Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021

Geldend van 18-09-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren,

overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren en de Nadere regels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren;

gelet op artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op Afdeling 4.3 “Beleidsregels” van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren en gelet op de Nadere regels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren;

besluit vast te stellen de volgende Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. De begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene verordening gegevensbescherming en de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren en de Nadere regels behorende bij de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren.

  • 2. In deze Beleidsregels wordt verstaan onder verordening, de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren.

  • 3. In deze Beleidsregels wordt verstaan onder nadere regels, de Nadere regels behorende bij de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren.

  • 4. In deze Beleidsregels wordt onder ouder(s) eveneens verstaan (pleeg)ouders en/of wettelijk vertegenwoordigers van de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen.

Hoofdstuk 2 Eigen kracht

Artikel 2 Eigen mogelijkheden en eigen probleemoplossend vermogen

  • 1. Eigen kracht bestaat uit de eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen van jeugdige en ouder(s) en hun sociale netwerk.

  • 2. Het college onderzoekt o.a. of jeugdigen en/of ouder(s) op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk een oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag.

  • 3. Dit onderzoek richt zich in ieder geval op:

    • a.

      vaststellen van de hulpvraag, en;

    • b.

      vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn, en;

    • c.

      bepalen welke hulp naar aard en omvang nodig is, en;

    • d.

      vaststellen in hoeverre de eigen mogelijkheden van ouder(s) en/of het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de hulp te bieden. Hierbij worden de volgende factoren onderzocht:

      • -

        zijn ouder(s) of het sociaal netwerk in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

      • -

        zijn ouder(s) of het sociaal netwerk beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

      • -

        levert het bieden van de hulp door ouder(s) of het sociaal netwerk geen overbelasting op?

      • -

        ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder(s) of het sociaal netwerk wordt geboden?

  • 4. Het college verleent geen individuele voorziening jeugdhulp indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van voldoende eigen mogelijkheden en eigen probleemoplossend vermogen van jeugdige en ouder(s) en hun sociale netwerk.

Hoofdstuk 3 Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Artikel 3 Gebruikelijke hulp

  • 1. Gebruikelijke hulp is de dagelijkse verzorging, opvoeding, toezicht en stimulering van de ontwikkeling die ouder(s), naar algemeen aanvaarde opvattingen naar aard en omvang (frequentie en benodigde tijd) in redelijkheid, aan jeugdigen geacht worden te bieden.

  • 2. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht op hen horen te bieden, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf.

  • 3. Gebruikelijke hulp is nader omschreven in bijlage 1 bij deze beleidsregels ‘Richtlijn gebruikelijke hulp voor jeugdigen met een normale ontwikkeling, per leeftijdsfase’.

Artikel 4 Bovengebruikelijke hulp

Er is sprake van bovengebruikelijke hulp, als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp chronisch meer is dan de noodzakelijke hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperking redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft aard en omvang ( frequentie en benodigde tijd).

Artikel 5 Chronische en niet-chronische situaties

  • 1. Bij chronische situaties gaat het om langdurige hulp waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

  • 2. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de ouder(s) en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige en de ouder(s). Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

  • 3. Er is geen sprake van bovengebruikelijke hulp bij niet-chronische situaties.

  • 4. In chronische situaties dienen ouder(s) de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen gebruikelijke hulp te verlenen.

Artikel 6 Overbelasting ouder(s)

Wanneer de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te raken, wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven met de inzet van een individuele voorziening jeugdhulp, met dien verstande dat:

  • a.

    gebruikelijke hulp wordt wel van deze ouder(s) verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten (werk);

  • b.

    geen individuele voorziening jeugdhulp wordt verleend indien de (dreigende) overbelasting kan worden opgeheven met ondersteuning van de naaste omgeving, en/of met inzet van een andere, voorliggende, voorziening en/of met de inzet van een algemene voorziening;

  • c.

    bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de jeugdige zelf of zelf met ondersteuning van de naaste omgeving over;

  • d.

    de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de gebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 3 aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder.

Hoofstuk 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 7 Verstrekking persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet en in overeenstemming paragraaf 4 van de verordening indien:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan het budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en;

    • b.

      de jeugdige en zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een door het college voorgestelde aanbieder, niet passend achten, en;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige en zijn ouder van het persoonsgebonden budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 2. Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget, indien er sprake is van bezwaren van overwegende aard. Deze bezwaren zijn er in ieder geval onder de volgende omstandigheden (niet limitatieve opsomming).

    • a.

      Het college is van oordeel dat niet kan worden voldaan aan de eis van goede kwaliteit uit lid 1 onder c in dit artikel bij de inzet van crisishulp, crisisopvang en spoedeisende hulp en verstrekt in deze gevallen dan ook geen persoonsgebonden budget.

    • b.

      Het college is van oordeel dat niet kan worden voldaan aan de eis van goede kwaliteit uit lid 1 onder c in dit artikel bij (dag)behandeling en ambulante jeugdhulp verleend door het sociale netwerk en verstrekt in deze gevallen dan ook geen persoonsgebonden budget.

    • c.

      Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget voor de opvang van een jeugdige door een pleegouder, wel kan het college een persoonsgebonden budget verstrekken voor jeugdhulp die een jeugdige nodig heeft naast deze opvang.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 8 Motivering besluit

Het besluit om een individuele voorziening te verlenen bevat, bij toepassing van deze beleidsregels, een motivering gebaseerd op deze beleidsregels.

Artikel 9 Intrekking oude beleidsregel en overgangsrecht

  • 1. Met ingang van de inwerkingtreding van deze Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021 worden de Beleidsregels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren ingetrokken.

  • 2. Een besluit, genomen op grond van de Beleidsregels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren blijft na inwerkintreding van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021, voor de duur van dat besluit van kracht totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Beleidsregels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreden van deze beleidsregels, worden afgehandeld krachtens de Beleidsregels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren .

  • 4. Op bezwaarschriften en (hoger-)beroepschriften tegen een besluit op grond van de Beleidsregels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren wordt beslist met inachtneming van de Beleidsregels jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021 treden in werking één dag na bekendmaking van deze beleidsregels.

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021”.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Gooise Meren op 07 september 2021

de gemeentesecretaris,

drs. E.M. Voorhorst

de burgemeester,

drs. H.M.W. ter Heegde

Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen met een normale ontwikkeling, per leeftijdsfase

Hoofdlijn

Als de hulp van een aard en omvang (frequentie en benodigde tijd) is dat deze naar algemeen aanvaarde opvattingen in dit gezin naar redelijkheid verwacht kan worden van de ouders, is sprake van gebruikelijke hulp. De taak van de ouders is om de kinderen op te voeden. Daar horen zij alles voor te doen wat zij zelf kunnen, maar niet meer. Dus de ouder geeft hulp zo lang de ouder niet overbelast is.

Als ouders jeugdhulp vragen voor taken waarvan het gebruikelijk is dat ze dit zelf oppakken, kent het college geen jeugdhulp toe. Indien voldoende duidelijk is dat ze die taken ook kúnnen oppakken. De eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen (de eigen kracht) van de ouders zijn dan immers toereikend.

Ook kent het college geen individuele voorziening jeugdhulp toe voor taken waarvan het gebruikelijk is dat ouders dit zelf oppakken, indien een (dreigende) overbelasting van ouders kan worden opgeheven met ondersteuning van de naaste omgeving, en/of met inzet van een andere, voorliggende, voorziening en/of met de inzet van een algemene voorziening.

Hoe wordt beoordeeld of er sprake is van gebruikelijke hulp:

Aan de hand van de volgende criteria bepaalt het college of sprake is van gebruikelijke hulp.

Leeftijd

Jonge kinderen (gezond of met een aandoening) hebben meer hulp nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Sommige handelingen zijn dus op jonge leeftijd nog gebruikelijke hulp maar worden op latere leeftijd als bovengebruikelijke hulp gezien.

Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, toezicht of hulp bij nodig heeft. Dit is dus gebruikelijke hulp.

Zie in meer detail hieronder bij het kopje ‘Gebruikelijke hulp per leeftijdsfase’.

Aard van de handeling

Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Maar toch als gebruikelijke hulp worden aangemerkt omdat ze gelijkwaardig de gebruikelijke hulphandeling vervangen.

Voorbeeld

Het legen van een katheterzakje in plaats van het verschonen van een luier; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie.

Frequentie

Hulp die meeloopt in het normale patroon van dagelijkse hulp voor een kind, zoals drie keer per dag eten, is gebruikelijke hulp.

Voorbeeld

  • a.

    Bij een kind dat bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in de het normale patroon van dagelijkse hulp voor een kind en is dit gebruikelijke hulp.

  • b.

    Een kind meerdere malen per nacht hulp bieden terwijl dit niet meer past bij de leeftijdsfase van dit kind is hulp die niet meeloopt in het normale patroon van dagelijkse hulp van ouders aan een kind. Dit is dus geen gebruikelijke hulp.

Tijdsduur

De tijdsduur die nodig is om de hulp te verlenen.

Voorbeeld

Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten, vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, is deze extra tijd geen gebruikelijke hulp.

Samenhangende beoordeling

De hiervoor genoemde criteria beoordeelt het college telkens in samenhang en gelet op de

omstandigheden van de jeugdige en het gezinssysteem.

Voorbeeld

  • a.

    Het geven van orale medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is in beginsel gebruikelijke hulp. Als de medicatie echter elke nacht meerdere malen (frequentie) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon. Ouders kunnen ervoor kiezen deze niet gebruikelijke hulp toch zelf te geven zonder inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening omdat in dit gezin de draaglast aanvaardbaar is. Op enig moment kan de inzet van ouders echter toch hun draagkracht te boven gaan. Dan kan alsnog een individuele jeugdhulpvoorziening geïndiceerd worden.

  • b.

    Ook voor handelingen die een kind zelf kan uitvoeren (zelfhulp), kan geen hulp worden geïndiceerd. B.v. een kind van 14 met diabetes dat zelf zijn bloedsuiker kan prikken en insuline kan spuiten.

Voor alle leeftijdsfases tot 18 jaar geldt een veilige woonomgeving = gebruikelijke hulp

Het door ouders bieden van een veilige thuisomgeving om te wonen is gebruikelijke hulp. Dit betekent dat:

  • de lichamelijke en sociale veiligheid van de jeugdige is gewaarborgd, en

  • er een bij de leeftijd van de jeugdige passend opvoedkundig klimaat is, en

  • de jeugdige de hulp, begeleiding en stimulans krijgt die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Als ouders geen veilige woonomgeving kunnen bieden bv. vanwege opvoedingsonmacht van de ouders, is een individuele voorziening jeugdhulp op grond van de Jeugdwet mogelijk. Welke voorziening is afhankelijk van de specifieke gezinssituatie. Uitgangspunt daarbij is dat jeugdigen in beginsel niet uit huis geplaatst worden en dat ambulante gezinsgerichte ondersteuning wordt geïndiceerd. Indien uithuisplaatsing toch noodzakelijk is, dan is het uitgangspunt ‘zo thuis mogelijk opgroeien’ in combinatie met inzet op terug naar huis bij (tijdelijk) verblijf buiten het eigen gezin.

In volgorde van wenselijkheid kan dan zo nodig de volgende hulp worden ingezet:

  • 1.

    ambulante hulp voor jeugdige en gezin;

  • 2.

    (tijdelijk) verblijf elders in een netwerkpleeggezin;

  • 3.

    (tijdelijk) verblijf in een pleeggezin;

  • 4.

