Beleidsregels 13b Opiumwet, Damoclesbeleid gemeente Gouda 2021

Geldend van 13-08-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels 13b Opiumwet, Damoclesbeleid gemeente Gouda 2021

De burgemeester van Gouda;

gelezen het voorstel van 6 juli 2021;

gelet op het belang van de openbare orde, het belang van bescherming van het woon- en leefklimaat, het belang van de volksgezondheid en het belang van het voorkomen en tegengaan van ondermijnende criminele activiteiten;

gelet op het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, onder a. en b., van de Opiumwet;

gelet op het bepaalde onder hoofdstuk 4, titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit

  • I.

    vast te stellen de volgende

“Beleidsregels 13b Opiumwet, Damoclesbeleid gemeente Gouda 2021”

Hoofdstuk 1: inleiding

Drugscriminaliteit, zoals de handel, productie en teelt van soft- en harddrugs, heeft een sterk ondermijnend karakter. Deze illegale en criminele activiteiten tasten de rechtstaat en de samenleving in brede zin aan door de sterke verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de innesteling in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren. Het is een gegeven van algemene bekendheid dat drugshandel veelal gepaard gaat met overlast en (dreiging met) geweldsgebruik en daarmee leidt tot een verstoring van de openbare orde.

Handel in drugs vormt verder een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat, de sociale en/of fysieke veiligheid en volksgezondheid. Hennepplantages en drugslaboratoria vormen een groot gevaar voor de woon- en leefomgeving vanwege het risico op brandgevaar, ontploffing en waterschade. De volksgezondheid is in het geding, omdat er sprake is van ongecontroleerde handel in drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen, zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van omliggende panden. Door de in- en uitloop van dealers, gebruikers en andere aan illegale activiteiten gerelateerde personen ervaren omwonenden immers hinder van deze activiteiten en krijgt de omgeving een slechte reputatie.

Er zijn ook woningen en panden die een grote rol spelen in de handel van drugs waarbij er tijdens de instap van de politie echter geen drugs worden aangetroffen. In dergelijke panden worden niet zelden kilo’s versnijdingsmiddelen, chemicaliën, kweektenten, een net gerooide of in opbouw zijnde hennepplantage, geldtelmachines, assimilatielampen of drugsverpakkingen aangetroffen. Deze producten die vaak worden aangetroffen, vielen tot 1 januari 2019 niet onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Sinds de wijziging van dit artikel per diezelfde datum kan de burgemeester ook bestuursrechtelijke maatregelen treffen bij panden waar dergelijke aan drugshandel te relateren goederen zijn aangetroffen (strafbare voorbereidingshandelingen genaamd). Niet alleen de handel in drugs, maar ook het faciliteren ervan is een ernstige aantasting van de openbare orde. Met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet en het actualiseren van de beleidsregels is Gouda beter in staat om de drugsproblemen in de stad het hoofd te bieden.

Hoofdstuk 2: Doel

Deze beleidslijn richt zich op de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid, het tegengaan van de ondermijnende invloeden van drugshandel en het tegengaan van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, onder meer bezien vanuit het perspectief op de openbare orde. Drugshandel gaat vaak gepaard met het gebruik van geweld (ripdeals) en gevaarzetting door bijvoorbeeld het grote brandgevaar bij hennepplantages. Het doel is om deze gevaarlijke situaties tegen te gaan en te beheersen.

Het toepassen van bestuursdwang is erop gericht de productie of teelt van en/of de handel in drugs in, bij of vanuit een lokaal of woning te beëindigen en beëindigd te houden. De toepassing is dan ook meer gericht op de locatie (lokaal of woning) en in mindere mate op de belanghebbende. Het toepassen van bestuursdwang is een herstelsanctie en is niet bedoeld als straf. Sluiting is gericht op het herstel van de situatie en het weren en terugdringen van drugshandel vanuit een woning of lokaal.

Hieruit voortkomende nevendoelstellingen zijn:

  • het herstellen van het woon- en leefklimaat;

  • de bekendheid van de woning of het lokaal als drugspand doorbreken;

  • de bekendheid van de woning of het lokaal in het drugscircuit doorbreken;

  • het voorkomen van herhaling van de overtreding;

  • het creëren van een preventief effect, door een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn en illegale activiteiten rondom drugs actief en effectief worden bestreden;

  • het communiceren dat de belangen van anderen beschermd worden door een voor eenieder zichtbare sluiting.

Deze opsomming moet zo gelezen worden dat bij het treffen van een maatregel zoals bedoeld in artikel 13b Opiumwet het niet noodzakelijk is dat alle doelen bereikt moeten worden. Het bereiken van één van bovenstaande doelen kan voldoende reden zijn om handhavend op te treden.

Hoofdstuk 3: het juridisch kader

  • a.

    Wettekst 13b van Opiumwet

  • Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet staat bekend als de Wet Damocles. De tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt als volgt:

  • “De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.”

  • b.

    Aantasting openbare orde mag worden aangenomen

  • Gelet op de tekst van artikel 13b van de Opiumwet is voor het ontstaan van de hierin neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk dat ter plaatse van de woning overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd 1 . Door de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, mag de aantasting van de openbare orde in beginsel worden aangenomen2 .

  • c.

    Voorbereidingshandelingen

  • Van voorbereidingshandelingen is sprake als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Het gaat om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a van de Opiumwet.

