Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent de bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand 2021)

Geldend van 01-08-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft houdende regels omtrent de bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van Delft:

  • -

    houdt rekening met artikel 35 van de Participatiewet,

en besluit op basis hiervan:

  • -

    vast te stellen de beleidsregel bijzondere bijstand 2021 (Participatiewet);

  • -

    en tegelijk in te trekken de huidige beleidsregel bijzondere bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

Begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

Artikel 2 Noodzakelijke kosten

  • 1. Bijzondere bijstand wordt alleen toegekend voor noodzakelijke kosten en indien deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt niet verleend indien de kosten waarvoor de bijstand werd gevraagd reeds zijn voldaan.

  • 3. Om de noodzaak van bepaalde kosten vast te stellen houdt het college rekening met de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 4. Indien bijzondere bijstand wordt verstrekt dan komt alleen de goedkoopste adequate voorziening hiervoor in aanmerking.

  • 5. Bijzondere bijstand wordt toegekend voor dat deel van de kosten waarvoor de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening, waaronder de Gemeentelijke Kredietbank.

  • 6. Het college bepaalt welke kosten als noodzakelijk worden aangemerkt.

Artikel 3 Terugwerkende kracht

  • 1. Bijzondere bijstand moet in beginsel worden aangevraagd voordat de kosten door de belanghebbende worden gemaakt.

  • 2. Indien aanvragen met terugwerkende kracht worden ingediend, tot maximaal 6 maanden nadat de kosten zijn gemaakt (tenzij er redenen zijn hiervan af zien), wordt onderzocht of toch bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

  • 3. Voor toekenning met terugwerkende kracht, zoals bedoeld in het tweede lid gelden de volgende voorwaarden:

    • -

      op het moment van de aanvraag moet nog vast te stellen zijn dat de kosten inderdaad noodzakelijk waren.

    • -

      op het moment dat de kosten werden gemaakt was de belanghebbende bijzondere bijstandsbehoeftig.

Artikel 4 Strekking van deze beleidsregels

  • 1. In deze beleidsregels worden naast enkele algemene bepalingen, op een aantal onderdelen nadere bepalingen gegeven over de verlening van bijzondere bijstand. Dit is echter niet limitatief. Ook andere kosten kunnen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen. Hierover oordeelt het college.

  • 2. Op een aantal plaatsen wordt in deze verordening verwezen naar een normenkaart. Deze kan via de website van de gemeente geraadpleegd worden.

  • 3. De vaststelling en wijziging van de in deze beleidsregel genoemde bedragen en normen is gemandateerd aan de directeur van het cluster samenleving. 

Hoofdstuk 2 Draagkracht

Artikel 5 Begripsomschrijving

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • -

    Draagkracht: de middelen waarover de belanghebbende zelf kan beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien;

  • -

    Draagkrachtpercentage: de draagkracht, uitgedrukt in een percentage van het voor de bijzondere bijstand in aanmerking te nemen inkomen en vermogen;

  • -

    Draagkrachtperiode: het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen;

  • -

    Draagkrachtruimte: ondergrens van de berekende draagkracht plus een door het college vastgestelde bandbreedte.

Artikel 6 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt bij iedere aanvraag voor de duur van 1 jaar vastgesteld, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend.

  • 2. Bij een volgende aanvraag binnen hetzelfde draagkrachtjaar, zoals bedoeld in het eerste lid, is de reeds vastgestelde draagkracht bij de eerste aanvraag van dat jaar geldig.

  • 3. Van het tweede lid kan worden afgeweken indien er sprake is van ingrijpend gewijzigde omstandigheden. Op grond van de individuele omstandigheden van de belanghebbende wordt beoordeeld of de draagkracht voor de resterende periode (zoals bedoeld in het eerste lid) wordt gewijzigd.

  • 4. Na verloop van de draagkrachtperiode van 1 jaar moet de draagkracht, indien opnieuw bijzondere bijstand wordt aangevraagd, opnieuw worden vastgesteld.