    (tijdelijk) verblijf in een gezinshuis;

  • 5.

    (tijdelijk) verblijf in een kleinschalige woonvoorziening;

  • 6.

    (tijdelijk) verblijf in een instelling.

Gebruikelijke hulp per leeftijdsfase

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Toelichting op de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2021

Algemene toelichting

Geactualiseerde beleidsregels: maatwerk, normaliseren en demedicaliseren

Deze beleidsregels geven aan hoe het college bepaalde bevoegdheden uitoefent die het college heeft op grond van de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp 2019 Gemeente Gooise Meren. 1

De ervaringen sinds 1 januari 2015 opgedaan bij de uitoefening van de nieuwe taken o.g.v. de Jeugdwet en de ontwikkelingen in de jurisprudentie sinds die datum, zijn aanleiding voor verdere doorontwikkeling (transformatie) van de wijze waarop het college een aantal bevoegdheden uitoefent. Uitgangspunten daarbij zijn maatwerk, normaliseren en demedicaliseren.

Onderwerpen

Deze beleidsregels bevatten voor de volgende onderwerpen een geactualiseerd objectief afwegingskader.

  • a.

    Eigen kracht: eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

  • b.

    Gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp.

  • c.

    Verstrekking persoonsgebonden budget.

Grondslag beleidsregels

De verordening jeugdhulp gemeente Gooise Meren 2019 biedt de grondslag voor deze beleidsregels. Artikel 21 lid 1 van de verordening bepaalt o.a. dat jeugdhulp alleen verstrekt wordt indien jeugdige of ouders op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag. Onder deze gebruikelijk hulp valt ook de gebruikelijke hulp die de (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers horen te bieden. Artikel 22 van deze verordening bevat de criteria voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. Gebruikelijke hulp is in artikel 1 lid 1 onder c van deze verordening als volgt gedefinieerd: de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die tot dezelfde leefeenheid horen, geacht worden elkaar onderling te bieden.

Naast deze Beleidsregels heeft het college ook ‘Nadere regels behorende bij de Verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren’ vastgesteld. Dat zijn algemeen verbindende voorschriften ter uitwerking van onderdelen van de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren.

Zorgvuldig onderzoek

De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en het versterken van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen op basis van eigen kracht. Onderzoek naar eigen kracht en naar de mogelijkheid om zelf gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp te leveren, maken daarom deel uit van het onderzoek dat het college na een hulpvraag of aanvraag uitvoert.

Onderzoek: stappenplan

Het onderzoek hoort te voldoen aan eisen van zorgvuldig onderzoek en deugdelijke motivering. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) hanteert daarvoor het volgende beoordelingskader . 2

Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp moet het college eerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp, specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken.

Het onderzoek leidt dus uiteindelijk tot maatwerk.

Deze verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college draagt ervoor zorg dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.

Om aan de zorgvuldigheidseisen in dit beoordelingskader te voldoen doorloopt het college, in samenspraak met jeugdige en de ouder(s), bij het uitvoeren van het onderzoek de volgende stappen.

  • 1.

    Vaststellen van de hulpvraag.

  • 2.

    Onderzoeken of de gemeente verantwoordelijk is.

  • 3.

    Onderzoeken of de Jeugdwet van toepassing is.

  • 4.

    In kaart brengen van beperkingen/problematiek.

  • 5.

    Bepalen welke hulp nodig is.

  • 6.

    Onderzoeken van de eigen mogelijkheden en het eigen probleemoplossend vermogen.

  • 7.

    Vaststellen of er aanspraak op een voorliggende voorziening mogelijk is.

  • 8.

    Vaststellen of er aanspraak op een algemene voorziening mogelijk is.

  • 9.

    Informeren over de mogelijkheden van de aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening.

  • 10.

    Informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een persoonsgebonden budget (pgb).

  • 11.

    Indien pgb aangevraagd: beoordelen of aan voorwaarden pgb voldaan wordt.

Stap 6 houdt daarbij in het onderzoek naar eigen kracht waaronder onderzoek naar de mogelijkheden van gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp. Stap 6 vult het college als volgt in. Dit in lijn met de uitspraak van de CRvB (CRvB 17-7-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362 ).

  • 6.1

    Stel de hulpvraag vast (idem als stap 1 hierboven).

  • 6.2

    Stel vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (sluit aan bij stap 4 hierboven).

  • 6.3

    Bepaal welke hulp naar aard én omvang nodig is.

  • 6.4

    Onderzoek in hoeverre de eigen mogelijkheden van ouders en/of het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de hulp te bieden. Voor het beoordelen van deze eigen mogelijkheden moeten een aantal factoren worden onderzocht, die kunnen worden samengevat in de volgende vier vervolgvragen:

    • -

      zijn ouder(s) of het sociaal netwerk in staat de noodzakelijke hulp (deels) te bieden?

    • -

      zijn ouder(s) of het sociaal netwerk beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

    • -

      levert het bieden van de hulp door ouder(s) of het sociaal netwerk geen overbelasting op?

    • -

      ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder(s) of het sociaal netwerk wordt geboden?

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1Algemene bepalingen

Artikel 1Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2Eigen kracht

Verantwoordelijkheid ouders

In beginsel zijn de ouders 3 verantwoordelijk voor alle zorg voor hun kinderen (artikel 247 lid 1 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek 4 ).

Het college hoeft dan ook geen voorziening voor jeugdhulp te treffen als de jeugdige of zijn ouder(s) in staat zijn zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van personen uit het sociaal netwerk (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet). Dit wordt in de praktijk ook wel 'eigen kracht' genoemd. In artikel 21 lid 1 onder a van de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren is dit uitgewerkt. Daar is bepaald dat jeugdigen of ouders slechts in aanmerking kunnen komen voor een individuele voorziening voor zover zij op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden. In dit hoofdstuk van deze beleidsregels is nader uitgewerkt wanneer sprake is van voldoende 'eigen kracht'.

