Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Aalten 2021

Geldend van 28-09-2021 t/m heden

Intitulé

Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Aalten 2021

De raad van de gemeente Aalten;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 juni 2021;

gelet op het bepaalde in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het Voortgezet Onderwijs en de Wet op de Expertise Centra;

Besluit:

vast te stellen de Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Aalten 2021.

Inhoudsopgave

Deze verordening bestaat uit de volgende hoofdstukken en bijlagen:

hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

hoofdstuk 2 – Programma en overzicht

hoofdstuk 3 – Aanvragen met spoedeisend karakter

hoofdstuk 4 – Medegebruik en verhuur

hoofdstuk 5 – Einde gebruik gebouwen en terreinen

hoofdstuk 6 – Bewegingsonderwijs

hoofdstuk 7 – Slotbepalingen

bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

bijlage II – Prognosecriteria

bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

bijlage IV – Vergoedingscriteria en normbedragen

bijlage V – Prioriteitscriteria aangevraagde voorzieningen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • aanvraag: het verzoek om het bekostigen van een voorziening;

  • aanvrager: het bestuur dat een aanvraag heeft ingediend;

  • bekostigingsplafond: het bekostigingsplafond als bedoeld in de artikelen 93 WPO, 91 WEC en 76d WVO;

  • bestuur: het bevoegd gezag van een volgens de WPO, WEC of WVO bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk is gehuisvest in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • bvo: bruto vloeroppervlakte;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • inventaris: de inrichting bestaande uit meubilair en onderwijsleerpakket / leer- en hulpmiddelen;

  • lokaal bewegingsonderwijs: de ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs of een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • nevenvestiging: het deel van een school dat door de minister op grond van de artikelen 85 WPO, 76a of 76b WEC of 73b WVO voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • overzicht: het overzicht van niet-gehonoreerde aanvragen als bedoeld in de artikelen 96 WPO, 94 WEC en 76g WVO;

  • permanent gebouw: de ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • prognose: een leerlingenprognose die voldoet aan de criteria van bijlage II;

  • programma: het programma met gehonoreerde aanvragen als bedoeld in de artikelen 95 WPO, 93 WEC en 76f WVO;

  • programmajaar: het kalenderjaar waarop het programma betrekking heeft;

  • school: een school voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs;

  • school voor primair onderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 WPO;

  • school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 WEC;

  • school voor voortgezet onderwijs: een school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 WVO;

  • tijdelijk gebouw: een al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73d WVO;

  • verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • voor blijvend gebruik bestemde voorziening: een voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: een voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 4 en maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • voorziening: een voorziening in de huisvesting als bedoeld in artikel 2;

  • WPO: de Wet op het primair onderwijs;

  • WEC: de Wet op de expertisecentra;

  • WVO: de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2. Voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 4.

      verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 5.

      terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als hiervoor bedoeld onder a. 1 tot en met 4;

    • 6.

      inventaris voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    • 7.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of medegebruik van een lokaal bewegingsonderwijs of een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    renovatie van een gebouw waarin een school is gehuisvest als alternatief voor vervangende nieuwbouw;

  • c.

    aanpassing en onderhoud van een gebouw voor bewegingsonderwijs in eigendom van een bestuur in het primair of (voortgezet) speciaal onderwijs;

  • d.

    herstel van een constructiefout, bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw of inventaris in geval van bijzondere omstandigheden;

  • f.

    huur van een sportveld, dat niet in eigendom is van een bestuur, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3. Vergoeding voorzieningen

De vergoeding voor de voorzieningen wordt vastgesteld op basis van de feitelijke kosten. Voor de voorzieningen genoemd in artikel 2 onder a. 1, 2 en 6 en onder f gelden de in bijlage IV opgenomen normbedragen als taakstellend maximum.

Artikel 4. Informatieverstrekking

Het bestuur verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1. Aanvragen programma

Artikel 5. Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma wordt door het bestuur bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar voorafgaand aan het programmajaar zijn ontvangen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6. Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag zo nodig vergezeld van:

    • a.

      een leerlingenprognose van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • b.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt;

    • c.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd;

    • d.

      een begroting van de kosten.

  • 3. Het college stelt de aanvrager schriftelijk op de hoogte als noodzakelijke gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen binnen een door het college te stellen redelijke termijn. Bij overschrijding van de termijn neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 4. Als de beoordeling van een aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de teldatum van het jaar voorafgaand aan het programmajaar, is de aanvrager verplicht zo spoedig mogelijk een uitdraai van het op die teldatum bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geregistreerde leerlingenaantal te zenden aan het college. Bij nalatigheid krijgt de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen een door het college te bepalen termijn. Bij overschrijding van de termijn neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan alle besturen een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 5 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 8. Toelichting aanvraag

Het college of de aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten.

Artikel 9. Overleg programma en overzicht

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de besturen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. De besturen die niet deelnemen aan het overleg kunnen vóór het overleg hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 3. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de besturen naar voren gebrachte zienswijzen, de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop. Het verslag wordt toegezonden aan alle besturen.

  • 4. Het college kan, al dan niet op verzoek van een bestuur, de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma in relatie tot de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht.

  • 5. Het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de besturen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, worden de besturen door het college uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader overleg noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het advies.

  • 6. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de besturen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag.

Paragraaf 2.3. Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 10. Tijdstip vaststellen

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld vóór 1 januari van het programmajaar.

Artikel 11. Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het programmajaar een aanvang kan worden gemaakt, komen in aanmerking voor plaatsing op het programma als er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. Daarbij past het college de criteria toe, zoals opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlagen.

  • Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bekostigingsplafond toereikend is.

  • 2. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen geeft het college per voorziening aan het beschikbare bedrag en eventuele voorwaarden.

Artikel 12. Inhoud overzicht

Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die niet in het programma zijn opgenomen. Het college geeft per voorziening aan wat de motivering is van de afwijzing.

Artikel 13. Bekendmaken besluiten

De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college zo spoedig mogelijk bekend gemaakt door het toezenden van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige besturen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

Paragraaf 2.4. Uitvoeren programma

Artikel 14. Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Indien dit gelet op de aard van de voorziening nodig is, treedt het college binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle nodige informatie uitgewisseld en worden afspraken gemaakt over de uitvoering van de voorziening, waaronder de wijze van aanbesteding. Bij de aanbesteding worden de gemeentelijke, landelijke en Europese richtlijnen in acht genomen.

  • 2. Het college legt de afspraken schriftelijk vast en brengt ze ter kennis van de aanvrager.

  • 3. Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 14a: Bibob-beleid.

  • 1. De gemeente kan een Bibob-toets uitvoeren met betrekking tot overheidsopdrachten. Van geval tot geval bepaalt de gemeente of het in de rede ligt om bij de gunning van een overheidsopdracht de Wet Bibob toe te passen.

