkering over de gehele periode van overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien belanghebbende de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
- -
Afzien van brutering
-
Ook het bruteren van een vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak mag de gemeente de vordering niet bruteren als:
- 1.
de vordering is ontstaan mede of geheel door toedoen van de gemeente niet te verwijten (denk aan een administratieve vergissing van de gemeente of de terugvordering van achteraf ter beschikking gekomen middelen), én
- 2.
het is betrokkene niet te verwijten dat de vordering niet al is voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.
- 1.
Artikel 4 Kruimelbedragen
Alleen wanneer er sprake is van schenden van de inlichtingenplicht, is het college verplicht de ten onrechte verstrekte uitkering terug te vorderen. In alle overige situaties is het terugvorderen van bijstand een bevoegdheid. In dit artikel is vastgelegd dat het college afziet van terugvorderen indien het terug te vorderen bedrag kleiner of gelijk is aan € 150,- en aan alle overige voorwaarden in dit artikel wordt voldaan. In dergelijke situaties zijn de kosten van het terug- en invorderen van de bijstand hoger dan de opbrengst. De hoogte van het kruimelbedrag komt ongeveer overeen met de kosten van een (1) uur inzet van de medewerker Terugvordering en Verhaal.
HOOFDSTUK 2 INVORDERING
In hoofdstuk 2 wordt een uitwerking gegeven aan de wijze waarop het college haar vorderingen invordert. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien toe op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Artikel 5 Algemeen
In het tweede lid staat omschreven welke zaken in het terug- en invorderingsbesluit minimaal moeten zijn opgenomen naast de eisen die reeds in de Algemene wet bestuursrecht staan vermeld. De toevoeging van onderdeel f is gebaseerd op het uitgangspunt dat in beginsel geen rekening gehouden wordt met een aflossingsverplichting op nieuwe (na datum verzending terugvorderings- of boetebesluit ontstane) schulden bij derden, tenzij het ontstaan van die nieuwe schuld niet te wijten is aan de belanghebbende.
Artikel 6 Verrekening
Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt een wettelijke verrekeningsplicht in de Participatiewet, de Ioaw en de Ioaz (artikel 60, vierde lid
Participatiewet). Voor overige vorderingen geldt deze wettelijke verrekeningsplicht niet. Daarom is in dit artikel vastgelegd dat het college direct tot verrekening overgaat, indien de belanghebbende bij het afgeven van een terugvorderingsbesluit in Tholen een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz. Ontvangt de belanghebbende een uitkering in een andere gemeente of via het UWV/SVB, dan regelt artikel 60a Participatiewet voor in welke situaties er tot directe verrekening kan worden overgegaan.
In het tweede lid hanteert het college het uitgangspunt dat bij de beëindiging van de uitkering de rekening wordt opgemaakt. Het eventuele tegoed aan vakantietoeslag wordt volledig verrekend met de eventuele vorderingen, waarna uitbetaling van het restant tegoed plaatsvindt, of tot verdere invordering van het restant vordering wordt overgegaan.
Artikel 7 Uitstel van betaling
De gemeente Tholen heeft bij terugvorderingen het uitgangspunt dat de belanghebbende de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn moet voldoen. Indien na vaststelling van de betalingstermijn, zich omstandigheden voordoen waarbij de belanghebbende, al dan niet tijdelijk, niet aan zijn betaalverplichting kan voldoen, kan het college besluiten tot uitstel van betaling.
Indien besloten wordt tot uitstel, dient belanghebbende op grond van het tweede lid eerst zijn beschikbare aflossingscapaciteit aan te wenden voor het aflossen van de openstaande schuld. Hiertoe vindt een debiteurenonderzoek plaats, waarbij de belanghebbende inzage moet geven in zijn financiën en met schriftelijke bewijsstukken moet aantonen waarom hij tijdelijk niet in staat is af te lossen. In geval van een fraudevordering dient ook het aanwezige vermogen voor aflossing van de schuld aangewend te worden. Indien belanghebbende hier niet aan meewerkt, vindt geen uitstel van betaling plaats.