Artikel 2Eigen mogelijkheden en eigen probleemoplossend vermogen

De wetgever heeft niet aangegeven wat precies onder eigen kracht moet worden verstaan. Het begrip komt op verschillende plekken terug in de parlementaire geschiedenis, waarbij de kern is dat ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Hebben zij zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig (zie bv. TK 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 135 e.v.). Het is aan gemeenten overgelaten om dit begrip verder in te vullen. Deze beleidsregels bieden een handvat voor de invulling van ‘eigen kracht’ in Gooise Meren.

In de lijn van de jurisprudentie5 onderzoekt het college zorgvuldig of er sprake is van voldoende eigen mogelijkheden en eigen probleemoplossend vermogen. Daarvoor vindt onderzoek plaats naar de volgende factoren conform dit artikel:

  • -

    zijn ouder(s) of het sociaal netwerk in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • -

    zijn ouder(s) of het sociaal netwerk beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • -

    levert het bieden van de hulp door ouder(s) of het sociaal netwerk geen overbelasting op?

  • -

    ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder(s) of het sociaal netwerk wordt geboden?

Meer specifiek richt het onderzoek zich daarbij op:

  • a.

    de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • b.

    de voor deze jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • c.

    de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van de ouders en het sociaal netwerk;

  • d.

    de samenstelling van het gezin6 ;

  • e.

    de woonsituatie;

  • f.

    het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan het college concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Als er voldoende eigen kracht is, hoeft op grond van artikel 2.3 Jeugdwet geen voorziening te worden verstrekt. Dan kom je dus ook niet toe aan de vraag welke verstrekkingsvorm (pgb of zorg in natura) het meest passend is. Geen van beide hoeft dan te worden verstrekt.

Eigen kracht sociaal netwerk

Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, ziet het college dit ook als het aanspreken van 'eigen kracht'. Als het beschikbaar is, verlangt het college dat de jeugdige/de ouder(s) er gebruik van maken. Hulp vanuit het sociale netwerk dwingt het college echter niet af. Ingeval b.v. als het netwerk dit niet wil leveren of alleen tegen betaling7 .

Financiële draagkracht

Financiële draagkracht van de ouder(s) mag niet meegewogen worden op grond van de jurisprudentie. Het is dus niet toegestaan om het inkomen mee te wegen bij de beoordeling van de eigen kracht van ouders in de Jeugdwet. De Centrale Raad van Beroep heeft namelijk in 2021 geoordeeld dat de in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bedoelde maatstaven eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouder(s) geen ruimte bieden voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen. Een dergelijke vergaande interpretatie vindt in de tekst noch in de geschiedenis van totstandkoming van de Jeugdwet steun. 8

Vormen van eigen kracht

Hieronder staan niet gelimiteerd een aantal vormen van eigen kracht.

-aanvullende verzekering-

Soms blijken de jeugdige en/of zijn ouders aanvullend verzekerd te zijn voor de jeugdhulp die het college nodig acht. In dat geval mag van de jeugdige of zijn ouders verwacht worden dat ze die aanvullende verzekering aanspreken. Het college hoeft namelijk geen voorziening voor jeugdhulp te treffen als de jeugdige of zijn ouders in staat zijn zelf de problemen op te lossen (zie artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet).

Een aanvullende verzekering vergoedt niet altijd de volledige kosten. Als vaststaat dat de hulp noodzakelijk is en meer behandelingen nodig zijn of slechts een gedeelte wordt vergoed, moet het college hiervoor in het kader van de Jeugdwet aanvullend een voorziening treffen.

De jeugdige of zijn ouders kunnen niet verplicht worden om een aanvullende verzekering af te sluiten.

-Gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp-

De bepalingen over gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp in hoofdstuk 3 zijn geen aanvullende weigeringsgronden, maar een nadere invulling van eigen kracht.

Zie verder hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 3Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Algemeen

Nadere invulling eigen kracht

De bepalingen over gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp zijn geen aanvullende weigeringsgronden, maar een nadere invulling van eigen kracht.

De taak van de ouders is om de kinderen op te voeden. Daar horen zij alles voor te doen wat zij zelf kunnen, maar niet meer. Dus de ouder geeft hulp zo lang de ouder niet overbelast is. Als ouders jeugdhulp vragen voor taken waarvan het gebruikelijk is dat ze dit zelf oppakken, kent de gemeente geen jeugdhulp toe. Mits voldoende duidelijk is dat ze die taken ook kúnnen oppakken. De eigen mogelijkheden van de ouders zijn dan immers toereikend.

Of sprake is van gebruikelijke hulp of bovengebruikelijke hulp is daarbij afhankelijk van de gezinssituatie. Hierbij geldt als hoofdlijn dat als de hulp van een aard en omvang is dat deze naar algemeen aanvaarde opvattingen in dit gezin naar redelijkheid verwacht kan worden van de ouders, er sprake is van gebruikelijke hulp. 9

Lukt dat niet meer, dan zet de gemeente jeugdhulp in. Het college verstrekt dan echter geen persoonsgebonden budget voor de ouder om zelf in te vullen. Want deze is juist overbelast en kan de hulp daarom niet zelf verlenen.

Dit betekent dus dat een vorm van hulp door ouders in het ene gezin als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, terwijl dat in een ander gezin, gelet op de specifieke omstandigheden, als bovengebruikelijke hulp kan worden aangemerkt.

Inzet jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting

De zorg voor een jeugdige kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. De mogelijkheid om ouders dan bij (dreigende) overbelasting met professionele jeugdhulp (tijdelijk) aanvullend te ondersteunen is een belangrijke doorontwikkeling. Uitgangspunt is en blijft daarbij dat de ouders de gebruikelijke hulp bieden, maar hierbij geldt dat zij in beginsel moeten kunnen deelnemen aan de maatschappij. Indien er sprake is van (dreigende) overbelasting van de ouders kan daarom toch jeugdhulp worden ingezet om de ouders te ondersteunen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden kan jeugdhulp ingezet worden bij gebruikelijke hulp en bij bovengebruikelijke hulp.