  • 2. De gemeente zal in ieder geval een Bibob-toets uitvoeren indien er vanuit:

    • a.

      eigen ambtelijke informatie en/of

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau Bibob en/of

    • c.

      informatie verkregen vanuit het Openbaar Ministerie (OM) conform artikel 26 van de wet (OM-tip)

  • en/of

    • d.

      informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC; aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob

  • 3. De gemeente kan in iedere fase van een aanbesteding ter zake een overheidsopdracht een Bibob-toets uitvoeren. Derhalve kunnen aan een Bibob-toets worden onderworpen zowel degenen die de gemeente voornemens is te selecteren tot een volgende fase van de aanbesteding, dan wel degene(n) aan wie de gemeente voornemens is de betreffende overheidsopdracht te gunnen.

  • 4. De gemeente kan ook na gunning van een overheidsopdracht besluiten een Bibob-toets uit te voeren. De overeenkomst kan worden ontbonden door de gemeente indien (alsnog) feiten en omstandigheden in relatie tot het bedrijf of de persoon van de opdrachtgever bekend zijn geworden die, waren deze bekend geweest vóór het tot stand komen van de overeenkomst, aanleiding zouden zijn geweest om de opdrachtnemer uit te sluiten van verdere deelname aan de aanbesteding. De gemeente kan in het hiervoor bedoelde geval besluiten niet tot ontbinding over te gaan indien zij van oordeel is dat uit de Bibob-toets gebleken mate van gevaar in voldoende mate valt te reduceren door het stellen van (nadere) uitvoeringsvoorwaarden.

Artikel 15. Instemmen bouwplannen en begroting

  • 1. Nadat overeenstemming over de uitvoering is bereikt, dient het bestuur het bouwplan en de begroting in bij het college. Het bestuur houdt daarbij rekening met de gemaakte afspraken. Gelijktijdig vermeldt het bestuur het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2. Binnen 8 weken nadat de stukken zijn ontvangen, beslist het college over de bouwplannen, de begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan deze termijn verlengen met 4 weken. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Voor de definitieve vergoeding op basis van de feitelijke kosten is de offerte met de economisch meest voordelige inschrijving bepalend.

  • 4. Indien bij de beoordeling van de plannen het college constateert dat er bij de betrokken school sprake is van ingrijpende wijziging van de omstandigheden, komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 16. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start, bepalen dat de gelden in termijnen worden betaald. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 17. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. Het college kan bepalen dat de aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet voor 31 december van het programmajaar een bouwopdracht heeft verleend of een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft afgesloten.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt in elk geval niet als het overschrijden van de in het eerste lid genoemde termijn veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1. Spoedaanvraag

Artikel 18. Indienen spoedaanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening, die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt zo snel mogelijk na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 19. Inhoud spoedaanvraag

  • 1. Een aanvraag vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 6 lid 1 en 2 de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager schriftelijk op de hoogte als noodzakelijke gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen binnen een door het college te stellen redelijke termijn. Bij overschrijding van de termijn neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2. Beoordelen spoedaanvraag en uitvoeren besluit

Artikel 20. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen of binnen 8 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Het college stelt de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk van de beslissing in kennis.

  • 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mee en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 21. Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, als het college heeft vastgesteld dat gelet op de voortgang van het onderwijs het treffen van de voorziening geen uitstel kan lijden en geen weigeringsgronden van toepassing zijn. Daarbij past het college de criteria toe, zoals opgenomen in de bij deze verordening behorende bijlagen.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Het college vermeldt het beschikbare bedrag en eventuele voorwaarden.

Artikel 22. Uitvoeren beslissing

  • 1. Na het bekendmaken van een beslissing waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. De artikelen 14, 15 en 16 zijn van toepassing, alleen geldt voor de termijn genoemd in artikel 15 lid 2 eerste volzin een termijn van 4 weken.

  • 2. Binnen 4 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Het college kan bepalen dat de aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichting wordt voldaan. De aanspraak op bekostiging vervalt in elk geval niet als het overschrijden van de termijn veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1. Medegebruik

Artikel 23. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw of een lokaal bewegingsonderwijs of indien een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut en;

  • b.

    door medegebruik in de huisvestingsbehoefte van een andere school kan worden voorzien en het bevoegd gezag van die school een huisvestingsaanvraag heeft ingediend of;

  • c.

    sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze of;

  • d.

    de ruimte of het terrein nodig is voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

Artikel 24. Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III is vastgesteld dat de capaciteit van het gebouw groter is dan de ruimtebehoefte.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als het gebruik door de scholen minder is dan 40 klokuren per week.

Artikel 25. Nalaten vorderen

Het college vordert niet ten behoeve van medegebruik als het bestuur de leegstand van het gebouw, waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school voor het onderwijs aan die school, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die school al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 26. Overleg en mededeling bij medegebruik voor onderwijs of educatie

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 5 overlegt het daarover met de betrokken besturen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 9.

  • 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 18 overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken besturen.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na het vaststellen van het programma of na het overleg bedoeld in het vorige lid deelt het college het bestuur waarvan gevorderd wordt schriftelijk mee dat gevorderd wordt.

  • 4. De schriftelijke mededeling van het college vermeldt in ieder geval:

  • a. de naam van de school en het bestuur waarvoor wordt gevorderd;

  • b. het aantal leerlingen waarvoor wordt gevorderd of, als het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c. het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d. het aantal en type ruimten of het aantal vierkante meters bvo dat wordt gevorderd;

  • e. de periode waarvoor wordt gevorderd en;

  • f. de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 27. Vergoeding bij medegebruik door onderwijs of educatie

  • 1. De betrokken besturen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de vergoeding gebaseerd op de bekostigingsbedragen voor groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals die jaarlijks door de minister worden vastgesteld.

  • 2. Voor de vergoeding bij medegebruik van een lokaal bewegingsonderwijs stelt het college nadere regels vast.

Artikel 28. Overleg en mededeling bij medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen, overlegt het met het bestuur. Hierbij komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bestuur een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 2. Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bestuur schriftelijk mee dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college op de punten waarover geen overeenstemming is bereikt.

Paragraaf 4.2. Verhuur

Artikel 29. Toestemming college

  • 1. Het bestuur verzoekt het college schriftelijk om toestemming voordat een huurovereenkomst wordt gesloten. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 2. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 30. Staat van onderhoud

  • 1. Als een bestuur een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor het huisvesten van een school en er naar het oordeel van het college mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud, wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 2. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bestuur opgemaakt in opdracht van het college.

  • 3. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bestuur. Als er sprake is van achterstallig onderhoud, wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan alsnog door het bestuur wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college wordt betaald. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder wordt gevolgd.

