Beleidsregel van het het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk houdende regels omtrent de bijzondere bijstand (Beleidsregels Bijzondere Bijstand Ridderkerk 2021)

Geldend van 22-06-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Beleidsregel van het het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk houdende regels omtrent de bijzondere bijstand (Beleidsregels Bijzondere Bijstand Ridderkerk 2021)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1.1 Wettelijke grondslag

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 35 van de Participatiewet. Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

1.2 Begripsbepalingen

  • a. middelen: alle vermogens- en inkomensbestandsdelen als bedoeld in artikel 31 lid 1 van de Participatiewet;

  • b. inkomen: het inkomen of bijzonder inkomen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de Participatiewet;

  • c. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

  • d. eigen bijdrage: de wettelijke eigen bijdrage, niet zijnde op grond van een aanvullende (collectieve) zorgverzekering, die de belanghebbende is verschuldigd;

  • e. eigen betaling: de wettelijke eigen bijdrage die voor rekening van de belanghebbende blijft;

  • f. jongmeerderjarigen: personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

  • g. woning: een zelfstandige woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld;

  • h. wet: de Participatiewet.

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Bijzondere bijstand is maatwerk

2.1 Inleiding

Alleen het Rijk is bevoegd om generiek inkomensbeleid te voeren. Op een aantal beleidsterreinen (zorg, huisvesting onderwijs, kinderopvang) zijn door het Rijk inkomensondersteunende maatregelen getroffen. Dat is onder meer geregeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Voorbeelden zijn de huur-toeslag en de zorgtoeslag. Hoewel er naast deze rijksregelingen ruimte is voor aanvullend gemeentelijk inkomensondersteunend beleid is de ruimte daartoe wel wettelijk ingekaderd.

2.2 Bijzondere bijstand als maatwerk, hoe werkt het?

Artikel 35 van de wet is de wettelijke grondslag voor het verlenen van individuele en categoriale bijzondere bijstand. Doen zich in het individuele geval noodzakelijke kosten voor die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden en kunnen die kosten - naar oordeel van het college - niet worden voldaan uit de bijstandsnorm, de Individuele Inkomenstoeslag, de Studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, dan bestaat er recht op individuele bijzondere bijstand. Het verlenen van categoriale bijzondere bijstand is sinds 1 januari 2015 beperkt tot de collectieve (aanvullende) zorgverzekering of een tegemoetkoming in de kosten daarvan.

Noodzakelijke kosten en bijzondere omstandigheden

Er staat niet op voorhand vast of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd ook daadwerkelijk noodzakelijke kosten zijn en of de kosten voorvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Dat vraagt om een beoordeling van het individuele geval. Dit betekent dat het verlenen van bijzondere bijstand in principe een ‘open eind’ regeling is. Het is echter niet zo dat de mogelijkheden voor het verlenen van bijzondere bijstand niet is begrensd. Uit de wet en de jurisprudentie blijkt dat de uitvoering van artikel 35 van de wet aan strenge regels is gebonden.

Gebonden bevoegdheid

Uit de jurisprudentie blijkt vaak dat colleges menen dat hen beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid toekomt bij de verlening van bijzondere bijstand. Dat is nadrukkelijk niet het geval, de verlening van bijzondere bijstand is een gebonden bevoegdheid. Voor het oordeel of de kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau heeft het college enige beoordelingsvrijheid. Voor het oordeel of de kosten kunnen worden voldaan uit de individuele inkomenstoeslag, de Studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm heeft het college wel beoordelingsvrijheid. In de praktijk wordt gesproken over draagkracht.

Buitenwettelijk begunstigend beleid

Er is sprake van buitenwettelijk begunstigd beleid als het college - terwijl geen recht bestaat op bijzondere bijstand - dat recht toch aanneemt. De bestuursrechter beoordeelt alleen of het college consistent heeft gehandeld conform dat beleid.

2.3 Eisen aan de uitvoering

Het beoordelen van aanvragen om bijzondere bijstand vraagt om juridische kennis bij de uitvoerders teneinde het beoogde maatwerk te kunnen bieden.

Hoofdstuk 3 Algemene uitgangspunten bijzondere bijstand

3.1 Algemene voorwaarden recht op bijzondere bijstand

Het college mag een aanvraag om bijzondere bijstand pas beoordelen op grond van artikel 35 van de wet als er geen algemene voorwaarden van toepassing zijn. Deze voorwaarden staan in artikel 11 tot en met 16 van de wet.

3.1.1 Algemeen

Als eerste geldt dat de belanghebbende recht op bijstand heeft van het college van de gemeente waar hij zijn woonplaats heeft. Dat moet in het algemeen blijken uit de inschrijving in de Basisregistratie personen. Verder geldt voor het recht op bijzondere bijstand dat de belanghebbende moet:

  • 1.

    Nederlander zijn of een daaraan gelijkgestelde vreemdeling; en

  • 2.

    in Nederland verblijven.

3.1.2 In Nederland opgekomen en aan Nederland gebonden

Artikel 11 van de wet bepaalt ook dat het voor een beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand van belang is dat de kosten voortvloeien uit een in Nederland opgekomen noodzaak en deze kosten aan Nederland zijn gebonden. Een belanghebbende - die in Nederland woont - kan bijvoorbeeld wel gebruiksgoederen in het buitenland kopen voor gebruik in Nederland. Echter er is voor bijstandsverlening in de kosten van een reis naar en vanuit het buitenland geen plaats, behoudens voor zover de reis wordt gemaakt over Nederlands grondgebied.

3.1.3 Aanvraag tijdig indienen

Artikel 44 lid 1 van de wet bepaalt dat in principe niet eerder bijstand wordt verleend dan tegen de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Dat sluit aan bij het aanvullende karakter van de bijstand. Het college maakt in deze beleidsregels een uitzondering voor de bijzondere bijstand.

Terugwerkende kracht

Voor aanvragen om bijzondere bijstand geldt dat deze met terugwerkende kracht kunnen worden ingediend en dat het college dan beoordeelt of er aanspraak bestaat op bijzondere bijstand. Aanvragen kunnen worden ingediend binnen zes maanden na het daadwerkelijk maken van de kosten.

Geen terugwerkende kracht

Dit geldt niet voor:

  • verhuiskosten;

  • inrichtingskosten;

  • duurzame gebruiksgoederen; en

  • tandartskosten voor zover het college de aanvraag op grond van artikel 35 van de wet beoordeelt.

Voor deze kosten geldt dat een aanvraag altijd moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt.

3.1.4 Jongmeerderjarigen

Omdat ouders tot 21 jaar onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen geldt voor de bijzondere bijstand dat een jongmeerderjarige eerst een beroep moet doen op zijn ouder(s). Overigens kan de jongmeerderjarige vanaf 18 jaar wel zelfstandig een beroep doen algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Daarvoor geldt een lage norm die is afgeleid van de hoogte van de Kinderbijslag en is de onderhoudsplicht voor de ouder(s) niet van toepassing. Voor het overige geldt dat wanneer geen beroep kan worden gedaan op de ouder(s) het college bijzondere bijstand kan verlenen.

Voorwaarden

Artikel 12 van de wet bepaalt onder welke voorwaarden bijzondere bijstand mogelijk is. Dat is het geval als de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongmeerderjarige meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat:

  • a.

    de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

  • b.

    de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Zie verder hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

3.1.5 Geen bijstand voor schulden

Artikel 13 lid 1 aanhef en onderdeel g van de wet bepaalt dat geen bijstand wordt verleend voor de aflossing van schulden, tenzij sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 onderdeel b van de wet. Het college heeft de bevoegdheid om bijstand onder borgtocht te verlenen (bij afwijzing van een saneringskrediet).

