Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Alkmaar houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening)

Geldend van 01-07-2021 t/m 30-06-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Alkmaar houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening)

De raad van de gemeente Alkmaar;

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, van 6 april 2021;

gelet op het advies van de commissie Bestuur en Middelen, van 18 mei 2021;

gelet op de artikelen 149, 151a, 151b, 151c, 151d, 154,154a en 174 van de Gemeentewet, artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet), artikel 30c van de Wet op de kansspelen en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

overwegende dat het wenselijk is om op gemeentelijk niveau regels te stellen ter handhaving van de openbare orde en veiligheid, zedelijkheid en andere onderwerpen over de huishouding van de gemeente;

b e s l u i t

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening gemeente Alkmaar

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming of direct of indirect met de grond verbonden is, of direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar;

  • d.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijk overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; onder gebouw wordt ook verstaan een gedeelte van een gebouw;

  • e.

    manifestatie: een betoging, vergadering of samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

  • f.

    openbare plaats: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder i;

  • g.

    openbaar water: ieder water dat al dan niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of op een andere manier toegankelijk is;

  • h.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • i.

    weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag om een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3:5.

Artikel 1:3 Indieningstermijn aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning of ontheffing wordt ingediend in de periode van zes maanden tot acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2:10 voor een b- of c-evenement wordt ingediend veertien of achttien weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft.

  • 3. Een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2:12 die meerdere voetbalwedstrijden betreft, kan meer dan zes maanden maar uiterlijk twaalf maanden vóór het tijdstip waarop de vergunning nodig is worden ingediend.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, moet de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen nakomen.

Artikel 1:5 Persoonsgebonden karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, schorsen of wijzigen als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    na het onherroepelijk worden van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    voor de duur van zes maanden anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing; of

  • f.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg en in of op het water

Paragraaf 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of het openbaar water zich samen met anderen te begeven naar of deel te nemen aan een samenscholing, zich onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Een ieder die op een openbare plaats of het openbaar water:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing,

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar van unit Veiligheid, team Handhaving zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op een openbare plaats of het openbaar water die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:2 Verblijfsontzegging

  • 1. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid verstoort om zich tijdens een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt voor de duur van de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

  • 2. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 3. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijvingen van overtredingen die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg op grond van artikel 13 van de Politiewet 2012.

  • 4. De burgemeester stelt nadere regels over de toepassing van dit artikel en de omstandigheden die kunnen leiden tot een verblijfsontzegging.

Paragraaf 2 Manifestaties

Artikel 2:3 Manifestaties

  • 1. De organisator van een manifestatie op een openbare plaats of het openbaar water stelt ten minste 24 uur vóór de aanvang de burgemeester schriftelijk in kennis van het houden daarvan.

  • 2. De kennisgeving bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de organisator;

    • b.

      de datum waarop de manifestatie wordt gehouden en het tijdstip van het begin en het einde van de manifestatie;

    • c.

      de aard van de manifestatie;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, het vertrekpunt en de route;

    • e.

      het verwachte aantal deelnemers; en

    • f.

      de door de organisator te nemen maatregelen om een ordelijk verloop van de manifestatie te waarborgen.

  • 3. De organisator ontvangt een bewijs van de kennisgeving.

  • 4. Als het tijdstip van de manifestatie valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en de schriftelijke kennisgeving in behandeling nemen.

Paragraaf 3 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2:4 Straatartiest en dergelijke

  • 1. Het is verboden voor publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar of filmoperateur op te treden.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als:

    • a.

      met ten hoogste vijf personen wordt opgetreden;

    • b.

      geen draaiorgels of geluidversterkende apparatuur wordt gebruikt;

    • c.

      het optreden niet langer duurt dan een half uur achtereen op dezelfde plaats, waaronder wordt verstaan iedere plaats die ligt op minder dan 100 meter afstand van een plaats waar in de twee voorafgaande uren is opgetreden;

    • d.

      er niet actief wordt gecollecteerd; en

    • e.

      de muziek niet wordt gemaakt tussen 21.00 en 08.00 uur in winkelgebieden en tussen 20.00 en 13.00 uur in de overige delen van de gemeente.

  • 3. De burgemeester kan het bepaalde in het tweede lid beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 4 Veiligheid op of in het openbaar water

Artikel 2:5 Veiligheid op of in het openbaar water

  • 1. Het is verboden zich op of in het openbaar water zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995.

  • 3. Degene aan wie een aanwijzing in het belang van de openbare orde en veiligheid ter voorkoming van gevaar, schade of hinder in de havens en in of op het gemeentelijk vaarwater in Alkmaar is gegeven volgt de aanwijzing onmiddellijk op.

Paragraaf 5 Veiligheid op de weg

Artikel 2:6 Winkelwagens

  • 1. Degene die winkelwagens ter beschikking stelt is verplicht:

    • a.

      de winkelwagens te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken,

    • b.

      achtergelaten winkelwagens terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf, en

    • c.

      ervoor te zorgen dat de winkelwagens na winkelsluitingstijdstip niet onbeheerd op een openbare plaats achterblijven.

  • 2. Het is verboden een winkelwagen na gebruik onbeheerd op een openbare plaats of in het openbaar water achter te laten.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagen op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf, of als het bedrijf is gelegen in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzend aan het bedrijf of winkelcentrum en ook een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:7 Hinderlijke voorwerpen, modder of stoffen op de weg of openbare plaats

  • 1. Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige manier dat aan weggebruikers het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor hen hinder of gevaar oplevert.

  • 2. Het is, onverminderd het bepaalde in bestaande wettelijke bepalingen, verboden op, aan of boven een weg voorwerpen, modder of stoffen, die aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, beschadiging of slechte afwatering van de weg, of tot gevaarlijke situaties op de weg, aldaar in directe of indirecte zin te plaatsen, te werpen, uit te gieten, over te brengen, te laten afvloeien, te laten vallen of daarop te laten. De in de eerste zin genoemde voorwerpen of stoffen dienen onmiddellijk of op aanwijzing van een ambtenaar van politie of een toezichthouder te worden verwijderd.

  • 3. Het is ook verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de openbare plaats voorwerpen of stoffen aan te brengen of te hebben als deze door hun omvang, vormgeving, constructie of plaats van bevestiging hinder of gevaar opleveren.

  • 4. Het verbod in het derde lid geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste rand van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht

  • 5. Het verbod in het derde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:8 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen voor de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Waterverordening provincie Noord-Holland.

Artikel 2:9 Plaatsen van zaken bij samenkomsten

Het is verboden bij openbare samenkomsten en vermakelijkheden op door de burgemeester aangewezen tijden en plaatsen zaken op of aan de weg te plaatsen of te hebben.

Afdeling 2 Evenementen en voetbalwedstrijden

Artikel 2:10 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze worden gehouden in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt;

    • b.

      markten in de zin van artikel 160, eerste lid en onder g, van de Gemeentewet en snuffel- en themamarkten in de zin van artikel 4:3;

    • c.

      activiteiten in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) die passen binnen de reguliere vergunde activiteiten van deze inrichting;

    • d.

      kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen;

    • e.

      manifestaties in de zin van artikel 2:3;

    • f.

      sportwedstrijden, niet zijnde free, cage-, en ultimate fight evenementen of daarmee vergelijkbare evenementen, die plaatsvinden op of in daarvoor bestemde terreinen of gebouwen, voor zover betrekking hebbend op reguliere wedstrijden in clubverband;

    • g.

      voetbalwedstrijden in de zin van artikel 2:12;

    • h.

      het optreden van een straatartiest en dergelijke in de zin van artikel 2:4.

  • 2. Onder evenement wordt ook verstaan:

    • a.

      een braderie;

    • b.

      een circus;

    • c.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • d.

      een optocht, niet zijnde een manifestatie in de zin van artikel 2:3;

    • e.

      een rommelmarkt.

Artikel 2:11 Evenementen

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te houden.

  • 2. De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van het evenement afwijken van de indieningstermijn als bedoeld in artikel 1:3 of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend.

  • 3. De burgemeester draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 4. Geen vergunning is vereist voor bepaalde, door de burgemeester aangewezen, categorieën van evenementen.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      het evenement een onevenredig groot beslag legt op de beschikbare ruimte of tijd of de inzet van hulpdiensten;

    • b.

      van het evenement een onevenredige belasting voor het woon- of leefklimaat in de omgeving is te verwachten;

    • c.

      de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid, het imago of de belangen van Alkmaar;

    • d.

      het evenement in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening, een exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 in samenhang gelezen met artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:12 Begripsomschrijving voetbalwedstrijd

  • 1. Voor de toepassing van artikel 2:13 tot en met 2:18 wordt onder organisator verstaan:

    • a.

      de betaald voetbalorganisatie, als het gaat om een voetbalwedstrijd waarbij een elftal van de betaald voetbalorganisatie als thuisspelende ploeg is betrokken, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, als het gaat om een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Alkmaar, waarbij tenminste één betaald voetbalorganisatie is betrokken;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert waarbij tenminste één binnenlandse of buitenlandse betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 2:18 tot en met 2:23 wordt onder voetbalwedstrijd verstaan: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 2:18 tot en met 2:23 wordt onder stadion verstaan: de locatie waar de organisator een voetbalwedstrijd organiseert.

  • 4. Onder de omgeving van het voetbalstadion wordt verstaan: het stadionterrein rondom het voetbalstadion gelegen aan de Stadionweg 1 en de parkeerterreinen P1 tot met P9, het trottoir en fietspad van de Ommering (vanaf de Vondelstraat tot aan de Bestevaerstraat), het bedrijventerrein Boekelermeer en de ontsluitingsweg van het voetbalstadion (inclusief de twee kleine rotondes).

Artikel 2:13 Vergunningplicht voetbalwedstrijden

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te organiseren. Een vergunning kan meerdere voetbalwedstrijden betreffen.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:14 Indienen aanvraag

In de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:13 worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de gegevens van de organisator;

  • b.

    de deelnemende voetbalorganisatie(s);

  • c.

    de geplande datum, tijdstip en locatie van de wedstrijd(en).

Artikel 2:15 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en tegen wie het vermoeden bestaat dat zij van plan zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, of buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2:16 Stadionomgevingsverbod

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich niet op te houden in de omgeving van het voetbalstadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip van een voetbalwedstrijd in het stadion tot 4 uur na afloop van de voetbalwedstrijd. Het verbod geldt voor een bepaalde periode die niet langer is dan 24 maanden.

Artikel 2:17 Supportersstromen

  • 1. Degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of op een andere manier kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd, zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2. Degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of op een andere manier kenbaar maken, zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente, behalve als zij woonachtig zijn in de gemeente Alkmaar.

  • 3. Degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of op een andere manier kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd en op een of andere manier de openbare orde verstoren of dreigen te verstoren of racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen, zijn verplicht zich in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve als zij woonachtig zijn in de gemeente Alkmaar.

Artikel 2:18 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij evenementen of voetbalwedstrijden de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden bij evenementen of voetbalwedstrijden wapens die behoren tot categorie I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt op zodanige manier mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 3. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 4. Het verbod in het derde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

  • 5. Eenieder is verplicht bij evenementen of voetbalwedstrijden alle aanwijzingen van ambtenaren van politie, brandweer of van de unit Veiligheid, team Handhaving in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:19 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      bijeenkomsten van persoonlijke aard: bijeenkomsten, met een veelal feestelijk karakter, waarbij meestal alcoholhoudende drank wordt genuttigd, gehouden door direct aan de vereniging verbonden leden en die geen direct verband houden met de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke.

    • b.

      openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid voor gebruik ter plaatse. Onder openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of sportkantine. Onder openbare inrichting wordt ook verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.

    • c.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt voor gebruik ter plaatse.

  • 2. Onder de overige begrippen in deze afdeling wordt verstaan dat wat de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) daaronder verstaat.

Artikel 2:20 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting of terras te exploiteren.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning als:

    • a.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit of in het geval het maximum aantal vergunningen is bereikt; of

    • b.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag voor de vergunning vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

    • a.

      het woon- of leefklimaat of de openbare orde in de omgeving van de openbare inrichting of het terras op ontoelaatbare manier nadelig wordt beïnvloed; of

    • b.

      de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid en onder a genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de openbare inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;

    • d.

      de manier van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende.

  • 5. Als de aanvraag om een vergunning ook betrekking heeft op één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen op de openbare plaats of het openbaar water, beslist de burgemeester over de ingebruikneming van die openbare plaats of openbaar water bestemd voor het terras.

  • 6. De burgemeester kan de ingebruikneming van de openbare plaats als bedoeld in het vijfde lid weigeren als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats of het openbaar water of gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats of het openbaar water.

  • 7. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Holland 2015.

  • 8. De vergunning vervalt als een wijziging plaatsvindt in de bedrijfsvoering van de openbare inrichting.

  • 9. Het eerste lid geldt niet voor door de burgemeester aangewezen soorten openbare inrichtingen.

  • 10. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:21 Sluitingstijd

  • 1. Openbare inrichtingen zijn gesloten dagelijks tussen 00.00 uur en 06.00 uur (sluitingstijd), tenzij door het bevoegde bestuursorgaan in nadere regels anders is bepaald.

  • 2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3. De burgemeester kan andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daarbij behorend terras.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:20, negende lid, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6. Het bepaalde in het eerste, derde en vierde lid is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2:22 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college van burgemeester en wethouders bij de toepassing van de artikelen 2:20 en 2:21 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:23 Onderscheid naar de aard van de paracommerciële rechtspersoon

  • 1. Er zijn twee categorieën paracommerciële rechtspersonen:

    • a.

      wijk- en buurtondernemingen, sociaal culturele instellingen en dergelijke (cluster 1);

    • b.

      sportverenigingen, educatieve instellingen, kerken en instellingen van levensbeschouwelijke aard en dergelijke (cluster 2).

  • 2. De burgemeester bepaalt voor elke paracommerciële rechtspersoon in welke cluster deze wordt ingedeeld. Voor cluster 1 en cluster 2 kunnen verschillende beperkingen en voorwaarden gelden.

Artikel 2:24 Schenk- en sluitingstijden paracommerciële rechtspersoon

  • 1. Het is toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken gedurende één uur voor, tijdens en tot twee uur na een verenigingsactiviteit, mits die activiteit past binnen de statutaire doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 2. De paracommerciële rechtspersoon die is ingedeeld in cluster 2, verstrekt, in afwijking van het eerste lid, alleen alcoholhoudende drank op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag na 17.00 uur en tot uiterlijk twee uur na de laatste reguliere activiteit van de paracommerciële rechtspersoon;

    • b.

      zaterdag na 15.00 uur en tot uiterlijk twee uur na de laatste reguliere activiteit van de paracommerciële rechtspersoon;

    • c.

      zondag na 12.00 uur en tot uiterlijk twee uur na de laatste reguliere activiteit van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 3. De schenktijd kan daarbij niet later komen te liggen dan 01.00 uur.

  • 4. Het is de paracommerciële rechtspersoon verboden bezoekers toe te laten in de openbare inrichting na 00.00 uur.

  • 5. Het is de paracommerciële rechtspersoon verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven tussen 01.00 uur en 06.00 uur.

  • 6. De burgemeester kan door een voorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een openbare inrichting of een daarbij behorend terras.

Artikel 2:25 Afwijking schenk- en sluitingstijden paracommerciële rechtspersoon

  • 1. De burgemeester kan in geval van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de schenk- en sluitingstijden tot ten hoogste 02.00 uur:

    • a.

      voor wijk- en buurtverenigingen, sociaal culturele instellingen en dergelijke (cluster 1) met een maximum van zes keer per jaar;

    • b.

      voor sportverenigingen, educatieve instellingen, kerken en instellingen van levensbeschouwelijke aard en dergelijke (cluster 2) met een maximum van twee keer per jaar.