  • 4. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 6. Bewegingsonderwijs

Artikel 31. Procedure inroosteren gebruik lokalen bewegingsonderwijs

  • 1. Het college bepaalt voor elk schooljaar het aantal uren bewegingsonderwijs waarop een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs aanspraak maakt. Grondslag hiervoor is het aantal leerlingen op de teldatum van het voorafgaande schooljaar.

  • 2. 2.Het bestuur verstrekt tijdig voor aanvang van een schooljaar een opgave van het voor dat schooljaar gewenste gebruik van een gemeentelijk lokaal bewegingsonderwijs.

  • 3. Op basis van de ingediende opgaven stelt het college een rooster op voor het gebruik van de gemeentelijke lokalen bewegingsonderwijs, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik;

    • b.

      een school waarvan het bestuur eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt als eerste ingeroosterd voor dat lokaal bewegingsonderwijs;

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal uren hoger is dan dat waarop de school aanspraak maakt, neemt het college dit aantal uren slechts op in het rooster voor zover daarvoor capaciteit beschikbaar is.

  • 4. Tijdig voor aanvang van het schooljaar stelt het college het bestuur in kennis van het vastgestelde rooster voor dat schooljaar.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 32. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Bij de uitvoering van deze verordening past het college de regels en criteria toe, zoals opgenomen in de bij deze verordening horende bijlagen. In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 33. Nadere regels

Ter uitvoering van deze verordening kan het college nadere regels vaststellen. Deze nadere regels zijn mogelijk ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a.

    bekostiging bewegingsonderwijs;

  • b.

    aanpassing en onderhoud van een gebouw bewegingsonderwijs in eigendom van een bestuur in het primair of (voortgezet) speciaal onderwijs;

  • c.

    bekostiging renovatie als alternatief voor vervangende nieuwbouw;

  • d.

    bekostiging brandmeld- en inbraakalarminstallaties;

  • e.

    afwikkeling schades;

  • f.

    bevoorschotting en uitbetaling voorzieningen;

  • g.

    criteria waaraan prognoses moeten voldoen.

Artikel 34. Hardheidsclausule

Het college kan bepalingen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien toepassing, gelet op het belang van een goede onderwijshuisvesting, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 35. Indexering

Het college stelt de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen jaarlijks bij op de manier zoals aangegeven in bijlage IV.

Artikel 36. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. De verordening wordt aangehaald als: “Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Aalten 2021”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 3. De “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijsgemeente Aalten 2010” wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 21 september 2021.

De griffier,

M.A,J.B. Fiering

De burgemeester,

A.B. Stapelkamp.

Bijlage I Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Deze bijlage bestaat uit 2 delen:

deel A Lesgebouwen

deel B Lokalen bewegingsonderwijs.

Deel A Lesgebouwen

De voorzieningen vervangende bouw (A.2), uitbreiding (A.3.1) en uitbreiding met een speellokaal (A.3.2) zijn niet noodzakelijk voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan het college hier van afwijken.

A.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en

1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht of

2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht;

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt of geschikt te maken is;

d. het onmogelijk is om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

a. dit blijkt uit een bouwkundige rapportage en onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren uit oogpunt van kosten ten opzichte van levensduurverlenging;

b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening;

d. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en

1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht of

2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht;

e. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt of geschikt te maken is;

f. het onmogelijk is om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.3.1 Uitbreiding algemeen

De noodzaak van uitbreiding van een schoolgebouw is aanwezig als:

a. de ruimtebehoefte de capaciteit van het schoolgebouw overschrijdt met ten minste de drempelwaarde genoemd in bijlage III deel C;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en

1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht of

2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht of

3. de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er leerlingen zijn die niet voor ten hoogste 4 jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest;

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt of geschikt te maken is;

d. het onmogelijk is om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs is aanwezig als:

a. tot een speciale school voor basisonderwijs minstens 12 kinderen jonger dan 6 jaar of tot een school of afdeling voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan 6 jaar worden toegelaten;

b. een prognose aantoont dat de school ten minste 15 jaar zal blijven bestaan;

c. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;

d. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen een afstand van 300 meter hemelsbreed onmogelijk is;

e. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de werkelijke en de genormeerde bvo van het schoolgebouw.

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en

1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht of

2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht;

c. geen ander gebouw beschikbaar is of komt dat beter geschikt of geschikt te maken is;

d. het onmogelijk is om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren;

e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

a. er op basis van een prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste 4 jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw op een afstand van meer dan 2 kilometer hemelsbreed kan voorzien;

b. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt of geschikt te maken;

c. het onmogelijk is om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren;

d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2 onder a. 1 tot en met 4 en het terrein nodig is om de voorziening te kunnen realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen genoemd in bijlage III deel D.

A.7 Inventaris

1. De noodzaak van aanschaf van inventaris is aanwezig als:

a. een voorziening wordt toegekend die leidt tot uitbreiding van de huisvestingscapaciteit van de school en de inventaris niet eerder is bekostigd;

b. bij een school voor voortgezet onderwijs door middel van inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gevormd.

2. De noodzaak van aanschaf van inventaris voor een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een school of afdeling voor speciaal onderwijs wordt uitgebreid met een speellokaal.

3. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend inventaris toegekend als de huisvestingscapaciteit na de fusie groter is dan de totale huisvestingscapaciteit van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen en de inventaris niet eerder is bekostigd.

A.8 Medegebruik

1. De noodzaak van medegebruik is aanwezig als:

a. de ruimtebehoefte de capaciteit van het schoolgebouw overschrijdt met ten minste de drempelwaarde genoemd in bijlage III deel C;

b. een prognose aantoont dat de aanvullende ruimtebehoefte voor minstens 4 jaar noodzakelijk is.

2. Voor medegebruik geldt een maximale verwijsafstand van 2 kilometer hemelsbreed.

A.9 Renovatie

De noodzaak van renovatie is alleen aanwezig als het een alternatief is voor vervangende nieuwbouw.

A.10 Herstel van een constructiefout

De noodzaak van herstel van een constructiefout is aanwezig als een bouwkundige rapportage aantoont dat er sprake is van een constructiefout en dat die hersteld moet worden.

A.11 Vervangen of herstel van schade aan gebouw en inventaris in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel als gevolg van schade is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Deel B Lokalen bewegingsonderwijs

B.1 Nieuwbouw, vervangende bouw, uitbreiding en ingebruikneming

1. De noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt.

2. De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als dit blijkt uit een bouwkundige rapportage en onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren uit oogpunt van kosten ten opzichte van levensduurverlenging of als dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie of van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

3. De noodzaak van uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de oefenvloer kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt.

4. De noodzaak van ingebruikneming van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid en de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende nieuwbouw of uitbreiding.