3.1.6 Geen noodzakelijke kosten

Het college mag alleen bijzondere bijstand verlenen voor noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. De Participatiewet beschrijft echter niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet staan een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn. Voorbeelden zijn een boete en geleden of toegebrachte schade. Dit betekent dat voor de hier bedoelde kosten geen bijzondere bijstand mogelijk is.

3.1.7 Voorliggende voorziening

Algemeen

Artikel 5 onderdeel e van de wet omschrijft een voorliggende voorziening als elke voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken - dan wel een beroep kan doen - ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. In het algemeen kunnen voorliggende voorzieningen zowel privaatrechtelijke als ook publiekrechtelijk van aard zijn. Voorbeelden van privaatrechtelijke voorzieningen zijn een gemeentelijke kredietbank en de aanvullende (collectieve) zorgverzekering. Daarvoor geldt dat een dergelijke voorziening ‘aanwezig moet zijn’ wil deze als voorliggende voorziening aangemerkt kunnen worden. Voorbeelden van publiekrechtelijke voorzieningen zijn: de Wet langdurige zorg en de Wet op de rechtsbijstand. De Zorgverzekeringswet is een privaatrechtelijke schadeverzekering met een publiekrechtelijke waarborg. Dat laatste heeft te maken met een verzekerbaar recht op zorg.

Specifiek

Artikel 15 van de wet bepaalt de bevoegdheid tot bijstandsverlening in relatie tot de voorliggende voorziening. Er bestaat geen recht op bijstand voor zover de belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die - gezien de aard en doel daarvan - toereikend en passend wordt geacht. Ook bestaat geen recht op bijstand voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Dit geldt ook als de voorliggende voorziening voor een specifieke situatie oordeelt dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: de Zorgverzekeringswet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Medische en paramedische zorg

De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg worden voor de kosten van (para)medische zorg in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. In voorkomende gevallen moet het college onderzoek doen of de kosten op grond van de Zorgverzekeringswet zijn aan te merken als bijvoorbeeld mondzorg, een hulpmiddel of paramedische zorg. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat: dieetkosten, pedicurekosten en de kosten van een personal trainer om af te vallen niet op grond van artikel 15 van de wet afgewezen mogen worden. De kosten moeten beoordeeld worden op grond van artikel 35 van de wet.

Aanvullende (collectieve) zorgverzekering

De aanvullende (collectieve) zorgverzekering vergoedt doorgaans geheel of gedeeltelijk kosten die niet door de Zorgverzekeringswet worden vergoed omdat deze kosten niet noodzakelijk worden geacht. In het algemeen mag worden verwacht dat men zich afdoende verzekert tegen zorgkosten. Als er door omstandigheden geen aanvullende verzekering is en er noodzakelijke kosten worden gemaakt is bijstandsverlening als maatwerk oplossing mogelijk. Van belanghebbende wordt verwacht zich in te spannen om de situatie duurzaam op te lossen. Te denken valt aan het vragen om hulp bij financiële problemen.

Overstappen verplicht

Het college kan de (toekomstige) bijzondere bijstand weigeren als belanghebbende zonder (meer)kosten daadwerkelijk kan overstappen naar een collectieve (aanvullende) zorgverzekering die de betreffende kosten zal gaan vergoeden. Het gaat alleen om kosten die het college moet beoordelen op grond van art. 35 van de wet (niet-medische kosten). Daarbij kan een uitzondering gelden wanneer belanghebbende bepaalde zorgkosten heeft die door zijn aanvullende zorgverzekering worden vergoed maar niet door de collectieve aanvullende zorgverzekering (CZM) worden vergoed.

3.1.8 Zeer dringende redenen

Artikel 16 van de wet is van toepassing op personen die zijn uitgesloten van het recht op bijstand. De uitsluitingsgronden zoals hier bedoeld zijn neergelegd in de artikelen 11, 13 lid 1 en 2 en 15 van de wet. Het is echter niet zo dat vreemdelingen, die niet zijn gelijkgesteld met een Nederlander, toch in aanmerking kunnen komen voor bijstand. Dat staat in artikel 16 lid 2 van de wet. Onder zeer dringende redenen vallen situaties van levensbedreigend aard of die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kunnen hebben. Ernstig letsel kan ook psychisch letsel omvatten. In de praktijk doen zich dergelijke situaties zelden voor.

Minderjarige kinderen

Betreft het een aanvraag voor een minderjarig kind, dan geldt dat het college ook de financiële mogelijkheden van de wettelijk vertegenwoordiger als voogd zal moeten beoordelen en dat het doen van een aanvullend beroep op de onderhoudsplichtige ouder(s) door de wettelijke vertegenwoordiger in principe kan worden gevergd.

Medisch advies

Het college kan om medisch advies vragen voor de beoordeling van de aanvraag.

3.2 Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand

Als er geen algemene voorwaarden van toepassing zijn, dan moet het college de aanvraag om bijzondere bijstand beoordelen op grond van artikel 35 van de wet. Bij die beoordeling is het van belang de juiste volgorde van vragen aan te houden zoals in artikel 35 lid 1 van de wet is bepaald. Het gaat om de volgende vragen:

  • 1.

    Doen zich kosten voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten naar oordeel van het college worden voldaan uit:

    • a.

      de bijstandsnorm of een inkomen op dat niveau; of

    • b.

      de Individuele Inkomenstoeslag, de Studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

3.2.1 Bijzondere omstandigheden: reserveringscapaciteit

In beginsel moeten incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf. De hier bedoelde kosten zijn in principe voorzienbaar. Dat wil zeggen ze komen algemeen voor; iedereen kan met deze kosten worden geconfronteerd. Het kan ook gaan om kosten die niet vaak voorkomen maar die te maken hebben met een keuze. Denk bijvoorbeeld aan notariskosten voor een testament. Dat zijn in principe geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Er zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar. Voorbeelden van incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn in ieder geval: duurzame gebruiksgoederen, legeskosten, aanschaf of vervanging van een identiteitsbewijs, verhuiskosten, et cetera. Dit betekent dat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor deze kosten.

Individuele toeslagen

De Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag maken ook onderdeel uit van het oordeel over de reserveringscapaciteit. Het staat belanghebbenden uiteraard vrij om deze toeslagen te besteden naar eigen wens, maar de keuzes die daarbij worden gemaakt kunnen niet op de bijzondere bijstand worden afgewenteld.

Schulden

Het niet of onvoldoende kunnen reserveren vanwege de aflossing op schulden is in principe geen bijzondere omstandigheid. Daaronder vallen ook de situaties dat: beslag is gelegd op het inkomen (ook de bijstandsuitkering), een WSNP-traject of gemeentelijke schulddienstverlening wordt gevolgd. Het college beoordeelt of de noodzakelijke kosten in het individuele geval voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

Uitzonderingen

Een oordeel over de reserveringscapaciteit heeft logischerwijs ook te maken met de vraag of de kosten van de belanghebbende plotseling zijn opgekomen en daarom niet voorzienbaar waren. Ook kan de periode, waarover men geacht wordt te reserveren, te kort zijn geweest. Het kan ook voorkomen dat de periode waarover men geacht wordt te kunnen reserveren te kort is gelet op de hoogte van de kosten. Denk bijvoorbeeld aan een lange periode van detentie bij een aanvraag om inrichtingskosten. Daarnaast kan het voorkomen dat belanghebbende in de te beoordelen periode te maken heeft gehad met een cumulatie van noodzakelijke voorzienbare kosten. Gelet op de aard en omvang van die kosten kan dat met zich meebrengen dat er geen of onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn. Het ligt op de weg van belanghebbende om dat aan te tonen.