  • Die bepalingen staande in artikel 10a , onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Een en ander kan reeds blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie, maar soms ook uit een opsporingsonderzoek verkregen resultaten van tapgesprekken of observaties.

  • De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt. Om de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij te bepalen is in bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet een lijst opgenomen met indicatoren aangaande de professionaliteit. Als aan twee of meer punten van hoge professionaliteit is voldaan, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen.

  • Sluiting is aan de orde zodra het aannemelijk is dat een pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs3 .

  • d.

    Strafrecht en bestuursrecht in de Opiumwet

  • Het OM is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van misdrijven en overtredingen van het gestelde bij of krachtens de Opiumwet. Het strafrechtelijke optreden richt zich op de bij de verkoop betrokken personen: de verdachten (daders). Strafrechtelijke sancties hebben een punitief karakter, omdat op de overtreding een straf volgt. Het beëindigen of opheffen van het illegale verkooppunt wordt daarmee niet bereikt. Om ook handhavende maatregelen te nemen tegen het gebruik van de woningen of lokalen waarin overtredingen zijn begaan, kan de burgemeester (aanvullend) gebruik maken van de bestuursrechtelijke mogelijkheden (tweesporenbeleid). De bestuursrechtelijke maatregelen die de burgemeester treft, hebben in het kader van de Opiumwet een reparatoir karakter. Een dergelijke maatregel heeft als doel de aangetaste openbare orde en veiligheid in de omgeving te herstellen, dan wel te voorkomen dat deze (verder of nogmaals) wordt verstoord.

  • Tussen het strafrechtelijk optreden en het effectueren van de bestuursrechtelijke maatregelen kan enige tijd zitten, nu de eisen van zorgvuldigheid bij het toepassen van het bestuursrechtelijke spoor in acht moeten worden genomen. Bestuursrechtelijk optreden door de burgemeester op basis van de Opiumwet veronderstelt altijd samenwerking met de politie. De burgemeester is afhankelijk van informatie uit het opsporingsonderzoek van de politie, vastgesteld in een proces- verbaal, hennep informatiebericht, bestuurlijke rapportage en soms aangevuld door de bevindingen van de gemeentelijke toezichthouder of andere constateringen. Als door de duur van de procedure geruime tijd is verstreken sinds de ontdekking van de drugs, hoeft dat geen aanleiding te zijn om te concluderen dat de belangenafweging tot een minder vergaande maatregel moet leiden. Het opleggen van een maatregel kan dan alsnog doeltreffend en proportioneel zijn.

  • De bevoegdheid van het OM tot strafrechtelijk optreden blijft bestaan, ongeacht of er bestuursrechtelijk optreden door de burgemeester volgt. Dat geldt ook andersom; als het OM niet strafrechtelijk optreedt, blijft de burgmeester bevoegd bestuursrechtelijk op te treden4 . Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien.

Hoofdstuk 4. Algemene uitgangspunten

  • a.

    Hennepplantages, - knipperijen , -drogerijen en drugslaboratoria

  • Waar in dit beleid wordt gesproken over drugshandel of handel wordt, in ieder geval, ook gedoeld op hennepplantages, -knipperijen en -drogerijen en drugslaboratoria.

  • b.

    Onderscheid harddrugs en softdrugs

  • In de aanpak wordt onderscheid gemaakt tussen de aanwezigheid van harddrugs en softdrugs en daaraan gerelateerde strafbare voorbereidingshandelingen. Dit onderscheid vloeit voort uit het Nederlandse gedoogbeleid, waarin wordt gesteld dat het voorhanden hebben van softdrugs weliswaar strafbaar is, maar dat dit feit onder bepaalde voorwaarden niet strafrechtelijk wordt vervolgd. De activiteiten die gerelateerd zijn aan harddrugs hebben (meestal) een grotere negatieve invloed op het woon- en leefklimaat, dan bij de handel in softdrugs. De handel van harddrugs vindt vaak plaats in een harder en crimineler milieu. Een langere sluitingstijd is bij handel in de middelen zoals genoemd op lijst I (harddrugs) behorende bij de Opiumwet of het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3° Opiumwet, dus noodzakelijk om de openbare orde te herstellen.

  • c.

    Handelshoeveelheid

  • Voor het vaststellen van een handelshoeveelheid worden de richtlijnen uit de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie gehanteerd. Wanneer er sprake is van een overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen gebruik en er dus sprake is van een handelshoeveelheid, mag worden aangenomen dat:

    • -

      de drugs is bestemd voor verstrekking, aflevering of verkoop;

    • -

      er sprake is van handel5 .

  • Daadwerkelijke verstrekking, aflevering of verkoop hoeft niet aangetoond te worden.

  • Softdrugs

  • Dit betreft alle middelen die worden vermeld op de lijst II van de Opiumwet. In de ‘Aanwijzing Opiumwet’ is er sprake van een handelshoeveelheid softdrugs wanneer er sprake is van meer dan vijf gram of meer dan vijf cannabisplanten. Wanneer in dit beleid wordt gesproken over een handelshoeveelheid drugs wordt hier mede door verstaan een handelshoeveelheid cannabisplanten.

  • Harddrugs

  • Dit betreft alle middelen die vermeld staan op lijst I behorend bij de Opiumwet. Grotere hoeveelheden dan 0,5 gram, 1 pil of meer dan 5 ml worden aangemerkt als een handelsvoorraad.

  • d.