5. In alle gevallen moet het onmogelijk zijn om binnen bepaalde afstanden gebruik te maken van een of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs. De volgende hemelsbrede afstanden zijn van toepassing:

a. voor een school voor primair onderwijs 1 kilometer bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 kilometer bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren en 7,5 kilometer bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren;

b. voor een school voor speciaal onderwijs 1 kilometer bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen, 3,5 kilometer bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen en 7,5 kilometer bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen;

c. voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs 2 kilometer bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen;

d. voor een school voor voortgezet onderwijs 2 kilometer.

6. Verder moet in alle gevallen een prognose aantonen dat de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht.

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

B.3 Inventaris

De noodzaak van aanschaf inventaris is aanwezig als nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming van een lokaal bewegingsonderwijs voor de desbetreffende school is goedgekeurd en de inventaris niet eerder is bekostigd.

B.4 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop aanspraak kan worden gemaakt zodanig is, dat daarvoor binnen de gemeentelijke lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

B.5 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit het maken van voldoende was- en kleedgelegenheid, wijzigingen om een in gebruik te nemen gebouw geschikt te maken voor het onderwijs en voorzieningen om te voldoen aan eisen voortkomend uit wet- en regelgeving.

De noodzaak van aanpassing is aanwezig als:

a. het gebouw eigendom is van een bestuur in het primair of (voortgezet) speciaal onderwijs;

b. er per lokaal bewegingsonderwijs geen 2 was- en kleedgelegenheden zijn;

c. het noodzakelijk in gebruik te nemen gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor het onderwijs en dit naar het oordeel van het college tegen redelijke kosten is op te lossen;

d. het gebouw niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving en op korte termijn aan de wettelijke eisen moet worden voldaan;

e. een prognose aantoont dat het gebouw nog minstens 15 jaar nodig is voor de school. Indien volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht en de betreffende aanpassing is absoluut noodzakelijk voor de voortgang van het onderwijs, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere voorziening mogelijk is.

B.6 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit het vervangen van dakbedekking, dakpannen inclusief houtwerk, daklichten, boeiboorden, dakrand en goten, hemelwaterafvoer, buitenberging, dak buitenberging, rijwielstalling, rijwielstaanders, brandtrap, erfscheiding, riolering, bestrating plein, binnen- en buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk, radiatoren, convectoren en leidingen en uit het herstellen van buitenriolering en bestrating plein.

De noodzaak van onderhoud is aanwezig als:

a. dit blijkt uit een bouwkundige rapportage, terwijl regulier onderhoud door het bestuur niet langer volstaat;

b. het gebouw eigendom is van een bestuur in het primair of (voortgezet) speciaal onderwijs;

c. in het geval van een permanent gebouw een prognose aantoont dat het gebouw nog minstens 4 jaar nodig is voor de school;

d. in het geval van een tijdelijk gebouw een prognose aantoont dat het gebouw nog minstens 4 jaar nodig is voor de school en geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

B.7 Herstel van een constructiefout

De noodzaak van herstel van een constructiefout is aanwezig als een bouwkundige rapportage aantoont dat sprake is van een constructiefout en dat die hersteld moet worden.

B.8 Vervangen of herstel van schade aan gebouw en inventaris in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel als gevolg van schade is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

B.9 Huur van een sportveld

De noodzaak van huur van een sportveld door een school voor voortgezet onderwijs is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bestuur niet beschikt over een eigen sportveld, medegebruik van een sportveld van een ander bestuur onmogelijk is en ook geen gebruik kan worden gemaakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Bijlage II Prognosecriteria

Algemeen

Een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van een school wordt gemaakt voor een periode van ten minste 15 jaar (de prognoseperiode), te starten met het gewenste jaar van bekostiging. Voor bepaalde tijdelijke voorzieningen kan echter worden volstaan met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging, waarbij in elk geval rekening wordt gehouden met:

a. het voedingsgebied;

b. de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

d. veranderingen in de leeftijdsgroepen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

e. veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school;

g. het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose omvat de gegevens genoemd onder a. tot en met g. voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

De prognose is niet meer dan 3 jaar oud.

Voedingsgebied

Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau.

Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

Overig

Als basis voor de prognose mag gebruik worden gemaakt van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

Deze bijlage bestaat uit 5 delen:

- deel A – Vaststellen capaciteit

- deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

- deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

- deel D – Minimumnormen voor nieuwe voorzieningen

- deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van schoolgebouwen.

Deel A – Vaststellen capaciteit

A.1 Lesgebouwen

A.1.1 Algemeen

1. De capaciteit van een gebouw wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bestuur besluiten tot het verminderen van de capaciteit, als de hierdoor beschikbaar komende ruimte wordt ingezet voor andere onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

2. Indien een school beschikt over meerdere gebouwen, wordt de rangorde van die gebouwen (van belang in geval gebouwen moeten worden afgestoten) vastgesteld door het college na overleg met het bestuur.

A.1.2 Hoofdgebouw, nevenvestiging en dislocatie met een permanente of tijdelijke bouwaard

1. De capaciteit van een schoolgebouw wordt vastgelegd in de bvo van het gebouw en bepaald overeenkomstig de meetinstructie. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

2. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3. Als bij een school voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een schoolgebouw met (ten opzichte van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen) veel loze, nutteloze ruimte, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bvo als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

4. Als bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs een speellokaal aanwezig is en uitbreiding is noodzakelijk, wordt op de bestaande bvo 90 m2 in mindering gebracht.

5. Bij een school voor voortgezet onderwijs worden behalve de bvo ook het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen (zoals onderscheiden in het ruimtebehoeftemodel) en het aantal lokalen bewegingsonderwijs geregistreerd.

A.1.3 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Als de kadastrale grenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.4 Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1-1-2020 alle scholen zijn voorzien van voldoende inventaris. De bvo van de school (en voor het voortgezet onderwijs ook de verdeling daarvan in algemene en specifieke ruimten en werkplaatsen) is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

A.2 Lokalen bewegingsonderwijs

A.2.1 Lokaal bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

A.2.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.2.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1-1-2020 wordt geacht voldoende te zijn.

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

B.1 Lesgebouwen

B.1.1 Basisschool

1. De ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de achterstandsscore.

2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

B = 200 + 5,03 * L, waarbij

B = Basisruimtebehoefte in m2 bvo, rekenkundig afgerond op hele meters.

L = Leerlingenaantal per 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft.

3. De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * A, waarbij

T = Toeslag in m2 bvo, rekenkundig afgerond op hele meters.

A = Achterstandsscore zoals jaarlijks bekend gemaakt door de minister vermenigvuldigd met 7,17%, rekenkundig afgerond op een geheel getal.