Artikel 8 Volgorde van invordering
Het is mogelijk dat de belanghebbende bij de gemeente verschillende schulden/ boetes heeft openstaan. In artikel 4:92, tweede lid van de Awb is opgenomen dat de belanghebbende bij het aflossen zelf kan aangeven op welke vordering dit bedrag in mindering wordt gebracht. In de praktijk komt dit nauwelijks voor. In de Participatiewet, de Ioaw en de Ioaz is niets opgenomen over de volgorde van invordering van vorderingen en/of boetes. Om hierover duidelijkheid te geven is dit artikel opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat de aflossingen het eerst in mindering worden gebracht op boetes, dan op fraudevorderingen, vervolgens op overige vorderingen en tenslotte op geldleningen. Hiermee wordt recht gedaan aan het ‘lik-op-stuk’-beleid dat het ministerie van Sociale Zaken voorstaat als het gaat om boetes.
In bepaalde situaties kan dit echter leiden tot ongewenste effecten. Een ongewenst effect kan zijn dat de vordering gebruteerd moet worden omdat deze vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden afgelost vanwege de voorrang die aan de inning van de boete wordt gegeven. Dit wordt voorkomen door het tweede lid, onderdeel b.
Met het opnemen van het tweede lid, onderdeel c worden extra administratieve handelingen voorkomen (maken van een beschikking, handelingen in het uitkeringensysteem) die het gevolg zijn als een lopende aflossing op een vordering moet worden opgeschort om de boete direct te kunnen innen, terwijl de vordering nagenoeg (binnen zes maanden) is afgelost. In dat geval is ervoor gekozen eerst de vordering af te lossen en daarna de boete te innen.
Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Dit artikel bepaalt de hoogte van de aflossingscapaciteit bij een inkomen ter hoogte van een bijstandsuitkering, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen fraude- en niet fraudevorderingen. Het college verhoogt de aflossingshoogte, in geval van beslaglegging door een derde, zodat de vordering door verrekening voorrang heeft op een dergelijk beslag en de aflossingsruimte, die anders aan de beslaglegger betaald zou moeten worden, ten goede komt aan de gemeente.
Indien belanghebbende bijzondere lasten kan aantonen, die van belang zijn bij het berekenen van de beslagvrije voet (extra woonlasten en premie zorgverzekering), waardoor het inkomen van belanghebbende onder de beslagvrije voet komt, geldt de bescherming van de beslagvrije voet.
Lid 4 bepaalt dat de aflossingscapaciteit niet mag betekenen dat belanghebbende minder te besteden heeft dan de beslagvrije voet. Zowel de aflossingscapaciteit als de beslagvrije voet worden berekend inclusief vakantiegeld. Het vakantiegeld wordt echter niet maandelijks uitbetaald, maar éénmaal per jaar. Om die reden wordt het vakantiegeld dan ook pas als aflossingscapaciteit gezien op het moment van uitbetaling daarvan en naar evenredigheid van het aantal maanden waarvoor de aflossingsverplichting geldt.
Artikel 10 - Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de bijstand en bij debiteuren die geen uitkering ontvangen
Indien er sprake is van beëindiging van de uitkering dan wordt de aflossingscapaciteit nog gedurende 6 maanden gehandhaafd op het eerder vastgestelde niveau. Na afloop van die periode wordt de aflossingscapaciteit opnieuw vastgesteld op basis van de individuele draagkracht.
Indien van aanvang af een inkomen wordt ontvangen boven de bijstandsnorm wordt vanaf het moment van invordering de aflossingscapaciteit individueel naar draagkracht bepaald.
Artikel 11 Rente en kosten
In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat aan de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend, is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. In dit artikel is vastgelegd dat het college in principe geen wettelijke rente berekent tot het moment dat de belanghebbende zijn betaalverplichting niet of onvoldoende nakomt en de vordering wordt overgedragen aan de deurwaarder.
Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Dit artikel bepaalt in welke situaties een heronderzoek naar de hoogte van de aflossingscapaciteit wordt ingesteld, indien belanghebbende de betalingsverplichting correct nakomt. In principe vindt een dergelijk onderzoek plaats aan de hand van voorzienbare wijzigingen in de situatie van belanghebbende of op grond van de verplichting dat belanghebbende significante wijzigingen dient door te geven die van invloed zijn op de betalingsverplichting (signaal gestuurde heronderzoeken). Te denken valt b.v. aan het afgelost zijn van een schuld waarmee bij het bepalen van de aflossingscapaciteit rekening is gehouden, wijziging van de woonlasten e.d..
Voor zover geen signalen voorzienbaar zijn wordt slechts periodiek een heronderzoek verricht indien uit dossieronderzoek blijkt dat zich in de situatie van belanghebbende significante wijzigingen hebben voorgedaan, die van invloed zouden kunnen zijn op de hoogte van de betalingsregeling
(gezinssamenstelling, woonsituatie of een forse inkomensverbetering). Een geringe inkomenswijziging is op zich alleen geen reden om de aflossingscapaciteit te wijzigen. Om doelmatigheidsredenen wordt bij een geringe wijziging van de aflossingscapaciteit afgezien van aanpassing (bij verhoging indien de stijging van de aflossingscapaciteit minder dan € 50,00 bedraagt, bij verlaging indien de verlaging minder dan € 25,00 bedraagt).
Heronderzoeken zijn arbeidsintensief en blijken in de praktijk maar in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van de betalingsverplichting. Daarom is het uitgangspunt dat een dergelijk onderzoek slechts éénmaal per 60 maanden plaats vindt.
Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Uit beschikbare informatie over het inkomen en vermogen van de belanghebbende wordt om de 60 maanden door het college een administratief debiteurenonderzoek ingesteld. Hiervoor is gekozen omdat uit de uitvoeringspraktijk is gebleken, dat het aantal wijzigingen in inkomen en vermogen gering is. De gegevens voor het vooronderzoek worden onder andere uit het Wet basisregistratie personen (BRP) en Suwinet gehaald.
Mocht uit het debiteurenonderzoek blijken dat er mogelijk sprake is van een hogere
aflossingscapaciteit dan wordt een aan belanghebbende verzocht de gegevens omtrent zijn inkomen en vermogen te overleggen. Als uit dit draagkrachtonderzoek een aanpassing van de opgelegde betaalverplichting voortkomt, wordt dit per beschikking aan belanghebbende meegedeeld. De wijziging treedt dan in werking per de eerste dag van de maand, volgend op de beschikking.
Artikel 12. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende
Dit artikel biedt de belanghebbende de mogelijkheid schriftelijk een verzoek bij het college in te dienen tot wijziging van zijn aflossingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van zijn betalingsverplichting. Dit verzoek moet de belanghebbende schriftelijk indienen en voorzien van de bewijsstukken, zoals overzichten van gewijzigde inkomsten en/of wijzigingen in zijn vermogen die kunnen leiden tot een wijziging van de aflossingsverplichting.
In het algemeen is het aangaan van nieuwe schulden geen reden om de aflossingsverplichting te herzien. In dergelijke situaties dient de belanghebbende aan te tonen dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was. De aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals auto’s,
TV’s, computers, mobiele telefoonabonnementen en dergelijke worden doorgaans als niet noodzakelijk beschouwd.
In het derde lid is bepaald dat de verplichtingen blijven bestaan totdat het college een besluit genomen heeft op het verzoek tot wijziging. Indien er sprake is van dringende redenen kan het college besluiten de lopende verplichting op te schorten. Het bepalen of hiervan sprake is, is een individuele afweging die aan de hand van de aangevoerde bewijsstukken moet worden gemaakt.
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer de belanghebbende zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is belanghebbende in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
HOOFDSTUK 3. GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE INVORDERING
In hoofdstuk 3 wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
Artikel 15 Reikwijdte
In verband met de invoering van de Fraudewet komen fraudevorderingen enkel in de bij de wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de Ioaw en Ioaz) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk 3 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.