  • 2. De burgemeester kan incidenteel in geval van zeer bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de in de vergunning opgenomen schenk- en sluitingstijd.

Artikel 2:26 Bijeenkomsten van persoonlijke aard en verhuur aan derden

  • 1. Het is de paracommerciële rechtspersoon die is ingedeeld in cluster 2 verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken in of vanuit de openbare inrichting voor gebruik ter plaatse tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bij verhuur aan derden, tenzij het een van de uitzonderingen genoemd in het tweede lid betreft.

  • 2. De paracommerciële rechtspersoon die is ingedeeld in cluster 2, verstrekt alcoholhoudende drank jaarlijks voor ten hoogste:

    • a.

      zes bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

    • b.

      nul bijeenkomsten die zijn gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de beherende paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.

  • 3. De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk vijf werkdagen vóór een bijeenkomst van persoonlijke aard en bij verhuur aan derden hiervan melding aan de burgemeester

  • 4. Het is verboden om de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard en de verhuur van het pand voor deze en andere bijeenkomsten of activiteiten die niet behoren tot de statutaire doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon openlijk aan te prijzen of onder de aandacht te brengen met bijvoorbeeld posters, brochures, publicaties in kranten of tijdschriften, internet of via social media als sprake is van oneerlijke mededinging

Artikel 2:27 Afwijking sluitingstijd

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen of terrassen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiten.

Artikel 2:28 Sluiting van een openbare inrichting of terras en intrekking of schorsing van de vergunning

  • 1. De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:27, een openbare inrichting of een terras sluiten als daar:

    • a.

      is gehandeld zonder geldige vergunning als bedoeld in artikel 2:19;

    • b.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • c.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn of zijn verworven of overgedragen;

    • d.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • e.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend, of

    • f.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de openbare inrichting of het terras ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in artikel 2:20 intrekken of schorsen als aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet of bij andere activiteiten in of vanuit de openbare inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting of het terras of als naar zijn oordeel de manier van bedrijfsvoering of het levensgedrag, als bedoeld in artikel 2:20, derde lid, onder b, en vierde lid, onder d, een dergelijk gevaar of een dergelijke bedreiging vormen.

Artikel 2:29 Verboden gedragingen

  • 1. Het is verboden in een openbare inrichting:

    • a.

      de orde te verstoren;

    • b.

      zich, als bezoeker, te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit als bedoeld in artikel 2:27 en artikel 2:28;

    • c.

      bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende openbare inrichting of op het betreffende terras wordt gevraagd.

    • d.

      onverminderd het bepaalde in de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) distikstofmonoxide (lachgas) te verkopen.

  • 2. Het is de paracommerciële rechtspersoon die op grond van artikel 2:23 is ingedeeld in cluster 2 verboden sterke drank aanwezig te hebben of te verstrekken.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:30 Kennisgeving nachtverblijf

  • 1. In dit artikel wordt onder inrichting verstaan: elke ruimte waarin bij wijze van uitoefening van beroep of bedrijf aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt gegeven.

  • 2. Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding daarvan staakt, moet daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennisgeven aan de burgemeester.

  • 3. Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder moet de exploitant of de feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:31 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij premies, geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren. Dit verbod geldt niet voor:

    • a.

      speelcasino’s waarvoor op grond van artikel 27h van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • b.

      kansspelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30b van de Wet op de kansspelen een vergunning is verleend;

    • c.

      speelgelegenheden waarvoor een vergunning van de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit is vereist;

    • d.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot de in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen omschreven handeling.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. De vergunning vervalt als er een wijziging plaatsvindt in de bedrijfsvoering van de speelgelegenheid.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 4 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:32 Betreden gesloten woning, openbare inrichting of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Het is verboden een krachtens artikel 2:28 gesloten openbare inrichting of terras te betreden.

  • 4. Het is verboden een krachtens artikel 2:55 gesloten gebouw of erf te betreden.

  • 5. Het verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:33 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats of op een (on)roerende zaak:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding op welke manier dan ook aan te brengen of aan te laten brengen of

    • b.

      met water, kalk, krijt, teer, een kleur- of verfstof of op andere manier een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of aan te laten brengen. Dit verbod geldt niet voor zover er sprake is van recreatief gebruik van krijt op een openbare plaats en de openbare orde niet wordt verstoord of dreigt te worden verstoord.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet als:

    • a.

      wordt gehandeld krachtens wettelijk voorschrift;

    • b.

      wordt gehandeld met schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de openbare plaats of de zaak, of

    • c.

      het aanbrengen of laten aanbrengen geschiedt op een plaats die vanaf de openbare plaats niet zichtbaar is.

  • 4. Het college kan aanplakobjecten aanwijzen die alleen zijn bestemd voor het aanbrengen van meningsuitingen die geen reclame zijn.

  • 5. Het college kan voor het gebruik van de aangewezen aanplakobjecten nadere regels stellen mits deze geen betrekking hebben op de inhoud van de meningsuiting.

Artikel 2:34 Vervoer aanplakgereedschap

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of op het openbaar water enig aanplakbiljet, plakmiddel, plakgereedschap, hogedrukreiniger, kalk, krijt, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet als aannemelijk is dat deze voorwerpen of stoffen niet zijn gebruikt of bestemd voor handelingen die op grond van artikel 2:33 zijn verboden.

Artikel 2:35 Vervoer inbrekerswerktuigen en geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of het openbaar water een werktuig, gereedschap of ander voorwerp te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats of het openbaar water in de nabijheid van een winkel een tas of andere zaak te vervoeren of bij zich te hebben, die er kennelijk toe dient om het plegen van diefstal uit winkels te vergemakkelijken.

  • 3. De verboden gelden niet als redelijkerwijs aannemelijk is dat de in het eerste en tweede lid bedoelde zaken niet zijn bestemd voor de daar bedoelde handelingen.

Artikel 2:36 Hinderlijk gedrag en straatintimidatie op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats of het openbaar water op te houden op een manier die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:37 Verboden gebruik van drank

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of op openbaar water alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben als dit gepaard gaat met gedrag dat de openbare orde verstoort, het woon- en leefklimaat aantast of op een andere manier overlast veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen of op openbaar water alcoholhoudende drank te nuttigen of bij zich te hebben in aangebroken flessen, blikjes en dergelijke.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde verbod geldt niet op een terras als bedoeld in artikel 2:18, eerste lid en onder c.

  • 4. De burgemeester kan plaatsen en tijden aanwijzen waarop het in het tweede lid bedoelde verbod niet geldt.

  • 5. Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 45 van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet).

Artikel 2:38 Verboden gebruik van lachgas

Het is verboden op een openbare plaats of op openbaar water distikstofmonoxide (lachgas) of daarop gelijkende waar met een ballon of enig ander hulpmiddel te gebruiken, toe te dienen, of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:39 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen en voor publiek toegankelijke ruimten

  • 1. Het is anderen dan de bewoners of gebruikers van een gebouw verboden:

    • a.

      zonder redelijk doel tegen een deur, raam of vensterbank te zitten, te liggen, te leunen of zich op een andere manier hinderlijk op te houden in de onmiddellijke omgeving van dat gebouw;

    • b.

      zonder redelijk doel of op voor anderen kennelijk hinderlijke manier zich op te houden in de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte(n) van dat gebouw.

  • 2. Het is verboden zonder redelijk doel of op voor anderen kennelijk hinderlijke manier zich op te houden in of bij een portiek, een portaal, een parkeergarage, een rijwielstalling of een soortgelijke, voor publiek toegankelijke ruimte of deze ruimte te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij is bestemd.

Artikel 2:40 Doen van natuurlijke behoefte

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 2:41 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. De verplichting om uitwerpselen van een hond onmiddellijk te verwijderen is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

Artikel 2:42 Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorend erven als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, zichtbaar kleding en goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die de uiterlijke kenmerken vertonen – of daarmee sterke gelijkenis hebben – van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:43 Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen, met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, evenement, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan bezoekers van het terrein.

Artikel 2:44 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van een hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, moet de hond kort aangelijnd houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Het is verboden te handelen in strijd met een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod.

  • 5. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in het eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, of als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 6. 6. Het in het vierde lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein is voorzien van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

  • 7. Een hond als bedoeld in het eerste lid dient te zijn voorzien van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:45 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw om geld of andere zaken te bedelen.

Afdeling 5 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:46 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: degene die op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen.

Artikel 2:47 Verplichtingen over het verkoopregister

  • 1. De handelaar moet aantekeningen van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere manier overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in het eerste lid ook of alleen langs elektronische weg kan geschieden.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2:48 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven.

  • b.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed is verkregen.

Afdeling 6 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:49 Gebruik van consumentenvuurwerk

  • 1. In dit artikel wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 3. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats of het openbaar water te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 4. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:50 Carbidschieten

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve manier te verbranden (carbidschieten).

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2:51 (Drugs)handel en openlijk (drugs)gebruik

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, is het verboden zich op een openbare plaats, het openbaar water, in een voertuig of in een vaartuig op te houden of zich daarmee heen en weer te bewegen met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen, stimulerende middelen of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2. Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen openbare plaats, het openbaar water of in een voertuig of vaartuig middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daar op gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, of voorbereidingen daarvoor te verrichten.

Afdeling 8 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:52 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan in overeenstemming met artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, als deze personen het bepaalde in de volgende artikelen groepsgewijs niet naleven:

  • a.

    artikel 2:1, 2:7, tweede lid, 2:18, 2:36, 2:37, 2:39 en 2:51 van deze verordening;

  • b.

    artikel 5:16 van de Verordening fysieke leefomgeving.

Artikel 2:53 Aanwijzing veiligheidsrisicogebied

De burgemeester kan in overeenstemming met artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:54 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan in overeenstemming met artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur voor het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft deze bevoegdheid ook ten aanzien van de volgende andere plaatsen: parkeerterreinen, parkeergarages, winkelcentra en het openbaar water.

Artikel 2:55 Sluiting van een voor publiek openstaand gebouw of erf

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder voor het publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf: een gebouw of erf als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, met uitzondering van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:19, eerste lid en onder b, of een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1, onder k.

  • 2. De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn of zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend, of

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.

Artikel 2:56 Aanpak woonoverlast

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De burgemeester kan een last onder dwangsom of onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • c.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • d.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, als van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf of escortbedrijf wordt uitgeoefend;

  • e.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een (raam)prostitutiebedrijf, escortbedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • f.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • g.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • h.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • i.

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor het publiek toegankelijke plaats;

  • j.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen vergoeding of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen vergoeding;

  • k.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • l.

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding worden verricht.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:6, vijfde lid en het bepaalde in artikel 3:4 kan het bevoegd bestuursorgaan nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 3:4 Bedrijfsplan

Een prostitutiebedrijf of een escortbedrijf beschikt over een bedrijfsplan.

Artikel 3:5 Vergunning seksbedrijf

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksbedrijf of een escortbedrijf uit te oefenen of te wijzigen.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan beslist, in afwijking van artikel 1:2, binnen twaalf weken op de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De in het derde lid gestelde termijn kan door het bevoegd bestuursorgaan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 6. Het college kan het aantal te verlenen vergunningen voor seksbedrijven en het aantal werkruimten aan een maximum binden.

  • 7. De vergunning voor een seksbedrijf wordt verleend voor de duur van drie jaar tenzij in de vergunning anders staat vermeld. De vergunning wordt op naam van de exploitant gesteld en is niet overdraagbaar.

Artikel 3:6 Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met de aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000;

    • g.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan zes maanden;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid en onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens of ook wegens overtreding van:

      • 1°.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet (Alcoholwet), de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      • 2°.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3°.

        artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

      • 4°.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, en ook artikel 6 in samenhang gelezen met artikel 8 of in samenhang gelezen met artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5°.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6°.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

      • 7°.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen.

    • i.

      het maximum aantal vergunningen en/of maximum aantal werkruimten, zoals door het college is vastgesteld in de nadere regels op grond van deze verordening, is bereikt.

    • j.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening, een exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit.

  • 2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid en onder g, wordt gelijk gesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid en onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid en onder g en h, wordt:

    • a.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning;

    • b.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning.

  • 4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid en onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5. Een vergunning kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee;

  • 6. Een vergunning kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, worden geweigerd als het bedrijfsplan niet voldoet aan het bepaalde in de nadere regels op grond van deze verordening.

Artikel 3:7 Adverteren voor seksbedrijf

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het escortbedrijf zal worden gebruikt, het nummer van de vergunning en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander nummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3:8 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf of escortbedrijf

  • 1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf of escortbedrijf is verleend.

Artikel 3:9 Sluitingstijden, aanwezigheid en toegang

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers of prostituees geopend te hebben en daarin bezoekers of prostituees toe te laten of te laten verblijven dagelijks tussen 01.00 en 07.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

Artikel 3:10 Tijdelijke afwijking sluitingstijden en tijdelijke sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:6, vijfde lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:9, eerste en derde lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op grond van het bepaalde in artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:11 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers te hebben geopend, zonder dat de op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

Artikel 3:12 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt als de beslissing op een aanvraag om een nieuwe vergunning onherroepelijk is geworden.

  • 2. De vergunning vervalt verder zodra de exploitant die op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 3. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester of het college.

Artikel 3:13 Melding gewijzigde omstandigheden

  • 1. Als de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan de burgemeester of het college.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, als het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning in overeenstemming met de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in het artikel 3:6, eerste lid, onder a tot en met j, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat op de aanvraag is besloten.

Artikel 3:14 Intrekking of schorsing van een vergunning

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt de vergunning als bedoeld in artikel 3:5 ingetrokken als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • d.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid onder a tot en met h;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:5 worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      er sprake is van gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten waarbij de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • b.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het bepaalde in het eerste lid en onder c;

    • c.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- of leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • d.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • e.

      er bij het seksbedrijf of escortbedrijf personen zijn tewerkgesteld die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • f.

      voor de duur van tenminste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning;

    • g.

      er is gehandeld in strijd met het bedrijfsplan;

    • h.

      er is gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 3:15 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of het openbaar water door handelingen, houding, woord, gebaar of op een andere manier, passanten te bewegen, uit te nodigen of aan te lokken om gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 2. Het is verboden zich op openbare plaatsen of het openbaar water op enige manier dwingend te bemoeien met een prostituee.

  • 3. Met het oog op de naleving van het in het eerste en tweede lid bedoelde verbod, kan door een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar van de unit Veiligheid, team Handhaving het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:6, vijfde lid, kan door een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar van de unit Veiligheid, team Handhaving aan personen die zich bevinden op de openbare plaatsen of het openbaar water bedoeld in het eerste en tweede lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 5. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:6, vijfde lid, personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het vijfde lid, verbieden zich tijdens een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de in dat besluit aangegeven openbare plaats(en) of het openbaar water. Degene die een verbod heeft gekregen moet hieraan onmiddellijk te voldoen.

  • 6. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vijfde lid als dat in verband met persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      als het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Hoofdstuk 4 Andere onderwerpen over de huishouding van de gemeente

Artikel 4:1 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daarvoor een intekenlijst aan te bieden, of in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig, maatschappelijk of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 4:2 Venten

  • 1. In dit artikel wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten, anders dan op een markt-, stand- of ligplaats, waarbij niet langer wordt stilgestaan dan voor het bedienen van klanten nodig is.

  • 2. Het is verboden te venten als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 3. Het is verboden te venten op zondagen en op maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en 06.00 uur.