B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs

1. De ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school.

2. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

R = 250 + 7,35 * L, waarbij

R = Ruimtebehoefte in m2 bvo, rekenkundig afgerond op hele meters.

L = Leerlingenaantal per 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft.

3. Een speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.

B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

1. De ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal onderwijs), het type vestiging en het aantal leerlingen.

2. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

R = V + f * L, waarbij

R = Ruimtebehoefte in m2 bvo, rekenkundig afgerond op hele meters.

V = Vaste voet in m2 bvo. Deze geldt alleen voor hoofdvestigingen en is voor VSO-ZMLK 250 m2 en voor alle overige onderwijssoorten 370 m2. Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort en voor een school met meerdere onderwijssoorten is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing.

f = Factor (m2 bvo per leerling) overeenkomstig tabel 1.

L = Leerlingenaantal per 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft.

3. Een speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.

Tabel 1 – Factor (m2 bvo per leerling) per onderwijssoort SO/VSO

Onderwijssoort

SO

VSO

Slechthorende kinderen (SH)

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens

behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

Visueel gehandicapten (VISG)

Langdurig zieke kinderen (LZ)

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

8,8

12,2

Dove kinderen (DO)

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) *

13,8

15,5

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

8,8

9,2

* tenzij bij beschikking van de minister de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N=2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N=2 geldt 57,5, voor SO-MG met N=3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N=3 geldt 57,5.

B.1.4 School voor voortgezet onderwijs

1. De ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel (RBM). De totale ruimtebehoefte van een instelling is het totaal van twee componenten:

a. een leerlinggebonden component;

b. een vaste voet per vestiging en, indien van toepassing, per sector.

2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2 opgenomen bvo per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

3. De vaste voet wordt bepaald aan de hand van de in tabel 3 opgenomen bvo per vestiging of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg. De vaste voet voor een hoofd- of nevenvestiging is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs.

4. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

Tabel 2 – Leerlingafhankelijke ruimtebehoefte in m2 bvo per leerling VO

Onderwijssoort

Leerweg *

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,71

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,85

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

5,37

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

5,03

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

Algemeen

4,41

Specifiek

7,72

* TLW = theoretische leerweg, LWOO = leerwegondersteunend onderwijs, GLW = gemengde leerweg, BLW = beroepsgerichte leerweg

Tabel 3 – Vaste voet in m2 bvo per vestiging/sector VO

Vestiging/sector

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Tijdelijke nevenvestiging

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

B.2.1 Primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

1. De ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het aantal gymgroepen. Het aantal gymgroepen wordt vastgesteld zoals aangegeven in de nadere regels voor bekostiging lokalen bewegingsonderwijs.

2. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuw lokaal bewegingsonderwijs wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van een leerlingenprognose.

3. Als een school niet beschikt over een speellokaal, wordt per gymgroep leerlingen jonger dan 6 jaar uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur per week.

4. Per gymgroep leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan:

a. voor een basisschool van maximaal 1,5 klokuur per week;

b. voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs van maximaal 2,25 klokuur per week.

B.2.2 Voortgezet onderwijs

De ruimtebehoefte wordt berekend door de in tabel 4 opgenomen bvo per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De bvo per leerling is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

Tabel 4 – Ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs in m2 bvo per leerling VO

Onderwijssoort

Leerweg

BVO / leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek, economie, zorg/welzijn en landbouw

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

1,99

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

C.1 Lesgebouwen

C.1.1. Algemeen

De methodiek voor het vaststellen van de aanvullende (ruimte)behoefte is hetzelfde bij voorzieningen voor blijvend gebruik en voor tijdelijk gebruik. Of sprake is van een voorziening voor blijvend of tijdelijk gebruik hangt af van het aantal jaren dat de aanvullende (ruimte)behoefte zal bestaan.

C.1.2 Nieuwbouw en vervangende nieuwbouw

De aanvullende ruimtebehoefte wordt vastgesteld op de ruimtebehoefte zoals berekend op grond van deel B van deze bijlage.

C.1.3 Uitbreiding, ingebruikneming en medegebruik

1. Bij een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de aanvullende ruimtebehoefte bepaald op het verschil tussen de ruimtebehoefte en de capaciteit met dien verstande dat:

a. bij een basisschool het verschil ten minste 55 m2 bvo moet bedragen bij een voor blijvend gebruik bestemde voorziening en 40 m2 bvo bij een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

b. bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het verschil ten minste 50 m2 bvo moet bedragen bij een voor blijvend gebruik bestemde voorziening en 40 m2 bvo bij een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening;

c. voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs de bvo van een speellokaal 90 m2 bedraagt.

2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de aanvullende ruimtebehoefte bepaald op het verschil tussen de ruimtebehoefte en de met 10% verhoogde capaciteit met dien verstande dat:

a. bij de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen uitbreiding en ingebruikneming de aanvullende ruimtebehoefte wordt bepaald op het verschil tussen de ruimtebehoefte en de capaciteit mits dit verschil meer bedraagt dan 10% van de capaciteit;

b. bij de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding het verschil ten minste 100 m2 bvo moet bedragen.

C.1.4. Verplaatsen tijdelijk gebouw

De omvang van de goedkeuring van deze voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt bij het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte en de capaciteit en bij het voortgezet onderwijs door het verschil tussen de ruimtebehoefte en de met 10% verhoogde capaciteit.

C.1.5 Terrein

De omvang van de goedgekeurde voorziening wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen.

C.1.6 Inventaris

1. Deze voorziening is gekoppeld aan de voorziening nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming. De omvang van de goedgekeurde voorziening inventaris wordt bepaald door de omvang in m2 bvo van de toegekende voorziening nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming.

2. Als bij een school voor voortgezet onderwijs sprake is van inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte, bedraagt de omvang van de goedgekeurde voorziening het verschil tussen de vergoeding voor inventaris van de bestaande ruimte en de vergoeding voor inventaris van de nieuwe ruimte.

C.1.7 Renovatie

De omvang van de goedgekeurde voorziening wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs en door de actuele eisen die aan schoolgebouwen worden gesteld.

C.1.8 Herstel van een constructiefout en vervangen of herstel van schade aan gebouw en inventaris in geval van bijzondere omstandigheden

De omvang van de goedgekeurde voorziening wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

C.2 Lokalen bewegingsonderwijs

C.2.1 Nieuwbouw en vervangende nieuwbouw

1. Bij het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening bepaald door de minimumnormen zoals aangegeven in deel D van deze bijlage.

2. Bij het voortgezet onderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening bepaald aan de hand van de ruimtebehoefte zoals berekend op grond van deel B van deze bijlage.