Artikel 16 Afzien van (verdere) invordering na het voldoen aan de betalingsverplichtingen
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder het college afziet van verdere invordering. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verstrekte leningen voor inrichtingskosten en overige vorderingen, niet zijnde fraudevorderingen.
Dringende redenen kunnen in dit verband volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering op de belanghebbende. Het moet dan om een zodanig bijzondere situatie gaan dat voorzetting van de invordering leidt tot onaanvaardbare financiële en/of sociale consequenties voor de belanghebbende.
In lid 3 wordt voor leningen voor duurzame gebruiksgoederen afwijkend vastgesteld namelijk door een aflossingstermijn van drie jaar te handteren.
Artikel 17 Uitzonderingen
In artikel 16 zijn de voorwaarden vastgelegd waaronder kan worden afgezien van verdere invordering van de schuld. Deze voorwaarden gelden niet voor schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek. Ook vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van verwijtbaar gedrag, niet zijnde fraudevorderingen komen niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Om te voorkomen dat de belanghebbende voordeel haalt uit het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is in het tweede lid van dit artikel opgenomen dat in voorkomende gevallen het besluit af te zien van verdere invordering, kan worden ingetrokken.
Artikel 18 Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek
Met ingang van 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden. Deze wet geeft de gemeente de regierol en de wettelijke zorgplicht op het terrein van de integrale schuldhulpverlening. Daarnaast streeft het college naar optimale terugvordering en verhaal op derden. Deze twee wettelijke taken staan soms op gespannen voet met elkaar.
De gemeente Tholen kan belang hebben bij het meewerken aan een schuldregeling. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat een belanghebbende lange tijd met schulden wordt geconfronteerd of dat de schuldpositie van belanghebbende zijn re-integratie belemmerd. In artikel 18 zijn de voorwaarden vastgelegd, waaronder het college meewerkt aan een schuldregeling. In het derde lid is vastgelegd wanneer het college haar besluit tot medewerking aan een schuldhulpverleningstraject intrekt.
In artikel 60c Participatiewet, alsmede in artikel 29a Ioaw en Ioaz is vastgelegd dat het college geen medewerking verleend aan een schuldregeling, indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. In lid 4 is daarom vastgelegd dat dit artikel niet ziet op deze vorderingen.
HOOFDSTUK 4. VERHAAL
Het verhalen van kosten van bijstand is een bevoegdheid van het college. In de Participatiewet is verhaal van bijstand opgenomen in de artikel 61 tot en met 62i van de Participatiewet. De wet geeft de uiterste grens aan. Binnen deze grens kan het college zelf bepalen wanneer er verhaald wordt.
Artikel 19 Verhaal
Het algemene uitgangspunt is dat het college gebruik maakt van haar bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand. In het tweede lid zijn de uitzonderingen hierop vastgelegd. In lid 2 sub a is vastgelegd dat wij van verhaal afzien, wanneer het verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand. De keuze voor deze beperking is ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kostenbatenanalyse.
In lid 2, sub c ligt vast dat in geval van dringende redenen afgezien kan worden van verhaal. Van een dringende reden is in ieder geval sprake indien een verhaalsonderzoek een direct gevaar kan opleveren voor de uitkeringsgerechtigde en/of diens kinderen. Een dringende reden kan nooit financieel van aard zijn. Als de onderhoudsplichtige financieel niet in staat is bij te dragen aan de uitkeringskosten, is verhaal (tijdelijk) niet mogelijk wegens het ontbreken van draagkracht.
Artikel 20 Nihilbeding
Als tussen echtgenoten of ex-echtgenoten de afspraak is gemaakt dat de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, hoeft het college hier geen rekening mee te houden. Er kan dan toch een onderzoek worden opgestart naar de mogelijkheden om de kosten van bijstand te verhalen.
Artikel 21 In acht te nemen maatstaven
Het betreft hier de uitvoering van de zogenaamde Tremanormen. Deze normen worden door de rechtbank gehanteerd bij het vaststellen van de alimentatie en voorzien in zowel een netto- als een brutoberekening. Het uitgangspunt hierbij is dat er zoveel mogelijk de netto-methode wordt gebruikt. Voor de bepaling van de behoefte van het kind wordt gebruik gemaakt van de in de Trema gepubliceerde tabellen. Deze tabellen geven aan hoe de behoefte van kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bepaald moeten worden.