  • 4. Het verbod in het derde lid is niet van toepassing op zondagen tussen 10.00 en 21.00 uur.

  • 5. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. Het in het tweede en derde lid gestelde verbod is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 4:3 Snuffelmarkten en themamarkten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      snuffelmarkt: een rommelmarkt of vlooienmarkt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats;

    • b.

      themamarkt: een markt met één thema in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden.

  • 2. Onder snuffelmarkt of themamarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:9.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt of themamarkt te houden.

  • 4. Het verbod geldt niet voor ruimten die alleen of nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 5. De burgemeester kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 6. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 4:4 Verbod gebruik wensballonnen

  • 1. Het is verboden zogenoemde wens- of ufoballonnen, door hete lucht afkomstig van vuur op te laten stijgen

  • 2. Onder een wens- of ufoballon wordt ook verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

Hoofdstuk 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens het bepaalde in deze verordening opgenomen artikelen, uitgezonderd artikel 2:3 of de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen en de artikelen 2:47 en 2:48, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: de artikelen 2:8, 2:34, 2:36, 2:37 en 2:39.

Artikel 5:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de medewerker(s) beleidsuitvoering I, II en IV, de medewerker(s) locatie I en II, de medewerker(s) handhaving I, medewerker(s) toezicht I en de medewerker(s) ontwikkeling II van de unit Leefgebied en de unit Veiligheid;

    • b.

      de medewerker(s) handhaving II en III, de medewerker(s) bedrijfsvoering IV en de operationeel leidinggevende(n) II van de unit Veiligheid, team Handhaving;

    • c.

      de toezichthouders van Landschap Noord-Holland voor de artikelen 2:36 en 2:37;

    • d.

      de buitengewoon opsporingsambtenaar domein II van Staatsbosbeheer voor de artikelen 2:36 en 2:37.

  • 2. Het college of de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 5:3 Binnentreden woningen

Zij die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 5:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 23 juni 2016 en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 29 april 2021 wordt ingetrokken.

Artikel 5:5 Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikel 5:4 ingetrokken verordening blijft ook na de inwerkingtreding van deze verordening gelden, of tot het einde van de looptijd, of tot het tijdstip dat zij met toepassing van deze verordening wordt gewijzigd of ingetrokken.

  • 2. Op aanvragen om een vergunning of ontheffing op grond van de in artikel 5:4 ingetrokken verordening, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3. Besluiten ter uitvoering of handhaving van bepalingen van een van de in artikel 5:4 ingetrokken verordening, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering of handhaving van deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikel 5:4 ingetrokken verordening, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

Artikel 5:6 Omhangen

Na inwerkingtreding van deze verordening berust:

  • a.

    de Beleidsregel verblijfsontzegging Alkmaar, de gebiedsaanwijzingen Alkmaar gedeelten centrum, Johanna Naberstraat inclusief Johan Cruijffcourt, Melis Stokelaan en omgeving, winkelcentrum De Mare en omgeving, Paardenmarkt en omgeving, Clarissenbolwerk en het mandaatbesluit verblijfsontzegging Alkmaar op artikel 2:2 van deze verordening;

  • b.

    de Uitvoeringsregels evenementen op de artikelen 2:11 en 4:3 van deze verordening;

  • c.

    de Uitvoeringsregels Horecabeleid op de artikelen 2:19 tot en met 2:29 van deze verordening;

  • d.

    de gebiedsaanwijzing Paardenmarkt en omgeving op artikel 2:37 van deze verordening;

  • e.

    het Handhavingsarrangement Overlast op openbaar water op artikel 2:37 van deze verordening;

  • f.

    het besluit over de aanwijzing gebieden bedelverbod Alkmaar op artikel 2:45 van deze verordening;

  • g.

    het Aanwijzingsbesluit Digitaal Opkopers Register op artikel 2:47 van deze verordening;

  • h.

    het Aanwijzingsbesluit cameratoezicht centrum Alkmaar, het Aanwijzingsbesluit verlenging permanent Cameratoezicht in de omgeving van het winkelcentrum De Mare, het Aanwijzingsbesluit cameratoezicht stationsgebied Alkmaar, het Aanwijzingsbesluit cameratoezicht Spilstraat en het verlengingsbesluit cameratoezicht Melis Stokelaan/Percivalstraat op artikel 2:54 van deze verordening;

  • i.

    de Nadere regels prostitutie, de Beleidsregel verdeling schaarse vergunningen voor de exploitatie van een seksbedrijf en het Prostitutiebeleid gemeente Alkmaar op hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 5:7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking daarvan.

Artikel 5:8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening.

Ondertekening

Alkmaar, 27 mei 2021,

De raad voornoemd,

E.G.M. Roemer, voorzitter

mw. mr. V.H. Hornstra, griffier

Toelichting Algemene plaatselijke verordening

Algemeen

Algemene inleiding

De Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv) is een verordening waarin de huishouding van de gemeente wordt geregeld. In de Apv staat dan ook beschreven welke regels binnen de gemeente gelden. Deze regels gaan naast vergunningen en ontheffingen ook over gedrags- en fatsoensnormen. De nieuwe verordening is op onderdelen aangepast aan relevante jurisprudentie, aangepast naar nieuwe inzichten, juridisch-technisch en taalkundig moderner vormgegeven en vereenvoudigd door het schrappen van onnodige en niet gebruikte regels. Hierbij is rekening gehouden met de model-APV van de VNG en de 100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever. Vooruitlopend op de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet is een aantal artikelen overgeheveld naar de Verordening op de fysieke leefomgeving (verwezen wordt naar de bijgevoegde transponeringstabel).

Reikwijdte en juridisch kader

De Apv behoort tot de belangrijkste verordeningen in Alkmaar. Dat wordt niet alleen bepaald door de relatief grote omvang en het grote aantal verschillende onderwerpen die erin worden geregeld maar ook door het belang van die onderwerpen voor onder meer de openbare orde en veiligheid in de gemeente, de zedelijkheid en het toezicht op de voor publiek toegankelijke gebouwen.

De Apv regelt de onderwerpen die tot het gemeentelijk domein kunnen worden gerekend voor zover deze niet nader zijn uitgewerkt in bijzondere verordeningen zoals bijvoorbeeld de Verordening op de fysieke leefomgeving. De Apv is daarmee bij uitstek een verordening die de gemeenteraad op basis van artikel 149 van de Gemeentewet in het belang van de gemeente kan maken.

In de Apv wordt op een aantal plaatsen verwezen naar hogere regelgeving. Door het opnemen van zogenoemde afbakeningsbepalingen is aangeven dat de betreffende Apv-bepaling alleen beoogt dat te regelen wat niet al in hogere regelgeving is geregeld.

De Gemeentewet bevat de basis voor het toedelen van bevoegdheden aan gemeentelijke bestuursorganen. Voor uitvoerende taken zijn dat het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. De burgemeester heeft op grond van de wet bijzondere bevoegdheden als het gaat om openbare orde en veiligheid en het toezicht op voor het publiek toegankelijke gebouwen (artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet). De burgemeestersbevoegdheden komen in het tweede en derde hoofdstuk aan de orde. Daarbij is er voor gezorgd om de bevoegdheden bij de burgemeester te leggen zodra het gaat om de taken die tot zijn verantwoordelijkheid kunnen worden gerekend.

Systematiek

Gekozen is voor de indeling en nummering zoals de VNG deze in haar modelverordening heeft opgenomen. Dit komt de leesbaarheid en toegankelijkheid van deze verordening ten goede.

Gekozen is ook voor een indeling waarin samenhangende onderwerpen zo veel mogelijk bij elkaar zijn gebracht. Hoewel bij iedere keuze kanttekeningen zijn te plaatsen komen de gemaakte keuzes de logica en de bruikbaarheid van de verordening ten goede.

De verordening heeft een gelaagde structuur. Het eerste hoofdstuk bevat bepalingen die gelden voor de gehele verordening. Dit betekent dat bijvoorbeeld de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen van toepassing zijn op alle artikelen waarin deze voorkomen. Dit geldt ook voor andere bepalingen over bijvoorbeeld de termijn van het indienen van vergunningsaanvragen en de algemene weigerings- en intrekkingsgronden.

Daarnaast komt het voor dat in een specifiek artikel een begripsomschrijving is opgenomen die alleen in dat artikel voorkomt of dat er specifieke weigerings- en intrekkingsgronden in een artikel zijn genoemd die alleen van toepassing zijn op een aanvraag die wordt getoetst aan dat betreffende artikel.

Bij het gebruik van de Apv is het zaak om naast het toepassen van een bepaald artikel ook de algemene bepalingen aan het begin van het hoofdstuk én van hoofdstuk 1 er op na te slaan omdat algemene en bijzondere bepalingen elkaar aanvullen.

De artikelen zijn aangeduid, met voor de punt het nummer van het betreffende hoofdstuk en na de punt het betreffende artikelnummer. Als een artikel voor zich spreekt is geen toelichting opgenomen.

Bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak

Bestuursorganen hebben op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegdheden om met bestuurlijke maatregelen handhavend op te treden tegen geconstateerde overtredingen van de regels zoals het intrekken van een vergunning, het opleggen van een dwangsom en het toepassen van bestuursdwang.

Behalve de keuze voor een bestuursrechtelijke aanpak is het ook mogelijk om bij overtreding van het bij of krachtens de Apv gestelde te opteren voor een strafrechtelijke aanpak. Hoofdstuk 5 geeft aan welke bepalingen tot strafrechtelijke vervolging kunnen leiden.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

De begripsomschrijvingen staan op alfabetische volgorde, zodat de verschillende definities eenvoudig zijn terug te vinden.

Bebouwde kom: de reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is beperkt tot de bebouwde kom.

Bouwwerk: de definitie is ontleend aan artikel 1:1 van de Verordening op de fysieke leefomgeving.

Gebouw: de definitie moet in samenhang met de definitie van bouwwerk worden gelezen.

Manifestatie: de definitie is ontleend aan geschiedenis van de totstandkoming van de Wet openbare manifestaties, zie Kamerstukken II, 1985/86, 19 427, nr. 3, p. 8.

Openbare plaats: de definitie is ontleend aan artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties. Ook de «weg» valt hieronder net als sommige ruimten in gebouwen.

Openbaar water: de term «openbaar» heeft geen bijzondere juridische betekenis. Het gaat om water dat feitelijk voor het publiek toegankelijk is.

Rechthebbende: het eerste deel van de definitie knoopt aan bij het begrip zoals dat in het privaatrecht wordt gehanteerd. Het gaat om een ruime omschrijving. Zo is bijvoorbeeld niet alleen de eigenaar, maar ook de huurder van een pand rechthebbende. Daarnaast is ook de persoon die de feitelijke macht uitoefent over een zaak onder de definitie van rechthebbende gebracht.

Weg: de definitie is ontleend aan artikel 1, eerste lid en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 en betreft – kort gezegd – de feitelijk voor het openbaar verkeer openstaande wegen met toebehoren. Uit de definitie van «openbare plaats» blijkt dat de weg daar onderdeel van uitmaakt.

Artikel 1:2 Beslistermijn

Eerste lid

In dit lid is de algemeen geldende beslistermijn gesteld op acht weken. Dit is gelijk aan de maximale redelijke beslistermijn als bedoeld in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb. Dit doet dan ook bij uitstek recht aan het algemeen beginsel dat elke termijn redelijk moet zijn.

De datum van ontvangst van de aanvraag is de dag waarop de beslistermijn begint te lopen. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze termijn van acht weken kunnen worden afgedaan. Als voor bepaalde besluiten een langere beslistermijn of afwijkende werkwijze nodig is (zoals bijvoorbeeld bij de exploitatievergunning voor seksinrichtingen of de evenementenvergunning voor een circus), dan wordt afzonderlijk geregeld. Als er een afwijkende beslistermijn geldt, dan heeft die bepaling voorrang.

Tweede lid

Als het bestuursorgaan in een concreet geval niet in staat is om binnen de algemene termijn van acht weken te beslissen, dan kan het de beslistermijn verlengen (verdagen). Daarvoor geldt een maximumtermijn van opnieuw acht weken. De Awb regelt dat het bestuursorgaan de aanvrager schriftelijk op de hoogte brengt van een verlenging. Een reden om de beslistermijn te verlengen kan bijvoorbeeld zijn de complexiteit van de aanvraag of de noodzaak om advies in te winnen. Dit artikel voldoet aan het bepaalde in artikel 13 van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van 26 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376/36) (artikel 31 van de Dienstenwet).

Artikel 1:3 Indieningstermijn aanvraag

In de praktijk komt het met enige regelmaat voor dat ondernemers en burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Elke aanvraag moet kunnen worden getoetst aan het wettelijk kader.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Bij de bevoegdheid om een vergunning of ontheffing te verlenen, hoort tegelijk de bevoegdheid om hieraan voorschriften (verplichtingen die de houder moet naleven) of beperkingen (begrenzingen in tijd, plaats of anderszins) te verbinden. De bevoegdheid is niet ongelimiteerd: voorschriften en beperkingen moeten dienen ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing in het leven is geroepen. Om welk belang het precies gaat en hoeveel ruimte het bevoegde bestuursorgaan heeft, blijkt weer uit de afzonderlijke hoofdstukken.

Handelen zonder verplichte vergunning of ontheffing is verboden. Handelen met vergunning of ontheffing, maar in strijd met de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen is ook verboden. Het tweede lid van deze bepaling regelt dat het niet-naleven van een voorschrift of een beperking een zelfstandige overtreding oplevert. Als reactie op deze overtreding zijn verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten beschikbaar, zoals het intrekken van de vergunning of ontheffing. Strafrechtelijke handhaving is – via de strafbepalingen van hoofdstuk 5 – ook mogelijk. Daardoor staat ook straf op het overtreden van aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften.

Artikel 1:5 Persoonsgebonden karakter van vergunning of ontheffing

De beantwoording van de vraag of een vergunning of ontheffing overgaat op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonsgebonden of zakelijk karakter van die vergunning of ontheffing. Een vergunning is persoonsgebonden als de mogelijkheid van verkrijging alleen of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals bijvoorbeeld het bezit van een diploma of een verklaring omtrent het gedrag). De persoonsgebonden vergunning (verleend aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon) is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling op grond waarvan de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. Anders gezegd: de zakelijke vergunning is niet gebonden aan de persoon, maar aan de hoedanigheid van de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer et cetera.

Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet). Dit hangt samen met de omstandigheid dat op grond van deze wet voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma's moeten zijn gehaald.

In deze bepaling is gekozen voor de persoonsgebondenheid van de vergunning of ontheffing. Hiervan kan worden afgeweken door toevoeging van de zinsnede «tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald» en expliciete vermelding van het zakelijk karakter in de deze bepaling of de vergunning of ontheffing.

Bij een wijziging van een zogenoemde schaarse vergunning kan geen aanspraak worden gemaakt op continuering van de schaarse vergunning, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2611. Als het gaat om een schaarse vergunning waarbij een wijziging van de tenaamstelling wordt beschouwd als een wezenlijke (of aanzienlijke) wijziging, moet dus opnieuw gelegenheid tot indiening van aanvragen worden geboden.

Artikel 1:6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

Deze bepaling regelt de bevoegdheid om een vergunning of ontheffing in te trekken, te schorsen of te wijzigen. Het gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het bestuursorgaan heeft in ieder concreet geval de mogelijkheid om af te wegen of intrekking, schorsing of wijziging een passende en noodzakelijke maatregel is. Verder is expliciet opgenomen dat gedeeltelijke intrekking, schorsing of wijziging mogelijk is. Ook voor artikel 1:6 geldt: hier zijn algemene gronden opgenomen die van toepassing zijn naast de specifieke gronden die in de afzonderlijke hoofdstukken staan. Beide soorten gronden, algemeen of specifiek, kunnen leiden tot het intrekken, schorsen of wijzigen van een vergunning of ontheffing.