  • 5. Bij de verstrekking van bijzondere bijstand gedurende de draagkrachtperiode (zoals bedoeld in het eerste lid) wordt geen rekening gehouden met de draagkracht voor zover die al is verrekend met eerdere verstrekkingen gedurende die periode.

  • 6. Als direct bij de aanvraag duidelijk is dat er sprake is van bijzondere kosten gedurende een korte periode van maximaal 3 maanden, dan kan in afwijking van het eerste lid de draagkracht ook berekend worden over deze kortere periode.

Artikel 7 Bandbreedte – geen draagkracht

  • 1. Geen draagkracht wordt aanwezig geacht indien het inkomen van de belanghebbende lager is dan de in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet bedoelde uitkeringsnorm, plus een bandbreedte van 10%.

  • 2. Voor alleenstaande ouders wordt voor de het eerste lid bedoelde uitkeringsnorm de uitkeringsnorm gehanteerd die geldt voor een echtpaar.

  • 3. De bandbreedte bedraagt 30% voor de deelname aan de door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering(-en). Hiervoor is een aparte beleidsregel vastgesteld.

  • 4. De bandbreedte, zoals bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing in het geval van:

    • -

      Bijzondere bijstand voor woonkosten;

    • -

      Bijzondere bijstand in de vorm van een tijdelijke toeslag voor voormalig alleenstaande ouders.

    • -

      Bijzondere bijstand voor de aanschaf van een computer.

Artikel 8 In aanmerking te nemen inkomen

  • 1. Bij het vaststellen van de draagkrachtruimte worden alle inkomensbestanddelen volledig meegeteld.

  • 2. In uitzondering op het eerste lid worden alle inkomensbestanddelen die genoemd zijn in artikel 31, tweede lid van de Participatiewet niet meegeteld.

  • 3. In uitzondering op het eerste lid worden de fiscale heffingskorting niet meegeteld.

  • 4. Bij een regelmatig inkomen wordt uitgegaan van het inkomen plus de vakantietoeslag over de gebruikelijke, voorafgaande betalingsperiode. In het geval van een onregelmatig inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen, inclusief de vakantietoeslag over het aan de aanvraag voorafgaande jaar.

Artikel 9 In aanmerking te nemen vermogen

  • 1. Bij het vaststellen van de draagkrachtruimte worden alle vermogensbestanddelen op het moment van aanvraag, die niet op grond van artikel 34 van de Participatiewet zijn vrijgelaten, volledig meegeteld bij de draagkracht-vaststelling.

  • 2. Bij het vaststellen van de draagkrachtruimte worden ontvangen vergoedingen die verstrekt zijn in verband met de kinderopvangtoeslagaffaire niet meegerekend.

Artikel 10 Buitengewone kosten

Indien er sprake is van buitengewone kosten kan er door het college een correctie worden toegepast op de in aanmerking te nemen draagkrachtruimte. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • -

    de feitelijke betaling van een onderhoudsverplichting ten behoeve van kinderen of een gewezen echtgenoot, al dan niet na een rechterlijke uitspraak;

  • -

    de feitelijke betaling van studiekosten van kinderen begrenst met een door het Rijk vastgesteld maximumbedrag, indien er volgens de normen van het Rijk geen toelage of tegemoetkoming wordt verkregen, dan wel kan worden geleend.

  • -

    woonkosten boven de huurgrens volgens de wet op de huurtoeslag waarvoor geen vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 11 Berekening draagkracht

In artikel 7, eerste lid is de ondergrens van de draagkracht vastgesteld. In artikel 10 worden kosten aangemerkt die op worden meegenomen bij de vaststelling van de draagkrachtruimte. De draagkrachtruimte wordt als volgt vastgesteld:

  • a.

    bedraagt de draagkrachtruimte in het inkomen € 1.500,- of minder per jaar , dan wordt de draagkracht vastgesteld op 30% van de ruimte, plus het in aanmerking te nemen vermogen zoals bedoeld in artikel 9.

  • b.

    bedraagt de draagkrachtruimte in het inkomen meer dan € 1.500,-per jaar dan wordt de draagkracht vastgesteld op € 450,- plus 50% van het de ruimte boven de € 1.500,-.