C.2.2 Uitbreiding

1. Bij het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening bepaald door de goedgekeurde onderdelen van de beoordelingscriteria voor uitbreiding zoals aangegeven in bijlage I.

2. Bij het voortgezet onderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte en de capaciteit.

C.2.3 Terrein

De omvang van de goedgekeurde voorziening wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal bewegingsonderwijs te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

C.2.4 Inventaris

De omvang van de goedgekeurde aanvulling van de inventaris in geval van ingebruikneming of uitbreiding wordt bepaald door de noodzakelijke aanschaf van inventaris voor andere leerlingen dan voor wie het lokaal bewegingsonderwijs oorspronkelijk is bedoeld.

C.2.5 Medegebruik

Bij het voortgezet onderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voorziening uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden bewegingsonderwijs wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 4 en de volgende formule berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo bewegingsonderwijs) / 460. Voor het LWOO en praktijkonderwijs geldt een aangepaste formule: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo bewegingsonderwijs) / 322. Op het aldus bepaalde aantal lestijden wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen bewegingsonderwijs in mindering gebracht.

C.2.6 Aanpassing en onderhoud

De omvang van de goedgekeurde voorziening wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs en door de actuele eisen die aan lokalen bewegingsonderwijs

worden gesteld.

C.2.7 Herstel van een constructiefout en vervangen of herstel van schade aan gebouw en inventaris in geval van bijzondere omstandigheden

De omvang van de goedgekeurde voorziening wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

C.2.8 Huur van een sportveld

Deze voorziening wordt voor ten hoogste 8 weken per jaar toegekend. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 4 en de volgende formule berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo bewegingsonderwijs) / 460. Voor het LWOO en praktijkonderwijs geldt een aangepaste formule: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo bewegingsonderwijs) / 322.

Deel D – Minimumnormen voor nieuwe voorzieningen

D.1 School voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

1. Voor het verharde gedeelte van het schoolterrein (de speelplaats) geldt een minimum oppervlakte van 3 m2 per leerling met een minimum van 300 m2. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2.

2. Voor een speellokaal geldt een minimum oppervlakte van 90 m2 bvo (netto 84 m2).

D.2 Lokaal bewegingsonderwijs

1. Voor de oefenzaal geldt een netto vloeroppervlakte van minimaal 252 m2 en een minimale hoogte van 5 meter.

2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens 2 kleedruimten met een was- of douchegelegenheid per oefenzaal.

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van schoolgebouwen

E.1 Schoolgebouwen in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

De bvo wordt vastgesteld volgens NEN 2580 met inachtneming van het volgende:

a. in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bvo gerekend;

b. de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegerekend aan het lesgebouw;

c. bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bvo gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

E.2 Schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs

De bvo is de som van de bvo’s van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bvo wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen en met inachtneming van het volgende:

a. tot de bvo behoren eveneens de oppervlakte van trapgaten, liftschachten en leidingschachten op elk vloerniveau en de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen voor zover groter dan 0,5 m2;

b. de oppervlakte van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten wordt niet tot de bvo gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft bijvoorbeeld luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen en fietsenstallingen (al dan niet overdekt);

c. open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bvo niet meegerekend;

d. niet-beloopbare kelders en zolders worden ook niet meegerekend.

Bijlage IV – Vergoedingscriteria en normbedragen

Algemeen

Uitgangspunt is dat de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de feitelijke kosten.

Voor de voorzieningen genoemd in artikel 2 onder b, c, d en e worden de door het college goedgekeurde kosten verhoogd met 6% ter vergoeding van de kosten van technische ondersteuning als het een voorziening betreft waarvoor via programma of spoedprocedure medewerking is verleend en het bestuur bouwheer is.

Voor de voorzieningen genoemd in artikel 2 onder a. 1, 2 en 6 en onder f gelden de hierna volgende normbedragen als taakstellend maximum.

Normbedragen

De hier opgenomen normbedragen zijn van het prijspeil 2020. De bedragen zijn inclusief BTW en technische ondersteuning en worden jaarlijks aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling zoals opgenomen in de modelverordening onderwijshuisvesting van de VNG.

A. Nieuwbouw (permanente bouwaard)

A.1 Kostencomponenten

1. De financiële normering voor nieuwbouw bestaat uit de volgende kostencomponenten:

a. terreinkosten;

b. bouwkosten;

c. toeslag speellokaal;

d. toeslag liftinstallatie;

e. toeslag paalfundering;

f. toeslag bemaling;

g. verhuiskosten.

2. De toeslag voor een eventueel speellokaal geldt alleen voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs.

3. De toeslag voor een eventuele liftinstallatie (inclusief het aanbrengen van een schacht) geldt alleen bij de nieuwbouw van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

4. De toeslag voor paalfundering geldt alleen voor een school voor voortgezet onderwijs en is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw. De noodzaak van paalfundering moet blijken uit een sonderingsrapport.

5. De toeslag voor noodzakelijke bemaling geldt alleen voor een school voor voortgezet onderwijs indien de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt. De vergoeding bedraagt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte.

6. Als vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd door uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen voor uitbreiding.

A.2 Terreinkosten

1. Het benodigde terrein wordt door de gemeente bouwrijp en om niet aan het bestuur in eigendom overgedragen. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

2. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats behoren de sloopkosten van het oude gebouw tot de terreinkosten. De sloopkosten worden vergoed op basis van de feitelijke kosten.

A.3 Bouwkosten

1. De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw (inclusief fundering) en de kosten van aanleg en inrichting van het terrein.

2. Voor het primair en het (voortgezet) speciaal onderwijs bestaat de vergoeding uit een startbedrag, inclusief een aantal m2 bvo, en een bedrag voor elke volgende m2 bvo.

3. Voor het voortgezet onderwijs bestaat de vergoeding uit een vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectieafhankelijke kosten.

4. Met deze vergoedingsbedragen moet de op grond van bijlage III goedgekeurde voorziening worden gerealiseerd.

A.3.1 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de eerste 350 m2 bvo

€ 1.093.866,09

Voor elke volgende m2 bvo

€ 1.871,92

A.3.2 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de eerste 670 m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 1.772.392,22

Voor elke volgende m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 1.960,15

Toeslag speellokaal (90 m2 bvo)

€ 168.168,10

A.3.3 Bouwkosten school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor een (V)SO-school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de eerste 677 m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 1.705.640,91

Voor elke volgende m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 1.948,52

Toeslag speellokaal (90 m2 bvo)

€ 168.168,10

Toeslag liftinstallatie (incl. liftschacht)

€ 165.291,75

A.3.4 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

1. Tussen nieuwbouw en uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs is er geen onderscheid in de financiële normering.