Onder a (onjuiste gegevens): dit is vooral aan de orde als het bevoegd bestuursorgaan een andere beslissing zou hebben genomen op de aanvraag als destijds wel de juiste gegevens bekend waren geweest. Het gaat dus om onjuistheden of onvolledigheden die van meer dan ondergeschikte aard zijn. Of er met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt is niet van doorslaggevend belang.

Onder b (veranderde wetgeving e.d.): regelgeving, beleid en omstandigheden kunnen veranderen. In sommige situaties moet dat invloed kunnen hebben op bestaande vergunningen of ontheffingen. Bijvoorbeeld als de bescherming van het algemene belang zwaarder weegt dan het belang van de houder bij een ongewijzigde beschikking. Deze grond kan ook worden gebruikt wanneer een vergunning – in strijd met deze verordening – privaatrechtelijk is overgedragen aan een ander, terwijl de vergunning een persoons- of een adresgebonden karakter heeft.

Onder c (niet nakomen van voorschriften of beperkingen): voorschriften en beperkingen worden niet voor niets aan een beschikking verbonden, maar dienen een (algemeen) belang. Het is dus van belang dat zij worden nageleefd. Niet-naleving levert een overtreding op en kan ertoe leiden dat het bestuursorgaan de vergunning of ontheffing wijzigt of intrekt. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geschorst als de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen. Een schorsing houdt in dat de vergunning of ontheffing nog wel bestaat, maar dat er geen gebruik van kan en mag worden gemaakt.

Onder d (de beschikking wordt niet gebruikt): wanneer de houder van een vergunning of ontheffing deze niet gebruikt, is het aannemelijk dat hij geen belang (meer) heeft bij het in stand laten van deze beschikking. Als het bestuursorgaan niet langer rekening wil blijven houden met een ongebruikte vergunning, kan het de vergunning intrekken.

Onder e (de beschikking wordt niet gebruikt): dit onderdeel beoogt te voorkomen dat met gebruikmaking van een al geruime tijd geleden verleende vergunning of ontheffing weer een begin wordt gemaakt met de krachtens die vergunning of ontheffing toegestane activiteiten.

Onder f (op verzoek van de houder): intrekking, schorsing of wijzing vanwege een van de andere gronden van artikel 1:6 zal doorgaans ambtshalve of op verzoek van een derde zijn. Deze grond daarentegen regelt dat het bestuursorgaan kan intrekken, schorsen of wijzigen op verzoek van de houder, bijvoorbeeld bij een faillissement.

Artikel 1:7 Termijnen

Deze bepaling bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Dit vloeit ook voort uit artikel 11 van de Dienstenrichtlijn (artikel 33 van de Dienstenwet), op grond waarvan vergunningen geen beperkte geldigheidsduur morgen hebben, tenzij: a. de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden; b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang; c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.

Over b: zoals hiervoor al is aangegeven volgt uit de Dienstenrichtlijn dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Maar wanneer het aantal vergunningen logischerwijs is beperkt, bijvoorbeeld omdat de gemeenten geen onbeperkt grondgebied heeft, mag de markt juist niet gesloten blijven voor nieuwe aanbieders omdat de bestaande aanbieders voor onbepaalde tijd alle beschikbare vergunningen in handen hebben. In dat geval moet zijn voorzien in een transparante en onpartijdige herverdeling van schaarse vergunningen.

Over c: als het bevoegde bestuursorgaan voor bepaalde tijd een vergunning of ontheffing verleend, moet worden gemotiveerd waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Te denken valt aan een evenementenvergunning (als het evenement is geweest, bestaat de vergunning niet meer).

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Deze bepaling bevat de gronden voor het bevoegde bestuursorgaan om een vergunning of een ontheffing te weigeren. Zoals blijkt uit deze bepaling wordt de term «kan» gebruikt. Hiermee is aangegeven dat het bestuursorgaan de bevoegdheid en niet de verplichting heeft om te weigeren. Alleen als er voor een vergunning of ontheffing andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, dan zijn die in deze artikelen genoemd.

De weigeringsgronden vloeien voort uit het lichtste regime van artikel 16 van de Dienstenrichtlijn: de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

Enkele voorheen gehanteerde weigeringsgronden komen niet meer als zodanig voor in de Dienstenrichtlijn. De vraag waar deze dan wel onder vallen wordt als volgt beantwoord:

Overlast

Het milieubegrip omvat alle soorten van overlast die zijn gerelateerd aan de omgeving/het milieu. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval en dergelijke. Overlast veroorzaakt door vuurwerk valt eveneens onder de bescherming van het milieu of zelfs de gezondheid.

Verkeersveiligheid

De verkeersveiligheid valt aan te merken als een dwingende reden van algemeen belang als bedoeld in artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Maar ook is er sprake van een belang dat valt te scharen onder de volksgezondheid, als het voorkomen van verkeersslachtoffers het te beschermen belang betreft.

Veiligheid van personen en gezondheid

Deze gronden kunnen als een belang van de volksgezondheid worden aangemerkt.

Zedelijkheid

Het begrip zedelijkheid valt onder het begrip openbare orde. Te denken valt aan de bescherming van de menselijke waardigheid of dierenwelzijn. Ook andere dwingende redenen dan de openbare orde kunnen een zedelijkheidsaspect hebben.

Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toetst plaats te vinden voordat tot het verlenen van de vergunning kan worden overgegaan. Artikel 9, vierde lid, van de Vw 2000 schept de verplichting om desgevraagd bij een aanvraag om een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document over te leggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Artikel 8.3, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bepaalt dat een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vw 2000 geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen van onder meer gemeenten, voor zover die onder meer betrekking hebben op evenementen of beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten.

Tweede lid

Bij verordening kunnen geen aanvullende gronden worden gesteld waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een – volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in die gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt de weigeringsgrondslag voor die gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg en in of op het water

Paragraaf 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Eerste lid

In dit lid zijn gedragingen aangegeven die door hun dreigende karakter aanleiding kunnen zijn voor verstoring van de openbare orde. Het begrip «samenscholing» is ontleend aan artikel 186 van het Wetboek van Strafrecht. Het samenscholingsverbod richt zich tot een ieder, voorzover wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid. Vanzelfsprekend is de bepaling niet van toepassing op het «normaal» samenkomen, waar – voor wat betreft openbare orde problematiek – niets of weinig aan de hand is. Er zal (objectief gezien) sprake moeten zijn van (dreigende) verstoring van de openbare orde. Dit laatste zal steeds feitelijk moeten worden vastgesteld aan de hand van de uiterlijke verschijningsvormen en gedragingen, ook bezien in samenhang met de plaatselijke omstandigheden. In situaties waarbij een samenscholing zonder meer overlast gevend is, hoeft de overlast die voortvloeit uit de samenscholing niet als zodanig te worden aangetoond.

Het samenscholingsverbod moet worden onderscheiden van het groepsverbod zoals opgenomen in de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Een dergelijke (opgelegd) groepsverbod geldt voor specifieke personen van wie het niet is gewenst dat hij / zij zich in een groep ophoudt. Bij overtreding van dat verbod is alleen diegene aan wie het verbod is opgelegd strafbaar. Bij een samenscholingsverbod geldt het verbod voor alle deelnemers en kan iedere overtreder van het verbod worden aangehouden.

Tweede lid

In dit lid is voor gevallen van (dreigende) wanordelijkheden de plicht opgenomen zich te verwijderen als een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar van de unit Veiligheid, team Handhaving daartoe een bevel geeft. Onder opsporingsambtenaar wordt verstaan de ambtenaar van politie en de bijzonder opsporingsambtenaar bij de unit Veiligheid, team Handhaving (vergelijk de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering).

Op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie de bevoegdheid om bevelen te geven. Deze bevelen dienen ter feitelijke handhaving van de openbare orde, bijvoorbeeld bij opstootjes, bemoeienis bij aanhouding en het samenkomen van groepen. Artikel 2:1, tweede lid, van de Apv is een nadere concretisering daarvan op gemeentelijk niveau. De bevoegdheid is in dit geval aan een bepaald doel gebonden. Overtreding van een dergelijk bevel is strafbaar gesteld via opname van artikel 2:1, tweede lid, in artikel 5:1 (vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:199 en de uitspraak van de Hoge Raad van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3639). Ook in het proces-verbaal en de tenlastelegging dient het niet opvolgen van het bevel dat is gegeven in het kader van de openbare orde, te worden vervolgd op grond van overtreding van artikel 2:1, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 5:1. De opsporingsambtenaar (waaronder wordt verstaan de ambtenaar van politie en de buitengewoon opsporingsambtenaar bij de unit Stadstoezicht, vergelijk de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering) verricht de beoordeling die nodig is voor toepassing van de strafbepaling; de rechterlijke toetsing vindt plaats als vervolging wordt ingesteld. Naast de bevelen als bedoeld in artikel 2:1, tweede lid, blijven uiteraard ook de bevelen van de burgemeester in het kader van diens openbare ordebevoegdheden mogelijk.

De bevoegdheid voor de buitengewoon opsporingsambtenaar om bevelen te geven volgt uit artikel 5:2 (de aanwijzing als toezichthouder).

Vierde lid

Er is ontheffing mogelijk van het verbod om op een openbare plaats of het openbaar water dat is afgezet in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden is afgezet. Die beslissing is altijd maatwerk.

Vijfde lid

Samenscholingen of samenkomsten kunnen (ook) het karakter hebben van een betoging. Regeling daarvan behoort niet tot de bevoegdheid van de gemeentelijke wetgever. Daarom zijn samenkomsten waarop de Wet openbare manifestaties van toepassing is uitgezonderd. De burgemeester moet eventuele maatregelen op die wet baseren. De wet kent aan de burgemeester onder andere bevoegdheden toe om bij ongeregeldheden maatregelen te treffen en bevat ook strafbepalingen.

Zesde lid

In dit lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing verklaard. Het is niet wenselijk om dringende reden van algemeen belang, in dit geval in het kader van de openbare orde en de openbare veiligheid, dat een ontheffing van het verbod als bedoeld in het derde lid van rechtswege wordt verleend.

Artikel 2:2 Verblijfsontzegging

Vaak zal binnen een grotere groep overlastveroorzakers een beperkte groep mensen starten met de overlast. Anderen nemen dat gedrag dan over. Als de initiator niet aanwezig is neemt vaak de overlast gelijk af. Er is dan ook behoefte om overlastveroorzakers voor enige tijd uit het betreffende gebied te kunnen weren. Dat kan met een zogenoemde verblijfsontzegging. Met de verblijfsontzegging kan de burgemeester tijdens een bepaalde periode het verbod uitvaardigen om zich tijdens in het verbod aan te geven tijden op een in het verbod aan te geven plaats of plaatsen te begeven.

De effecten van een verblijfsontzegging kunnen diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer. Er dient dan ook terughoudend mee te worden omgegaan. Er is geen sprake van een strafrechtelijke maatregel. Het betreft een bestuurlijke maatregel ter bescherming van de openbare orde. Negeren van een bevel is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.

De burgemeester heeft op basis van dit artikel de mogelijkheid ernstige overlastveroorzakers uit een aangewezen gebied te weren. De maatregel is dan ook een middel om overlast in een gebied tegen te gaan en wordt ingezet als andere middelen niet toereikend zijn. Daarbij moet worden gedacht aan die situaties waarin het uitdelen van waarschuwingen, het geven van aanwijzingen en het uitdelen van bekeuringen door de politie niet leidt tot afname van de overlast.

Het verblijfsverbod wordt opgelegd voor feiten die leiden tot verstoring van de openbare orde. Het is niet doorslaggevend of de feiten op straat plaatsvinden, maar er moet wel een verband zijn met de openbare orde. Zo zullen bedreigingen in een winkel of een inloopcentrum wel degelijk relevant zijn voor de openbare orde en ten grondslag kunnen liggen aan een verblijfsontzegging. Ook kunnen strafbare feiten die zich afspelen in een voor pubiek toegankelijke inrichting de basis zijn voor een verblijfsontzegging.

De burgemeester legt in beleidsregels vast hoe hij uitvoering geeft aan zijn bevoegdheid. Zoals in het artikel is aangegeven is de maximale duur van een verblijfsverbod 12 weken. De duur waarvoor een verblijfsverbod door de burgemeester wordt opgelegd wordt gerelateerd aan de ernst van het geconsateerde feit. Daarbij moet er een verband zijn met de aangewezen gebieden.

Paragraaf 2 Manifestaties

Artikel 2:3 Manifestaties

De Wet openbare manifestaties (Wom) is van toepassing op de activiteiten die vallen onder de bescherming van de artikelen 6 en 9 van de Grondwet, namelijk betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, voor zover die worden gehouden op openbare plaatsen. De Wom heeft betrekking op collectieve uitingen, dat wil zeggen uitingen van meer dan twee personen. De Wom kent bepaalde bevoegdheden toe aan de gemeenteraad en de burgemeester namelijk het hanteren van een kennisgevingstelsel, het geven van aanwijzingen, en – in het uiterste geval – het beëindigen van een manifestatie.

Deze bepaling geeft een nadere invulling aan het doen van een kennisgeving van een voorgenomen openbare manifestatie.

Over vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent de Wom aan de burgemeester alleen repressieve bevoegdheden toe. Voor deze activiteiten is geen voorafgaande kennisgeving vereist. De gedachte hierachter is dat voor manifestaties op niet-openbare plaatsen een terughoudende opstelling vooraf van de overheid op haar plaats is.

De Wom definieert wat een openbare plaats is: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. Dat wil zeggen dat een ieder in beginsel vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan. Op die plaats is het verblijf niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden. Op grond hiervan kunnen bijvoorbeeld stadions, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken niet als openbare plaatsen worden aangemerkt, maar wel openbare wegen, pleinen, speelweiden, parken en de voor ieder vrij toegankelijke gedeelten van bijvoorbeeld overdekte passages, winkelgalerijen en stationshallen.

Er zijn allerlei activiteiten op of aan de weg die geen manifestaties zijn in de zin van de Wom. Deze worden aangeduid met de verzamelterm «evenementen». Het gaat daarbij om activiteiten die erop zijn gericht publiek aan te trekken of die feitelijk tot allerlei samenkomsten op of aan de weg leiden, zie artikel 2:10.

Overtreding van de in het eerste lid opgenomen verplichting is strafbaar gesteld in de Wom. Op grond van die wet kan de burgemeester onder omstandigheden de manifestatie verbieden.

De kennisgeving bevat in ieder geval de in het tweede lid genoemde gegevens. Onder omstandigheden kan het nodig zijn dat nog andere gegevens moeten worden overgelegd. Het bewijs van kennisgeving vormt voor de organisator het bewijs dat hij aan zijn wettelijke verplichting heeft voldaan. De, al dan niet automatisch gegenereerde, ontvangstbevestiging van de melding is niet het bewijs van kennisgeving.

Het vierde lid bevat de regeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag, op zondag, op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.

Het vijfde lid heft genoemde verplichting – en dus de strafbaarstelling – op, als naar het oordeel van de burgemeester van bijzondere omstandigheden sprake is, bijvoorbeeld bij een spontane publieke samenkomst naar aanleiding van een actuele gebeurtenis. Concreet valt hierbij te denken aan een stille tocht. Wel geldt de verplichting onverwijld schriftelijk kennis te geven van de manifestatie. Die manifestatie is als een betoging op te vatten, omdat volgens de rechtspraak van een betoging sprake is, wanneer een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet in beweging, en de groep erop uit is een mening uit te dragen. Bij deelneming van twee personen kan al sprake zijn van een collectieve uiting. Alleen een vreedzame betoging kan aanspraak maken op grondwettelijke bescherming. Het element meningsuiting moet voorop staan.