In deze beleidsregels is een objectief afwegingskader opgenomen om te beoordelen of en zo ja in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp (bijlage 1). Ook hierbij geldt dat Jeugdhulp wordt ingezet als de hulp niet geboden kan worden via het sociaal netwerk en er geen voorliggende voorzieningen zijn. Ook zijn in deze beleidsregels handvatten opgenomen om te kunnen beoordelen of sprake is van (dreigende)overbelasting van ouders (verderop in deze toelichting).

Objectief afwegingskader

In elke individuele zaak onderzoekt het college o.a. de concrete feiten en omstandigheden, de mogelijkheden en de beperkingen van de jeugdige en zijn sociaal netwerk en de daarmee samenhangende behoefte aan ondersteuning, hulp. Naar aanleiding van dat onderzoek bepaalt het college de vorm en omvang van de toe te kennen jeugdhulpvoorziening (maatwerk). Daarbij wordt ook onderzocht of het bieden van gebruikelijke hulp mogelijk is.

Artikel 3Gebruikelijke hulp

Algemeen

Gebruikelijke hulp is de dagelijkse verzorging en/of opvoeding die (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers aan jeugdigen geacht worden te bieden. Het gaat daarbij om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van ouders verwacht mag worden.

Deze gebruikelijke hulp dienen zij te bieden, ook als sprake is van een behoefte bij de jeugdige aan bovengebruikelijke hulp conform artikel 4 van deze beleidsregels.

Zij hoeven deze gebruikelijke hulp niet in zijn geheel, maar wel deels, voorzover zij daartoe in staat zijn, te bieden als sprake is van overbelasting van de (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers conform artikel 6 van deze beleidsregels.

Bijlage 1 Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen met een normale ontwikkeling, per leeftijdsfase

In bijlage 1 is niet limitatief omschreven welke gebruikelijke hulp naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van ouders verwacht mag worden. Deze bijlage sluit aan op de Factsheet ‘Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag/gebruikelijke zorg’ met de bijlage ‘Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling in verschillende levensfasen van het kind’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uit 2016. De Factsheet en de Richtlijnen bevatten een handreiking om te bepalen wat gebruikelijke zorg is. Ook in het kader van de Jeugdwet.

Gebruikelijke hulp verschilt per leeftijdsfase. Want de ontwikkeling die kinderen en jongeren doormaken vraagt steeds om aanpassing van de dagelijkse verzorging en van het opvoedingsgedrag van ouders. In elke ontwikkelingsfase horen ouders hun gedrag af te stemmen op wat hun kind kan of nog moet leren. Elke leeftijdsfase kent daarbij normale uitdagingen in de dagelijkse verzorging en in de opvoeding. De literatuur beschrijft wat normale ontwikkeling is en welke normale opvoedingstaken daarbij horen 10 . De Factsheet en de Richtlijnen van het ministerie en bijlage 1 bij deze Beleidsregels gebruikelijke hulp sluiten aan bij de inzichten in de literatuur. De lijn van de jurisprudentie sluit ook aan bij deze inzichten (o.a. rechtbank Noord-Nederland 26-8-2016, nr. 16/2689 Awb en rechtbank Overijssel 3—12-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016/5199).

Artikel 4Bovengebruikelijke hulp

Korte schets toegang tot hulp en zorg voor kinderen in de verschillende domeinen

Als een baby wordt geboren kan al direct duidelijk zijn dat het kind een ziekte of aandoening heeft. Bijvoorbeeld bij syndromen met uiterlijke kenmerken of zichtbare lichamelijke afwijkingen. Maar dit kan ook pas gedurende de ontwikkeling duidelijk worden, bijvoorbeeld als het consultatiebureau constateert dat het kind achterblijft in de ontwikkeling. Of zelfs op latere leeftijd van de jeugdige.

  • Bij medische (somatische, lichamelijke) problematiek krijgt het kind in eerste instantie zorg uit de Zorgverzekeringswet (artsen, verpleegkundige zorg).

  • Bij een achterstand in de (verstandelijke) ontwikkeling of bij moeilijk gedrag is de Jeugdwet in eerste instantie aangewezen.

  • Als duidelijk wordt dat een kind blijvend (levenslang) is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid ter voorkoming van ernstig nadeel en als de zorgbehoefte de gebruikelijke zorg overstijgt, komt het kind mogelijk in aanmerking voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg.

Jeugdhulp

Er kan sprake zijn van behoefte aan bovengebruikelijke hulp, vanuit een oorzaak gelegen in de omstandigheden van de jeugdige. Het college onderzoekt of de zorgbehoefte van een specifieke jeugdige de gebruikelijke hulp overstijgt aan de hand van de ‘Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen met een normale ontwikkeling, per leeftijdsfase’ in bijlage 1 van deze beleidsregels. Deze richtlijn verwoordt per leeftijdsfase welke gebruikelijke hulp naar algemeen aanvaarde maatstaven gebruikelijk hoort te worden geboden door (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers aan de in hun gezin wonende jeugdigen. Het college kan voor de bovengebruikelijke hulp een individuele voorziening jeugdhulp inzetten bij een achterstand in de (verstandelijke) ontwikkeling of bij moeilijk gedrag. Jeugdhulp wordt dan alleen ingezet als de hulp niet geboden kan worden via het sociaal netwerk en er geen voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen zijn.

Voorbeelden

Voorbeelden gebruikelijke hulp

  • begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

  • begeleiden naar het ziekenhuis. Deze uren kunnen wel meegewogen worden in het totaalplaatje van de (over)belasting van de ouders voor de zorg van hun kind;

  • ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke hulp, ofwel onder onderwijs, niet onder jeugdhulp;

  • begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding.