Artikel 22 Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak
Voor wat betreft de hoogte en de duur van de alimentatieplicht is het college in beginsel gebonden aan de uitspraak van de rechter (artikel 62b, eerste lid van de Wwb). Indien een rechterlijke uitspraak tot levensonderhoud niet wordt nagekomen, dan gaat het college altijd verhalen, ook wanneer het bedrag lager is dan € 45,00 per maand. Het college houdt de onderhoudsplichtige aan de rechterlijke uitspraak.
Artikel 23 Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar andere gemeente
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 24 Ingangsdatum verhaal
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 25 (Her)onderzoek naar draagkracht
Er wordt eens in de drie jaar administratief onderzoek verricht naar de verhaalsbijdrage. De gegevens voor het administratief onderzoek worden onder andere uit het Wet basisregistratie personen (BRP) en Suwinet gehaald. Bij grote wijzigingen in het inkomen wordt een uitgebreid verhaalsonderzoek verricht.
Als de omstandigheden van de onderhoudsplichtige zodanig wijzigen dat hij/zij niet meer kan bijdragen, dan wordt de betalingsverplichting opnieuw vastgesteld. Om praktische redenen wordt de betalingsverplichting niet gewijzigd vastgesteld als de draagkracht minimaal is gewijzigd. Het richtbedrag hiervoor is € 25, - per maand ten opzichte van het vorige onderzoek.
In lid 4 is opgenomen onder welke omstandigheden het college in ieder geval geen draagkracht aanwezig acht. Draagkracht kan afwezig worden geacht wanneer:
- a.
een onderhoudsplichtige die in detentie verblijft geen inkomen of uitkering heeft;
- b.
de eigen bijdrage Awbz naar draagkracht is berekend en in de praktijk leidt tot een besteedbaar inkomen gelijk aan de norm zak- en kleedgeld in de Wwb;
- c.
een onderhoudsplichtige in de WSNP zijn financiële middelen aanwendt voor de schuldsanering
Artikel 26 Verhaal in rechte
Op het moment dat het college een verhaalsbesluit heeft genomen en de onderhoudsplichtige betaalt niet, dan is er een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Op grond van dit artikel zijn de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen. De invordering van verhaalsvorderingen worden hierbij gelijk gesteld aan vorderingen, niet zijnde fraudevorderingen.
Artikel 27 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid mee te werken aan een schuldregeling en vermeldt de voorwaarden hiervoor.
HOOFDSTUK 5 - KREDIETHYPOTHEEK EN PANDRECHT
In dit hoofdstuk is de bevoegdheid van het college opgenomen om te komen tot zekerheidsstelling wanneer de uitkering wordt verstrekt in de vorm van een geldlening omdat er sprake is van een door belanghebbende zelf bewoonde eigen woning. Deze bepalingen zijn grotendeels overgenomen uit het vervallen Besluit Krediethypotheek, zoals dat gold onder de Abw. Op grond van artikel 3, lid 6, Participatiewet geldt deze bevoegdheid eveneens voor de eigen woonwagen of woonschip.
Benadrukt moet worden dat bijstandsverlening (dus ook niet in de vorm van een krediethypotheek) in het geheel niet aan de orde is als een reguliere kredietverstrekker (bank of verzekeringsmaatschappij) onder normale voorwaarden bereid is om aanvullend krediet te verstrekken waaruit betrokkene zowel in het levensonderhoud kan voorzien, als in de verdere rente- en (eventuele) aflossingsverplichtingen. Bij de aanvraag dient dit aspect nadrukkelijk aan de orde te komen.
Artikel 28 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening
Een woning is een registergoed waarop een hypotheek kan worden gevestigd. Woonwagens en woonschepen zijn niet-registergoederen waarop geen hypotheek gevestigd kan worden. Een pandovereenkomst biedt dan voldoende mogelijkheden tot zekerheid voor een te verstrekken lening
(lid 2).