Waar het uitdragen van de mening op de achtergrond raakt en dwangmiddelen tegen de overheid of derden domineren, bijvoorbeeld bij blokkades van wegen, is grondwettelijke bescherming niet aan de orde: demonstreren mag, blokkeren mag niet.

Er is geen verbodsbepaling voor manifestaties opgenomen. Een demonstratie of betoging kan alleen op grond van de Wom door de burgemeester worden verboden. Volgens rechtspraak is er bijvoorbeeld reden voor een verbod wanneer er gegronde vrees bestaat voor ernstige ongeregeldheden die niet kunnen worden voorkomen of bestreden door middel van door de overheid te treffen maatregelen. Bij manifestaties waarbij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde bestaat of de verstoring daadwerkelijk plaatsvindt, kan de burgemeester bevelen, zoals bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet of een noodverordening, zoals bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet uitvaardigen. De enkele omstandigheid dat een bepaalde demonstratie bij het publiek irritaties opwekt of tegendemonstraties uitlokt biedt onvoldoende basis voor een verbod.

Een verbod kan ook worden gegeven als de vereiste kennisgeving niet tijdig is gedaan of de vereiste gegevens niet tijdig zijn verstrekt. Handelen in strijd met het verbod is strafbaar op grond van artikel 11 van de Wom.

Paragraaf 3 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2:4 Straatartiest en dergelijke

In deze bepaling wordt het op straat optreden geregeld van mimespelers, goochelaars, jongleurs, muziek- en zanggroepen, straattekenaars, theatergroepen et cetera.

Voor een belangrijk deel vallen deze vormen van expressie onder de bescherming van artikel 7, derde lid, van de Grondwet. Op grond hiervan kan geen voorafgaand verlof worden gesteld aan het uiten van gedachten of gevoelens – anders dan via de drukpers – wegens de inhoud daarvan.

Deze bepaling heeft geen betrekking op de inhoud van de uiting. Gereguleerd wordt alleen de verspreiding van de activiteiten over de gemeente om overlast te voorkomen. De aspecten inhoud en verspreiding zijn in de praktijk moeilijk los van elkaar te zien. Voorop staat daarom dat er voldoende ruimte voor deze activiteiten moet overblijven.

Naast het belang van de vrijheid van expressie leveren straatartiesten ook een bijdrage aan een veelzijdige en aantrekkelijke gemeente.

Op grond van het eerste lid is het verboden om als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar of filmoperateur voor publiek op te treden. Hierop worden in het tweede lid belangrijke uitzonderingen gemaakt: het optreden is toegestaan mits met ten hoogste vijf personen wordt opgetreden, een optreden niet langer duurt dan een half uur (exclusief 10 minuten voor het opbouwen van een straatact), ’s avonds niet wordt opgetreden en geen gebruik wordt gemaakt van draaiorgels of geluidsversterkende apparatuur. Het criterium «een half uur achtereen op dezelfde plaats» geeft aan dat een optreden niet tussentijds een of meerdere keren mag worden onderbroken om het vervolgens voort te zetten totdat de totale speeltijd van een half uur is bereikt. Verder moet voor een volgend optreden een afstand van ten minste 100 meter in acht worden genomen. Ook mag niet actief worden gecollecteerd. Wordt niet aan deze voorwaarden voldaan, dan is een ontheffing nodig.

Op grond van het derde lid kan de burgemeester het optreden als bedoeld in het tweede lid beperken tot bepaalde dagen en uren. Ook kan de burgemeester op grond van het vierde lid ontheffing verlenen van het verbod. Deze bevoegdheden komt de burgemeester toe op grond van artikel 174 van de Gemeentewet.

Paragraaf 4 Veiligheid op of in het openbaar water

Artikel 2:5 Veiligheid op of in het openbaar water

Het eerste lid is een aanvulling op het Binnenvaartpolitiereglement en richt zich niet zoals het Binnenvaartpolitiereglement op de gebruikers van vaartuigen, maar op de overige gebruikers van het openbaar water.

Bij handelingen die gevaar, schade of hinder kunnen opleveren kan (niet uitputtend) worden gedacht aan: het met enig voorwerp steken of haken in de metselwerken van bruggen of sluizen of de daarvoor niet bestemde hout- of ijzerwerken, het lopen, klimmen of zich bevinden in meerpalen, remmingswerken of sluisdeuren, het onbevoegd bedienen van een brug, sluisdeur of de daarbij behorende schuif, de schuif van het bij een sluis behorend riool, of schuiven van afzonderlijke duikers, het met een vaartuig in de havens op die manier te liggen of te varen dat met dat vaartuig of met de meermiddelen daarvan, of door golfslag of zuiging, hinder, schade of een ongeluk wordt veroorzaakt.

Paragraaf 5 Veiligheid op de weg

Artikel 2:6 Winkelwagens

Het gebruik van winkelwagens op de openbare weg is toegestaan, maar de wagens moeten onverwijld na gebruik van de openbare weg worden verwijderd. Dit is zowel een verplichting voor de ondernemer, de eigenaar van de winkelwagens, als voor de consument. De verplichting voor de consument is opgenomen in het tweede lid. Deze bepaling beoogt op deze manier het rondzwerven van winkelwagens te verkleinen door de winkelbedrijven én de gebruiker te verplichten de gebruikte en achtergelaten winkelwagens onverwijld te verwijderen, of terug te brengen. Dit komt de veiligheid ten goede. Uit het derde lid volgt dat de consument zich alleen met een winkelwagen op de weg in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum mag bevinden. Als dit winkelbedrijf omgevingsvergunningplichtig is krachtens de Wet milieubeheer, kunnen voorschriften over winkelwagens worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 2:7 Hinderlijke voorwerpen, modder of stoffen op de weg of openbare plaats

Eerste lid

Als door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, een last opleggen om de bomen of beplanting te snoeien of te verwijderen. Bomen of struiken in voortuinen kunnen flink uitgroeien. Wanneer de bomen of struiken niet regelmatig worden gesnoeid kunnen ze over het trottoir of de weg heen (gaan) hangen wat hinderlijk kan zijn voor voetgangers of overige weggebruikers. Omdat onder het begrip «weggebruikers» ook voetgangers vallen, kan ook tegen eigenaren van die bomen en struiken worden opgetreden. Ook kunnen op grond van dit artikel hinderlijk opgehangen spandoeken worden verwijderd.

Tweede lid

Modder of klei op de weg is een dermate groot probleem dat het effectief daarop kunnen handhaven noodzakelijk is, te meer de gemeente Alkmaar 128 kilometer wegen in het buitengebied in beheer heeft. Bij het beheer en onderhoud van de wegen hoort dan ook een bepaling om een weg bruikbaar te houden en hinderlijke voorwerpen of stoffen op een weg tegen te gaan. Dit komt de veiligheid op de weg ten goede.

Vooral tijdens de campagnes van de land- en tuinbouwsector komt er modder of klei op het wegdek terecht. Dit kan zorgen voor gevaarlijke verkeerssituaties. Modder of klei op de weg dient dan onmiddellijk te worden verwijderd.

Het onmiddellijk weer berijdbaar maken van de weg mag in alle redelijkheid van de vervuiler worden gevraagd. Het door het schoonspuiten verdwijnen van modder in de bermen, dat een al dan niet tijdelijke verslechtering van de afwatering van de weg als gevolg kan hebben, wordt als een zeer klein potentieel verkeersgevaar gezien, zeker in vergelijking met het uitvoeren van voor andere verkeersdeelnemers hinderlijke werkzaamheden tot het verzamelen en vervolgens verwijderen van modder (voor zover dat mogelijk is). Overigens wordt door adequaat bermbeheer dit soort mogelijke problemen in het algemeen voorkomen.

Vierde lid

Dit lid gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen.

Artikel 2:8 Veiligheid op het ijs

Het verbod beoogt de veiligheid en de bruikbaarheid van het ijs voor schaatsen en ander vermaak zo veel mogelijk te waarborgen. Uit het verbod kan geen aansprakelijkheid van de gemeente worden afgeleid voor door het ijs zakken.

Artikel 2:9 Plaatsen van zaken bij samenkomsten

Bijvoorbeeld bij evenementen op het Waagplein moeten op bepaalde plaatsen fietsen en andere voorwerpen kunnen worden verwijderd om het evenement goed te laten verlopen. Dit artikel geeft hiervoor de juridische grondslag. Op grond van artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de uitvoering van (bepalingen van) verordeningen die betrekking hebben op het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, en op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De aanwijzingsbevoegdheid komt hem daarom toe.

Afdeling 2 Evenementen en voetbalwedstrijden

Artikel 2:10 Begripsomschrijvingen

Eerste lid

De omschrijving van het begrip evenement is ruim gehouden vanwege de grote variatie in evenementen. Niet alleen buurtfeesten, straatfestivals, kermissen en concerten in de open lucht vallen er onder maar ook bijzondere huldigingen, sportwedstrijden en andere grote regionale spektakels.

Onderdeel b

Het college heeft op grond van artikel 160, eerste lid en onder g, van de Gemeentewet een (waren-)markten ingesteld. Deze markten worden contractueel uitgevoerd door de stichting markten Alkmaar en zijn niet aan te merken als evenementen. Snuffel- en themamarkten zijn specifiek geregeld in artikel 4:3.

Onderdeel c

Activiteiten in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) die passen binnen de reguliere vergunde activiteiten van deze inrichting zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. De vergunningplicht komt eerst om de hoek kijken als er feest of iets dergelijks wordt georganiseerd die niet behoort tot de reguliere vergunde activiteiten, bijvoorbeeld een optreden van een bekende dj, band of een andersoortige voorstelling en waardoor de toeloop van het publiek groter is dan normaal of de openbare orde en veiligheid in het geding kan komen.

Onderdeel d

De Wet op de kansspelen kent een eigen (toezicht)regime.

Onderdeel e

Manifestaties als bedoeld in de Wom zijn uitgezonderd van het evenementenbegrip en vallen onder artikel 2:3. De Wom beoogt een eenvoudige regeling te geven voor de activiteiten die onder de bescherming van de artikel 6 en 9 van de Grondwet vallen.

Onderdeel f

Reguliere sportwedstrijden voor zover deze in clubverband worden gehouden vallen niet onder de reikwijdte van het begrip evenement. Een uitzondering hierop vormen free, cage-, en ultimate fight evenementen of daarmee vergelijkbare evenementen, waarvoor wel een vergunning nodig is vanwege de mogelijke impact op de openbare orde. Grote toernooien van andere sporten zijn ook vergunningplichtig.

Onderdeel g

Voor voetbalwedstrijden waarbij tenminste één binnenlandse of buitenlandse betaald voetbalorganisatie is betrokken is artikel 2:12 van deze verordening van toepassing; er is in die gevallen een voetbalvergunning vereist.

Tweede lid

Onderdeel a

Omdat een braderie van korte duur is en niet met een bepaalde regelmaat terugkeert, kan deze activiteit niet als jaarmarkt of gewone markt worden aangemerkt in de zin van artikel 160 van de Gemeentewet. Ook valt deze activiteit niet aan te merken als een thema- of snuffelmarkt in de zin van artikel 4:3 van deze verordening. Omdat een braderie, die in de buitenlucht plaatsvindt, een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement.

Onderdeel b

Het houden van optochten die niet kunnen worden opgevat als een middel tot het uiten van een mening, gedachten of gevoelens, valt niet onder de bescherming van de Grondwet, het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of andere internationale verdragen die de vrijheid van meningsuiting waarborgen. Evenmin is hierop de Wet openbare manifestaties van toepassing. Daarom wordt het houden van optochten als evenement beschouwd.

Onderdeel c

Besloten feesten op eigen terrein vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteiten niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak betreffen. Wel kunnen er dan aanvullende ontheffing noodzakelijk zijn. Wanneer een feest al dan niet besloten op een openbare plaats plaatsvindt, is dit een vergunningplichtige activiteit omdat het plaatsvindt op voor het publiek toegankelijk gebied. Het feit dat het feest besloten is, en dus niet voor het publiek toegankelijk is, doet daar niets aan af.

Wanneer een feest op een openbare plaats een “besloten” karakter heeft en er publiekelijk kaarten worden verkocht of reclame wordt gemaakt, is er sprake van een evenement. De gemeente kan bij feesten waarvoor geen vergunning nodig is, optreden wanneer deze bijvoorbeeld worden georganiseerd in ruimten strijdig met het bestemmingsplan. Ook in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden opgetreden bij parkeer- en verkeersoverlast.

Feesten die worden gehouden in inrichtingen in de zin van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) en andere openbare inrichtingen en niet behoren tot de normale bedrijfsvoering (bijvoorbeeld een optreden van een bekende dj of een optreden van een bekende band) zijn vergunningplichtig. Zie ook de toelichting in onderdeel c van het eerste lid.

Optredens van muziekkorpsen, muziekbandjes en dergelijke die voor iedereen toegankelijk zijn (zowel in een inrichting als in de buitenlucht) vallen onder de vergunningplicht.

Voorschriften over geluid in een inrichting zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor wedstrijden op of aan de weg is een evenementenvergunning van de burgemeester vereist. Wedstrijden met voertuigen op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn op grond van artikel 10, eerste lid, van die wet verboden. Met toepassing van artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 kan van dit verbod ontheffing worden verleend. Als een wedstrijd wordt gehouden met voertuigen op wegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 dan is – naast een ontheffing als bedoeld in artikel 148 – ook een evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:10 vereist. De evenementenbepaling is namelijk van een geheel andere orde dan de wedstrijdbepaling uit de wegenverkeerswetgeving. Vindt echter een wedstrijd met een motorvoertuig of bromfiets plaats op een terrein dat niet behoort tot een weg als hier bedoeld, dan moet daarvoor een vergunning zijn verkregen van de burgemeester op grond van artikel 2:10. Op grond van artikel 2:10 geldt voor andere wedstrijden op of aan de weg eveneens een vergunningplicht. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan “vossenjachten”, droppings en dergelijke. In het geval er sprake is van een wedstrijd met voertuigen over meerdere gemeenten, is de provincie het bevoegd gezag voor het verlenen van de vergunning.

Artikel 2:11 Evenementen

Het is gewenst een regeling op te nemen die toeziet op het reguleren van evenementen. Evenementen, van groot tot klein, vervullen een belangrijke functie binnen de gemeente. Er worden verschillende evenementen georganiseerd, grootschalig, met uitstraling voor bijvoorbeeld de hele stad/regio of kleinschalig bijvoorbeeld alleen beperkt tot de eigen straat. Voor een goed verloop van een evenement moeten verschillende belangen worden afgewogen en duidelijke afspraken met de organisator worden gemaakt. Als zodanig kunnen zij onderwerp van gemeentelijke regelgeving zijn.

Artikel 174 van de Gemeentewet kent het toezicht op evenementen exclusief toe aan de burgemeester, vandaar dat de burgemeester het vergunningverlenende orgaan is. De burgemeester is bevoegd aan het houden van een evenement voorschriften en beperkingen te verbinden. Voor de toelaatbaarheid daarvan gelden enkele voorwaarden: de voorschriften mogen niet in strijd zijn met enige wettelijke regeling, de voorschriften moeten redelijkerwijs nodig zijn in verband met het voorkomen van aantasting van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en de voorschriften mogen niet in strijd komen met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

Een evenement is een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak. Dit betekent onder meer dat evenementen die op “eigen terrein” (waaronder ook wordt begrepen: inpandig) plaatsvinden en voor het publiek toegankelijk zijn eveneens als evenement kunnen worden aangemerkt.