Toiletgang

Het is niet gebruikelijk dat een 12 jarige langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

Toezicht

Bovengebruikelijk toezicht bij een meisje van 8 jaar: de ouder moet vrijwel alle dagelijkse handelingen van haar overnemen (douchen, aankleden) en elk stukje van de dag moet gepland worden met picto’s (structureren). Doordat zij geen oriëntatie heeft in tijd en plaats moet constant aangegeven worden hoe laat het is, wat er nu gedaan moet worden. Het meisje kan bijvoorbeeld geen eenvoudig taakje uitvoeren, zoals bv. de poes eten geven. Moeder moet er altijd bij zijn als ze met vriendinnetjes speelt (extra toezicht), om escalatie van gedrag te voorkomen.

Kind jonger dan 3 jaar met syndroom van Down

De rechtbank Oost-Brabant heeft geoordeeld dat de opvoeding en begeleiding van een kind van jonger dan 3 jaar met het syndroom van down geen gebruikelijke hulp is die van ouders verwacht mag worden. Als ouders jeugdhulp vragen voor ondersteuning bij de opvoedkundige taken, kan die ondersteuning ook niet worden gekwalificeerd als gebruikelijke hulp (Rechtbank Oost-Brabant 5-3-2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1007).

Artikel 5Chronische en niet-chronische situaties

In hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp is ook afhankelijk van de chroniciteit van de situatie. De chroniciteit kan gelegen zijn in de omstandigheden van de jeugdige en/of de ouder(s).

Uitgangspunt is dat de (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers zowel in chronische als niet-chronische situaties gebruikelijke hulp verlenen aan de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen. In kortdurende situaties van meer behoefte aan hulp, moet ook die hulp worden geboden. Dat is dan geen bovengebruikelijke hulp maar gebruikelijke hulp.

Artikel 6Overbelasting ouder(s)

Er zijn omstandigheden waarbij de ouder(s) de gebruikelijke hulp (tijdelijk) en bovengebruikelijke niet kunnen bieden vanwege (dreigende ) overbelasting. Een eigen aandoening, beperking, stoornis of handicap van de ouders kan daar bv. oorzaak van zijn. Onder deze omstandigheden kan (dreigende) overbelasting ontstaan voor de ouder(s) die belast zijn met de hulp voor hun kinderen.

Het college onderzoekt dan, of en zo ja, welke hulp nodig is en waar de gemeente met de inzet van professionele jeugdhulp, waaronder opvoedondersteuning, (tijdelijk) aanvullend moet ondersteunen. Het college beoordeelt wat van de ouder(s) in deze omstandigheden in redelijkheid kan worden gevergd. Hierbij geldt het volgende:

  • In lijn met artikel 13 ‘Onderzoek’ van de Verordening jeugdhulp 2019 gemeente Gooise Meren onderzoekt het college of de (dreigende) overbelasting kan worden opgeheven met ondersteuning van de naaste omgeving, en/of met inzet van een andere, voorliggende, voorziening en/of met de inzet van een algemene voorziening. Zijn deze mogelijkheden maximaal benut of afwezig, dan is toewijzing van een individuele voorziening vanuit de jeugdhulp mogelijk.

  • Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de jeugdige over. Hiervoor moet de ouder, als dat mogelijk is, aanspraak maken op zorgverlof. Is dit niet mogelijk, dan onderzoekt het college de mogelijkheden om de (dreigende) overbelasting op te heffen met ondersteuning van de naaste omgeving, en/of met inzet van een andere, voorliggende, voorziening en/of met de inzet van een algemene voorziening.

  • Het onderzoek richt zich op de vraag of de ouders in staat zijn tot het verlenen van gebruikelijke hulp. De volgende factoren worden onderzocht:

    • -

      kunnen de ouders deze hulp verlenen (vaardigheden);

    • -

      hebben ouders hier de tijd voor;

    • -

      zijn ouders overbelast of is sprake van dreigende overbelasting

  • Als op deze vragen het gemotiveerde antwoord ja, ja en neen is, dan zijn ouders in staat om gebruikelijke hulp en (enige mate van) bovengebruikelijke hulp te verlenen. 11

  • Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die ouder(s) bieden aan de jeugdige, omdat deze jeugdige beperkingen heeft. Of er is sprake van geobjectiveerde beperkingen en/of gemis aan kennis/vaardigheden bij de ouder(s) om gebruikelijke hulp te verlenen. En zij kunnen deze vaardigheden niet aanleren. De reden dat de vaardigheden niet aan zijn te leren moet worden gemotiveerd.

  • Ouders moeten in beginsel kunnen deelnemen aan de maatschappij door het onderhouden van hun sociale contacten, scholing en werk. Ook moet er voor de ouders ruimte overblijven om aandacht te blijven besteden aan hun relatie.

  • Het leveren van gebruikelijke hulp gaat in beginsel voor op het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten. Uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten (werk). Wel onderzoekt het college in geval van scholing of beroepsmatige activiteiten (werk) wat van ouder(s) gevergd kan worden wat betreft het aanpassen van werktijden, het opnemen van verlof, het onderzoeken of tijdelijk minder werken mogelijk is. Dit onderzoekt het college ook als een hulpvraag binnen komt in de situatie dat een ouder meer wil gaan werken dan voorheen.

  • Indien sprake is van (dreigende) overbelasting voor de ouder(s) vanwege relatieproblemen, is de aanpak van deze problemen door de ouder(s) van belang. Het college onderzoekt dan of een vorm van opvoedondersteuning ingezet moet worden, zodat ouders samen als opvoeder hun ouderschap passend vorm kunnen geven.

  • Jeugdhulp wordt alleen ingezet als de hulp niet geboden kan worden via het sociaal netwerk en er geen voorliggende voorzieningen zijn.

  • Indien de overbelasting veroorzaakt wordt door een probleem op een ander levensdomein voor de ouder(s), onderzoekt het college of sprake is van problematiek over meerdere levensdomeinen en draagt zorg voor een integrale aanpak van de problematiek. Bijvoorbeeld toeleiden (niet indiceren maar de weg wijzen en zo nodig voor warme overdracht zorgen) naar verslavingszorg, schuldhulpverlening, begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Dit met inachtneming van de bepalingen in de Algemene verordening gegevensbescherming. En in de toekomst ook met inachtneming van de bepalingen in de Wet aanpak meervoudige problematiek (Wams). 12

Beoordelen van de aard en de ernst van de overbelasting

Aan het indiceren van gebruikelijke hulp of bovengebruikelijke hulp door een jeugdhulpverlener gaat het beoordelen van de aard en de ernst van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Door de weging van de verhouding tussen draagkracht en draaglast kan de eventuele overbelasting worden vastgesteld.

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de ouder/opvoeder overbelast is. In andere gevallen is dat

minder duidelijk en zal dit in het indicatietraject moeten worden uitgediept. Er bestaat niet één, simpel af te nemen, test die hierover direct uitsluitsel geeft.

Overbelasting kan zich uiten door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Mogelijke klachten en symptomen van overbelasting bij de opvoeder / ouder zijn:

  • Angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, slecht slapen

  • Depressie: huilbuien, somberheid, hopeloosheid

  • Gedragsproblemen: negeren van normen en regels

  • verminderde weerstand, ziektegevoeligheid;

  • concentratieproblemen.

  • Lichamelijke klachten

  • Verminderde prestaties

De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden in het collegebesluit. In het collegebesluit wordt gemotiveerd de mate van overbelasting omschreven, gerelateerd aan de mate van eigen kracht die er nog wel is, of die naar verwachting op termijn, weer aanwezig zal zijn.

Hoofdstuk 4Persoonsgebonden budget

Artikel 7Verstrekking persoonsgebonden budget

Lid 1

Toegevoegd voor de leesbaarheid. Inhoudelijk een herhaling van hetgeen hierover in de wet en de verordening staat.

Lid 2 Algemeen

Het college toetst bij de aanvraag om een persoonsgebonden budget of er bezwaren van overwegende aard zijn om de jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget te verstrekken. Het college toetst dit aan de eisen van artikel 8.1.1. van de wet en aan het gestelde in de verordening. In dat licht gezien kunnen er zeer diverse bezwaren van overwegende aard zijn. Deze zijn niet limitatief van aard. Of er sprake is van onoverkomelijke bezwaren, weegt het college in individuele situaties telkens weer zorgvuldig af, daarbij rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en zijn ouder(s).

Dit artikellid geeft dan ook geen limitatieve opsomming maar benoemt een aantal situaties waarbij (vrijwel) zeker sprake is van bezwaren van overwegende aard.

Niet benoemd is bijvoorbeeld een situatie waarbij hulp nodig is vanwege opvoedproblemen bij de ouders. Het zou dan bezwaarlijk kunnen zijn dat de ouders deze hulp zelf inkopen met een persoonsgebonden budget.

Lid 2 ad a

Het college verleent voor crisishulp geen persoonsgebonden budget. Wanneer ingeval van crisis direct hulp moet worden ingezet is er geen tijd om een plan op te stellen, de hoogte van het persoonsgebonden budget te bepalen en een zorgovereenkomst te sluiten met de jeugdhulpaanbieder. Ook voor het beoordelen van de kwaliteit van de jeugdhulp ontbreekt in crisissituaties de tijd.

Lid 2 ad b

In geval van behandeling is een positie van de cliënt als opdrachtgever van de behandelaar niet verenigbaar. Zo een positie staat namelijk in de weg aan het behalen van de benodigde kwaliteit van de resultaten.

De behandelaar stelt een behandelplan op waarin een inschatting gemaakt wordt van de in te zetten interventie, de duur, intensiteit en de benodigde deskundigheid. Vanuit zijn professionaliteit, het is een geregistreerd beroep, is de behandelaar genoodzaakt om zo nodig tijdens het behandeltraject de cliënt en de ouders/ verzorgers aan te spreken op hun gedrag en dit gedrag te corrigeren. Deze trajecten zijn vaak vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Als de cliënt of de ouders opdrachtgever zijn, dan is het voor de behandelaar niet goed mogelijk om de cliënt of de ouders aan te spreken.

In zo een relatie kan de cliënt dus niet als opdrachtgever optreden, zoals dat bij dagbesteding of begeleiding wel kan. De cliënt kan bij een behandeltraject uiteraard wel aangeven wat zijn voorkeuren en wensen zijn. Daar hoort de behandelaar rekening mee te houden en dat doet de behandelaar dan ook vanuit zijn professionaliteit dan ook.

Lid 2 ad c

De opvang van een kind door een pleegouder is uitgesloten van het persoonsgebonden budget. Voor deze hulp kan namelijk een pleegoudervergoeding worden ontvangen. Voor de hulp die een kind extra nodig heeft, kan een pleegzorgouder eventueel wel een persoonsgebonden budget ontvangen.

Hoofdstuk 5Slotbepalingen

Artikel 8Motivering besluit

Als het college een aanvraag tot het toekennen van jeugdhulp (deels) afwijst omdat sprake is van eigen kracht, moet het college in het primaire besluit concreet en op inzichtelijke wijze motiveren waarom de verzochte hulp onder eigen kracht valt. Daarbij moeten alle van belang zijnde aspecten gemotiveerd en op voldoende (kenbare) wijze worden meegewogen.

Het college dient namelijk in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige individuele afweging te maken en daarbij rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en zijn ouder(s). Er kan dus niet worden volstaan met de enkele verwijzing naar hetgeen in deze Beleidsregels staat over eigen kracht. De feitelijke beschrijving van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen dient in de motivering opgenomen te worden, indien de afwijzing van een jeugdhulpvoorziening berust op voldoende eigen kracht. Wat in het ene gezin als eigen kracht kan worden gekwalificeerd, kan voor het andere gezin (gelet op de omstandigheden binnen dat gezin) immers leiden tot de conclusie van onvoldoende eigen kracht. Dit is in lijn met de jurisprudentie. 13

Ook het niet verstrekken van een persoonsgebonden budget, gelet op artikel 6 van deze beleidsregels, moet het college in het primaire besluit concreet en op inzichtelijke wijze motiveren.

Artikel 9Intrekking oude beleidsregel en overgangsrecht

Artikel 10Inwerkingtreding

Artikel 11Citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich.


Noot
1

Artikel 1:3 lid 4 Awb definieert de term beleidsregels als volgt: “een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.”

Een beleidsregel beschrijft dus hoe een bestuursorgaan omgaat met een bepaalde bevoegdheid. Het is een afwegingskader. In het geval van de Jeugdwet heeft het college onder meer de bevoegdheid om (individuele) voorzieningen aan te bieden aan inwoners, waaronder jeugdigen, die dit nodig hebben. Beleids­regels kunnen (gemandateerde) uitvoerders van deze bevoegdheid helpen om besluiten te nemen over het toe- of afwijzen van voorzieningen.

Noot
2

CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477

Noot
3

Dit geldt ook voor pleegouders of wettelijk vertegenwoordigers voor de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen (inwonende jeugdigen).

Noot
4

Artikel 247 BW luidt als volgt.

1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.

2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.

Noot
5

Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2019:2362). Onderzocht zijn de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige, de voor hem benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouders, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie, en het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. Een jeugdprofessional heeft geconstateerd dat de moeder de hulp en ondersteuning verleent, dat zij dit aankan en dat het gezin in balans is. Hiermee heeft het college voldoende zorgvuldig onderzoek gedaan en deugdelijk gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders van appellant toereikend zijn om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Het college heeft de voor deze zaak relevante factoren onderzocht en er bestond geen aanleiding om meer te onderzoeken. Niet is gebleken dat de door de moeder geboden hulp redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht. Haar enkele stelling dat zij moe is en dat zij financiële druk ervaart is hiervoor onvoldoende. Er is dan ook niet naar voren gekomen dat er geen eigen mogelijkheden zijn.

Noot
6

Het kan zijn dat ouders minder mogelijkheden hebben in de zorg van kind A als kind B ook veel zorg vraagt. Bij de beoordeling van de eigen mogelijkheden mag daarnaast meer worden verwacht van een ouder met gezag dan van de partner van die ouder die geen stiefouder in de zin van de wet is (Rechtbank Overijssel 25-2-2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:842) .

Noot
7

Dit in analogie aan de jurisprudentie onder de Wmo 2015, waaruit volgt dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen (zie bijv. CRvB 11-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:17). Bij ouders ligt dit naar anders, omdat zij wettelijk verplicht zijn om hun kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 BW).

Noot
8

Zie ECLI:NL:CRVB:2021:1326 en ECLI:NL:CRVB:2021:1327.

Noot
9

ECLI:NL:CRVB:2021:823. Weliswaar een uitspraak in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar de rechtsregel is ook toepasbaar op gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp onder de Jeugdwet. Kern is: Is de hulp van een aard en omvang dat deze naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwachtmag worden van de ouders. Dan overstijgt de hulp niet de gebruikelijke hulp.

Rechtsoverweging 4.2 CRvB: Appellante heeft tijdens de zitting van de rechtbank verklaard dat de aansturing door haar partner bestaat uit het dagelijks ophangen van briefjes met taken die zij de betreffende dag moet doen. Verder belt hij gedurende de dag regelmatig om te controleren of ze iets heeft gedaan of om haar ergens aan te herinneren. Op sommige dagen kan ze makkelijker onthouden wat ze moet doen, maar soms vergeet ze het weer waardoor haar partner iets meerdere keren moet zeggen of herhalen. De gemachtigde van appellante heeft deze verklaring tijdens de zitting bij de Raad bevestigd. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze aansturing niet de gebruikelijke hulp overstijgt. Aansturing van deze aard en omvang mag immers naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht worden van de partner van appellante.

Noot
10

Zie de uitgave van het Nederlands Jeugdinstituut ‘Opgroeien en opvoeden, Normale uitdagingen voor kinderen, jongeren en hun ouders’ van 12 december 2020. Met achterin opgenomen vindplaatsen literatuur.

Noot
11

Weer analoog aan ECLI:NL:CRVB:2021:823. Weliswaar een uitspraak in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar de rechtsregel is ook toepasbaar op gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp onder de Jeugdwet.

Noot
12

Het concept wetsvoorstel Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams) regelt dat het college mag onderzoeken of mensen kampen met gestapelde problemen, en welke partijen nodig zijn om de problemen op te lossen. Doel: snellere en meer gecoördineerde ‘integrale’ hulp voor kwetsbare mensen. Eind 2022 treedt de wet vermoedelijk in werking.

Om een goed beeld te krijgen van de problematiek rond een persoon die hulp vraagt moeten de verschillende betrokken professionals met elkaar contact kunnen hebben en persoonsgegevens bij elkaar brengen. Om persoonsgegevens uit meerdere domeinen bij elkaar te brengen is vanuit privacywetgeving een wettelijke grondslag een voorwaarde. De wet Wams biedt deze t.z.t.. Voor nu werken we integraal vanuit toestemming van betrokkenen.

Noot
13

Zie rechtbank Noord-Nederland 26-8-2016, nr. 16/2689 Awb (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2016:4048).

Zie ook CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477

(https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2017:1477)

Zie ook CRvB 17-7-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362

(https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2019:2362)