Artikel 12 Lasten die de jaardraagkracht verder verlagen

Op de draagkracht, zoals deze is bedoeld in artikel 9, worden noodzakelijke kosten in mindering gebracht, die men gelet op de individuele omstandigheden, niet uit het inkomen kan voldoen. Dit zijn kosten waarvoor uit de bijstand of een andere voorziening geen tegemoetkoming wordt ontvangen.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bijstand voor 18, 19 en 20 jarigen.

Artikel 13 Verhaal op ouder(-s)

Gelet op de ouderlijke onderhoudsplicht wordt bijzondere bijstand ten behoeve van 18, 19 en 20 jarigen indien mogelijk verhaald op de ouders, conform paragraaf 6.5 van de Participatiewet, en conform de beleidsregel verhaal 2015.

Artikel 14 Aanvulling op de jongerennorm.

  • 1. De normen voor jongeren in de leeftijd van 18 tot en met 20 zijn door het Rijk vastgesteld. Deze zijn lager dan de normen voor personen van 21 jaar of ouder. Als voldaan wordt aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 12 van de WWB komen zij in aanmerking voor een aanvulling op de norm.

  • 2. Aan de voorwaarden zoals bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als:

    • -

      beide ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • -

      wanneer de aanvrager in het kader van de wet op de jeugdhulpverlening tot de leeftijd van 18 jaar buiten het gezinsverband is geplaatst is geweest;

    • -

      de aanvrager op de ingangsdatum van de bijstandverlening gedurende een aangesloten periode, direct voorafgaand aan de bijstandsverlening 12 maanden of meer niet meer thuiswonend was.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bijstand voor woonkosten

Artikel 15 Woonkosten

  • 1. Onder het begrip woonkosten wordt verstaan:

    • -

      de huurprijs, volgens de rekenhuur in de Wet op de huurtoeslag;

    • -

      bepaalde vaste kosten bij een eigen woning;

    • -

      bepaalde vaste kosten die samenhangen met het bewonen van een woonwagen of woonschip.

  • 2. Kosten van water, gas, elektriciteit en de Onroerende Zaakbelasting behoren niet tot de kosten waarop bijzondere bijstand voor woonkosten wordt gebaseerd.

Artikel 16 Woonkostentoeslag bij een huurwoning

  • 1. Voor een huurwoning bestaat de mogelijkheid bijzondere bijstand in de vorm van een tijdelijke woonkostentoeslag aan te vragen. Deze kan worden toegekend als wegens te hoge huur geen recht bestaat op een huurtoeslag. Voor het vaststellen van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2. Onder huur wordt verstaan de rekenhuur zoals deze wordt gehanteerd in de Wet op de huurtoeslag (art 5, eerste en derde lid van de Wet op de huurtoeslag).

  • 3. Het college kan bij het verstrekken van een woonkostentoeslag voor een huurwoning de verplichting op leggen te zoeken naar een woning met een huurprijs die recht geeft op een huurtoeslag.

  • 4. Voor een periode van drie maanden kan een toeslag worden verstrekt ter overbrugging mits de betrokkene zich heeft ingeschreven als woningzoekende met voorrangsverklaring. De woonkostentoeslag wordt aangevuld met het volledige bedrag aan huur boven de huurgrens. De periode van drie maanden kan verlengd worden indien betrokkene aantoonbaar inspanningen verricht een woning te krijgen die wel recht geeft op een huurtoeslag.

  • 5. De verplichting tot verhuizen wordt niet opgelegd aan:

    • -

      betrokkenen boven de 65 jaar;

    • -

      betrokkenen voor wie de woning is aangepast aan handicap of gebrek;

    • -

      zelfstandigen die gedurende een korte periode een beroep doen op het Bijstandsbesluit zelfstandigen;

    • -

      gezinnen die bestaan uit 8 of meer personen, die een grote woning behoeven.