    Onderscheid woningen en lokalen

  • In dit handhavingsbeleid wordt een onderscheid gemaakt in drugshandel en/of daaraan gerelateerde strafbare voorbereidingshandelingen in (al dan niet voor het publiek toegankelijke) lokalen en drugshandel in woningen. Het sluiten van een woning die daadwerkelijk bewoond wordt, zal in zijn algemeenheid een grotere inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer, dan de sluiting van een lokaal.

  • Onder een lokaal en het daarbij behorende erf verstaat de burgemeester in het kader van deze beleidsregel het volgende:

  • “alle al dan niet voor publiek opengestelde lokalen en daarbij behorende erven.

    • Onder een voor publiek opengesteld lokaal wordt verstaan: een besloten ruimte, met inbegrip van een daarbij behorend erf, dat al dan niet met enige beperking, voor het publiek toegankelijk is. Bijvoorbeeld: winkels, horecabedrijven, hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria’s, snackbars, autobedrijven, discotheken, buurthuizen en clubhuizen. Hieronder wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf/lokaal behorend terras en andere aanhorigheden.

    • Onder een niet voor publiek opengesteld lokaal wordt verstaan: een besloten ruimte, met inbegrip van een daarbij behorend erf, dat niet voor het publiek toegankelijk is, niet zijnde een woning. Bijvoorbeeld: bedrijfsruimten, magazijnen en loodsen.”

  • In dit beleid wordt een onderscheid gemaakt in voor het publiek opengestelde lokalen en niet voor het publiek opengestelde lokalen. De burgemeester laat dit onder andere doorwerken in de sluitingstermijnen. De sluitingstermijnen voor het handelen in drugs in lokalen die voor het publiek zijn opengesteld, zijn in beginsel langer, aangezien de effecten en gevaren van drugshandel in of bij voor publiek opengestelde lokalen in beginsel groter zijn dan bij niet voor het publiek opengestelde lokalen. Onder meer de ligging van de panden en de aard van het (normale) gebruik spelen daarbij een rol.

  • De wetgever heeft het begrip woning in de Opiumwet niet gedefinieerd. De burgemeester verstaat in het kader van deze beleidsregel onder een woning het volgende:

  • “Een woning is een verblijf dat in hoofdzaak dient tot woning dan wel dienstbaar is aan het wonen. Hieronder valt zowel een koopwoning als een huurwoning, maar bijvoorbeeld ook stacaravans, woonschepen, woonwagens, et cetera. Het is de plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt. Dit wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook de daadwerkelijk, feitelijk daaraan gegeven bestemming. Een persoon die incidenteel overnacht in een woning wordt niet aangemerkt als bewoner. Een inschrijving in de Basisregistratie Personen is een indicatie voor bewoning, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn.”

  • Soms is sprake van schijnbewoning. Er wordt dan de indruk van bewoning gesimuleerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van wat schaars meubilair in de woonkamer, dat in de woning wordt geslapen. Als een slaapzak en gebruikte kleding wordt aangetroffen, is er niet direct sprake van bewoning. Gebruik voor woondoeleinden - met een meer dan incidenteel karakter - is dan niet aannemelijk6 .

  • De feitelijke constatering over het gebruik van de woning wordt vastgesteld op het moment van constatering van de overtreding van de Opiumwet door de politie en/of toezichthouder.

  • Bij een onbewoonde woning of bij schijnbewoning heeft de sluiting geen effect op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n).

  • e.

    Wijziging huursituatie of eigendomsoverdracht

  • Een wijziging in de huursituatie of de eigendomsoverdracht van een pand wordt in beginsel als niet relevant beschouwd indien dit wordt gerealiseerd nadat een overtreding van de Opiumwet geconstateerd is. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk de openbare orde in en rond het pand te herstellen. Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en de directe omgeving van het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar.

  • f.

    Bestuursdwang

  • Een last onder bestuursdwang is een reparatoire maatregel. Anders dan punitieve sancties is de last onder bestuursdwang niet gericht op bestraffing of leedtoevoeging, maar op het beëindigen van de bestaande strijdige situatie en het voorkomen van een nieuwe overtreding. Toepassing ervan moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om in geval van aanwezigheid van drugs strafbare voorbereidingshandelingen bestuursdwang toe te passen waarbij tot sluiting van een pand wordt overgegaan. Het opleggen van een last onder bestuursdwang is een herstelmaatregel in de zin van artikel 5:2 lid 1 onder b van de Awb.

  • g.

    Belangenafweging

  • Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Een bevel tot sluiting van een woning vormt een inmenging in de persoonlijke levenssfeer, maar deze inmenging is gerechtvaardigd indien ze is voorzien bij wet en in een democratische samenleving noodzakelijk kan worden geacht ter voorkoming van strafbare feiten dan wel ter bescherming van de rechten en vrijheden van omwonenden van de woning.

  • De maatregel wordt daarom alleen ingezet in ernstige situaties in het kader van de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde drugshandel of bij herhaalde overtreding. De belangenafweging wordt in hoofdstuk 6 verder toegelicht (onder ‘evenredigheid’).

  • Overige bewoners

  • Bij panden die aan verschillende personen worden verhuurd, zoals kamerverhuurpanden, kan worden overgegaan tot gedeeltelijke sluiting door sluiting van afzonderlijke kamers of een gedeelte van het pand. De rest van het pand blijft dan toegankelijk voor de overige bewoners. Hierdoor worden bijvoorbeeld medebewoners, die niets met de overtreding te maken hebben, niet onnodig getroffen.

Hoofdstuk 5. Handhaving en proces

Voor wat betreft het opleggen van een last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom worden de bepalingen van de Awb in acht genomen. De burgemeester ontvangt een bestuurlijke rapportage van de politie. In beginsel mag uitgegaan worden van de juistheid van een op ambtseed opgemaakte rapportage, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijken van dit uitgangspunt7 .

  • a.

    Zienswijze

  • Voordat de burgemeester daadwerkelijk overgaat tot sluiting van een lokaal of woning of voordat een last onder dwangsom wordt opgelegd, wordt in beginsel eerst een voornemen bekend gemaakt aan belanghebbende(n). Tegen dit voornemen kan een mondelinge of schriftelijke zienswijze worden ingediend. Van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze wordt afgezien indien de vereiste spoed zich hiertegen verzet (artikel 4:11, aanhef en onder a Awb).

  • b.

    Besluit en bekendmaking

  • Wanneer wordt overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, wordt het besluit op schrift gesteld en bekendgemaakt aan de overtreder(s) (artikel 5:32 Awb). Wanneer wordt overgegaan tot sluiting van een woning of lokaal (last onder bestuursdwang), wordt het besluit op schrift gesteld en bekendgemaakt aan de overtreder(s) en de rechthebbende(n) op het gebruik (artikel 5:24 Awb).

  • b1.

    Last onder dwangsom

  • De last onder dwangsom heeft in de meeste gevallen tot doel herhaling van overtreding van de Opiumwet tegen te gaan. Indien de last enkel ziet op het voorkomen van herhaling van de overtreding (‘nalaten’), wordt geen begunstigingstermijn gegund. In het geval een geconstateerde overtreding van de Opiumwet op het moment van besluitvorming nog niet (volledig) beëindigd is en/of de last een actief handelen van de overtreder vereist8 , zal de last ook zien op het beëindigen van een nog bestaande overtreding. In dat geval wordt wel een begunstigingstermijn opgenomen. Die begunstigingstermijn zal gelet op de aard van de activiteiten en de gevaren en overlast die met drugshandel gepaard gaan, zo kort mogelijk gesteld worden. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval zal die termijn een dag tot maximaal enkele dagen bedragen.

  • b2.

    Last onder bestuursdwang; begunstigingstermijn en effectuering van de sluiting

  • In de last onder bestuursdwang wordt een begunstigingstermijn (artikel 5:24, tweede lid, Awb) opgenomen. De last onder bestuursdwang houdt in dat het pand ontoegankelijk is en blijft gedurende de termijn van de sluiting.

  • Aan de betrokkene(n) wordt een termijn gegeven van een week voordat het pand gesloten wordt, waarbinnen zelf het lokaal/ de woning ‘sluit klaar’ gemaakt kan worden. Dit wil zeggen dat betrokkene(n) de gelegenheid krijgt (krijgen) om voor de sluiting persoonlijke eigendommen uit het pand te (laten) halen en afsluitingsmaatregelen te (laten) nemen.

  • Bij de feitelijke sluiting van het pand (effectuering van de bestuursdwang), zal het pand worden verzegeld en wordt een bekendmaking op het pand bevestigd. Hieruit blijkt dat het pand wegens een overtreding van de Opiumwet op last van de burgemeester gesloten is.

  • Tijdens de periode van de sluiting heeft niemand toegang tot het pand. Als het gesloten pand toch betreden wordt, is er sprake van een strafbaar feit (artikel 2:21 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gouda 2020, artikel 187 en 199 van het Wetboek van Strafrecht). Alleen personen wiens aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen het pand betreden met voorafgaande toestemming van de burgemeester.

  • b3.

    Last onder bestuursdwang; spoedeisende situatie

  • Als zich een (super)spoedeisende situatie voordoet, kan bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last en/of zonder voorafgaand besluit (artikel 5:31, eerste en tweede lid Awb). In het geval dat de drugshandel de openbare orde in zeer ernstige mate verstoort, is een spoedeisende sluiting gerechtvaardigd. In dat geval zal geen termijn worden gegeven om het lokaal/ de woning ‘sluit klaar’ te maken en wordt afgezien van een zienswijzegesprek. Indien er sprake is van superspoedeisendheid wordt zonder voorafgaande besluit direct bestuursdwang toegepast. Het besluit wordt hierna zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken, op schrift gesteld (artikel 5:31, tweede lid, Awb).

  • Er kan sprake zijn van een (super)spoedeisende situatie als:

    • -

      er vuur-, steekwapens of explosieven in het pand aangetroffen worden;

    • -

      er sprake is van verkoop aan een minderjarige;

    • -

      bezit van harddrugs door minderjarige in het pand;

    • -

      het gebruik van het pand te relateren is aan ernstige geweldsdelicten of ernstige incidenten waarbij de openbare orde in het geding is;

    • -

      de situatie in het pand zodanig gevaarlijk was dat, met het oog op de gezondheid en veiligheid van personen, spoedeisende bestuursdwang was vereist om deze situatie te beëindigen9 .

  • Dit zijn voorbeelden en betreft geen limitatieve opsomming.

  • c.

    Aanzegging tot kostenverhaal

  • In het besluit tot opleggen van een last onder bestuursdwang kan tegelijk een aanzegging tot kostenverhaal worden opgenomen. De kosten van bestuursdwang kunnen op basis van het bepaalde in de Awb (artikel 5:25 Awb) verhaald worden op de overtreder(s).

  • d.

    Registratie van het besluit

  • Het besluit tot sluiting van een woning of een lokaal op grond van artikel 13b van de Opiumwet wordt geregistreerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Het WKPB-register houdt deze publiekrechtelijke beperking betreffende de onroerende zaak bij. Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt dit aangepast in het WKPB-register.

  • e.

    Opheffing van de sluiting

  • Het reparatoire karakter van een sluitingsbevel krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet brengt met zich dat zodra de overtreding is beëindigd, waarbij betrokken mag worden de bekendheid van de inrichting als drugsadres, het wederkeren van de rust in de directe omgeving, de verstoring van de openbare orde en de aantasting van het woon- en leefklimaat, de sanctie dient te worden opgeheven 10 .

  • e1.

    Verzoek tot opheffing van sluiting door woningcorporaties

  • In het belang van de volkshuisvesting creëert de burgemeester voor woningcorporaties een expliciete mogelijkheid om bij de burgemeester een schriftelijk verzoek te doen een opgelegde sluiting eerder op te heffen. Daarbij acht de burgemeester van belang de wettelijke waarborgen die gelden voor woningcorporaties en het transparante toewijzingsbeleid. Anders dan particuliere verhuurders mogen zij niet elk willekeurig persoon huisvesten. Er bestaan lange wachttijden en steeds meer mensen hebben een urgent woonprobleem, waardoor het belangrijk is dat woningen weer snel vrijkomen om de doorstroom in de sociale huursector te kunnen bevorderen en de specifieke doelgroepen te kunnen huisvesten. Woningcorporaties kunnen daarom een verzoek tot opheffing van de sluiting indienen, zodat de woning sneller weer verhuurd kan worden. Het verzoek tot opheffing van de sluiting dient door de woningcorporatie wel gemotiveerd te worden, zodat de burgemeester kan beoordelen of de door de woningcorporatie naar voren gebrachte omstandigheden een eerdere opheffing van de sluiting rechtvaardigen. In ieder geval moet uit feiten en omstandigheden blijken dat de overtreder(s) is/zijn vertrokken en ook niet meer zal terugkeren in de woning (beëindiging van de huurovereenkomst en uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP)).

  • Daarnaast geldt, met het oog op de in dit beleid geformuleerde doelstellingen, dat minimaal de helft van de termijn van de sluiting moet zijn verstreken voordat er een verzoek tot opheffing van sluiting toegekend kan worden. Tot slot vraagt de burgemeester advies aan de politie en weegt hij dat advies mee in de beslissing op het verzoek om opheffing van de sluiting.

  • f.

    Geen verlenging van de termijn

  • In verband met de rechtszekerheid wordt de termijn van sluiting direct bij oplegging van de maatregel bepaald. Tussentijdse verlenging is niet aan de orde. Indien zich gedurende een sluitingstermijn nieuwe feiten of omstandigheden voordoen, die een sluiting rechtvaardigen, bestaat wel de mogelijkheid dat opnieuw een besluit tot toepassing van bestuursdwang wordt genomen.

Hoofdstuk 6. Toetsingskader

De bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat deze bevoegdheid gebruikt wordt na een belangenafweging. In deze beleidslijn is vastgesteld op welke wijze de burgemeester met deze discretionaire bevoegdheid omgaat.

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 11 om de woorden ‘daartoe aanwezig’ in artikel 13b eerste lid onder a van de Opiumwet zo uit te leggen dat de burgemeester bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen indien in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is. Er mag dan worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd 12 .

Om te bepalen wanneer sprake is van een ‘handelshoeveelheid’ wordt aangesloten bij de door het OM toegepaste criteria 13 . Wanneer er geen sprake is van een handelshoeveelheid drugs, maar uit onderzoek van de politie wel blijkt dat een pand gebruikt is om handelsafspraken te maken ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs, valt dit ook onder de werking van artikel 13b Opiumwet 14 .

Wanneer een besluit moet worden genomen over de sluiting van een pand wordt getoetst aan de twee beginselen die voortkomen uit de overzichtsuitspraak van de Raad van State 15 , namelijk: noodzakelijkheid en evenredigheid.

Noodzakelijkheid

Om de noodzakelijkheid van een sluiting van een woning of lokaal te bepalen wordt gekeken naar de ernst en omvang van de overtreding.

Ernst en omvang

Het sluiten van een woning betekent een vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Bij het sluiten van een woning wordt de ernst van de overtreding onderzocht. Het uitgangspunt is dat wanneer er sprake is van een eerste overtreding bij een woning, er niet overgegaan wordt tot een sluiting tenzij er sprake is van een ernstige situatie. Wanneer sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs ziet de burgemeester dit per definitie als een ernstig geval.

Om de ernst te bepalen wordt eerst gekeken naar de hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. De hoeveelheid zal in ieder geval een grotere hoeveelheid moeten zijn dan een hoeveelheid die duidt op eigen gebruik. Er moet dus minimaal sprake zijn van een hoeveelheid die duidt op beroeps- of bedrijfsmatige handel (hierbij wordt aangesloten bij “aanwijzing Opiumwet” van het College van procureurs-generaal).

Bij het aantreffen van een gebruikershoeveelheid drugs wordt geen bestuurlijke maatregel getroffen. Als er bij een eerste constatering sprake is van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid drugs, wordt onderzocht of de hoeveelheid nog steeds bestemd is voor eigen gebruik of dat omstandigheden het vermoeden opleveren dat de hoeveelheid aanwezig is voor handel. Indien er bijvoorbeeld 2-3 xtc-pillen worden aangetroffen, wordt een woning in beginsel niet gesloten. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien er indicaties/omstandigheden aanwezig zijn waardoor de situatie als ernstig wordt gekwalificeerd.

De burgemeester betrekt bij zijn beoordeling of sprake is van een ernstige situatie, naast de hoeveelheid aangetroffen middelen, de volgende indicatoren:

  • -

    de mate waarin de woning of het lokaal betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband;

  • -

    de mate van beroeps- of bedrijfsmatige handel blijkend uit de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, versnijdingsmiddelen, grote som(men) (handels) geld, weegschaal en assimilatielampen;

  • -

    er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten;

  • -

    er is sprake van één of meer (vuur)wapen(s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;

  • -

    er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n);

  • -

    er zijn aanwijzingen dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen);

  • -

    er is sprake van recidive;

  • -

    er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet;

  • -

    de mate van overlast;

  • -

    de woning, het lokaal of het daarbij behorende erf ligt in een voor drugscriminaliteit kwetsbare (woon)wijk;

  • -

    de aannemelijkheid dat behalve de woning, het lokaal of het daarbij behorende erf, er nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als de aanwezigheid van de drugs hierop duidt;

  • -

    overige feiten of omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband. Dit kunnen bijvoorbeeld verklaringen of meldingen zijn van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren e.d.

Als er sprake is van één of meer van de bovenstaande indicatoren, wordt dit gezien als een ernstige situatie. De opsomming is cumulatief en bedoeld als hulpmiddel bij het bepalen van de ernst van de situatie. Wanneer er sprake is van een ernstige situatie is het noodzakelijk om een pand te sluiten en daarmee de oude situatie te herstellen en de andere doelen van sluiting te bereiken. De ernst van de situatie heeft daarmee effect op de sluitingstermijn.

Feitelijke handel

In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Het is niet noodzakelijk dat geconstateerd wordt dat de drugs daadwerkelijk wordt verhandeld. Zoals eerder overwogen mag bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangenomen dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Dat is alleen anders als tegenbewijs noopt tot afwijking van dit standpunt. De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld, is onvoldoende. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen 16 of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen of een grote hoeveelheid contant geld en wapens 17 .

Evenredigheid

Vervolgens wordt beoordeeld of er omstandigheden zijn die maken dat de feitelijke sluiting onevenredig is ten opzichte van het doel van de sluiting. Daarvoor moet er sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn de volgende factoren in dat kader van belang.

Verwijtbaarheid van belanghebbende(n)

Het toepassen van bestuursdwang is erop gericht de handel in of vanuit een lokaal of woning te beëindigen en beëindigd te houden en de openbare orde in de omgeving te herstellen en herhaling te voorkomen. In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de eigenaar, verhuurder, huurder, gebruiker of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. De toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is gericht op het pand (locatie) en niet op de persoon of belanghebbende. De persoonlijke verwijtbaarheid van de betrokkenen van een illegaal verkooppunt is in beginsel niet vereist bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van het pand noopt 18 . Wel kan het geheel ontbreken van verwijtbaarheid maken dat een sluiting onevenredig is in verhouding met de met de sluiting te dienen doelen.

Een huurder/gebruiker van een pand mag in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen in zijn woning plaatsvindt en/of wat daarin wordt aangetroffen. Betrokkene kan geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs en/of voorbereidingshandelingen. Van een pandeigenaar die een pand verhuurt, wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat concreet toezicht gehouden moeten worden op het gebruik van het pand. Een bezoek aan het pand alleen is niet genoeg, er moeten ook aantoonbare controles uitgevoerd worden die zijn gericht op het gebruik van het pand 19 . In de bestuursrechtelijke procedure hoeven geen strafrechtelijke bewijsregels in acht genomen te worden. Er kan mag in beginsel worden uitgegaan van het feitencomplex en de aannemelijkheid van de overtreding die naar voren is gekomen uit het proces-verbaal van de politie, eventueel aangevuld met een rapportage van de toezichthouder.

Gevolgen van de sluiting

Zowel gebruikers als eigenaren hebben er belang bij dat een pand open blijft. De wetgever heeft bewust lokalen en woningen onder het regime van artikel 13b van de Opiumwet gebracht. Het is inherent aan deze keuze van de wetgever dat dit gevolgen kan hebben voor de eigenaren en gebruikers.

De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid zijn dermate ernstig dat herstel daarvan als algemeen belang in ieder geval zwaarder worden geacht dan enkel het individuele (financiële) belang van betrokkenen. Het financiële nadeel ten gevolge van een sluiting, is een voorzienbaar gevolg. Het is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van sluiting moet afzien.

Bij het opstellen van het Damoclesbeleid is onderkend en meegewogen dat specifiek bij een woningsluiting de bewoners tijdelijk elders moeten verblijven en dat dit een ingrijpende maatregel is. Bewoners dienen in beginsel zelf voor alternatieve huisvesting te zorgen. Men heeft immers een bepaald risico genomen door zich (wederom) in te laten met de productie en/of handel in drugs en de gevolgen voor die keuze mogen voor de betreffende bewoner(s) worden gelaten. De burgemeester zal zich bij de besluitvorming conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak wel rekenschap dienen te geven van de mogelijkheden van alternatieve huisvesting. Als vangnet kan een bewoner wiens woning gesloten wordt terecht bij de maatschappelijk opvang in Gouda. Het kan voorkomen dat de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld in verband met medische redenen. In dat geval kijkt de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid of de gevolgen van de sluiting in het concrete geval niet onevenredig zijn.

Aanwezigheid van minderjarige kinderen

Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen kan van belang zijn in de afweging of een sluiting in het concrete geval niet onevenredigis, al is de aanwezigheid op zichzelf geen reden om niet tot sluiting over te mogen gaan. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte20 . Er geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang en er gekeken moet worden in hoeverre de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets vervangends te regelen21 .

Hoofdstuk 7. Handhavingsmatrixen

Om de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet adequaat, proportioneel en subsidiair toe te passen, is het van belang dat de handhavingsstappen die genomen worden, zijn vastgelegd in beleid. De zwaarte van de maatregel sluit aan op de ernst van de overtreding. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij herhaling van een overtreding de sluitingstijd langer is. Dit aangezien de bekendheid van het verkooppunt of de locatie groter zal zijn en de eerder opgelegde maatregel kennelijk niet voldoende is geweest om herhaling van de overtreding te voorkomen of herstel van de oude situatie te bewerkstelligen. Ten aanzien van (aan) harddrugs (gerelateerde strafbare voorbereidingshandelingen) geldt een zwaardere maatregel dan ten aanzien van (aan) softdrugs (gerelateerde strafbare voorbereidingshandelingen).

Sluitingstermijnen

Met een minimum sluitingstermijn van een woning van 3 maanden en ten hoogste 12 maanden, bij eerste overtreding en ernstige situatie, kan maatwerk geleverd worden passend bij de ernst van de situatie.

Omstandigheden zoals hoeveelheden drugs die de gebruikershoeveelheid ruim overschrijden, aanwezigheid van (veel) contant geld, aanwezigheid van wapens, langdurige overlastmeldingen rechtvaardigen op zichzelf of in combinatie een langere sluitingstermijn, omdat mag worden aangenomen dat de verstoring van de openbare orde en het gevaar voor de woon- en leefomgeving groter is. Er is meer tijd nodig om de openbare orde te herstellen en er dient een krachtig signaal te worden afgegeven om herhaling in de toekomst te voorkomen. Het bepalen van een concrete sluitingstermijn gebeurt in beginsel in stappen van 3 maanden (3 maanden, 6 maanden, 9 maanden, etc.).

Een langere sluitingstermijn dan het maximum van twaalf maanden is, buiten het geval dat sprake is van recidive, in beginsel niet aan de orde. Deze maximale termijn staat in verhouding tot de aard van de te sluiten locatie (woning) en de daarmee samenhangende grondrechten (o.a. recht op ongestoord woongenot, privéleven e.d.), het doel van de maatregel (een termijn van maximaal twaalf maanden moet voldoende worden geacht om de bekendheid van de woning of het daarbij behorende erf als drugspand te doorbreken) en het reparatoire karakter van de maatregel (het gaat om een herstelsanctie en niet om een strafsanctie).

In het geval van een eerste overtreding op het gebied van softdrugs kan er bij een niet-ernstige situatie voor gekozen worden om een last onder dwangsom op te leggen.

Matrix sluitingsduur m.b.t. “woning en/of bijbehorend erf’’

Aanwezigheid softdrugs of voorbereidingshandelingen

Uitgangstermijn

Ernstige situatie

1e overtreding

Het opleggen van een last onder dwangsom

Sluiting voor een periode van minimaal 3 tot ten hoogste 12 maanden.

2e overtreding (en evt. daarop volgende overtredingen) binnen 5 jaar

Sluiting voor een periode van 3 tot ten hoogste 12 maanden.

Sluiting voor een periode van minimaal 6 tot ten hoogste 15 maanden.

Aanwezigheid harddrugs of voorbereidingshandelingen

Sluitingstermijn

1e overtreding

Sluiting voor een periode van minimaal 6 tot ten hoogste 12 maanden.

2e overtreding (en evt. daarop volgende overtredingen) binnen 5 jaar

Sluiting voor een periode van minimaal 9 tot ten hoogste 15 maanden.

Uitgangspunt voor lokalen is dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid altijd wordt gesloten. Indien er sprake is van een “ernstige situatie” wordt voor langere tijd gesloten. De bandbreedte (minimum en maximum sluitingsduur) voor beide situaties is aangepast op de ernst van de situatie en het bereiken van het doel.

Matrix sluitingsduur m.b.t. “voor het publiek toegankelijk lokaal (niet zijnde een woning)en/of bijbehorend erf met uitzondering van coffeeshops”

Aanwezigheid softdrugs of voorbereidingshandelingen

Uitgangstermijn

Ernstige situatie

1e overtreding

Sluiting voor een periode van minimaal 3 tot ten hoogste 12 maanden.

Sluiting voor een periode van minimaal 9 tot ten hoogste 18 maanden.

2e overtreding (en evt. daarop volgende overtredingen) binnen 5 jaar

Sluiting voor een periode van minimaal 6 tot ten hoogste 60 maanden.

Sluiting voor ten hoogste 60 maanden

Aanwezigheid harddrugs of voorbereidingshandelingen

Sluitingstermijn

1e overtreding

Sluiting voor een periode van minimaal 9 tot ten hoogste 18 maanden.

2e overtreding (en evt. daarop volgende overtredingen) binnen 5 jaar

Sluiting voor ten hoogste 60 maanden

Matrix sluitingsduur m.b.t. “niet voor het publiek toegankelijk lokaal (niet zijnde een woning)en/of bijbehorend erf met uitzondering van coffeeshops”

Aanwezigheid softdrugs of voorbereidingshandelingen

Uitgangstermijn

Ernstige situatie

1e overtreding

Sluiting voor een periode van minimaal 3 tot ten hoogste 12 maanden.

Sluiting voor een periode van minimaal 6 tot ten hoogste 18 maanden.

2e overtreding (en evt. daarop volgende overtredingen) binnen 5 jaar

Sluiting voor minimaal 6 tot ten hoogste 36 maanden.

Sluiting voor ten hoogste 60 maanden

Aanwezigheid harddrugs of voorbereidingshandelingen

Sluitingstermijn

1e overtreding

Sluiting voor een periode van minimaal 6 tot ten hoogste 12 maanden.

2e overtreding (en evt. daarop volgende overtredingen) binnen 5 jaar

Sluiting voor ten hoogste 60 maanden

Samenloop

  • -

    Bij cumulatie van op te leggen maatregelen op grond van dit beleid (bijvoorbeeld als sprake is van zowel hard- als softdrugs) is de zwaarst gestelde maatregel van toepassing. Maatregelen worden niet bij elkaar opgeteld.

  • -

    Toepassing van de bevoegdheden op grond van de Opiumwet staat toepassing van andere college- of burgemeestersbevoegdheden, zoals het intrekken van een exploitatie- en of een Drank- en Horecawetvergunning, niet in de weg.

Recidive

Indien gedurende vijf jaar na een overtreding geen nieuwe constatering plaatsvindt, zal de zaak als afgedaan worden beschouwd. Bij een latere constatering op dezelfde locatie geldt dan voor wat betreft het bepalen van de sluitingstermijn de bandbreedte zoals in de matrix genoemd bij 1e overtreding. Wel kan de eerdere constatering een rol spelen bij de onderbouwing van de aannemelijkheid van drugshandel in of vanuit een woning of bij het beoordelen van de evenredigheid van een maatregel.

Bij corporatiewoningen worden de overtredingen op het adres niet gestapeld als het nieuwe huurders betreft (als eerder op het adres een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen).

Hoofdstuk 8. Afwijkingsbevoegdheid

De bevoegdheid van de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 13b van de Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. Het kan zijn dat zich omstandigheden voordoen waarin het volgen van de beleidsregels onredelijke gevolgen heeft. In die gevallen kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van het bepaalde in de beleidsregels. Per dossier wordt nadrukkelijk gekeken of volstaan kan worden met de maatregel die genoemd is in de toepasselijke matrix of dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van de beleidsregels moeten leiden.

De maatregelen genoemd in de tabellen (matrixen) zijn het uitgangspunt. In voorkomende gevallen kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van het beleid door, bijvoorbeeld vanwege de ernst en omvang van de overtreding, stappen over te slaan of een langere sluitingstermijn te hanteren. Anderzijds kunnen bijzondere omstandigheden er toe leiden dat de burgemeester een lichtere maatregel neemt dan de beleidsregels voorschrijven, bijvoorbeeld een last onder dwangsom in plaats van een woningsluiting. Er moet sprake zijn van zwaarwegende redenen waarbij het van belang is dat deze omstandigheden zijn onderbouwd met objectieve gegevens/ stukken. Voorbeeld is dat betrokkene een bijzondere binding heeft met het pand doordat het pand aangepast is op (lichamelijke) klachten .

Hoofdstuk 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit beleid treedt in werking op de dag na bekendmaking en kan worden aangehaald als:

Damoclesbeleid gemeente Gouda 2021.

Besluit

  • II.

    De ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet’, zoals vastgesteld op 8 juli 2013 en in werking getreden op 15 augustus 2013, in te trekken;

  • III.

    te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na de dag van bekendmaking.

Ondertekening

Aldus besloten op 6 juli 2021,

de burgemeester van Gouda,

mr. drs. P. Verhoeve


Noot
1

Zie onder andere: ABRvS 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8430; ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562; ABRvS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185; ABRvS 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2401; ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435

Noot
2

ABRvS 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167

Noot
3

ABRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368

Noot
4

ABRvS 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2859 ‘de sluiting van de woning is een bestuursrechtelijke maatregel die een ander doel dient dan de strafrechtelijke maatregel’.

Noot
5

ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738; ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362

Noot
6

ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1447

Noot
7

ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2320, ABRvS 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3383

Noot
8

Bijvoorbeeld de last dat de overtreder spullen gerelateerd aan een hennepkwekerij moet verwijderen.

Noot
9

ABRvS 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1283

Noot
10

ABRvS, 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187

Noot
11

ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362; ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562; ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130, ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738

Noot
12

ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435

Noot
13

Aanwijzing Opiumwet.

Noot
14

ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400

Noot
15

ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912

Noot
16

ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400

Noot
17

ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148

Noot
18

ABRvS 19 juni 2013, ECLI:NL:2013:CA3702; ABRvS 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:299; ABRvS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185; ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851

Noot
19

ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:509

Noot
20

ABRvS 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046

Noot
21

ABRvS 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167; ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562