Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren

Het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren;

gelet op paragraaf 6.1 t/m 6.4 Participatiewet en paragraaf 3 en 5 hoofdstuk II IOAW/IOAZ

b e s l u i t :

vast te stellen de “Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren”.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de in lid 2 genoemde wetten.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het dagelijks bestuur af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

  • b. dagelijks bestuur: dagelijks bestuur Orionis Walcheren:

  • c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het verwijtbaar niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, lid 1, PW en 25, lid 1, IOAW/IOAZ of de vordering inzake de bestuurlijke boete op grond van artikel 18a PW en 20a IOAW/IOAZ;

  • d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, lid 1, PW, artikel 13, lid 1, IOAW/IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3, Wet Suwi;

  • e. uitkering: de door het dagelijks bestuur verleende bijstand in het kader van de

  • PW en de uitkering in het kader van de IOAW/IOAZ.;

  • f. PW: Participatiewet;

  • g. IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h. IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i. Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • j. Awb: Algemene Wet Bestuursrecht;

  • k. BW: Burgerlijk Wetboek;

  • l. Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • m. WOZ: Wet Waardering Onroerende Zaken.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, brutering en vestiging zekerheidsrecht

Het dagelijks bestuur maakt, naast de verplichtingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien, gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de PW en de IOAW/IOAZ aan het dagelijks bestuur zijn gegeven tot:

  • a. het opschorten, herzien of intrekken van het besluit tot toekenning ingevolge artikel 54, lid 1, 3 en 4 PW en 17, lid 1, 3 en 4 van de IOAW/IOAZ;

  • b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58, lid 2 en artikel 59 PW en artikel 25, lid 2 en 3 en artikel 26

  • IOAW/IOAZ;

  • c. het verrekenen van de in de voorafgaande maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58, lid 4,

  • PW en artikel 25, lid 4, IOAW/IOAZ;

  • d. het verrekenen van terugvorderingen, zoals neergelegd in artikel 60, lid 3 en lid 4 PW, artikel 60a lid 4 en artikel 28, lid 3, IOAW/IOAZ, dan wel de geldlening zoals neergelegd in artikel 48, lid 4 PW en beslaglegging door middel van vereenvoudigd derdenbeslag op grond van artikel 60 lid 5

  • Participatiewet en artikel 28 lid 5 IOAW/IOAZ

  • e. het invorderen bij dwangbevel zoals neergelegd in artikel 60, lid 2 PW en artikel 28, lid 1 IOAW/IOAZ;

  • f. het bruteren van de vordering, die is ontstaan door gebruik te maken van de onder b. genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling, zoals is neergelegd in artikel 58, lid 5, PW en artikel 25, lid 5, IOAW/IOAZ;

  • g. het verstrekken van bijstand in de vorm van geldlening of borgtocht zoals neergelegd in artikel 48, lid 2 PW;

  • h. het vestigen van een zekerheidsrecht door middel van hypotheek of pandrecht, zoals neergelegd in artikel 48, lid 3, PW;

  • i. het afzien van (verdere) terugvordering bij fraudevorderingen, zoals neergelegd in artikel 58, lid 7, PW en artikel 25, lid 6, IOAW/IOAZ;

  • j. het afzien van (verdere) terugvordering om dringende redenen, zoals neergelegd in artikel 58, lid 8, PW en artikel 25, lid 7, IOAW/IOAZ.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking artikel 2, aanhef en lid 1 onder b, vordert het dagelijks bestuur een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, als de klant een wijziging of een signaal heeft doorgegeven én na zes maanden na het ontvangen van dit signaal door het dagelijks bestuur geen voornemen of besluit tot terugvordering kenbaar is gemaakt.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het dagelijks bestuur op grond daarvan redelijkerwijs actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en lid 1 onder f, ziet het dagelijks bestuur af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING

Artikel 4 Afzien van terugvordering

Het dagelijks bestuur ziet slechts af van terugvordering vanwege dringende redenen, indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval ertoe leiden dat de

(mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden in dusdanige behoeftige omstandigheden verkeren dat afzien van (verdere) terugvordering onvermijdelijk is.

Artikel 5 Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, aanhef en lid 1 onder b, kan het dagelijks bestuur afzien van verdere terugvordering van een niet-fraudevordering, indien de belanghebbende:

  • a. Tenminste 36 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan

  • of

  • b. 60 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. In afwijking van artikel 2, aanhef en lid 1 onder i, kan het dagelijks bestuur afzien van verdere terugvordering van een fraudevordering, indien de belanghebbende:

  • a. Tenminste 120 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

  • b. 120 maanden geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan daarnaast geheel of gedeeltelijk van verdere terugvordering afzien, als dit past binnen het plan met belanghebbende om te re-integreren en dit gelet op de motivatie van belanghebbende, verantwoord is.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 58, lid 1 PW en artikel 25, lid 1 IOAW/IOAZ, ziet het dagelijks bestuur af van verdere invordering indien het terug te vorderen bedrag minder is dan € 200 en redenen van doelmatigheid daartoe aanleiding geven.

  • 5. Als meer is afgelost dan de in lid 1 of 2 genoemde periode, vindt geen restitutie plaats, omdat het uitgangspunt blijft dat een vordering geheel wordt voldaan.

  • 6. De leden 1 t/m 3 zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 7. Een besluit wat is genomen op basis van dit artikel wordt ingetrokken, als op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 6 Afzien van (verdere) invordering bij schulden

  • 1. Het dagelijks bestuur verleent medewerking aan een schuldregeling voor een problematische schuldensituatie die volgens de gedragscode van het NVVK en de beleidsregels Schuldhulpverlening Walcheren wordt uitgevoerd. Zekerheidsstellingen

  • op vorderingen van Orionis Walcheren worden eerst aangewend en vallen buiten de sanering.

  • 2. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3. De in lid 1 genoemde schuldregeling dient te worden ingediend door een, door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), erkende schuldhulpverlenings-instelling. Bij een schuldregeling door Orionis Walcheren zelf waar een

  • terugvordering op grond van de Participatiewet of IOAW/Z deel van uitmaakt, wordt bij het uitbrengen van een voorstel ervan uitgegaan dat medewerking wordt verleend.

  • 4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

  • a. niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

  • b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing niet nakomt.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 7 De betalingsverplichting

  • 1. Het dagelijks bestuur start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

  • a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

  • b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen; als op voorhand duidelijk is dat een terugbetaling ineens onmogelijk is, kan minnelijk een betalingsregeling afgesproken worden;

  • c. de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

  • d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

  • e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichtingen als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim, opeisbaarheid van de hele vordering en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

  • f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 8 Verrekening

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid, PW en artikel 28, tweede lid, IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 8 genoemde betalingstermijn gaat het dagelijks bestuur op grond van artikel 127 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Op grond van de mogelijkheid tot verrekenen wordt een bedrag dat aan belanghebbende moet worden nabetaald aangewend ter aflossing van de vordering zoals die is beschreven in de beschikking.

  • 3. Over een vordering die opeisbaar is geworden als gevolg van het niet nakomen van een betalingsverplichting die verbonden was aan eerder verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening, vindt verrekening onverkort plaats overeenkomstig dit artikel.

Artikel 9 Betalingsregeling / Uitstel van betaling

Het dagelijks bestuur verleent uitstel van betaling of verlaging van de aflossingsverplichting indien haar ambtshalve of op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

Artikel 10 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1. De aflossingsverplichting bedraagt tenminste 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de netto IOAW/IOAZ-grondslag, per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt in geval van beslaglegging door een derde (andere schuldeiser dan het dagelijks bestuur), de aflossingsverplichting voor alle vorderingen in beginsel bepaald op het bedrag wat aan beslag is of kan worden gelegd.

Artikel 11 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd kan het dagelijks bestuur een heronderzoek instellen naar de aflossingscapaciteit.

  • 2. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de verzenddatum van de beschikking.

Artikel 12 Betalingsvolgorde

  • 1. Onverminderd het gestelde in artikel 4:92, lid 2, Awb – waarin is bepaald dat de schuldenaar bij de betaling de geldschuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend - wordt de betaling van de schuldenaar allereerst toegerekend aan een opgelegde boete.

  • 2. Na voldoening van een opgelegde boete, of indien een dergelijke vordering ontbreekt, wordt de betaling van de schuldenaar vervolgens eerst toegerekend aan een opgelegde fraudevordering wegens ten onrechte of teveel betaalde uitkering;

  • 3. In afwijking van het eerste lid en tweede lid wordt de betaling van de schuldenaar allereerst toegerekend aan een opgelegde niet-fraudevordering indien daarmee gehele of gedeeltelijke brutering wordt voorkomen.

Artikel 13 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichtingen

Als belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het invorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, Rv, of beslag in de zin van het Tweede Boek Rv, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 14 Kosten bij het niet voldoen aan een betalingsverplichting

  • 1. Indien een belanghebbende verwijtbaar de hem opgelegde betalingsverplichting niet nakomt dan wordt hem een vergoeding in de kosten van een aanmaning, als bedoeld in artikel 4:113 Awb, in rekening gebracht alsmede de kosten van een dwangbevel,

  • 2. Voor zover het dagelijks bestuur niet in staat is via vereenvoudigd derdenbeslag de vordering te innen en overdracht plaatsvindt aan een gerechtsdeurwaarder worden de kosten in verband met die invordering eveneens in rekening gebracht bij de belanghebbende.

HOOFDSTUK 4 KREDIETHYPOTHEEK EN PANDOVEREENKOMST

Artikel 15 Recht op bijstand in de vorm van een geldlening

  • 1. Indien bijstand als bedoeld in artikel 50 PW wordt verleend aan de eigenaar van een woning die door de eigenaar of zijn gezin wordt bewoond, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening;

  • 2. Zekerheidsstelling onder verband van hypotheek vindt plaats als het bedrag van de geldlening hoger is dan EUR 3.000 bij een registergoed of in de vorm van een pandovereenkomst bij een niet-registergoed.

  • 3. Tot de geldlening wordt mede gerekend de eventuele kosten van bijstand zoals genoemd in artikel 17, lid 3 en 4.

  • 4. Indien belanghebbende verzuimt de aan de geldlening verbonden betalingsverplich- tingen na te komen zijn de hoofdstukken 2 (geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering) en 3 (invordering) onverkort van toepassing, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

  • 5. De aan de geldlening verbonden voorwaarden zoals in dit hoofdstuk vermeld worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of de akte van pandrecht.

Artikel 16 Waardebepaling

  • 1. De geldlening als bedoeld in artikel 15 is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 1 onder a en lid 2 onder d, PW.

  • 2. De waarde van de woning wordt gerelateerd aan de waarde zoals deze door de gemeente is vastgesteld in het kader van de meest recente WOZ-waarde

Artikel 17 Aflossing eerste tien jaar

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste 120 maanden zonder renteberekening.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Bij een inkomen dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geen aflossing gevergd.

  • 4. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het dagelijks bestuur, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 5. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vierde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende bijzondere bestaanskosten. Deze kosten worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 6. Als belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 18 Aflossing na tien jaar

  • 1. Als door toepassing van artikel 17, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment over dat deel de wettelijke rente verschuldigd.

  • 2. Als belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 19 Verkoop woning

  • 1. Bij verkoop of bij vererving van de woning en, indien het een echtpaar betreft, bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. De lening is volledig opeisbaar.

Artikel 20 Hernieuwde bijstandsverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of het laatst gevestigde pandrecht.

Artikel 21 Medewerkingsplicht

  • 1. Het dagelijks bestuur verbindt aan het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht de verplichting dat belanghebbende aan de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst volledig meewerkt.

  • 2. Indien de belanghebbende in een voorkomend geval niet meewerkt aan het vestigen van hypotheek of pandrecht, dan wordt de bijstand in zijn geheel geweigerd. Reeds verleende bijstand is terstond opeisbaar.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Artikel 23 Overeenkomstige toepassing overige vorderingen

Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op alle vorderingen die het gevolg zijn van de overige wet- en regelgeving binnen het sociaal domein, zoals die door het dagelijks bestuur wordt uitgevoerd, voor zover in deze wetten en regelingen terugvordering is opgenomen en niet dwingend anders is bepaald.

Artikel 24 Inwerkingtreding/Citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren”.

Ondertekening

Vastgesteld door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Orionis Walcheren in zijn openbare vergadering van 07-05-2020.

de secretaris H.M.A. Guise

Algemeen directeur GR Orionis Walcheren

de voorzitter,

S. Stroosnijder

Voorzitter bestuur GR Orionis Walcheren