2. De vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten bestaat uit een bedrag per m2 bvo voor de afzonderlijke ruimtesoorten, afhankelijk van de omvang van de voorziening. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

< 460 m2

460 <2.500 m2

> 2.500 m2

Algemene en specifieke ruimte

€ 2.928,61

€ 1.738,05

€ 1.696,41

Werkplaatsen

€ 2.860,42

€ 2.313,85

Werkplaatsen consumptief

€ 3.473,42

€ 2.926,85

3. De vergoeding voor de sectieafhankelijke kosten bestaat uit een vast bedrag per voorziening (de algemene vaste voet) en een vast bedrag per sectie, afhankelijk van de omvang van de voorziening. Voor voorzieningen kleiner dan 460 m2 bvo wordt geen sectieafhankelijke vergoeding toegekend. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

<460m2

460 <2.500 m2

> 2.500 m2

Algemeen

€ 0,00

€ 184.789,31

Algemene sectie

€ 0,00

€ 362.727,46

€ 506.450,51

Werkplaatssectie

€ 0,00

€ 67.069.51

4. Tot de specifieke ruimte behoren (uiterlijke) verzorging/mode en commercie (huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode, commercie) en handel/verkoop/administratie (verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren).

5. Tot de werkplaatsen behoren techniek algemeen (bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, mechanische techniek, motorvoertuigentechniek), consumptief (consumptieve techniek), grafische techniek en landbouw (groen-praktijk).

6. De overige ruimte is algemene ruimte. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie.

7. De toeslag paalfundering bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per m2 bvo. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

Vast bedrag

Bedrag per m2 bvo

Paallengte tot 15 m

€ 5.386,87

€ 28,27

Paallengte 15 tot 20 m

€5.734,99

€ 47,81

Paallengte 20 m of langer

€ 6.402,94

€ 85,55

Uitbreiding > 1000 m2

Paallengte tot 15 m

€ 6.578,33

€ 9,90

Paallengte 15 tot 20 m

€ 8.580,34

€ 25,69

Paallengte 20 m of langer

€ 13.029,97

€ 51,94

8. De toeslag bemaling bedraagt € 18,36 per m2 terreinoppervlakte.

A.4 Verhuiskosten

1. Bij vervangende nieuwbouw van een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs bestaat aanspraak op vergoeding van de noodzakelijke verhuiskosten.

2. De verhuiskosten worden vergoed op basis van de feitelijke kosten.

B. Uitbreiding (permanente bouwaard)

B.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is alleen van toepassing op de uitbreiding tot 1035 m2 bvo van een school voor primair onderwijs en op de uitbreiding tot 1000 m2 bvo van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor grotere uitbreidingen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs en voor alle uitbreidingen in het voortgezet onderwijs is het bepaalde in deze bijlage onder A van toepassing.

B.2 Terreinkosten

Voor noodzakelijke uitbreiding van het terrein is het bepaalde in deze bijlage onder A.2 van toepassing.

B.3 Bouwkosten

1. De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw (inclusief fundering) en de kosten van aanleg en inrichting van het terrein.

2. De vergoeding bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2 bvo. Met deze vergoedingsbedragen moet de op grond van bijlage III goedgekeurde voorziening worden gerealiseerd.

B.3.1 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 160.185,69

Basisbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo

€ 106.790,52

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 2.133,84

B.3.2 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter

€ 164.729,33

Basisbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo

€ 109.819,54

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 2.176,37

Toeslag speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 192.046,20

Vergoeding speellokaal (90 m2 bvo) zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 353.088,51

B.3.3 Bouwkosten school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor een (V)SO-school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter

€ 149.195,90

Basisbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo

€ 99.463,94

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 2.180,68

Toeslag speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 168.168,10

Vergoeding speellokaal (90 m2 bvo) zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 353.088,51

Toeslag liftinstallatie (incl. liftschacht)

€ 198.677,66

C. Tijdelijke voorzieningen

C.1 Vergoedingsbedragen

1. De vergoedingsbedragen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening. Daarnaast wordt ingegaan op huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

2. Met de vergoedingsbedragen moet de op grond van bijlage III goedgekeurde voorziening worden gerealiseerd.

C.2 Terreinkosten

Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, is voor de noodzakelijke uitbreiding van het terrein het bepaalde in deze bijlage onder A.2 van toepassing.

C.3 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente locatie

De vergoeding bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2 bvo. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van aanleg en inrichting van het terrein en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

C.3.1 Vergoeding school voor primair onderwijs

De vergoeding voor een school voor primair onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 62.293,89

Basisbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 41.529,27

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.530,85

C.3.2 Vergoeding school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor een (V)SO-school wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 65.290,63

Basisbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 44.120,78

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.499,89

C.4 Uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening

De vergoeding bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2 bvo. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de kosten van aanleg en inrichting van het terrein.

C.4.1 Vergoeding school voor primair onderwijs

De vergoeding voor een school voor primair onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 35.015,89

Basisbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 23.343,92

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.604,08

C.4.2 Vergoeding school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor een (V)SO-school wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 35.504,70

Basisbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 23.669,79

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.585,80

C.5 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen in het voortgezet onderwijs bestaat uit een basisbedrag van € 64.070,92 en een bedrag per m2 bvo van € 931,92. Hiermee moeten alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening worden bestreden.

C.6 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. Zowel huur van een tijdelijk als van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van de feitelijke kosten.

D. Inventaris

D.1 Bepaling vergoeding

1. Bij het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bestaat de vergoeding voor inventaris uit een basisbedrag en een bedrag per m2 bvo.

2. Bij het voortgezet onderwijs is de vergoeding afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd.

3. Bij uitbreiding wordt de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de vergoeding voor de school met en zonder uitbreiding.

4. Als in plaats van uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

D.2 Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag

€ 41.155,84

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo

€ 143,98

D.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag

€ 87.317,93

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo (excl. speellokaal)

€ 148,95

Speellokaal

€ 7.968,15

D.4 Vergoeding school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De vergoeding voor een (V)SO-school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Basisbedrag

Naast het basisbedrag voor elke m2 bvo (excl. speellokaal)

SO/VSO-doven

€ 147.122,36

€ 256,81

SO/VSO-sh

€ 133.648,95

€ 332,83

SO/VSO-esm

€ 124.537,94

€ 165,50

SO/VSO-visg

€ 176.744,13

€ 315,88

SO/VSO-lz

€ 112.707,66

€ 155,64

SO/VSO-lg

€ 132.688,64

€ 303,42

SO/VSO-zmlk

€ 110.957.15

€ 132,03

SO/VSO-zmok

€ 108.304,84

€ 151,78

SO/VSO-pi

€ 109.262,25

€ 164,83

SO/VSO-mg

€ 134.347,31

€ 134,64

SO-speellokaal

€ 7.968,15

D.5 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs

1. De vergoeding voor een VO-school wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Ruimtetype

Functie

Bedrag per m2 bvo

Algemeen

€ 169,84

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

Handel/verkoop/administratie

Praktijkonderwijs

€ 396,96

€ 242,83

€ 326,04

Werkplaatsen

Techniek algemeen

Consumptief

Grafische techniek

Landbouw

€ 416,47

€ 806,51

€ 1.541,92

€ 0,00

2. Voor een specificatie van de specifieke ruimte en de werkplaatsen zie bij A.3.4 van deze bijlage.

E. Lokalen bewegingsonderwijs

E.1 Nieuwbouw

1. De vergoeding voor de bouwkosten van een lokaal bewegingsonderwijs met een bvo van 455 m2 en een oefenvloer van 252 m2 bedraagt € 1.149.929,69 (op het schoolterrein) of € 1.173.187,70 (op een afzonderlijk terrein). Deze vergoeding is inclusief de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein, maar exclusief grondkosten.