Voor het beoordelen of een voorgenomen evenement doorgang kan vinden moet met veel verschillende belangen rekening worden gehouden. Gekozen is voor een vergunningstelsel omdat in dat kader het noodzakelijke vooroverleg, de benodigde advisering van betrokken diensten, de onderlinge afstemming van wensen en voorschriften en mogelijke belangen van derden het beste gestalte kunnen krijgen. Door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden kunnen al deze belangen worden meegewogen.

Voor wat betreft de toepassing van de Wet Bibob wordt verwezen naar de van toepassing zijnde beleidsregels.

Eerste lid

Deze bepaling legt de vergunningplicht voor evenementen vast. De termijn voor het indienen van een aanvraag en de beslistermijn is terug te vinden in artikel 1:3 en artikel 1:2.

Artikel 174 van de Gemeente kent het toezicht op evenementen exclusief toe aan de burgemeester, vandaar dat de burgemeester het vergunningverlenende orgaan is. In het derde lid is bepaald dat de burgemeester voor bijzondere evenementen een afzonderlijke aanvraagtermijn kan vaststellen. Dat is van belang voor (periodieke) grootschalige evenementen.

Een evenement wordt doorgaans georganiseerd. De vergunning wordt daarom aangevraagd door en verleend aan een organiserende (rechts)persoon. De term «houden» heeft niet alleen betrekking op het houden van een evenement, maar heeft ook betrekking op de voorbereiding en de op- en afbouw van het evenement.

Tweede lid

Juist omdat voor evenementen ter voorbereiding vaak een periode van advisering en overleg nodig is tussen ambtelijke diensten en de organisator is in artikel 1:3 een indieningstermijn opgenomen. Op grond van artikel 1:3 wordt een aanvraag om een evenementenvergunning ingediend in de periode van zes maanden tot acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Dient de aanvrager de aanvraag te laat in, dan loopt hij het risico dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Artikel 4:5 van de Awb stelt regels hiervoor. De burgemeester kan voor eenvoudige evenementen van de gestelde termijn afwijken. Ook kan hij voor bijzondere evenementen een afzonderlijke aanvraagtermijn vaststellen. Dat is van belang voor (periodieke) grootschalige evenementen.

Derde lid

Dit lid geeft de burgemeester de mogelijkheid om categorieën van evenementen aan te wijzen waarvoor geen vergunning is vereist.

Vierde lid

Naast de in artikel 1:8 opgenomen weigeringsgronden zijn in dit lid specifieke weigeringsgronden opgenomen. De weigeringsgronden in artikel 1:8 en de weigeringsgronden in dit lid geven aan welke belangen door de evenementenvergunningplicht worden gediend. Bij de vergunning kan een integrale afweging van de bij het evenement betrokken belangen plaatsvinden. Daarbij kan, op grond van onderdeel a, het beslag dat het evenement legt op de inzet van de hulpdiensten worden meegewogen. Dit onderdeel waarborgt dan ook dat kan worden bezien of, en zo ja, in hoeverre de wenselijk geachte inzet van politie, ambulance, brandweer en gemeentelijke diensten in de planning van de totaal beschikbare bezetting kan worden ingepast. Dit is noodzakelijk om de veiligheid te kunnen waarborgen.

Onder c is bepaald dat de evenementenvergunning kan worden geweigerd als het evenement in strijd is met het bestemmingsplan. Als het evenement in strijd is met het bestemmingsplan, betekent dit niet zonder meer dat de evenementenvergunning dient te worden geweigerd. Alleen ruimtelijke belangen kunnen niet aan verlening van de evenementenvergunning in de weg staan (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2028. Anders gezegd, een aanvraag om een vergunning voor een evenement kan niet worden geweigerd enkel en alleen omdat het in strijd is met een bestemmingsplan of het omgevingsplan.

Vijfde lid

In artikel 10 van de Wegenverkeerswet 1994 is een verbod opgenomen voor wedstrijden op de weg. Van dit verbod kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen op grond van artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994. De gemeente verleent wel vergunning of ontheffing voor voorwerpen die worden geplaatst in het kader van de wedstrijd of nevenactiviteiten die plaatsvinden.

Zesde lid

Een van rechtswege verleende evenementenvergunning is niet wenselijk, gezien de impact die een groot evenement kan hebben, vooral op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke beoordeling en vergunning kan bieden. Er zijn dan ook verschillende dwingende redenen van algemeen belang, vooral de openbare orde, openbare veiligheid en milieu, om van een van rechtswege verleende vergunning af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Awb is daarom niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:12 Begripsomschrijvingen

In deze bepaling zijn de begripsomschrijvingen opgenomen. De begripsomschrijvingen zijn noodzakelijk omdat de vergunningplicht zich niet uitstrekt tot alle voetbalwedstrijden, maar alleen tot wedstrijden waarbij ten minste één, al dan niet buitenlands, betaald voetbalorganisatie bij betrokken is. Ook de risicowedstrijden van Jong AZ die in het AFAS Stadion te Alkmaar worden gespeeld vallen onder de vergunningplicht. De beschrijving van de omgeving van het voetbalstadion is noodzakelijk om eenduidigheid te verschaffen over het toepassingsbereik van enkele maatregelen, waaronder het stadionomgevingsverbod als bedoeld in artikel 2:16.

Artikel 2:13 Vergunningplicht voetbalwedstrijden

Een vergunningstelsel biedt de burgemeester meer handvaten om de openbare orde en veiligheid rondom betaald voetbalwedstrijden te versterken. Dit is wenselijk in verband met de openbare orde problematiek rondom betaald voetbalwedstrijden. Zo kan de burgemeester voorschriften aan de vergunning verbinden of de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren of intrekken. Ook kunnen eisen worden gesteld aan het indienen van een aanvraag om vergunning. Daarnaast biedt een vergunningstelsel een betere mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningverlening met de organisator goede afspraken te maken over het bewaren van de openbare orde en veiligheid. Ook vergemakkelijkt een vergunningstelsel de handhaving: vergunningplichtige wedstrijden kunnen nu zonder meer verboden worden, als blijkt dat er geen vergunning is afgegeven. Overigens laat het bepaalde in deze afdeling de bevoegdheden die de burgemeester heeft in het kader van de Gemeentewet onverlet.

Eerste lid

Het eerste lid introduceert de vergunningplicht voor het organiseren van een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid. In de tweede zin is bepaald dat een vergunning meerdere voetbalwedstrijden kan betreffen. Vaak is van veel wedstrijden bij aanvang van het seizoen het wedstrijdschema bekend. Voor veel wedstrijden gelden dan ook gelijkluidende voorschriften. Daarom kan een verzamelvergunning worden afgegeven. Het voorgaande laat onverlet dat per wedstrijd een vergunning kan worden afgeven. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor wedstrijden met een verhoogd risico of voor wedstrijden waarvan niet voorafgaand aan het seizoen bekend is of en wanneer ze gespeeld zullen worden (bijvoorbeeld wedstrijden in het kader van de UEFA-cup). Openbare orde problemen doen zich in Alkmaar niet of nauwelijks voor bij amateurvoetbal. Ook amateurclubs spelen – als thuisspelende club – wel eens voetbalwedstrijden tegen het eerste elftal van een betaald voetbalorganisatie of een buitenlands betaald voetbalorganisatie. In die gevallen is wel een vergunning vereist.

Tweede lid

In dit lid van deze bepaling is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing verklaard. Het is niet wenselijk om dringende reden van algemeen belang, in dit geval in het kader van de openbare orde en de openbare veiligheid, dat een ontheffing van het verbod als bedoeld in het eerste lid van rechtswege wordt verleend.

Artikel 2:14 Indienen aanvraag

Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de organisator de nodige gegevens verschaft. Als niet of niet volledig wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel dan kan de burgemeester, nadat de voetbalorganisator in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, besluiten de aanvraag op grond van het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen.

Artikel 2:15 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

In het kader van de ordehandhaving rond voetbalwedstrijden doen zich van tijd tot tijd problemen voor met voetbalsupporters, die niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs of een stadionverbod hebben. Omdat zij niet bij wedstrijden worden toegelaten, verspreiden zij zich in de omgeving van het stadion of verder de stad in en zorgen daar voor overlast. Met dit artikel kan dan ook worden ingegrepen in acute situaties waarbij door supporters van zowel de eigen club als van de bezoekende club de openbare orde (dreigt te worden) wordt verstoord. Omdat het verwijderen van voetbalsupporters een situatie betreft die voorzienbaar is, verdient het de voorkeur deze verwijderingsplicht in de Apv op te nemen en niet te werken met een noodbevel. Daarnaast stelt de gemeenteraad de Apv vast, wat de democratische legitimatie oplevert voor het toepassen van de verwijderingsplicht. De verwijderingsplicht geldt voor de hele gemeente, er hoeven daarom geen specifieke gebieden te worden aangewezen.

Artikel 2:16 Stadionomgevingsverbod

Voetbalwedstrijden in stadions gaan soms gepaard met verstoringen van de openbare orde. Ter voorkoming en bestrijding van deze openbare orde verstoringen worden al geruime tijd door de stadions privaatrechtelijke stadionverboden opgelegd aan personen die de orde in het stadion verstoren. Personen met een privaatrechtelijk stadionverbod mogen niet in het stadion komen. In dit artikel gaat het om de bestuursrechtelijke stadionomgevingsverboden. Hiermee wordt onder andere aan voetbalsupporters, die zich schuldig hebben gemaakt aan openbare orde verstorend gedrag, verboden zich rond het stadion te begeven in geval er een voetbalwedstrijd in het stadion plaatsvindt. Deze stadionomgevingsverboden zijn noodzakelijk omdat een groot deel van de ordeverstoringen zich niet alleen in maar ook rondom en in de omgeving van het stadion voordoen.

De burgemeester kan aan personen waarvan is komen vast te staan dat deze tijdens voetbalwedstrijden de openbare orde verstoren in de omgeving van het stadion, een stadionomgevingsverbod opleggen. Dit artikel ziet alleen op een tijdelijke verblijfsontzegging speciaal rond voetbalwedstrijden en voor de directe omgeving van het voetbalstadion. Ook kan een stadionomgevingsverbod worden opgelegd aan personen aan wie al een privaatrechtelijk stadionverbod is opgelegd. Ten slotte is bepaald dat het stadionomgevingsverbod geldt tijdens een bepaalde periode die niet langer is dan 24 maanden.

Artikel 2:17 Supportersstromen

Met deze bepaling kunnen supporters worden aangepakt die geen stadionverbod hebben en die van buiten de gemeenten komen. Op grond van deze bepaling kan worden ingegrepen in acute situaties waarbij door supporters van zowel de eigen club of een club van buiten de gemeente de openbare orde (dreigt te worden) wordt verstoord.

Artikel 2:18 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen en voetbalwedstrijden te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Tweede lid

De Wet wapens en munitie is gericht op de bescherming van de persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit tegen wapengeweld, terwijl het tweede lid van dit artikel ziet op de bescherming van de openbare orde tegen aantasting daarvan. Vanuit dit motief mag men bij evenementen of voetbalwedstrijden geen wapens die behoren tot de categorie I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie bij zich hebben. Dit lid is ruim geformuleerd zodat het ook toegepast kan worden wanneer andere voorwerpen zoals bijvoorbeeld takken van bomen, broekriemen of paraplu’s als wapen dreigen te worden gebruikt. Bij een conflict kunnen namelijk de meest rare voorwerpen als wapen worden gebruikt.

Derde en vierde lid

Het is vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en om de overige redenen voor het verbod en de ontbinding. Deelneming aan de voortzetting van die organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels een zogenoemde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak.

Maatregel

Om toch op te kunnen treden tegen de aanwezigheid in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de Apv. Deze strafbaarstelling houdt in dat het verboden is om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven en bij evenementen en voetbalwedstrijden zichtbaar kleding en goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Het kan bijvoorbeeld gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en aanduidingen op motoren. Het verbod als bedoeld in artikel 2:42 is van toepassing op kleding en goederen zoals badges, motoren en dergelijke waar de naam, logo’s, spreuken of andere aanduidingen op zichtbaar zijn. Ook kleding en goederen die sterk lijken op uitingen van een verboden of ontbonden organisatie zijn op basis van artikel 2:42 verboden. Door strafbaarstelling in de Apv kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

Strafbaarstelling is geregeld via artikel 5:1 van de Apv. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (vooral relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling.

Vijfde lid

De verplichting om alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde en veiligheid onverwijld en stipt op te volgen is opgenomen om in het geval van evenementen en voetbalwedstrijden, waar vele mensen samenkomen en er kans bestaat op openbare orde verstoringen of onveilige situaties, de politie en brandweer direct middelen te geven om op te treden in het belang van de openbare of veiligheid.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op openbare inrichtingen

Op grond van deze verordening kan overlast worden tegengegaan die de openbare orde betreft en zich buiten de openbare inrichting afspeelt. Omdat die overlast groot kan zijn, wordt een vergunningstelsel gehanteerd, zodat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting door preventieve toetsing kunnen worden beschermd. Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. De exploitatievergunning wordt daarom door de burgemeester verleend.

Voor wat betreft de toepassing van de Wet Bibob wordt verwezen naar de van toepassing zijnde beleidsregels.

Artikel 2:19 Begripsbepalingen

Onderdeel a

In dit onderdeel is de definitie van het begrip «bijeenkomsten van persoonlijke aard» opgenomen. Bij bijeenkomsten van persoonlijke aard moet worden gedacht aan verhuur aan leden voor verjaardagsfeesten, feestavonden/recepties, barbecue-avonden, koffietafels condoleancebijeenkomsten, (muzikale) optredens. Voor zover die bijeenkomsten ook een zakelijk karakter hebben dat verband houdt met de activiteiten van de rechtspersoon, in clubverband plaatsvinden of wijkgerelateerd zijn, worden deze tot de reguliere verenigingsactiviteiten gerekend. Gedacht moet worden aan jubilea of afscheidsfeesten van bestuurders of clubleden, buurtfeesten en feesten voor vrijwilligers of clubleden. Hierop zijn de bepalingen uit artikel 2:26 dan ook niet van toepassing.

Onder reguliere activiteiten van paracommerciële rechtspersonen wordt in ieder geval begrepen: wijk- en buurtfeesten, feestavond voor vrijwilligers, afscheidsfeest (bestuurs)leden, jaarfeest of afsluiting seizoen, clubkampioenschap, toernooien, kerstviering voor leden, nieuwjaarsborrel voor leden, vergaderingen van en voor verenigingen en stichtingen die structureel gebruik maken van het pand, sociaal-culturele evenementen waarbij het evenement centraal staat (ook voor publiek toegankelijk voor zover dat publiek komt voor het sociaal-culturele evenement), afstudeerbijeenkomst/diploma-uitreiking, lessen/cursussen, schoolfeest voor leerlingen en activiteiten en vieringen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard (met uitzondering van bijeenkomsten van persoonlijke aard).

Onderdeel b

De reikwijdte van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) wordt bepaald door het begrip «horecabedrijf» zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet). Bedrijven waarin alcoholhoudende dranken bedrijfsmatig of anders dan om niet worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, hebben op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) een vergunning nodig. Deze vergunningplichtige bedrijven zijn de zogenoemde natte horeca.

Door de woorden «voor gebruik ter plaatse» volgt uit de begripsbepaling van de begrippen «openbare inrichting» en «terras» dat er sprake is van een openbare inrichting als daar snacks en hapjes ter plaatse kunnen worden gegeten, en niet als het alleen gaat om afhaal.