Beoordeling

Het college beoordeelt bij de aanvraag om bijzondere bijstand of:

  • de kosten noodzakelijk zijn;

  • gebruik kan worden gemaakt van garantiebepalingen (consumentenrecht);

  • er ten tijde van de te maken kosten aflossingen zijn;

  • de belanghebbende in (een deel van) de reserveringsperiode een gebrek aan inkomen (niet door beslag of schulden) heeft of heeft gehad;

  • de belanghebbende een of meerdere individuele inkomenstoeslagen (voorheen langdurigheidstoeslag) heeft ontvangen;

  • de kosten voorzienbaar zijn;

  • de kosten als gevolg van een plotselinge noodzaak zijn opgekomen.

3.2.2 Bijzondere omstandigheden: overig

Er kan niet altijd op voorhand worden gezegd of de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. Het zijn in ieder geval kosten die niet als ‘algemeen’ worden aangemerkt en waar dus niet het karakter van vervanging dan wel voorzienbaarheid in besloten zit. Voor dergelijke kosten geldt geen reserveringsplicht. Voorbeelden van incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn: wettelijke eigen bijdragen, bewindvoeringskosten, dieetkosten, meerkosten voor stoken van de woning, et cetera.

3.3 Aan de bijstand verbonden verplichtingen

In het algemeen geldt dat aan de bijzondere bijstand een bestedingsverplichting is verbonden. Dit betekent dat in het toekenningbesluit wordt opgenomen dat:

  • de toegekende bijzondere bijstand moet worden besteed voor de betreffende kosten; en

  • belanghebbende daarvan desgevraagd betalingsbewijzen moet kunnen overleggen.

3.4 Nadere verplichtingen

Het college is bevoegd om aan de bijzondere bijstand nadere verplichtingen te verbinden op grond van artikel 55 van de wet. De strekking is dat die verplichtingen gericht zijn op beëindiging of vermindering van de bijzondere bijstand. Denk bijvoorbeeld aan het opleggen van een verhuisplicht bij het verlenen een woonkostentoeslag aan de belanghebbende die te duur woont.

3.5 Hoogte van de bijzondere bijstand

Het college stelt de hoogte van de individuele bijzondere bijstand vast aan de hand van de uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Dat zijn de werkelijke kosten of op basis van de goedkoopste en adequate voorziening. Daaronder kan bijvoorbeeld de reparatie vallen van een duurzaam gebruiks-goed.

3.5.1 Richtprijzen

Voor het vaststellen van de hoogte van de individuele bijzondere bijstand kan het college gebruik maken van richtprijzen. Die richtprijzen kunnen worden gebaseerd op bepaalde bronnen zoals:

  • De NIBUD-Prijzengids

  • De Wet Inkomstenbelasting 2001

  • De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001

  • De Regeling zorgverzekering

  • Openbaar Vervoer

  • Zorgpolis voor minima

3.5.2 Duurzame gebruiksgoederen

Voor de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen gelden de volgende uitgangspunten:

  • belanghebbende verstrekt een concreet overzicht van de aan te vragen duurzame gebruiksgoederen;

  • belanghebbende verstrekt een aantoonbare verifieerbare kostenopgave op basis van tweedehands richtprijzen (kringloop of markplaats);

  • de hoogte van de bijzondere bijstand voor niet-tweedehands duurzame gebruiksgoederen bedraagt in principe niet meer dat 75% van de Nibud richtprijs en wordt in principe verstrekt in de vorm van een lening;

  • bij een volledige inrichting die niet volledig bestaat uit tweedehands duurzame gebruiksgoederen dan hanteert het college in principe 50% van de Nibud richtprijs;

  • het college kan bij duurzame gebruiksgoederen in de vorm van witgoed afwijken van hetgeen is bepaald over tweedehands richtprijzen.

3.5.3 Opknapkosten

Aan de belanghebbende kan bijzondere bijstand voor de kosten van het opknappen van de woning worden verleend. De opknapkosten bedragen maximaal € 300,- en wordt om niet verleend.

3.5.4 Nadere regels over verhuizen bij wijziging gezinssituatie/gezinshereniging

Voorzienbare verhuizingen zijn verhuizingen die voortvloeien uit een wens om van woning of buurt te veranderen, of groter te gaan wonen. In deze gevallen is er geen sprake van een noodzakelijke verhuizing en wordt geen bijstand verstrekt.

Soms verkeren mensen in zodanige omstandigheden dat bijstandsverlening noodzakelijk is. Als er een lening is verstrekt voor de inrichting van de woning kan het voorkomen dat binnen de aflostermijn van 3 jaar er een wijziging plaatsvindt in de gezinssituatie waardoor er extra kosten moeten worden gemaakt. Als deze wijziging niet voorzienbaar was, er geen reservering mogelijk was en bijstandsverlening is noodzakelijk, wordt er individueel bekeken wat de extra noodzakelijke kosten zijn conform deze beleidsregels. Dit betreft een nieuwe lening met een nieuwe aflostermijn.

Bij gezinshereniging van vergunningshouders is er een uitzondering; als de hereniging binnen 24 maanden na de eerste vestiging in de gemeente plaatsvindt, wordt de extra lening bij de bestaande lening gevoegd en is er geen sprake van een nieuwe lening met een nieuwe aflostermijn. Is er een hereniging na 24 maanden dan is er wel een nieuwe lening met een nieuwe aflostermijn.

3.5.5 Kosten van medische aard

Bij kosten van medische aard gaat het college uit van de richtprijzen die door de aanvullende zorgverzekering van de zorgpolis voor minima als bedoeld in 4.5 van deze beleidsregels wordt gehanteerd. Daarbij geldt de voor de belanghebbende meest gunstige richtprijs.

3.6 Vorm van de bijzondere bijstand

Nadat de hoogte van de bijzondere bijstand is bepaald rest het college om de vorm waarin de bijzondere bijstand wordt verleend te bepalen. Daarbij is het college niet vrij om zelf te bepalen in welke vorm het de bijzondere bijstand verleent. Bijzondere bijstand kan in vier vormen worden verleend:

  • 1.

    Om niet (art. 48 lid 1 PW).

  • 2.

    Als lening (art. 48 lid 2 PW en art. 51 lid 1 PW).

  • 3.

    Onder borgtocht (art. 49 PW en art. 51 lid 1 PW).

  • 4.

    In natura (art. 57 PW).

3.6.1 Lening

Voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geldt de reserveringsplicht. Een aanvraag voor dergelijke kosten wordt in principe afgewezen. Het college kan een belanghebbende tegemoetkomen in geval van een acute noodzaak. In dat geval wordt het recht op bijstand vastgesteld op grond van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de kosten van het bestaan. De vorm van de bijzondere bijstand is dan een lening op grond van artikel 48 lid 2 van de wet.

3.6.2 Duurzame gebruiksgoederen

Artikel 51 lid 1 van de wet bepaalt een dwingende volgorde voor de vorm van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden van belanghebbende geldt:

  • 1.

    borgtocht, als alleen onder deze voorwaarde een lening wordt verstrekt voor de kosten;

  • 2.

    lening, als borgtocht niet mogelijk is; en

  • 3.

    om niet, als bovengenoemde vormen niet aan de orde zijn.

3.6.3 Vorm duurzame gebruiksgoederen en een schuldtraject

Het college verleent de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet als:

  • a.

    de belanghebbende is toegelaten tot de intakefase van schulddienstverlening (Plangroep) en volledig meewerkt aan de totstandkoming van een minnelijk traject; en/of

  • b.

    de belanghebbende zit aantoonbaar nog minimaal een jaar in een wettelijk schuldtraject; en/of

  • c.

    aan de bijzondere bijstand de verplichting wordt verbonden dat geen nieuwe schulden mogen worden gemaakt; en

  • d.

    de bijzondere bijstand wordt verleend op basis van tweedehands richtprijzen.

3.6.4 In natura

Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de wet. Problematische schulden of een dreigend afglijden door psychosociale problemen, dakloosheid of verslaving kan daarvoor aanleiding zijn. Bijstand in natura kan bestaan uit de kosten voor:

  • woonruimte met gebruik van water, gas en licht;

  • verzekeringen;

  • duurzame gebruiksgoederen; en

  • kleding.

Hoofdstuk 4 Kostensoorten bijzondere bijstand

4.1 Doorbetaling vaste lasten tijdens detentie

Hoewel het college, behoudens de zeer dringende redenen, niet bevoegd is bijstand te verlenen aan de persoon die rechtens zijn vrijheid (detentie) is ontnomen wordt daar in deze beleidsregels een uitzondering op gemaakt. In bepaalde schrijnende omstandigheden kan toch bijstand worden verleend voor de doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie. Dit houdt verband met de maatschappelijke kosten die het niet aanhouden van de woning met zich mee kan brengen en de taak die de gemeente heeft in het kader van nazorg voor ex-gedetineerden.

Vaste lasten

Onder vaste lasten worden in dit kader in ieder geval verstaan:

  • huur;

  • voorschot bedragen (het vastrecht voor gas, water en elektra);

  • inboedelverzekering.

Uitgangspunten

Het college hanteert de volgende uitgangspunten:

  • aan een in het buitenland verblijvende gedetineerde kan geen bijzondere bijstand worden verleend voor vaste lasten voor het aanhouden van de woning in Nederland;

  • de periode waarvoor het college bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten verleend is maximaal zes maanden;

  • voor een huurschuld van één maand of meer én waarvoor geen afbetalingsregeling is getroffen wordt geen bijzondere bijstand verleend;

  • het college maakt een afweging tussen de kosten van doorbetaling van de vaste lasten en de kosten van het opslaan van de inboedel;

  • het college beoordeelt de mogelijkheden tot het treffen van een regeling, al dan niet in overleg met de reclassering zoals onderverhuur;

  • het college bepaalt in het individuele geval welke vaste lasten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand en tot welke hoogte.

4.2 Bijzondere bijstand levensonderhoud

4.2.1 Levensonderhoud bij dwangopname Wlz -instelling en/of penitentiaire inrichting

Voor de hieronder genoemde situaties is bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van het levensonderhoud. Het betreft belanghebbenden die:

  • a.

    gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ);

  • b.

    door de rechter onvrijwillig zijn geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.); of

  • c.

    door de rechter, na ontslag van alle rechtsvervolging, op grond van artikel 37a, 37b lid 1 of 38a Sr onvrijwillig zijn geplaatst in een Tbs-inrichting.

Hoogte

De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden gemeld onder a en b, is gelijk aan de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 en 2 van de wet. Voor belanghebbenden genoemd onder c, is de norm gelijk aan de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 van de wet. Omdat de geneeskundige zorg voor deze categorie personen door het Ministerie van Justitie wordt betaald bestaat er voor hen geen recht op de verhoging als bedoeld in artikel 23 lid 2 van de wet. De bijzondere bijstand wordt inclusief vakantietoeslag uitbetaald, er wordt dus geen vakantietoeslag gereserveerd.

4.2.2 Jongmeerderjarigen

De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn vaak verbonden aan zelfstandige huisvesting van de jongmeerderjarige. Het college beoordeelt of zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Dat kan het geval zijn als de jongmeerderjarige:

  • ouderloos is of de ouders (onbereikbaar) in het buitenland wonen, dan wel anderszins onbereikbaar zijn;

  • buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van de Jeugdwet;

  • niet verantwoord nog langer bij de ouder(s) kan wonen;

  • op de datum van de aanvraag al geruime tijd niet meer op het adres van de ouder(s) woont. Daaronder wordt een periode van twaalf maanden of langer verstaan; of

  • de zorg heeft voor één of meer ten laste komende kinderen.

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand voor zelfstandige huisvesting bedraagt in principe niet meer dan het verschil tussen de jongerennorm en de bijstandsnorm voor 21 jaar en ouder. Voor andere kostensoorten gaat het college uit van de hoogte van de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

Verhaal op de ouder(s)

Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de te verlenen bijzondere bijstand te verhalen op de ouder(s).

4.3 Zelfstandigen en bijzondere bijstand

Ook de kleine zelfstandige zonder personeel kan een beroep doen op bijzondere bijstand. De aanvraag wordt gezamenlijk met de medewerker zelfstandigen beoordeeld (bruto-netto berekening conform artikel 6 lid 2 Bbz 2004). De noodzaak en de hoogte van de kosten worden beoordeeld door de klantmanager inkomen, het inkomen en vermogen zal de medewerker zelfstandige worden vastgesteld aan de hand van de jaarcijfers van het voorgaande jaar. De zelfstandige is zelf verantwoordelijk voor het leveren van de jaarcijfers en krijgt daarvoor de tijd tot 1 juli van het volgend jaar. De klantmanager inkomen voert de regie op het afhandelen van de aanvraag. De medewerker zelfstandige bepaalt welk vermogen aangemerkt kan worden als “bedrijfsvermogen”. Het bedrijfsvermogen wordt bij de aanvraag om bijzondere bijstand buiten beschouwing gelaten.

4.4 Overbruggingsbijstand

Als een belanghebbende tijdelijk niet kan beschikken over voldoende inkomen voor het levensonderhoud, dan kan het college overbruggingsbijstand verlenen. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt individueel bepaald maar bedraagt nooit meer dan de toepasselijke bijstandsnorm plus de eventuele woonkostentoeslag. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt als belanghebbende op korte termijn over middelen beschikt. Dit kan ook worden toegepast bij statushouder die wachten op de toekenning van een toeslag van de Belastingdienst maar het te lang duurt voordat de uitbetaling daarvan zal plaatsvinden. In de toekenningsbeschikking wordt opgenomen dat de te verlenen bijzondere bijstand moet worden terugbetaald als de toeslag is ontvangen.

4.5 Zorgpolis voor minima (collectieve zorgverzekering)

De gemeentelijke zorgpolis voor minima staat open voor in de leeftijd vanaf 18 jaar die beschikken over een inkomen dat niet meer bedraagt dan 130% van toepasselijke bijstandsnorm. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet is hier niet van toepassing. Het vermogen blijft buiten beschouwing.

  • a)

    Ieder jaar kan er worden gewisseld van zorgverzekeraar mits er geen achterstanden in betaling zijn. De huidige polis kan worden opgezegd tot en met 31 december van een jaar. De nieuwe polis moet worden gekozen voor 31 januari van een jaar.

  • b)

    De gemeente biedt een zorgpolis voor minima aan via de website www. Gezondverzekerd.nl;

  • c)

    Vanaf 2020 geldt er een Open House constructie en kan het aanbod jaarlijks wisselen, de contractanten en het aanbod worden jaarlijks uitgewerkt in de ‘Uitvoeringsregels zorgpolis minima’;

  • d)

    De belanghebbende die zicht aanmeldt via www.gezondverzekerd.nl en voldoet aan de eisen gesteld in dit beleid, wordt toegelaten tot de zorgpolis voor minima;

  • e)

    De gemeente biedt een natura- basisverzekering en twee aanvullende verzekeringen (AV); een AV voor minder en een AV voor meer zorgkosten;

  • f)

    De gemeentelijke bijdrage voor de laagste AV is 25 euro; de bijdrage voor de hoogste AV is 30 euro.