  • 6. Indien de aanvrager nalatig is geweest in het benutten van de mogelijkheden van een huurtoeslag wordt geen woonkostentoeslag verstrekt. De aanvraag voor een woonkostentoeslag wordt afgewezen vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 17 Het vaststellen van de woonkosten bij een koopwoning

  • 1. Ook bewoners van een koopwoning kunnen in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag. Voor het vaststellen van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2. Het hebben van vermogen, zoals bedoeld in art 34 van de Participatiewet is een belemmering voor het toekennen van bijstand. Indien dit vermogen vastligt in een eigen woning wordt eerst onderzocht of de vestiging van een krediethypotheek noodzakelijk is.

  • 3. Bij de berekening van de woonkosten wordt in aanmerking genomen:

    • -

      De rente van de eerste hypothecaire lening;

    • -

      De rente van een tweede en volgende hypothecaire lening, voor zover deze betrekking hebben op het in stand houden van de woning;

    • -

      De opstalverzekering;

    • -

      De onderhoudskosten;

    • -

      Het rioolrecht;

    • -

      Het eigenaarsgedeelte van de Onroerende zaakbelasting;

    • -

      Het eigenaarsgedeelte van de ingezeten omslag; - Het eigenaarsgedeelte van de waterschapslasten.

  • 4. Indien er sprake is van een koopappartement, dan worden net als in de Wet op de huurtoeslag, de volgende kosten eveneens in aanmerking genomen:

    • -

      Energiekosten voor lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties;

    • -

      Kosten voor dienst- en gemeenschappelijke ruimten;

    • -

      De maandelijkse kosten voor het schoonmaken van gemeenschappelijke ruimten;

    • -

      De maandelijkse kosten van een huismeester.

Artikel 18 Verhuisplicht bij een koopwoning

Indien er sprake is van woonkosten die hoger zijn dan de maximale huurgrens zoals deze is vastgesteld in de Wet op de huurtoeslag, kan het college de aanvrager verplichten te verhuizen naar een goedkopere woning om voor een woonkostentoeslag in aanmerking te komen.

Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Artikel 19 Uitgangspunten

  • 1. Uitgangspunt is dat iedereen wordt geacht zelf te voorzien in de kosten van vervanging van gebruiksgoederen door reservering, dan wel een gespreide betaling achteraf (lening).

  • 2. Ook de helft van de individuele inkomenstoeslag, zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet, geldt als reserveringsruimte.

  • 3. Het bedrag dat aan reservering aangewend moet worden is gelijk aan het normbedrag voor aflossing. Het normbedrag voor aflossing is opgenomen in de beleidsregel terugvordering 2015.

  • 4. Voordat bijstandsverlening aan de orde is moet vast staan dat een beroep op een voorliggende voorziening, zoals de Gemeentelijke Kredietbank, niet mogelijk is.

  • 5. Kosten van een eerste woninginrichting komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit geldt eveneens als de betrokkene voorafgaand aan de aanvraag niet meer thuiswonend was, maar in een onzelfstandige woonruimte of bij anderen heeft verbleven.

  • 6. Voor duurzame gebruiksgoederen wordt een afschrijvingstermijn gehanteerd van 8 jaar, mits de bijstand uitdrukkelijk is verstrekt voor de aanschaf van nieuw goed.

  • 7. Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wordt verstrekt als renteloze geldlening, tenzij er redenen zijn hiervan af te wijken.

Artikel 20 Onvoldoende reservering

  • 1. In de situaties dat betrokkene onvoldoende heeft gereserveerd en om die reden een beroep doet op bijstand, wordt nagegaan wat hiervan de oorzaak is.

  • 2. Indien de belanghebbende zwaar verwijtbaar onvoldoende heeft gereserveerd is er sprake van een ernstig tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zoals genoemd in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet. Er wordt dan geen bijstand verleend voor dat deel waarvoor de belanghebbende had moeten reserveren, tenzij bijzondere omstandigheden hiertoe dwingen.

Artikel 21 Aflossing verstrekte lening

De aflossing van leenbijstand vindt plaats conform § 6.4 van de Participatiewet en in de Beleidsregel terugvordering 2015 vermelde regeling voor duurzame gebruiksgoederen.

Hoofdstuk 6 Medische kosten

Artikel 22 Uitgangspunten

  • 1. Voor de kosten van medische en tandheelkundige behandelingen die niet of niet volledig worden vergoed door een voorliggende voorziening wordt geen bijzondere bijstand verleend.

  • 2. Voor deze kosten biedt de gemeente de mogelijkheid voor deelname aan een collectieve verzekering. Dit wordt door de gemeente aangemerkt als een toereikende en adequate voorliggende voorziening. Hiervoor geldt een aparte beleidsregel.

  • 3. Bijzondere bijstand kan wel worden verleend indien de betrokkene nog geen gebruik kan maken van deze collectieve verzekering.

  • 4. Zelfzorggeneesmiddelen komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 23 Aanvullende verzekering als voorliggende voorziening

  • 1. Mocht op grond van het derde lid van artikel 22 toch bijzondere bijstand worden verleend dan geldt dat naast het verplichte basispakket van de zorgverzekering ook een vrijwillig af te sluiten aanvullende verzekering als voorliggende voorziening aangemerkt.

  • 2. Indien de belanghebbende niet aanvullend verzekerd is zoals genoemd in het eerste lid, en de vergoeding daardoor lager is of totaal ontbreekt, is sprake van een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. De niet verkregen bijdrage uit de aanvullende verzekering wordt dus niet vergoed. Uitzondering hierop vormt een aanvrager die, buiten diens schuld om, niet aanvullend verzekerd is.

Artikel 24 Externe deskundige

Voor het beoordelen van de medische noodzaak van een bepaalde behandeling of voorziening indien de aanvrager nog niet heeft kunnen deelnemen aan de collectieve verzekering kan een sociaalmedisch advies worden opgevraagd bij een externe deskundige.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 25 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze beleidsregel lijdt tot onbillijkheden van overwegende aard dan kan het college besluiten ten gunste van de betrokkene af te wijken van deze beleidsregel.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021 en werkt terug tot en met 1 januari 2021. Tegelijk wordt de huidige beleidsregel bijzondere bijstand ingetrokken.

Artikel 27 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand 2021.

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 augustus 2021, maar werkt terug vanaf 1 januari 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Delft d.d. 13 juli 2021 en bekendgemaakt in de Stadskrant.

burgemeester

secretaris

Toelichting

Bijzondere bijstand is een vorm van inkomensondersteuning, geregeld in de Participatiewet. Uit de tekst van artikel 35 van de wet vallen een aantal criteria af te leiden die bepalend zijn van het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand.

Ten eerste moet het gaan om noodzakelijke kosten. De noodzaak wordt hierbij bepaald door het college. Het moet ook gaan om kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt. Een andere bepaling is dat het inkomen van de betrokkene onvoldoende is om zelf in deze kosten te kunnen voorzien. De verwijzing naar inkomen (en dus niet uitkering) betekent dat iedereen recht kan hebben op bijzondere bijstand, ongeacht het type inkomen. Een vierde criterium is dat er sprake moet zijn van bijzondere individuele omstandigheden. En tot slot nog: de kosten niet vergoed door een voorliggende voorziening (art. 15 Participatiewet)

De wet geeft niet aan voor welke kosten bijzondere bijstand kan worden verleend. Artikel 14 geeft aan aantal kostensoorten waarvoor in ieder geval geen bijstand kan worden verleend, zoals boetes, alimentatieverplichtingen, toegebrachte schade of bepaalde medische kosten (ontwikkelingsgeneeskunde). Verder geeft artikel 13 eerste lid onder g aan dat in principe geen bijstand wordt verleend voor schulden.

Dit betekent dat eigenlijk voor heel veel kosten bijzondere bijstand kan worden gevraagd als maar voldaan wordt aan de bovenstaande criteria. Tegelijk biedt de wet ook de mogelijkheid om in het geval van zeer dringende redenen toch bijstand te verlenen (art. 16 participatiewet).