Onderdeel c

Het terras van een foodzaak valt ook onder de definitiebepaling.

In deze verordening wordt het begrip «openbare inrichting» gebruikt. Daaronder wordt ook de droge horeca verstaan: het schenken van niet-alcoholhoudende drank en van zwak alcoholische dranken voor het gebruik ergens anders en het verstrekken van rookwaar. Dit laatste is opgenomen om onder meer ook coffeeshops en shisha lounges onder deze verordening te laten vallen. In deze afdeling worden coffeeshops en shisha lounges dan ook als gewone openbare inrichtingen behandeld en zijn er geen bijzondere bepalingen over coffeeshops en shisha lounges opgenomen. Opgemerkt wordt dat op grond van de Opiumwet de handel in drugs is verboden. Uitgangspunt is dat de vergunningverlening op grond van deze verordening daar geen betrekking op heeft, maar wel op de exploitatie van een alcoholvrije inrichting. Dat laat overigens onverlet dat over coffeeshops en shisha lounges – vanwege de effecten die deze openbare inrichtingen kunnen hebben op de openbare orde – wel degelijk een specifiek beleid kan worden vastgesteld.

Daarnaast is het ook mogelijk om voor de exploitatie van bijvoorbeeld een internetcafé een exploitatievergunning van de burgemeester verplicht te stellen als het internetcafé ook horeca-activiteiten ontplooit, zoals de exploitatie van een koffiehoek. Als het internetbedrijf alleen internetdiensten aanbiedt, is geen vergunning nodig.

Tweede lid

Voor de overige begrippen wordt aangesloten bij de Drank- en Horecawet (Alcoholwet). Voor de begrippen paracommerciële rechtspersoon, alcoholhoudende drank, sterke drank et cetera geldt wat de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) daaronder verstaat.

Artikel 2:20 Exploitatie openbare inrichting

Op grond van deze verordening kan overlast worden tegengegaan die de openbare orde betreft en zich buiten de openbare inrichting afspeelt. Omdat die overlast groot kan zijn, wordt een vergunningstelsel gehanteerd, zodat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting door een preventieve toetsing kunnen worden beschermd. Op grond van artikel 174 is de burgemeester degene die de vergunning verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Concreet houdt dit in dat de vergunning voor het exploiteren van een openbare inrichting door de burgemeester wordt verleend. Krachtens artikel 1:4 kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning.

Tweede lid, derde en vierde lid

Als het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit vestiging van een openbare inrichting ter plaatse niet toelaat, ligt het niet voor de hand om wel een exploitatievergunning te verlenen. Er kan namelijk toch geen gebruik van worden gemaakt wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Op grond van vaste rechtspraak is dit aanvaardbaar omdat die bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB4336). Weliswaar brengt het eerste lid mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit onverlet. Van een doorkruising van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geen sprake.

Op grond van vaste rechtspraak is het mogelijk om het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum te binden (vgl. o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 22 mei 1997, AB 1997, 299 en de uitspraak van 22 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV2257). Het aantal te verlenen vergunningen kan worden beperkt tot een van tevoren vastgesteld maximum als door een veelheid van of het type van openbare inrichtingen in de straat of de wijk de openbare orde of de woon- en leefsituatie in gevaar wordt gebracht. Op grond van de Europese Dienstenrichtlijn is een maximumstelsel toegestaan.

Omdat de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 1:8 voor de horeca te ruim zijn geformuleerd (vooral de volksgezondheid is hier niet aan de orde) is bepaald dat het hier om de invloed op de openbare orde en de woon- en leefsituatie gaat. Ook «het levensgedrag van de exploitant of de leidinggevende» kan een weigeringsgrond zijn. Een vergunning moet kunnen worden geweigerd aan een exploitant van wie is gebleken dat hij eerder of ergens anders op dit punt een slechte staat van dienst heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan de betrokkenheid bij, handel in of gebruik van harddrugs, heling of andere activiteiten in de openbare inrichting die de openbare rode of de kwaliteit van woon- en leefsituatie in een buurt bedreigen, of aan nalatigheid bij het treffen van voorzorgsmaatregelen in de bedrijfsvoering. Het criterium van een goede bedrijfsvoering als toekenningsvoorwaarde voor een exploitatievergunning is op zichzelf al duidelijk en ondubbelzinnig (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:625). Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt dat «slecht levensgedrag» een voldoende duidelijke weigeringsgrond is. Het voorgaande geldt ook als een leidinggevende wordt opgevoerd die zich aan dergelijk gedrag schuldig heeft gemaakt.

Artikel 16 van de Wet politiegegevens biedt de burgemeester de bevoegdheid om bij het verstrekken van vergunningen te beschikken over politiegegevens en deze mee te wegen bij de te nemen beslissing. De burgemeester moet als verantwoordelijke voor de handhaving van de openbare orde kunnen beschikken over alle relevante informatie over eventuele onveiligheid in voor publiek toegankelijke ruimten. Het initiatief voor de informatie-uitwisseling kan zowel bij de gemeente als bij de politie liggen. Op grond van de verstrekte politiegegevens kan een vergunning voor het exploiteren van een openbare inrichting worden geweigerd. Voor de reikwijdte van het begrip «levensgedrag» moet aansluiting worden gezocht van de terminologie van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet). De toetsing aan deze eis is niet bij voorbaat aan regels gebonden. Derhalve is de burgemeester bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag vrij in de manier van beoordeling en zijn er geen beperkingen opgelegd aan de feiten en omstandigheden die mogen worden betrokken bij dit oordeel.

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een openbare inrichting zich verdraagt met de woon- en leefsituatie ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van de inrichting zelf overlast te duchten is, maar ook in welke mate de komst van de openbare inrichting de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten. Waar de burgemeester rekening mee moet houden, staat omschreven in het vierde lid.

Het vierde lid geeft concreet inhoud aan de discretionaire bevoegdheid als bedoeld in het derde lid. Een ondernemer die voor zijn openbare inrichting zowel een exploitatievergunning op grond van deze verordening als een drank- en horecavergunning nodig heeft, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 8 van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) om een drank- en horecavergunning te kunnen krijgen. Voldoet de ondernemer niet aan deze eisen, dan wordt de drank- en horecavergunning geweigerd, en kan de ondernemer zijn inrichting niet exploiteren. Er zijn echter ook openbare inrichtingen, zoals snackbars, shoarmazaken, coffeeshops en shisha lounges, waarvoor alleen een exploitatievergunning nodig is. Ook voor de exploitant en leidinggevende van die openbare inrichtingen wordt een antecedentenonderzoek van belang geacht, ook al wordt er geen alcohol geschonken. In die openbare inrichting zonder alcohol is ook een leidinggevende aan te spreken op eventuele ongeregeldheden die de openbare orde kunnen raken. Toegevoegd is daarom het criterium «de manier van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende».

Vijfde lid en zesde lid

In het vijfde lid is bepaald dat de burgemeester beslist over de ingebruikneming van de openbare plaats voor een terras. Het belangrijkste criterium voor de toelaatbaarheid van terrassen is dat deze terrassen zowel direct als indirect geen gevaar, hinder of overlast voor de gebruikers mogen veroorzaken. Zo spreekt het bijvoorbeeld voor zich dat het vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid nooit de bedoeling kan zijn dat een terras wordt geplaatst op de voor de rijbaan bestemde gedeelten van de openbare weg. In de Uitvoeringsregels horecabeleid zijn de regels over (verkeers)veiligheid en terrassen opgenomen.

Zevende lid

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt dat op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van deze verordeningen van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening wordt voorzien. De term onderwerp in artikel 122 van de Gemeentewet betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van het zevende lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet.

Achtste lid

In dit lid is opgenomen dat de vergunning vervalt als er een wijziging plaatsvindt in de bedrijfsvoering van de openbare inrichting. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het vergroten of verkleinen van het aantal m² of een wijziging van de bedrijfsvorm.

Negende lid

De aanwijzingsbevoegdheid is bedoeld voor exploitatievormen die doorgaans niet of nauwelijks van invloed zijn op de openbare orde en het woon- of leefklimaat. Te denken valt aan een zorginstelling, een school-, bedrijfskantine of -restaurant of een museum.

Tiende lid

De exploitatievergunning richt zich vooral op de bescherming van de openbare orde en de vermindering van overlast voor de directe omgeving. Daarom is het onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag (waaronder een toets in het kader van de Wet Bibob) heeft plaatsgevonden is voltooid. Het is van belang om vooraf na te gaan of de exploitant of de leidinggevende voldoet aan bepaalde gedragseisen, de vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, of krachtens de wet verboden middelen in de inrichting ter verkoop worden aangeboden.

Artikel 2:22 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Het begrip «openbare inrichting» als bedoeld in artikel 2:19 ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 2:23 Onderscheid naar de aard van de paracommerciële rechtspersoon

Er wordt onderscheid gemaakt tussen «wijk- en buurtondernemingen, sociaal culturele instellingen» en «sportverenigingen, educatieve instellingen, kerken en instellingen van levensbeschouwelijke aard». Tot cluster 1 worden alle wijk- en buurtcentra, verzorgings- en bejaardenhuizen, studentenverenigingen en overige cultureel-maatschappelijke instellingen gerekend, voorzover zij niet beschikken over een reguliere vergunning. Cluster 2 betreft de sportkantines, speeltuinen, kerkelijke centra en jongerencentra. Aanleiding voor het onderscheid is de aard van de activiteiten en doelgroep van de betreffende paracommerciële rechtspersoon. Ten aanzien van cluster 2 geldt dat deze zich in veel gevallen vooral richten op jongeren, waarbij beperking van alcoholmisbruik een belangrijk speerpunt is.

Artikel 2:24 Schenk- en sluitingstijden paracommerciële rechtspersoon

Het verstrekken van alcoholhoudende drank wordt gekoppeld aan de activiteiten in de paracommerciële openbare inrichting, waarbij voor cluster 2 geldt dat ook de aanvangstijd waarop alcohol mag worden geschonken, wordt bepaald. Met deze schenktijden wordt voorkomen dat kantines van sportverenigingen als kroeg (gaan) functioneren en na een wedstrijd/training nog lang open zijn. Dit is wenselijk in het kader van het alcoholmatigingsbeleid en het tegengaan van oneerlijke concurrentie. Daarnaast wordt wel rekening gehouden met de vele uiteenlopende tijden waarop sportverenigingen binnen de gemeente actief zijn, zodat alle sportverenigingen nog wel de ruimte hebben om hun kantine goed te kunnen exploiteren.

Voor alle paracommerciële rechtspersonen geldt een schenktijd tot twee uur na de laatste activiteit met een uiterste schenk- en sluitingstijd van 01.00 uur, waarbij er tussen 00.00 uur en 01.00 uur geen nieuwe bezoekers meer mogen worden toegelaten (het zogenoemde deurbeleid). Hiermee wordt een duidelijke beperking opgelegd ten opzichte van de reguliere horeca, dit om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Er zijn paracommerciële rechtspersonen met een bijzondere positie in de maatschappij, om dit in stand te houden kan de burgemeester door een voorschrift andere sluitingstijden vaststellen.

Artikel 2:25 Afwijking schenk- en sluitingstijden paracommerciële rechtspersoon

Ontheffing van de schenk- en sluitingstijden tot ten hoogste 02.00 uur kan worden verleend in specifieke situaties. Deze mogelijkheid geldt enkel voor verenigingsactiviteiten, en dus niet voor bijeenkomsten van persoonlijke aard en verhuur aan derden. Om oneerlijke concurrentie te voorkomen is daarnaast het aantal ontheffingen beperkt. Voor onvoorziene situaties is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om incidenteel een ontheffing te verlenen tot na 02.00 uur. Er moet dan sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een directe verhouding hebben met de rechtspersoon zelf: bijvoorbeeld een jubileumfeest van een vereniging, een zeer bijzondere gebeurtenis is een wijk, et cetera.

Artikel 2:26 Bijeenkomsten van persoonlijke aard en verhuur aan derden

Bijeenkomsten van persoonlijke aard

Het is in beginsel niet toegestaan om in of vanuit de paracommerciële rechtspersoon bedrijfsmatig of anders dan om niet, alcoholhoudende drank te schenken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard. Er is echter een nadrukkelijke wens van de paracommercie om, voor doelgroepen die zich voor die bijeenkomsten niet tot de reguliere horeca zullen richten, enige ruimte te bieden voor het organiseren van die bijeenkomsten. Gedacht moet worden aan (besloten) feesten en partijen georganiseerd door leden voor familie en vrienden. Het betreft enkel bijeenkomsten georganiseerd door personen die op enige manier betrokken zijn bij de paracommerciële rechtspersoon. Alleen in een enkel (bijzonder) geval zal men zich voor die bijeenkomsten tot de reguliere horeca richten, maar in de meeste gevallen zullen deze activiteiten, als dit binnen de paracommercie niet mogelijk is, in huiselijke kring plaatsvinden.

Ook gelet op de bijzondere positie van die wijkcentra hebben, als ontmoetingsplek in de wijk, is het voor de paracommerciële rechtspersoon uit «cluster 1» met inachtneming van de uiterste schenk- en sluitingstijden toegestaan om zonder maximering bijeenkomsten van persoonlijke aard te houden waarbij zowel zwak al sterk alcoholhoudende drank mag worden geschonken. Deze bijeenkomsten moeten vooraf worden gemeld aan de burgemeester.

Voor «cluster 2» wordt zes keer per jaar redelijk geacht. Het gaat dan om verenigingen, met veelal een veel kleiner bereik dan de buurt- en wijkcentra. Van oneerlijke concurrentie is gelet op de aard van de bijeenkomsten, het verbod om hiervoor reclame te maken en de beperking in aantal geen sprake. Met de woorden «als sprake is van oneerlijke mededinging» wordt duidelijk gemaakt dat het voorkomen van oneerlijke mededinging aan de basis ligt van deze verbodsbepaling.

Verhuur aan derden

Dit betreft de verhuur aan personen die niet zijn betrokken bij de paracommerciële rechtspersoon. De mogelijkheden hiervoor worden bij «cluster 1» niet uitgesloten om vooral de sociaal-culturele instellingen te faciliteren, die hun maatschappelijk gerichte hoofdactiviteiten veelal zullen moeten ondersteunen met extra inkomsten om het voortbestaan te waarborgen. Het zal hierbij veelal gaan om verhuur aan verenigingen en stichtingen die niet de middelen hebben om dit binnen de reguliere horeca te doen, en feesten van persoonlijke aard georganiseerd door personen uit andere wijken/gemeenten. Ook gelet op de bijzondere positie die wijkcentra hebben is het voor de paracommerciële rechtspersoon uit «cluster 1» met inachtneming van de uiterste schenk- en sluitingstijden toegestaan om zonder maximering aan derden te verhuren waarbij zowel zwak als sterk alcoholhoudende drank mag worden geschonken. Deze bijeenkomsten moeten vooraf worden gemeld aan de burgemeester.

Voor «cluster 2» zijn bijeenkomsten voor derden geheel uitgesloten.

Artikel 2:27 Afwijking sluitingstijd

Eerste lid

Artikel 174 van de Gemeentewet vormt de grondslag voor de bevoegdheid om een of meer openbare inrichtingen tijdelijk afwijkende sluitingstijden op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor een tijdelijke afwijking of sluiting moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet plaatselijke feestdagen). Het betreft een algemene bevoegdheid die een individueel karakter heeft, zich niet alleen kan uitstrekken tot een maar ook tot meer of zelfs in alle in de gemeente aanwezige openbare inrichtingen. Wel beperkt de bevoegdheid zich tot het tijdelijk vaststellen van afwijkende sluitingstijden of tot tijdelijke sluiting.