  • g)

    Er wordt geen tegemoetkoming verstrekt voor de aanvullende verzekering van andere partijen. Alleen voor de gecontracteerde zorgverzekeraars voor de minima;

  • h)

    Als de zorgverzekeraar en gemeente een module voor de eigen bijdrage WMO overeenkomen vergoed de gemeente de gevraagde premie;

  • i)

    De gemeentelijke bijdrage voor de AV wordt op de premie in mindering gebracht door de zorgverzekeraar.

  • j)

    Als de gemeente en zorgverzekeraar extra vergoedingen in AV overeenkomen die niet via de polis van belanghebbende in rekening wordt gebracht kan een deel van de gemeentelijke bijdrage (artikel 4.5 onder f. van deze beleidsregels) hiervoor worden gebruikt (constructie DSW).

  • k)

    Jaarlijks worden hier afspraken over gemaakt met de gecontracteerde zorgverzekeraars en worden de afspraken opgenomen in de ‘uitvoeringsregels zorgpolis minima’;

  • l)

    Als de zorgverzekeraar en de gemeente overeenkomen dat de gemeente het wettelijk eigen risico voorschiet voor belanghebbende, wordt dit bekostigd uit de bijzondere bijstand van maximaal 200 euro voor het wettelijke eigen risico (artikel 4.6 van deze beleidsregels) en de gemeentelijke bijdrage voor de AV (artikel 4.5. onder f. van deze beleidsregels). Het bedrag dat resteert wordt in mindering gebracht op de maandelijkse premie van belanghebbende.

  • m)

    Het voorschieten van het wettelijk eigen risico wordt alleen aangeboden bij de hoogste AV;

  • n)

    Aansluiten bij de hoogste AV inclusief het voorschieten van het wettelijk eigen risico kan alleen bij aanvang van het verzekeringsjaar. Bij deelname lopende het jaar kan er alleen worden gekozen voor de lage AV.

  • o)

    Bij het voorschieten van het wettelijk eigen risico ontvangt de gemeente het niet gebruikte deel terug.

  • p)

    De inkomensgrens van 130% wordt getoetst vooraf bij aanvang van de verzekering en bij continuering 1 keer per jaar.

  • q)

    Voor de belanghebbende in een schuldtraject (minnelijk of wettelijk) die geen AV heeft door de schulden en niet kan overstappen, heeft de gemeente een speciaal aanbod via DSW. Via de medewerker schuldhulp wordt beoordeeld of de premie kan worden betaald in het huidige traject of kan worden ingehouden op de uitkering. Bij een positieve toets kan er een aparte lage AV worden afgesloten via de gemeentelijke collectiviteit met een gemeentelijke bijdrage van 25 euro.

4.6 Wettelijk eigen risico zorgverzekering vanaf 1 januari 2020

Iedere verzekerde kan te maken krijgen met het betalen van het wettelijk verplicht eigen risico. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor een deel van de kosten van het wettelijk verplicht eigen risico dat daadwerkelijk verschuldigd is. Het overige deel wordt gecompenseerd via de Zorgtoeslag.

  • a.

    De hoogte van de tegemoetkoming is het in rekening gebrachte eigen risico tot een maximum van 200 euro per kalenderjaar, c.q. verzekeringsjaar;

  • b.

    De aanvraag kan worden ingediend op het moment dat het eigen risico van 200 euro in rekening is gebracht door de zorgverzekeraar of aan het eind van het kalenderjaar als er geen zorgkosten meer worden verwacht;

  • c.

    Als bepaalde zorgkosten pas later in rekening worden gebracht, kunnen deze kosten op een later tijdstip worden vergoed voor zover het maximum van 200 euro nog niet is bereikt. Zorgverleners hebben tot het einde van het jaar dat volgt op het jaar waarop de eigen risicokosten betrekking hebben de tijd om de rekening bij de zorgverzekeraar in te dienen. De bijzondere bijstand sluit hierop aan.

  • d.

    Het vrijwillig verhoogd eigen risico is voor eigen rekening;

  • e.

    Er kan niet met terugwerkende kracht worden aangevraagd;

  • f.

    Als het wettelijk eigen risico in de gemeentelijke zorgpolis voor minima wordt voorgeschoten, dan kan belanghebbende geen aanvraag bijzondere bijstand voor het wettelijk eigen risico meer indienen.

4.7 Eigen bijdragen

Als een beroep wordt gedaan op: medische of paramedische zorg op grond van de Zorgverzekeringswet, een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg, een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget op grond van de Wmo 2015, dan wordt daar vaak een wettelijke eigen bijdrage voor gevraagd. Deze wettelijke eigen bijdragen komen in principe in aanmerking voor bijzondere bijstand. Voorbeelden van deze eigen bijdragen zijn: kraamzorg, ziekenvervoer, contactlenzen, een uitneembare volledige prothetische voorziening, een vervoersvoorziening en Wlz-zorg voor verzekerden die hun indicatie niet verzilveren in een instelling. Sommige kosten worden wel vergoed via de zorgpolis voor minima. Belanghebbende wordt geacht gebruik te maken van deze mogelijkheid, zie ook hieronder bij ‘voorliggende voorziening’.

Voorliggende voorziening

Als de eigen bijdrage als bedoeld in 4.8 van de beleidsregels voor vergoeding in aanmerking komt op grond van de aanvullende (collectieve) zorgverzekering die de belanghebbende afgesloten, dan geldt deze verzekering ook als een voorliggende toereikende en passende voorziening. De kosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Van belanghebbende wordt verwacht dat de verantwoordelijkheid wordt genomen om een aanvullende verzekering af te sluiten. Het college kan dit echter niet verplicht stellen.

Besparingsmotief

De eigen bijdrage voor bijzondere schoeisel zoals orthopedisch schoeisel of allergeenvrije schoenen komt voort uit een besparingsmotief. De ratio daarvan is dat degene die is aangewezen op dergelijk schoeisel in de situatie waarin dat niet het geval zou zijn geweest, gewone schoenen had moeten kopen. De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat uit het verschil tussen de verschuldigde eigen bijdrage en het bedrag van schoenen volgens de Nibudprijzengids.

4.8 Eigen betaling

In een aantal gevallen geldt een eigen bijdrage voor kosten van medische of paramedische zorg op grond van de Zorgverzekeringswet die feitelijk een eigen betaling inhouden. Een deel van de kosten blijven namelijk voor eigen rekening en wordt doorgaans uitgedrukt in een percentage van de kosten. De eigen betaling komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand omdat het een impliciet oordeel betreft van de voorliggende voorziening over het niet-noodzakelijk zijn van dat deel van de kosten. Dit wordt bevestigd door de Centrale Raad van Beroep. Voorbeelden van eigen betalingen zijn aan de orde bij: een hoortoestel, een uitneembare volledige prothetische voorzieningen voor de boven- of onderkaak voor verzekerden van achttien jaar en een pruik.

4.9 Begrafenis- of crematiekosten

Eenieder wordt geacht een verzekering af te hebben gesloten voor de kosten van begrafenis of crematie. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn (bijvoorbeeld Dela) of een levensverzekering die in contanten uitkeert.

Degene die de nalatenschap vol heeft aanvaard kan, naar rato van zijn erfdeel, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de begrafenis of crematie. Het college beoordeelt of:

  • er verzekeringen (polissen) zijn die de kosten dekken;

  • er erfgenamen zijn waarmee de kosten gedeeld worden;

Alleen de kosten van begrafenis of crematie in Nederland kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Hoogte

De hoogte van de totale bijzondere bijstand bedraagt maximaal € 5.000,-.

4.10 Kosten bewindvoering

Voor het verlenen van bijzondere bijstand zijn drie soorten van bewindvoering van belang:

  • 1.

    Curatele

  • 2.

    Beschermingswind

  • 3.

    Mentorschap

Noodzaak van de kosten

De noodzaak van de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten wordt bepaald aan de hand van de beschikking van de kantonrechter. De kosten voor het beheer van een persoonsgebonden budget zijn geen noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet, omdat betrokkene ook had kunnen kiezen voor zorg/ondersteuning in natura.

Hoogte

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

4.11 Eigen bijdragen rechtsbijstand

Gesubsidieerde rechtsbijstand moet rechtzoekenden die de kosten van rechtsbijstand in redelijkheid niet (geheel) zelf kunnen dragen in staat stellen met juridische hulp een adequate oplossing voor hun serieuze geschillen te bereiken. Gesubsidieerde rechtsbijstand is daarmee een vangnet, voor rechtzoekenden die van deze voorziening afhankelijk zijn voor de toegang tot het recht. De eigen bijdrage wordt opgelegd als aan de belanghebbende een toevoeging wordt verleend.

Lage eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt in principe verlaagd als de rechtzoekende alvorens een toevoeging aan te vragen gebruik maakt van de rechtshulp (bijv. Juridisch Loket) en in dat kader een diagnosedocument is opgesteld.

Hoogte

De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in principe niet meer dan de lage eigen bijdrage die zou gelden als de belanghebbende gebruikt gemaakt zou hebben van rechtshulp zoals het Juridisch Loket.

Geen recht meer op bijzondere bijstand

De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zoals het op nihil vaststellen van de eigen bijdrage of het treffen van een passende betalingsregeling. Dit met het streven dat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gezien haar aard en doel, in het kader van de Participatiewet wordt beschouwd als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden, na inwerkingtreding van deze nieuwe regels, afgewezen op grond van art. 15 van de wet.

4.12 Reiskosten

In principe behoren reiskosten tot de algemene kosten van het maatschappelijk verkeer. Er zijn echter situaties waarbij dat niet het geval is. Hieronder staan voorbeelden van situaties waarin er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die bijstandsverlening mogelijk maakt. We gaan hier ruimhartig mee om en maatwerk is mogelijk. De voorbeelden zijn niet limitatief, ook in andere situaties is bijstandsverlening mogelijk. De reiskosten zijn verder verbonden aan Nederland, reizen in en naar het buitenland worden niet vergoed. Voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding is het uitgangspunt de goedkoopst mogelijke en passende manier van reizen. Dat kan zijn reizen per openbaar vervoer of per auto. De kilometervergoeding sluit aan bij de regels van de belastingdienst. De frequentie van de bezoeken en de meereizende familieleden kan individueel worden afgestemd.

  • Reiskosten naar zieke familie- en gezinsleden

  • Als een gezinslid of naaste familie in een ziekenhuis of inrichting wordt verpleegd, zijn er extra kosten om het zieke familie- of gezinslid te kunnen bezoeken. Bijzondere bijstand is mogelijk als er geen voorliggende voorziening is.

  • Reiskosten omgangsregeling voor kinderen

  • Als de ouders na echtscheiding niet in dezelfde woonplaats wonen, brengt de omgangsregeling kosten met zich mee. Deze kosten moeten in principe worden gedeeld door de ouders. De ouder met een laag inkomen die extra kosten moet maken om de kinderen te kunnen zien kan hiervoor bijzondere bijstand aanvragen.

  • Reiskosten uit huis geplaatste kinderen

  • Als een kind niet thuis verblijft kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van bezoek. Voor de bezoekfrequentie kan worden aangesloten bij de bezoekregeling zoals bepaald door de instelling.

  • Reiskosten voor bezoek van een gezinslid of naaste familie in detentie

  • Er is bijzondere bijstand mogelijk voor deze kosten, als het gaat om reiskosten in verband met bezoek aan gedetineerde gezinsleden. De frequentie kan individueel worden afgestemd.

  • Reiskosten i.v.m. scholing schoolgaande kinderen tot 18 jaar:

  • Als er geen toereikende voorliggende voorziening is kan bijzondere bijstand worden verstrekt waarbij de bijstandsverlening wordt afgestemd op de mogelijkheden van het kind en het gezin.

  • Reiskosten i.v.m. sociale contacten

  • Als familie of vrienden buiten Ridderkerk wonen kunnen er reiskosten worden gemaakt voor de sociale contacten. In principe moeten deze kosten uit het inkomen worden betaald. Op advies van een hulpverlener/wijkteam kan er bij bijvoorbeeld een sociaal isolement wel bijzondere bijstand voor de reiskosten worden verstrekt.

  • Reiskosten uitvaart

  • Er is bijzondere bijstand mogelijk voor deze reiskosten als het gaat om een overlijden van familie in de eerste of tweede graad in de rechte lijn.

  • Reiskosten voor bezoek arts of het volgen van therapie

  • Als er geen voorliggende voorziening is en er kosten moeten worden gemaakt voor een noodzakelijke therapie of bezoek van een arts, kunnen de kosten worden vergoed via de bijzondere bijstand. Het gaat hier om medische behandelingen die zijn erkend door het Nederlandse zorgstelsel. Alternatieve therapieën vallen hier niet onder tenzij er een medische noodzaak voor aanwezig is.

4.13 Doorbetaling vaste lasten verblijf inrichting

Verblijft belanghebbende in een inrichting en wordt de norm zak- en kleed toegekend, dan kunnen bepaalde vaste lasten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Bepaalde noodzakelijke kosten kunnen namelijk niet worden betaald uit de zak- en kleedgeldnorm. Met andere woorden het gaat om onontkoombare kosten (vaste lasten). Het kan gaan om de volgende kosten:

  • huur

  • de inboedelverzekering

  • maandtermijn voor energie (voorschot)

  • het abonnement voor de kabel (televisie, radio en internet)

Beoordeling

Twee maanden ná de maand van opname in de instelling wordt de bijstandsnorm omgezet naar de zak- en kleedgeldnorm. De noodzaak van de kosten wordt afgewogen tegen de tijdelijkheid van het verblijf en de kosten van het afsluiten en heraansluiting. Ook bij gehuwden waarvan beide partners in een inrichting verblijven kan voor de genoemde kosten bijzondere bijstand worden verleend. Het college stelt het recht op bijstand in beginsel vast voor een bepaalde periode. Hierdoor kan het college beoordelen of er sprake van een wijziging van de domicilie.

4.14 Woonkosten

Woonkosten verbonden aan een (eigen) woning tot een bedrag ter hoogte van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag behoren in principe betaald te worden uit het eigen inkomen. Kosten tot dat bedrag komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Huurders kunnen aanspraak maken op huurtoeslag.

Recht en hoogte

Een woonkostentoeslag kan tijdelijk worden verstrekt als het inkomen van de belanghebbende tijdelijk en buiten zijn schuld is gedaald, waardoor de woonkosten in verhouding tot het inkomen te hoog zijn geworden. De draagkracht uit het inkomen boven de bijstandsnorm wordt volledig meegenomen.

Woonkostentoeslag voor een huurwoning.

  • a)

    De woonkostentoeslag kan alleen worden verstrekt als de rekenhuur hoger is dan de huurtoeslaggrens of als de belanghebbende buiten zijn schuld de eerste huurtoeslag vanaf een latere datum ontvangt dan de ingangsdatum van de huur.

  • b)

    Het college verstrekt een woonkostentoeslag voor huur hoger dan de huurtoeslaggrens voor maximaal 12 maanden.

  • c)

    De periode van 12 maanden kan met maximaal 6 maanden worden verlengd als de belanghebbende zich heeft ingespannen om goedkopere woonruimte te vinden, maar hierin niet is geslaagd. Bij niet voldoende inspanning om goedkopere woonruimte te vinden wordt er geen verlenging gegeven. Het college onderzoekt de inspanningen vanaf toekenning ieder half jaar. In de beschikking wordt de verplichting opgenomen om goedkopere woonruimte te zoeken met concrete acties die van tevoren zijn besproken met belanghebbende.

  • d)

    In het geval het college de woonkostentoeslag niet verlengt na 12 maanden door onvoldoende inspanningen kan bij zeer bijzondere omstandigheden de bijzondere bijstand met maximaal 6 maanden worden verlengd in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 48 lid 2 onder b van de wet (tekortschietend besef van verantwoordelijkheid).

  • e)

    De woonkostentoeslag wordt berekend overeenkomstig de berekening van de huurtoeslag.

  • f)

    De woonkostentoeslag voor de huur boven de maximale huurgrens bedraagt 100%.

Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom.

  • a)

    Het college verstrekt een woonkostentoeslag als de belanghebbende in een eigen woning woont waarvan de woonlasten meer bedragen dan de normhuur van de huurtoeslag.

  • b)

    Het college verstrekt een woonkostentoeslag voor maximaal 12 maanden als er sprake is van hoge woonlasten (hoger dan de huurtoeslaggrens). Het is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende om de woonlasten aan het inkomen aan te passen binnen de 12 maanden.

  • g)

    De periode van 12 maanden kan met maximaal 6 maanden worden verlengd als de belanghebbende zich heeft ingespannen om goedkopere woonruimte te vinden, maar hierin niet is geslaagd. Bij niet voldoende inspanning om goedkopere woonruimte te vinden wordt er geen verlenging gegeven. Het college onderzoekt de inspanningen vanaf toekenning ieder half jaar. In de beschikking wordt de verplichting opgenomen om goedkopere woonruimte te zoeken met concrete acties die van tevoren zijn besproken met belanghebbende.

  • c)

    In het geval het college de woonkostentoeslag niet verlengt na 12 maanden door onvoldoende inspanningen kan bij zeer bijzondere omstandigheden de bijzondere bijstand met maximaal 6 maanden worden verlengd in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 48 lid 2 onder b van de wet (tekortschietend besef van verantwoordelijkheid).

  • d)

    De woonkostentoeslag wordt berekend overeenkomstig de berekening van de huurtoeslag.

  • e)

    De woonkostentoeslag voor de woonkosten boven de maximale huurgrens bedraagt 100%.

4.15 Verhuiskosten divers

Het gaat om kosten die direct verband houden met de verhuizing. Voorbeelden zijn: opknapkosten, transportkosten van de inboedel en aansluitkosten van nutsvoorzieningen. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

De Wmo 2015 kan voor de Participatiewet gelden als een voorliggende toereikende en passende voorziening. Ondervindt de belanghebbende bijvoorbeeld beperkingen in het normale gebruik van de woning (zelfredzaamheid) waardoor de verhuizing noodzakelijk is, dan wordt de Wmo 2015 als toereikende en passende voorliggende voorziening worden aangemerkt.

Renovatie

Ook kan de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie gelden als voorliggende voorziening. Op grond van deze regeling kan een tegemoetkoming worden verkregen.

Werkgever

Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening.

4.16 Eerste maand huur en administratiekosten

Het gaat om de kosten van de eerste maand huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst (administratie-, aktekosten of waarborgsom). Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat betekent dat het voorzienbare kosten zijn waarvoor de reserveringsplicht geldt. Een uitzondering kan gelden voor bijvoorbeeld zogeheten vergunninghouders. De Wet op de huurtoeslag kan niet in alle gevallen als voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag wordt verleend met ingang van de eerste van de maand.

Vorm

De bijzondere bijstand voor de waarborgsom wordt altijd in de vorm van een lening verstrekt.

4.17 Duurzame gebruiksgoederen

Omschrijving kosten

De kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Voorbeelden hiervan zijn: wasmachine, koelkast, huisraad en vloerbedekking.

Reserveringsplicht

De kosten van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering. Voor de hoogte en de vorm wordt verwezen naar 3.5 van deze beleidsregels.

Vaststellen hoogte bijzondere bijstand

In 3.5 van deze beleidsregels staan de richtprijzen voor een (volledige) inrichting (noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen). Het is aan belanghebbende een overzicht aan het college te verstrekken van die duurzame gebruiksgoederen inclusief de kosten daarvan.

Controle besteding

Het college is zonder meer bevoegd om de besteding van de bijzondere bijstand volledig te controleren. Dat brengt zowel voor het college als ook de belanghebbende een enorme administratieve belasting met zich mee. Daaronder valt dan ook de terugvordering van de bijzondere bijstand als die niet (volledig) is besteed voor het doel waarvoor deze is verstrekt. Het gevolg daarvan is ook dat de belanghebbende gelijk wordt geconfronteerd met (een aflossing op) een schuld. Dat is niet wenselijk. Sommigen doelgroepen (bijv. vergunningshouders) kunnen, ter voorkoming hiervan, gebruik maken van een zogeheten buddy met wie samen een overzicht wordt opgesteld aan de hand van objectiveerbare en verifieerbare richtprijzen. Denk bijvoorbeeld aan het lokale winkelaanbod, advertenties in de krant of Marktplaats. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt daarop vastgesteld, rekening houdend met de toepasselijke richtprijzen. Het overzicht is onderdeel van de toekenningsbeschikking.

Betaling bijzondere bijstand

De toegekende bijzondere bijstand wordt in beginsel aan belanghebbende betaald, tenzij het college is gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen of deze beleidsregels anders bepalen. Is het college van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de wet.

Hoofdstuk 5 Draagkrachtregels

5.1 Algemene beleidsuitgangspunten

5.1.1 Bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm

Het college heeft een beperkte beoordelingsvrijheid om te beoordelen dat de kosten kunnen worden bekostigd uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden. Denk bijvoorbeeld bij reiskosten aan de frequentie van het gewenste bezoek (eens per maand), de duur van de detentie, bij detentie in het buitenland en het oordeel over de vraag of belanghebbende verplichte aflossingen heeft of er beslag ligt op het inkomen.

5.1.2 Geen kostendelersnorm

Bij het vaststellen van de draagkracht (inkomen en vermogen) is de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet niet van toepassing.

5.1.3 Individuele toeslagen

De Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag worden niet in aanmerking genomen bij de draagkracht.

5.1.4 Draagkrachtperiode

De periode waarover de draagkracht wordt vastgesteld wordt de draagkrachtperiode genoemd. Deze periode wordt in beginsel vastgesteld voor twaalf maanden. De draagkrachtperiode begint op de eerste dag van de maand waarop de kosten betrekking hebben. Dit betekent dat over de draagkrachtperiode moet worden berekend hoe groot de ruimte in het inkomen en/of het vermogen is. De hoogte van de draagkracht wordt in mindering gebracht op de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.

Kortere periode; Afhankelijk van de kostensoort of situatie kan het college de draagkrachtperiode ook voor minder dan twaalf maanden vaststellen.

5.1.5 Wijziging draagkracht

Het inkomen en/of het vermogen kunnen wijzigen tijdens de draagkrachtperiode. Denk aan de beëindiging van een studie of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het kan ook zijn dat zich een wijziging voordoet in de gezinsomstandigheden, zoals een huwelijk, echtscheiding of overlijden. Het college stelt in voorkomende gevallen de draagkracht voor het resterende deel van de draagkrachtperiode opnieuw vast. Wanneer bij de vaststelling van de draagkracht(periode) een inkomenswijziging kan worden voorzien, wordt deze zoveel mogelijk meegenomen. Het ligt voor de hand dat het college de draagkrachtperiode voor een kortere periode dan twaalf maanden vaststelt.

5.1.6 Drempelbedrag artikel 35 lid 2 van de wet

Het college kan gebruik maken van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2 van de wet tot een maximum van 134 euro per 12 maanden. De gemeente maakt hier geen gebruik van.

5.2 Regels rondom inkomen

Behoudens de genoemde afwijkingen in deze beleidsregels zijn de volgende bepaling van toepassing;

Het netto-inkomen inclusief vakantietoeslag tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm voor alleenstaande, alleenstaande ouders en gehuwden geldt als draagkrachtloos inkomen. Het meerdere van het inkomen wordt volledig als draagkracht in aanmerking gekomen.

5.2.1 Verhoging kindgebonden budget

De verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, de zogeheten alo-kop wordt niet in aanmerking genomen.

5.2.2 Beschikken en redelijkerwijs beschikken

Voor de draagkracht moet het college uitgaan van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over inkomen (of vermogen). Personen die zich in een WSNP-traject bevinden kunnen, volgens vaste rechtspraak, niet beschikken over hun inkomen. Voor belanghebbenden die zich in het minnelijke traject bevinden op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ligt dat anders. Zij kunnen redelijkerwijs beschikken over hun inkomen boven het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB). Dat betekent echter wel dat het schuldhulpverlening traject zal worden stopgezet, met alle gevolgen van dien. Het college stelt zich in principe op het standpunt dat deze belanghebbenden, zolang wordt voldaan aan de voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject, redelijkerwijs niet over hun inkomen kunnen beschikken.

5.3 Regels rondom vermogen

Het vermogen tot de toepasselijke vermogensgrenzen als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de wet wordt niet in aanmerking genomen voor de draagkracht. Het meerdere wordt volledig als draagkracht in aanmerking gekomen. Voor de bijzondere bijstand blijft het vermogen van de door belanghebbende bewoonde eigen woning buiten beschouwing.

5.4 Buitengewone uitgaven

Uit de berekening op basis van het inkomen kan blijken dat de draagkracht hoger is dan de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd. De aanvraag wordt dan in principe afgewezen. Het college kan in zulke gevallen rekening houden met buitengewone uitgaven van de belanghebbende. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op de berekende draagkracht. Als buitengewone uitgaven worden in ieder geval aangemerkt:

  • de gemiste huurtoeslag of zorgtoeslag op basis van de hoogte van het inkomen;

  • de te betalen eigen bijdrage in de kosten van formele kinderopvang in verband met werk;

  • de te betalen alimentatie, tenzij de belanghebbende een succesvol verzoek om vermindering van de alimentatie kan indienen.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

6.1 Situaties met een niet-rechthebbende partner

Bijstandsgerechtigden met een niet-rechthebbende partner hebben op grond van artikel 24 van de wet recht op 50% van de voor hen geldende gehuwdennorm. Daarbij heeft de wetgever geen verschil willen maken naar de reden van het niet-rechthebbend zijn. In veel gevallen zal dit niet tot problemen leiden. Denk bijvoorbeeld aan de belanghebbende met een niet-rechthebbende partner die een studie volgt waarvoor een tegemoetkoming op grond van de WSF-2000 wordt verkregen. Er zijn echter situaties waarin dat wel tot problemen kan leiden. Het gaat om twee groepen. De eerste groep betreft belanghebbenden met kinderen die voor de Belastingdienst geen alleenstaande ouder zijn en daarom geen verhoging krijgen van het kindgebonden budget: de zogeheten alo-kop. Zij missen een bedrag van € 3.066,- per jaar (bedrag 2016). De tweede groep zijn belanghebbenden zonder kinderen. Zij missen het verschil tussen de hier bedoelde 50% norm en de bijstandsnorm die geldt voor een (echte) alleenstaande. Het gaat om belanghebbenden met een niet-rechthebbende partner omdat deze partner:

  • niet gelijkgesteld wordt met een Nederlander (de illegale vreemdeling); of

  • in detentie verblijft.

6.1.1 Algemene kosten van het bestaan

Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de situaties bedoeld in het onderdeel 6.1 van deze beleidsregels. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de hoogte van de zogeheten alo-kop (met ten laste komen kinderen) of het verschil tussen de hier bedoelde 50% norm en de bijstandsnorm die geldt voor een (echte) alleenstaande.

Nadere verplichtingen

Het college kan aan de bijzondere bijstand die onder toepassing van art. 16 van de wet wordt verleend nadere verplichtingen verbinden dat de belanghebbende tegen afwijzing of herziening van de Awir-toeslagen in bezwaar gaat. Het gaat dan om het aanvechten van het standpunt van de Belastingdienst-Toeslagen dat toekenning van deze toeslagen een onaanvaardbare doorkruising is van het zogeheten koppelingsbeginsel.

6.2 Vrijstellingen bij inkomens- en vermogenstoets

6.2.1 Vrijstelling Participatiewet

De inkomens- en vermogensbestanddelen uit artikel 31 lid 2 Participatiewet worden voor de bijzondere bijstand niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend.

6.2.2 Vrijstelling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire

Alleen de eenmalige hardheidstegemoetkoming die gedupeerden van de toeslagenaffaire hebben ontvangen op grond van artikel 49 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt niet gerekend tot het inkomen en vermogen van de aanvrager bij de uitvoering van de bijzondere bijstand (inclusief de Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag) in het jaar waarin deze tegemoetkoming is ontvangen. De vrijstelling voor vermogen geldt ook voor de jaren 2022 tot en met 2025 voor zover de “hardheidstegemoetkoming voor de toeslagenaffaire” nog niet is besteed door de gedupeerde c.q. aanvrager van de bijzondere bijstand. Het aankopen van beleggingsproducten en crypto’s wordt ook als een besteding aangemerkt. Alle inkomsten verkregen uit deze “hardheidstegemoetkoming voor de toeslagenaffaire” worden wel beschouwd als middelen bij de uitvoering van de bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

7.1 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Bijzondere Bijstand Ridderkerk 2021

7.2 Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels Bijzondere Bijstand Ridderkerk 2021 treden in werking de dag na publicatie en werken terug tot 1 januari 2021.

Met ingang van 1 januari 2021 worden de Beleidsregels Bijzondere Bijstand Ridderkerk 2020 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten op 25 mei 2021

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk,

De secretaris,

dhr. H.W.J. Klaucke

de burgemeester,

mevr. A. Attema

Toelichting bij Artikel 6.2.2 Vrijstelling voor gedupeerden toeslagenaffaire

Dit artikel geldt alleen voor de gedupeerden van de toeslagenaffaire die een tegemoetkoming van maximaal 30.000 euro hebben ontvangen van de Belastingdienst. Deze hardheidstegemoetkoming valt niet onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand. Zolang dit bedrag, of het restant daarvan, op een rekening courant of spaarrekening staat, telt het niet mee als “vermogen”. Het deel van deze tegemoetkoming dat niet is uitgegeven, wordt ook in de jaren tot en met 2025 niet tot het vermogen gerekend.

Eventuele inkomsten die uit deze tegemoetkoming worden ontvangen, vallen wel onder het begrip “inkomen” en “vermogen” bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.

De hardheidstegemoetkoming van circa 30.000 euro wordt door de Belastingdienst uitgekeerd op grond van artikelen 49 lid 1; 49a; 49b en 49c Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Door de vrijstelling past de gemeente artikel 7 lid 1 sub p uit de regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ op dezelfde manier toe bij de uitvoering van de bijzondere bijstand, Individuele Inkomenstoeslag en Studietoeslag.

Eventuele andere tegemoetkomingen of correctiebetalingen een gedupeerde heeft ontvangen van de Belastingdienst worden wel aangemerkt als inkomens- en vermogensbestanddelen.