De genoemde criteria zijn duidelijk. Om voor de meest voorkomende aanvragen bijzondere bijstand richtlijnen te bieden voor de uitvoering is dit vertaald deze beleidsregel. Voor de meest voorkomende kostensoorten is door het college een normenlijst vastgesteld.

Met het van kracht worden van de Participatiewet zijn de mogelijkheden om categoriaal bijzondere bijstand te verlenen verder beperkt. Alleen een collectieve aanvullende verzekering als categoriale verstrekking is nog mogelijk. Alle overige vormen van bijzondere bijstand moeten individueel worden getoetst. Voor de collectieve aanvullende verzekering is een aparte beleidsregel beschikbaar.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1Algemene bepalingen

Artikel 1:Begripsbepaling

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting

Artikel 2:Noodzakelijke kosten

Met dit artikel wordt een verdere invulling gegeven aan het begrip noodzakelijke kosten. Belangrijk hierbij is dat als besloten wordt bijzondere bijstand voor bepaalde kosten te verlenen, dit geschiedt op basis van de goedkoopste adequate wijze.

Artikel 3Terugwerkende kracht

In beginsel moet bijzondere bijstand aangevraagd worden voordat de kosten zijn gemaakt. Immers, alleen op die manier is een juiste inschatting te maken van de noodzaak, de omstandigheden van de betrokkene etc. Dit is echter niet altijd mogelijk. Het college accepteert dat een aanvraag bijzondere bijstand achteraf (maximaal 6 maanden) wordt ingediend. Wel moet zij kunnen vaststellen dat de kosten op dat moment noodzakelijk waren en dat de betrokkene in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. Is dat niet mogelijk, dan wordt de aangevraagde bijstand niet verleend.

Artikel 4Strekking van deze beleidsregels

Voor hel veel kostensoorten kan bijzondere bijstand worden verstrekt mits aan de voorwaarden is voldaan. In deze beleidsregel worden verschillende kostensoorten benoemd. Dit is echter niet limitatief. Voor veel voorkomende kostensoorten is een normenlijst aan vergoedingen vastgesteld. Deze is openbaar.

De normenlijst kan door de directeur van het cluster Samenleving worden aangepast. Deze is hiertoe gemandateerd door het college.

Hoofdstuk 2Draagkracht

Artikel 5Begripsomschrijving

Het college mag binnen de bijzondere bijstand inkomensgrenzen stellen. Het stellen van een harde inkomensgrens heeft als nadeel dat als iemand iets meer aan inkomen er dan geen recht meer bestaat op bijzondere bijstand. Daarom hanteert de gemeente voor veel kostensoorten een draagkrachtmethode. Op basis van het inkomen wordt bepaald hoeveel de betrokkene zelf kan bijdragen. Hierbij worden enkele begrippen gehanteerd die in dit artikel nader worden gedefinieerd.

Artikel 6Draagkrachtperiode

Als voor iemand een bepaalde draagkracht wordt vastgesteld dan wordt deze vastgesteld op jaarbasis (het draagkrachtjaar). Dit jaar begint op de eerste dag van de maand van aanvraag. In heel bijzondere gevallen kan deze periode anders worden vastgesteld. Na het draagkrachtjaar moet voor een volgend jaar de draagkracht opnieuw worden vastgesteld.

Artikel 7Bandbreedte – geen draagkracht

Voor de gewone bijzondere bijstand hanteert het college het principe dat er geen draagkracht is indien het inkomen van de aanvrager tot 110% van de bijstandsnorm bedraagt. Is het inkomen hoger dan is er mogelijk draagkracht.

Voor de collectieve aanvullende verzekering wordt geldt dat er een inkomensgrens wordt gesteld bij 130% van de bijstandsnorm. Hierbij geldt geen draagkracht. Is het inkomens hoger dan deze 130% dan bestaat er geen recht om deel te nemen aan deze verzekering.

Er zijn nog enkele kostensoorten waarvoor helemaal geen bandbreedte aan de orde is. Deze staan in het derde lid, zoals bijzondere bijstand voor woonlasten, toeslagen voor voormalig eenoudergezinnen en bij de aanschaf van een computer.

Artikel 8In aanmerking te nemen inkomen.

Als een draagkracht moet worden vastgesteld dat worden alle inkomensbestanddelen meegenomen, behalve inkomens die op grond van artikel 31 van de Participatiewet worden vrijelaten. Ook eventuele fiscale heffingskortingen worden niet meegeteld.

Heeft de aanvrager een onregelmatig inkomen dan wordt de draagkracht vastgesteld op basis van het gemiddelde inkomen van het afgelopen jaar.

Artikel 9In aanmerking te nemen vermogen

Alle vermogensbestanddelen, met uitzondering van het vermogen dat is uitgekeerd door overheidspartijen rondom de kinderopvangtoeslagaffaire, worden meegerekend. Wel wordt rekening gehouden met de bepalingen in artikel 34 van de Participatiewet. Hierin staat hoeveel vermogen iemand mag hebben die een beroep doet op bijstand.

Artikel 10Buitengewone kosten

Er zijn verschillende uitgaven die iemand moet doen die een negatieve invloed hebben op de draagkracht. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt hiermee rekening gehouden; deze kosten worden in mindering gebracht. Voorbeelden hiervan zijn onderhoudsverplichtingen zoals deze zijn opgelegd door de rechtbank, studiekosten voor kinderen en hoge woonlasten.

Artikel 11Berekening draagkracht

In dit artikel wordt aangegeven hoe de draagkracht wordt berekend. Voor de eerste 1000 euro per jaar die men aan inkomen heeft boven de 110% van de norm, wordt 300 euro aangemerkt als draagkracht. Dat moet de aanvrager zelf bijdragen.

Heeft de aanvrager een nog hoger inkomen dan wordt van het meerdere (dus meer dan 110% van de bijstandsnorm plus 1000 euro) nog eens de helft als draagkracht aangemerkt. Hierop kunnen dan de buitengewone uitgaven, zoals bedoeld in artikel 10 in mindering worden gebracht.

Artikel 12Lasten die de jaardraagkracht verder verlagen

Heeft de aanvrager al andere kosten, die binnen de mogelijkheden van de bijzondere bijstand vallen, betaald vanuit zijn draagkracht dan kunnen deze kosten ook op de draagkracht in mindering worden gebracht.

Hoofdstuk 3Bijzondere bijstand voor 18,19 en 20 jarigen

Artikel 13Verhaal op ouders

Ouders zijn onderhoudsplichtig ten aanzien van hun kinderen tot 21 jaar. Als een jongere van 18 tot en met 20 jaar bijzondere bijstand ontvangt, dan zal de gemeente altijd de mogelijkheid onderzoeken om de bijstand te verhalen op de ouders. De gemeente heeft dit geregeld in een aparte Beleidsregel Verhaal 2015.

Artikel 14Aanvulling op de jongerennorm

De uitkeringsnorm voor jongeren is laag. De uitkering is voor de jongere onvoldoende om zelfstandig een huishouden te voeren. De gemeente kan hierbij op grond van art. 12 van de Participatiewet een aanvulling geven. de gemeente doet dit als is voldaan aan een aantal specifieke voorwaarden, bijvoorbeeld als de ouders overleden zijn, of als de jongere op grond van de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband was geplaatst of als de jongere al langere tijd (ten minste 1 jaar) zelfstandig woont.

Hoofdstuk 4Bijzondere bijstand voor woonkosten

Artikel 15Woonkosten

Wat wordt verstaan onder woonkosten is uitgewerkt in dit artikel.

Artikel 16Woonkosten bij een huurwoning

In sommige gevallen kan iemand geen recht hebben op een huurtoeslag (bijvoorbeeld in verband met een te hoge huur) . In die gevallen kan een woonkostentoeslag worden verstrekt. Wel kan het college als voorwaarde stellen dat betrokkene moet verhuizen naar een goedkopere woning. G een woonkostentoeslag wordt verstrekt als er door nalatigheid van de betrokkene geen huurtoeslag wordt ontvangen.