Een éénmaal gevestigde krediethypotheek kan niet worden gewijzigd als uit een hertaxatie blijkt dat de overwaarde in het pand is gestegen. Wel kan in een later stadium tijdens de bijstandsverlening alsnog een krediethypotheek worden gevestigd als daartoe niet eerder is overgegaan.
Lid 3 bepaalt dat de bijkomende kosten eveneens deel uit kunnen maken van de geldlening.
Indien een belanghebbende de aan de geldlening verbonden verplichtingen niet nakomt is de lening terstond opeisbaar en zijn de bepalingen uit hoofdstuk 2 en 3 met betrekking tot terugvordering en invordering onverkort van toepassing voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald (lid 4).
Artikel 29 Waardebepaling
Dit artikel bepaalt de wijze waarop de waarde wordt vastgesteld. Voor het vestigen van een pandrecht is het in principe mogelijk een onderhandse akte op te stellen. Gezien de financiële belangen dient hiervoor echter een akte bij de notaris te worden opgemaakt.
Artikel 30 Aflossing eerste tien jaar
Dit artikel regelt de aflossing gedurende de eerste 10 jaar nadat de bijstandsverlening is beëindigd. In principe dient een lening in 10 jaar te worden afgelost. Per maand is dit 1/120 deel van de hoofdsom. Wanneer het inkomen te laag is kan met een lager bedrag worden volstaan. Het aflossingsbedrag is het verschil tussen het werkelijke netto inkomen verminderd met de in het zesde lid genoemde kosten en de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
In het vijfde lid is aangegeven dat wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven het maandbedrag van de aflossing, zonodig tussentijds, lager dan wel hoger kan worden vastgesteld. Onder lager kan in dit verband ook begrepen worden nihil.
Artikel 31 Aflossing na tien jaar
Dit artikel regelt de aflossing na de eerste 10 jaar nadat de bijstandsverlening is beëindigd en de wijze van betaling van de verschuldigde rente.
Artikel 32 Voorwaarden
Dit artikel bepaalt dat de voorwaarden waaronder de geldlening moet worden afbetaald in de hypotheekakte of de akte van pandrecht moeten zijn opgenomen.
Artikel 33 Verkoop woning
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder de lening moet worden afgelost bij verkoop en overlijden.
Artikel 34 Hernieuwde bijstandsverlening
Wanneer binnen twee jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering opnieuw een beroep wordt gedaan op bijstand, behoeft niet opnieuw een krediethypotheek of pandrecht gevestigd te worden, maar vindt bijstandsverlening plaats onder de oude krediethypotheek of het oude pandrecht.
Artikel 35 Medewerkingsplicht
Indien is geconstateerd dat belanghebbende over vermogen beschikt in de vorm van een overwaarde in de woning, woonwagen of woonschip, is bijstandsverlening uitsluitend mogelijk in de vorm van een lening waaraan een hypotheekrecht of pandrecht is gekoppeld. Werkt belanghebbende daaraan niet of onvolledig mee, dan dient de aanvraag te worden afgewezen.
HOOFDSTUK 6 - OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 36 Hardheidsclausule Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 37 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen
Het college voert naast de Participatiewet en de IOAW/IOAZ ook andere regelingen uit waarin terug- en invordering is bepaald. Voor zover deze wetten en regelingen geen andersluidende verplichtingen kennen zijn deze beleidsregels van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38 Citeertitel/inwerkingtreding
Naar vaste jurisprudentie van de CRvB dienen, indien bij verandering van wetgeving geen specifieke bepalingen van overgangsrecht zijn gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. In de Wet Aanscherping Handhaving en Sanctiebeleid SZW-wetgeving is geen sprake van overgangsrecht, zodat de beleidsregels Terug- en Invordering en Verhaal en Krediethypotheek 2015 gelden voor alle vorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2015. Voor alle vorderingen die voor die datum zijn ontstaan gelden nog de destijds geldende beleidsregels.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl