Beleidsregels wet taaleis

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels wet taaleis

INLEIDING

Per 1 januari 2016 is aan de Participatiewet artikel 18b toegevoegd. Dit artikel regelt dat een bijstandsgerechtigde verplicht is aan de taaleis te voldoen en de Nederlandse taal te beheersen op minimaal referentieniveau 1F. Voldoet de bijstandsgerechtigde niet aan deze verplichting, dan moet de gemeente in principe de bijstand verlagen.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling heeft het Kabinet ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. Met de Wet Taaleis krijgen gemeenten de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Ook eenvoudige werkzaamheden vragen vaak een basiskennis van de Nederlandse taal. Voor de arbeidsparticipatie is het daarom van wezenlijk belang dat men zich in voldoende mate kan uitdrukken in de Nederlandse taal (mondeling en schriftelijk). Bovendien draagt kennis van de Nederlandse taal bij aan maatschappelijke participatie.

Het doel van de Wet Taaleis is het vergroten van de participatiekansen van belanghebbenden op de arbeidsmarkt. De regering vindt de beheersing van de Nederlandse taal een zeer belangrijk element voor het kunnen participeren in de samenleving en het inzetbaar zijn en blijven op de arbeidsmarkt. Om deze reden wordt de beheersing van de Nederlandse taal als extra verplichting toegevoegd aan de bestaande verplichtingen van belanghebbenden.

Artikel 18b Participatiewet bevat een inspanningsverplichting voor belanghebbenden om de Nederlandse taal te beheersen, voor zover dit noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Indien een belanghebbende niet voldoet aan deze inspanningsverplichting verlaagt het college de bijstand. De Wet Taaleis is alleen van toepassing op alle belanghebbenden waarvoor de arbeidsverplichting geldt. Voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, geldt geen arbeidsverplichting en gaat de taaleis dan ook niet gelden.

Ten aanzien van het toepassen van de Wet Taaleis heeft de gemeente een beperkte beleidsvrijheid. Het betreft hier enige vrijheid met betrekking tot onderwerpen als de taaltoets, taalcursus en het monitoren van de voortgang. Het is aan het college om te bepalen hoe met deze bevoegdheid wordt omgegaan. Hiertoe dienen deze beleidsregels.

BELEIDSREGELS WET TAALEIS

ALGEMEEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, hierna te noemen “wet”, en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2: Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Van belanghebbenden die een uitkering op grond van de wet hebben aangevraagd of een uitkering op grond van de wet ontvangen en bij wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij de Nederlandse taal niet beheersen op minimaal niveau 1F en dit door de taaltoets wordt bevestigd, wordt de uitkering in principe conform artikel 18b van de wet verlaagd, mits zij de documenten, zoals bedoeld in artikel 18b, lid 2 Participatiewet kunnen overleggen.

  • 2. Onder een ander document, zoals bedoeld in artikel 18b, lid 2, sub c van de wet Participatiewet wordt verstaan:

    • a.

      Overige documenten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F of A2 beheerst (een diploma inburgering, rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen of taalcursussen);

    • b.

      Documenten waaruit blijkt dat aantoonbaar minimaal 1 jaar werkervaring op Mbo niveau is verricht;

    • c.

      Documenten waaruit blijkt dat men is begonnen met een leertraject in het kader van de Wet inburgering en deze ook daadwerkelijk volgt.

    • d.

      Documenten waaruit blijkt dat men is begonnen met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en deze ook daadwerkelijk volgt bij een ROC.

  • 3. Als geen bewijsstukken kunnen worden overlegd kan, voordat een taaltoets wordt afgenomen, als eerste screening het instrument Taalmeter worden ingezet. De uitslag van de test met de Taalmeter kan, als die een voldoende niveau aangeeft, ook worden beschouwd als document zoals bedoeld in het voorgaande lid.

  • 4. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan worden uitgegaan dat betrokkene gedurende acht jaren Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet door middel van het overleggen van documenten te worden aangetoond, omdat de Leerplichtwet op dat moment van toepassing was.

Artikel 3: Taaltoets

  • 1. Het college kan binnen 8 weken na ontvangst van de bijstandsaanvraag een taaltoets bij de belanghebbende afnemen, indien ten aanzien van deze een redelijk vermoeden bestaat dat de Nederlandse taal niet wordt beheerst op tenminste niveau 1F en deze niet één van de in het vorige artikel 2 genoemde documenten kan overleggen.

  • 2. De taaltoets wordt uitgevoerd door een Regionaal Opleidings Centrum (ROC), waarmee in de (arbeidsmarkt)regio een contract is gesloten.

  • 3. Er wordt geen taaltoets afgenomen indien:

    • a.

      Aan de belanghebbende volledige ontheffing is verleend van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9 Participatiewet;

    • b.

      Tijdens een vorige uitkeringsperiode, eventueel in een andere gemeente, al een taaltoets is afgenomen;

    • c.

      Belanghebbende de Nederlandse taal weliswaar niet beheerst, maar al is vastgesteld dat belanghebbende door in de persoon gelegen factoren nimmer in staat zal zijn om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

    • d.

      Op voorhand bekend is dat er sprake zal zijn van kortdurende bijstandsverlening;

    • e.

      Belanghebbende een ontheffing in het kader van de Wet inburgering is verleend.

Artikel 4: Kennisgeving en verlaging

  • 1. Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de schriftelijke kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

  • 2. Als uit de uitkomst van de toets van de belanghebbende blijkt dat deze niet aan de taaleis voldoet wordt de volgende procedure gevolgd:

    • -

      Belanghebbende krijgt een uitnodiging voor een gesprek waarbij hij de uitslagvan de taaltoets hoort. In het gesprek wordt gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de taaleis.

    • -

      Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om binnen één maand na de kennisgeving te starten met het verwerven van de Nederlandse taal.

    • -

      In het gesprek dient belanghebbende te verklaren bereid te zijn binnen een maand aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

    • -

      Wanneer belanghebbende niet bereid is tot de nodige activiteiten wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b Participatiewet.

    • -

      Van deze verlaging kan worden afgezien als de belanghebbende zich alsnog bereid verklaart taalonderwijs te gaan volgen binnen een maand of als alsnog blijkt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

    • -

      Voordat besloten wordt tot verlaging van de bijstand moet beoordeeld worden of er sprake is van bijzondere omstandigheden.

    • -

      Belanghebbende kan te allen tijde de verlaging ongedaan maken door alsnog mee te werken.

Artikel 5: Leertraject

  • 1. Het gekozen leertraject moet binnen een redelijke en reële termijn leiden tot verbetering van de Nederlandse taal. Deze termijn moet worden afgestemd op de belanghebbende en zijn mogelijkheden en omstandigheden.

  • 2. De afspraken omtrent een taaltraject kunnen worden vastgelegd in een taalplan. In een taalplan toont de belanghebbende aan op welke wijze hij de vaardigheden in de Nederlandse taal gaat verwerven.

Artikel 6: Voortgang leertraject

  • 1. Nadat belanghebbende zich bereid heeft verklaard een leertraject aan te gaan, heeft belanghebbende de verplichting om voldoende voortgang te maken met dat traject.

  • 2. In geval van een opgesteld taalplan wordt de voortgang ook beoordeeld op grond van de inhoud van dat taalplan. De voortgang wordt in ieder geval minstens 1x per half jaar gemonitord.

Artikel 7: Niet nakomen verplichtingen

  • 1. Als de belanghebbende niet voldoet aan de medewerkingsplicht zoals bedoeld in artikel 17, lid 2 van de wet, dan geldt het maatregelenregime van artikel 18, lid 2 ban de wet en de Afstemmings- en fraudeverordening Participatiewet en IOAW.

  • 2. Als de belanghebbende niet voldoet aan de verwachte voortgang, dan moet de bijstand in beginsel verlaagd worden conform artikel 18b van de wet.

Artikel 8: Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis (zie artikel 2, lid 2, sub c van deze beleidsregels).

Artikel 9: Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet Taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij Regionaal Opleiding Centrum kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis (zie artikel 2, lid 2, sub d van deze beleidsregels).

Artikel 10: hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 11: onvoorziene situaties

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

Artikel 12: citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet Taaleis Gemeente Achtkarspelen”.

Artikel 13: inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 juli 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen op 21 juni 2016,

de secretaris,

(Mr. Drs. E.H.C. van der Laan)

de burgemeester,

(G. Gerbrandy)

TOELICHTING BELEIDSREGELS WET TAALEIS

INLEIDING

Met de Wet Taaleis wordt beoogd de Nederlandse taalvaardigheid van bijstandsgerechtigden te verhogen en daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De Wet Taaleis voorziet in het opnemen van beheersing van de Nederlandse taal op minimaal referentieniveau 1F als aan de bijstandsverlening verbonden verplichting, met een toets en bijpassend maatregelenregime. De wet is in werking getreden per 1 januari 2016. Voor het zittend bestand gaat de taaleis pas gelden vanaf 1 juli 2016.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ALGEMEEN

Artikel 1

Dit artikel geeft aan wat onder de verschillende begrippen moet worden verstaan.

Artikel 2

Het beheersen van de Nederlandse taal staat centraal in de Wet Taaleis. Het al dan niet beheersen van de taal moet objectief worden vastgesteld aan de hand van documenten, en indien daaruit niet voldoende beheersing van de taal blijkt, uit een taaltoets. In dit artikel wordt aangegeven hoe de taalvaardigheid kan worden beoordeeld.

Het instrument taalmeter is een online tool waarmee snel en gemakkelijk achterhaald kan worden of iemand moeite heeft met lezen mogelijk laaggeletterd is. De taalmeter is ontwikkeld door de Stichting Lezen & Schrijven.

Artikel 3

Uit dit artikel blijkt binnen welke periode, en door wie een taaltoets kan worden afgenomen. Ook blijkt wanneer er geen taaltoets meer hoeft worden afgenomen. In de persoon gelegen factoren zijn bijvoorbeeld een verstandelijke beperking, ernstige dyslexie en spraakstoornissen.

Uit een andere gemeente kunnen toets resultaten worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

Kortdurende bijstandsverlening kan zich voordoen in de aanloop naar de AOW-gerechtigde leeftijd, op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte. Maar ook kan het gaan om seizoenswerkloosheid. Verhuizing naar een andere gemeente valt hier niet onder. Onder kortdurende bijstandsverlening is sprake van een bijstandsperiode die naar verwachting minder dan 6 maanden duurt.

Artikel 4

In dit artikel wordt aangegeven hoe om te gaan met kennisgeving en verlaging. Persoonlijke omstandigheden als dyslexie, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, medische gronden, en auditieve en visuele beperkingen zijn bijvoorbeeld omstandigheden die in de beoordeling van verwijtbaarheid een rol kunnen spelen.

Artikel 5

Dit artikel behandelt het leertraject.

Het leertraject betreft een vorm van maatwerk en vraagt om een goede inschatting van de mogelijkheden van de belanghebbende. De afspraken over een taaltraject kunnen worden opgenomen in een taalplan. Als er tussen belanghebbende en klantmanager verschillen van inzicht zijn over het taaltraject, dan beslist de klantmanager uiteindelijk wat de inhoud van dit traject wordt.

Het college is niet verplicht aan iedere belanghebbende een taalcursus aan te bieden. Zijn er echter geen geschikte alternatieven voor handen, dan kan het college besluiten een taalcursus aan te bieden gelijk aan de bevoegdheid die het college nu al heeft op grond van de re-integratieverordening.

Artikel 6

Bij de beoordeling van die voortgang zal de focus vooral liggen op de vraag of belanghebbende voldoende inspanningen heeft geleverd, gelet op enerzijds het eventuele taalplan, en anderzijds zijn mogelijkheden, omstandigheden en persoonlijke situatie. Het blijft echter een inspanningsverplichting. Daarbij gaat het om de vraag wat van belanghebbende redelijkerwijs mocht worden verwacht. Bij het vaststellen van het leertraject moet dat worden betrokken en dus ook bepaald worden welke voortgang er verwacht mag worden, m.a.w. in welk tempo de belanghebbende zijn taalvaardigheden ontwikkelt en hoe die ontwikkeling eruit moet zien.

Artikel 7

Zie hiervoor ook de afstemmingsverordening.

Artikel 8 en 9

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 10 en 11

Deze artikelen geven aan dat het college te allen tijde bevoegd is om afwijkend van, of aanvullend op deze beleidsregels kan handelen.

Artikel 12 en 13

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.