Artikel 17Woonkosten bij een koopwoning

Ook iemand die een eigen huis heeft kan in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag. In dit artikel wordt vastgelegd welke kosten tezamen worden aangemerkt als de woonkosten. In het geval er sprake is van vermogen zoals bedoeld in de Participatiewet dan wordt de woonkostentoeslag verstrekt als een lening. Ter zekerheid kan de gemeenten een krediethypotheek vestigen. Hiervoor bestaat een aparte beleidsregel: de Beleidsregel Krediet hypotheek 2015.

Artikel 18Berekening woonkostentoeslag

Bij het vaststellen van de woonkostentoeslag sluit het college aan bij de wijze waarop het Rijk de huurtoeslag vaststelt. Daarbij kan de verplichting worden opgelegd om te verhuizen naar een goedkopere woning.

In het derde lid zijn er enkele situaties beschreven waarin de verhuisplicht niet wordt opgelegd.

Hoofdstuk 5Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Artikel 19Uitgangspunten

Uitgangspunt is dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen, zoals meubilair, witgoed e.d. Dit kan door het sparen (reserveren) voor deze uitgaven of door het achteraf betalen (lenen). Het college legt hiermee ook vast welk bedrag iemand voor deze kosten moet reserveren. Voordat bijstandverlening voor deze kosten aan de orde komt moet vaststaan dat geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening; in dit geval een Gemeentelijke Kredietbank (GKB).

Overeenkomstig de wet wordt bijzondere bijstand voor deze kosten in principe verstrekt als lening.

De kosten van een eerste woninginrichting komen niet in aanmerking voor bijstand. Men moet voor deze kosten reserveren.

Het college gaat er ook vanuit dat men een bepaalde tijd met deze goederen doet. Als de bijstand wordt verstrekt voor een nieuw goed, dan wordt men geacht er ten minste 8 jaar mee te doen.

Artikel 20Onvoldoende reservering

Als iemand onvoldoende heeft kunnen reserveren dan kan bijstand verlening aan de orde zijn. Bijstand kan echter worden geweigerd indien de betrokkene hierin nalatig is geweest. Het college zal op grond van de motivatie van de betrokkene, de noodzaak van het gevraagde en de individuele omstandigheden dan bezien of zij toch bijstand verleend.

Artikel 21Aflossing lening

Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel verstrekt als lening. Hoe de terugbetaling plaatsvindt is geregeld in een aparte beleidsregel: de Beleidsregel Terugvordering 2015

Hoofdstuk 6Medische kosten

Artikel 22Uitgangspunten

Uitgangspunt is dat de Zorgverzekeringswet en de AWBZ als afdoende en adequate voorliggende voorzieningen worden aangemerkt. Er wordt in principe geen bijzondere bijstand verstrekt voor medische kosten. In plaats daarvan biedt de gemeente de mogelijkheid deel te nemen aan een collectieve aanvullende verzekering (AV-Delft). Hiervoor is een aparte beleidsregel vastgesteld.

Alleen in die gevallen dat men nog niet deel kon nemen aan de AV-Delft (bijvoorbeeld doordat men uit een andere gemeente is gekomen) dan kan bijzondere bijstand voor medische kosten worden verleend. Zelfzorgmiddelen (middelen die zonder recept verkrijgbaar zijn) worden niet aangemerkt als medische kosten en komen niet voor bijstand in aanmerking.

Artikel 23Aanvullende verzekering als voorliggende voorziening

Een aanvullende verzekering wordt aangemerkt als voorliggende voorziening. Is men niet aanvullend verzekerd dan wordt dat gezien als een ongenoegzaam besef van verantwoordelijk. Voor de vergoeding die de aanvullende verzekering zou vergoeden wordt geen bijstand verleend.

Artikel 24Extern deskundige

Om de medische noodzaak van een bepaalde verstrekking vast te stellen kan de gemeente een beroep doen op een extern deskundige.

Hoofdstuk 7Slotbepalingen

Artikel 25 tot en met 27

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.