2. Aan (V)SO-scholen voor lichamelijk gehandicapte leerlingen (LG) of voor meervoudig gehandicapte leerlingen (MG) met een LG- of ZMLK-component wordt een toeslag toegekend van 50 m2 bvo in verband met grotere entree en kleedruimten. Het normbedrag van deze toeslag is € 115.354,59.

3. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij toeslag LG en MG

1<15m

€ 23.129,57

€ 29.163,08

15<20m

€ 31.885,29

€ 40.388,59

>20m

€ 44.781,52

€ 58.125,97

E.2 Uitbreiding

1. Bij uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een bvo van 455 m2.

2. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 m2 of minder kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Uitbreiding

Normbedrag

Toeslag bij noodzakelijke paalfundering

1 < 15 meter

15 < 20 meter

> 20 meter

112 t/m 120 m2

€ 267.171,63

€ 10.354,70

€ 17.934,95

€ 29.321,65

121 t/m 150 m2

€ 324.783,83

€ 12.947,58

€ 22.412,90

€ 36.652,05

E.3.1 Inventaris school voor primair onderwijs

Voor een school voor primair onderwijs bedraagt de vergoeding voor inventaris van een lokaal bewegingsonderwijs € 55.136,04.

E.3.2 Inventaris school voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Voor een (V)SO-school wordt de vergoeding voor inventaris van een lokaal bewegingsonderwijs bepaald op basis van de volgende bedragen:

Schoolsoort

Bedrag

SO-doven

€ 43.967,68

SO-sh/esm

€ 43.709,74

SO-visg

€ 52.917,21

SO-lg/mg

€ 57.965,72

SO-lz/pi

€ 41.576,45

SO-zmlk

€ 41.576,45

SO-zmok

€ 41.490,90

VSO-doven

€ 51.547,03

VSO-sh/esm

€ 52.892,04

VSO-visg

€ 62.924,29

VSO-lg/mg

€ 64.554,28

VSO-lz/pi

€ 50.802,18

VSO-zmlk

€ 50.802,18

VSO-zmok

€ 45.350,42

SOVSO-doven

€ 53.380,85

SOVSO-sh/esm

€ 57.223,38

SOVSO-visg

€ 65.299,12

SOVSO-lg/mg

€ 66.311,34

SOVSO-lz/pi

€ 55.132,28

SOVSO-zmlk

€ 55.132,28

SOVSO-zmok

€ 45.865,02

E.3.3 Inventaris school voor voortgezet onderwijs

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt de vergoeding voor inventaris van een lokaal bewegingsonderwijs bepaald op basis van de volgende bedragen:

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

€ 1.164,45

€ 69.439,21

€ 70.603,69

Tweede lokaal

€ 1.164,45

€ 54.167,85

€ 55.332,32

Derde lokaal

€ 1.164,45

€ 23.549,65

€ 24.714,12

Oefenplaats 1

€ 0,00

€ 15.335,53

Oefenplaats 2

€ 0,00

€ 1.770,28

E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal bewegingsonderwijs

1. Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk door medegebruik/huur van een lokaal van de gemeente, van een andere school of van een commerciële exploitant.

2. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie vindt vergoeding plaats zoals is bepaald in de nadere regels voor bekostiging lokalen bewegingsonderwijs.

F. Sportvelden

F.1 Huur sportvelden

1. Een school voor voortgezet onderwijs kan gedurende maximaal 8 weken per jaar aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding bedraagt voor de periode van 8 weken € 22,50 per klokuur.

2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Bijlage V – Prioriteitscriteria aangevraagde voorzieningen

Algemeen

Indien nodig of gewenst worden voorzieningen die in principe in aanmerking komen voor plaatsing op het programma gerangschikt in volgorde van prioriteit. Daarbij wordt gebruik gemaakt van hoofd- en subprioriteiten.

Hoofdprioriteiten

1. Rangschikking vindt allereerst plaats naar hoofdprioriteit. Er zijn 2 hoofdprioriteiten.

2. Onder hoofdprioriteit 1 vallen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om een capaciteitstekort op te heffen. Het betreft de volgende voorzieningen:

a. nieuwbouw (inclusief terrein);

b. uitbreiding (inclusief terrein);

c. in gebruik nemen bestaand gebouw (inclusief terrein);

d. verplaatsen tijdelijk gebouw (inclusief terrein);

e. inventaris;

f. medegebruik;

g. huur sportveld.

3. Onder hoofdprioriteit 2 vallen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven. Het betreft de volgende voorzieningen:

a. vervangende nieuwbouw (inclusief terrein);

b. renovatie (als alternatief voor vervangende nieuwbouw);

c. aanpassing en onderhoud gebouw bewegingsonderwijs;

b. herstel van een constructiefout;

c. herstel en vervanging in verband met schade.

4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorzieningen vervangende nieuwbouw en renovatie vallen onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorzieningen gecombineerd worden met een uitbreiding van de capaciteit.

Subprioriteiten

1. Binnen de hoofdprioriteiten wordt vervolgens op basis van subprioriteiten de nadere volgorde bepaald.

2. Binnen hoofdprioriteit 1 komen voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste de voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b. vervolgens de voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen;

c. vervolgens de voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.

2. Binnen hoofdprioriteit 2 komen voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste de voorziening aan een gebouw, vervolgens die aan een theorielokaal/leslokaal, vervolgens die aan een vaklokaal/speellokaal/lokaal bewegingsonderwijs, vervolgens die aan niet-lesruimte (binnen het gebouw) en vervolgens die aan overige ruimte (bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein). Binnen elke ruimtesoort komt als eerste voor plaatsing op het programma in aanmerking de voorziening waaraan volgens de bouwkundige rapportage de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

b. vervolgens de voorziening herstel en vervanging in verband met schade, waarbij de ernst van de schade het hoogst is.