Tweede lid

Hoewel de wetgever er bij de invoering van artikel 13b van de Opiumwet vanuit is gegaan dat gemeentelijke regelingen hun geldigheid behouden omdat het onderwerp van de gemeentelijke regeling een ander is, is het raadzaam om door het tweede lid buiten twijfel te stellen dat niet in dezelfde situaties kan worden opgetreden als waarvoor artikel 13b van de Opiumwet is bedoeld.

Artikel 2:28 Sluiting van een openbare inrichting of terras en intrekking of schorsing van de vergunning

Eerste lid

Gemeenten hebben de laatste jaren een grote rol gekregen in het tegengaan van ondermijnende criminaliteit. Van de lokale overheid wordt verwacht dat zij zich weerbaar opstelt tegen dit soort ongewenste ontwikkelingen.

Toepassing van de sluiting van een openbare inrichting of een terras vindt plaats in gevallen met een spoedeisend karakter en heeft in beginsel een tijdelijk karakter. Het staat los van de vraag of de exploitant of leidinggevende persoonlijk betrokken zijn bij de bedoelde activiteiten of dat hem/hun daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

Op grond van het eerste lid kan de burgemeester een openbare inrichting of een terras sluiten als daar wordt gehandeld zonder geldige vergunning of in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, of andere feiten plaatsvonden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de openbare inrichting of het terras ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In de opsomming van feiten die tot een sluiting kunnen leiden ontbreken de handel en de aanwezigheid van drugs. Om daartegen te kunnen optreden is in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een afzonderlijke grondslag voor het toepassen van bestuursdwang opgenomen.

De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als de voortzetting van de sluiting niet langer nodig is. De burgemeester beoordeelt of dat het geval is. Van belang hierbij is onder meer de bereidheid en bekwaamheid van de exploitant om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling van het gebeurde te voorkomen, bijvoorbeeld door herinrichting van het bedrijf, verscherping van het toelatingsbeleid of het aannemen van (ander) personeel.

Tweede lid

Deze specifieke grond voor wijziging of schorsing van de vergunning vormt een aanvulling op de algemene gronden die in artikel 1:6 worden genoemd.

Deze bepaling ziet op de gevaren voor de openbare orde en de woon- en leefsituatie als de exploitant zelf betrokken is bij harddrugs en andere activiteiten die de openbare orde bedreigen of ernstig nalatig is geweest om hier tegen op te treden. De bepaling is zowel op het gedrag van de exploitant als dat van de leidinggevende van toepassing.

De betrokkenheid moet aannemelijk zijn. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een analyse van de bevindingen van de politie. Hetzelfde geldt voor ernstige nalatigheid. Deze bepaling kan niet worden gebruikt als de exploitant wel heeft getracht de bedoelde activiteiten te voorkomen maar daarin niet is geslaagd. In een dergelijk geval is overigens niet uit te sluiten dat een sluiting van de openbare inrichting een andere grond aan de orde kan zijn.

Artikel 2:29 Verboden gedragingen

Onderdeel a

Dit onderdeel geeft een verbod om de orde in openbare inrichtingen te verstoren. Het verbod richt zich in zijn algemeenheid tot de bezoekers.

Onderdeel b

Sluitingsbepalingen richten zich tot de exploitant. Dit onderdeel richt zich tot de (potentiele) bezoeker van een openbare inrichting. Als deze zich met goedvinden van de exploitant in de openbare inrichting bevindt tijdens de tijd dat de openbare inrichting gesloten dient te zijn, overtreedt hij artikel 2:29, onderdeel b. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).

Onderdeel c

Artikel 25d van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) maakt het mogelijk om, ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde zogenoemde happy hours in de horeca te verbieden. De Drank- en Horecawet definieert een happy hour als het verstrekken van alcoholhoudende drank tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd. In het licht van de alcoholmatigingsdoelstellingen van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) is het belangrijk om in dezen een krachtig signaal af te geven.

Onderdeel d

Omdat het gebruik en verkoop van lachgas op straat is verboden, is het niet wenselijk dat lachgas in een openbare inrichting kan worden verkocht. Daarom is de verkoop van lachgas in een openbare inrichting verboden. Daar komt bij dat lachgas een oxiderend gas is dat brand kan veroorzaken en verbranding van brandbare stoffen kan versterken. De opslag van grote hoeveelheden lachgasflessen is brandgevaarlijk. Opslag van lachgasflessen vindt dan ook bij voorkeur plaats in de buitenlucht. Daarmee worden drukgolven vermeden die bij inpandige opslag in een gebouw kunnen ontstaan. Daarnaast trekt de handel in lachgas criminaliteit aan omdat er grote winsten mee zijn te behalen. Het gebruik en de opslag van en de handel in lachgas brengen daarnaast gevoelens van onveiligheid met zich.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:30 Nachtverblijf

In samenhang met artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht – op grond waarvan de exploitant van een inrichting een nachtregister moet bijhouden – heeft deze bepaling primair tot doel om met de in het nachtregister opgenomen gegevens de opsporing en aanhouding van door de politie gezochte personen te vergemakkelijken. Daarnaast beoogt deze bepaling mogelijk te maken dat statistische gegevens worden verzameld over het toeristische en recreatieve bezoek aan de gemeente.

Het derde lid ondersteunt de exploitant van de inrichting bij het nakomen van zijn verplichting, door van de bezoeker te verlangen dat hij onmiddellijk bij aankomst opgave doet van een aantal gegevens.

De plicht om inzage in het nachtregister te geven volgt uit artikel 5:20 in samenhang gelezen met artikel 5:17 van de Awb, op grond waarvan een toezichthouder bevoegd is om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:31 Speelgelegenheden

Deze paragraaf, die betrekking heeft op speelgelegenheden die niet vallen onder de Wet op de kansspelen, regelt de exploitatie van speelgelegenheden en maakt het mogelijk om bestuurlijk op te treden tegen illegale gokgelegenheden. In de Wet op de kansspelen is een uitputtende regeling neergelegd ten aanzien van speelcasino’s, waarin, kort gezegd, om geld wordt gespeeld en waarbij het lot de winnaars aanwijst. De Wet op de kansspelen bevat geen regeling over het spelen om geld waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Die categorie speelgelegenheden valt wel onder de vergunningplicht van de Apv. Recreatieve gelegenheden waarbij een enkele keer om een prijsje wordt gespeeld (bijvoorbeeld een bridgeclub) vallen niet onder de vergunningplicht. Het moet gaan om een bedrijfsmatige activiteit.

Eerste lid

In deze bepaling is tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om bedrijfsmatige exploitatie van een speelgelegenheid. Het organiseren van zuiver recreatieve spelen waarbij een prijs kan worden gewonnen valt niet onder de vergunningplicht van de Apv. Dat sprake is van bedrijfsmatige exploitatie kan op meerdere manieren blijken. De woorden “winnen en verliezen” geven aan dat er sprake is van inleg van geld, op welke manier dan ook. Een openbare inrichting waarin een speelautomaat wordt opgesteld valt overigens niet onder de werking van de regels voor de speelgelegenheden. In de Wet op de kansspelen en de Verordening op de kansspelen wordt de aanwezigheidsvergunning voor een kansspelautomaat in een openbare inrichting geregeld.

Tweede lid

De hoofdregel luidt dat iedere speelgelegenheid een exploitatievergunning nodig heeft. Exploiteren zonder vergunning is dan ook verboden.

Onder a tot en met d van het tweede lid zijn de uitzonderingen op het uitgangspunt van de vergunningplicht geformuleerd. De onderdelen a tot en met d sluiten uit dat de Apv van toepassing is op kansspelen waarvoor de Wet op de kansspelen geldt.

Derde lid

Exploiteren zonder vergunning is verboden. De burgemeester toetst een aanvraag om vergunning aan, kort gezegd, de invloed van het voorgenomen bedrijf op het woon- en leefklimaat in de omgeving en de ruimtelijke inpasbaarheid. De ruimtelijke inpasbaarheid is opgenomen als imperatieve weigeringsgrond. Aldus wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een vergunning te verlenen die vervolgens niet kan worden gebruikt omdat het op grond van een bestemmingsplan of een andere planologische regeling is verboden. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Vierde lid

In dit lid is opgenomen dat de vergunning vervalt als er een wijziging plaatsvindt in de bedrijfsvoering van de speelgelegenheid. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het vergroten of verkleinen van het aantal m² of een wijziging van de bedrijfsvorm.

Vijfde lid

Deze bepaling vooral de openbare orde te beschermen. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden. Een van rechtswege verleende vergunning is dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Daarom is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing verklaard.

Afdeling 4 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:32 Betreden gesloten woning, openbare inrichting of lokaal

Op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, artikel 13b van de Opiumwet, artikel 2:28 en artikel 2:55 van deze verordening kan de burgemeester besluiten een woning, een lokaal, openbare inrichting of terras, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, als door gedragingen in de woning, het lokaal of het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal, openbare inrichting, het terras of het erf wordt verstoord. Het doel van een die sluiting is om de rust in de omgeving te herstellen. Hierbij is het niet wenselijk dat de woning, het lokaal, openbare inrichting, het terras of het erf alsnog wordt betreden. Aangezien de Gemeentewet en de Opiumwet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelen, is dit in het eerste lid van deze bepaling alsnog geregeld. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning, het lokaal, openbare inrichting, het terras of het erf moeten betreden wegens dringende redenen, is in het vijfde lid een uitzondering op het verbod opgenomen.

Artikel 2:33 Plakken en kladden

Het eerste lid van deze bepaling bevat een absoluut verbod om te krassen of te kladden. Juridisch is dit geen probleem, omdat in deze terminologie al besloten ligt, dat het bij krassen of kladden niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van Grondwet, artikel 10 van het EVRM en artikel 19 van het IVBPR. Het plakverbod heeft tot doel het tegengaan van verontreiniging van de openbare ruimte, de bescherming van het aanzien daarvan en de bescherming van de rechten van burgers op (on)roerende zaken.

Op grond van het tweede lid van deze bepaling is het plakverbod van toepassing niet alleen op onroerende, maar ook op roerende zaken. Strafbaar zijn niet alleen de feitelijke plakkers, maar ook hun opdrachtgevers. De opsommingen onder a en b zijn niet limitatief gesteld: vergelijkbare aanduidingen en stoffen kunnen er dus ook onder worden verstaan.

Bestuursorganen zijn bevoegd om een plakverbod in te stellen, maar moeten er dan door het inrichten of aanwijzen van vrije plakgelegenheden voor zorgen dat het grondrecht op vrijheid van meningsuiting voldoende tot zijn recht kan komen. In het vierde lid worden de door het college aangewezen aanplakobjecten uitgezonderd van het plakverbod. Het gebruik van deze objecten voor commerciële reclame wordt uitdrukkelijk uitgesloten.

Artikel 2:34 Vervoer aanplakgereedschap

Deze bepaling verbiedt het vervoer van allerlei plak- en kladgereedschappen en -attributen (waaronder verfspuitbussen, een hogedrukreiniger voor het aanbrengen van watergraffiti en dergelijke) als dit vervoer het kennelijke doel heeft om daarmee strafbare feiten te plegen. Dit kan op elk moment van de dag plaatsvinden. Iemand die met de genoemde voorwerpen over straat gaat, is in beginsel in overtreding, tenzij hij aannemelijk kan maken, dat de betreffende voorwerpen niet zijn of worden meegenomen om zich schuldig te maken aan het plakken en kladden als bedoeld in artikel 2:33.

Artikel 2:35 Vervoer inbrekerswerktuigen en geprepareerde voorwerpen

Het eerste lid beoogt het plegen van misdrijven, zoals diefstal met braak, te bemoeilijken. Het geeft de politie en de unit Veiligheid, team Handhaving een extra mogelijkheid verdachte personen aan te spreken en de meegevoerde bagage te controleren.

Het tweede lid bevat een verbod om in de nabijheid van winkels tassen en dergelijke bij zich te hebben die zijn geprepareerd voor het plegen van diefstal. Het voorschrift verhoogt de drempel om van dergelijke voorwerpen gebruik te maken, en kan zodoende een preventief effect hebben bij de bestrijding van winkeldiefstal. In de winkels zelf kan het dragen van tassen en dergelijke door het stellen van huisregels worden verboden.

Om de private belangen te beschermen is in het derde lid opgenomen dat de verboden niet gelden als aanstonds aannemelijk is dat de deze burger niet de intentie heeft om diefstal te plegen.

Artikel 2:36 Hinderlijk gedrag en straatintimidatie op openbare plaatsen

Artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht stelt 'straatschenderij' strafbaar, terwijl artikel 426bis het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt. Artikel 431 stelt nachtelijk burengerucht strafbaar. Deze handelingen zou men kunnen omschrijven als baldadigheid. De omschrijving is echter strakker dan wat men in het taalgebruik meestal als baldadigheid ervaart. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat het voor eenieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. De strekking van het begrip weg uit deze bepaling gaat verder dan het begrip weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, (zie daarvoor de toelichting op artikel 1:1). Voorzover een hinderlijke gedraging plaatsvindt op de weg, als omschreven in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, is deze bepaling niet van toepassing. Werd dit niet uitgesloten, dan zou een met een hogere regelgeving strijdige situatie kunnen ontstaan.

Onderdeel b

Met dit onderdeel wordt ook beoogd om verschillende vormen van straatintimidatie te verbieden en heeft zowel betrekking op gedragingen van een individu, als van een groep. Het motief is primair gelegen in het wegnemen van de effecten op openbare orde als gevolg van intimiderend gedrag op straat. Straatintimidatie is ongewenst gedrag in de openbare ruimte waardoor anderen zich onveilig voelen. Denk hierbij onder meer aan ongewenst betasten, iemand in het nauw drijven met seksuele bedoelingen, iemand opzettelijjk de doorgang versperren, zich opzettelijk tegen iemand aanduwen, volgen/achternalopen, (aanhoudende) vragen om iemands naam/nummer/bestemming en vragen om seksuele handelingen.

Bij overtreding van het Wetboek van Strafrecht kan uitsluitend diegene tot wie het gedrag zich primair richt, aangifte doen. Om uiteenlopende redenen doen deze slachtoffers dat lang niet altijd. De bepalingen in het Wetboek van Strafrecht bieden dus geen sluitend systeem om de negatieve effecten van deze gedragingen tegen te gaan. Op grond van dit onderdeel is het ook mogelijk om op te treden tegen dit soort ongewenst gedrag, ook al heeft het slachtoffer daarvan geen aangifte gedaan.

Artikel 2:37 Verboden gebruik van drank

Naast de in het tweede lid opgenomen regeling voor het instellen van een alcoholverbod op daarvoor aangewezen plaatsen, bestaat behoefte aan een bepaling die zich richt tegen hinderlijk drankgebruik in het algemeen in de openbare ruimte. Op grond van het eerste lid kan dan ook worden opgetreden tegen drankgerelateerde overlast die niet tot bepaalde plaatsen is beperkt, of waarvoor het instellen van een absoluut verbod op het gebruik en bezit van alcohol vooralsnog een te zwaar middel is. Hierbij kan worden gedacht aan gevallen van hinder door op straat drinkende toeristen, aan geluidsoverlast door overmatig drankgebruik op pleziervaartuigen, of aan overlast door overloopeffecten uit gebieden waar een alcoholverbod van kracht is.

Op grond van het tweede lid kunnen openbare plaatsen of openbaar water worden aangewezen waar het verboden is alcoholhoudende drank te nuttigen, of aangebroken flessen en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Deze bepaling richt zich op de aanpak van problemen op plaatsen waar groepen alcoholverslaafden, zwervers, hangjongeren et cetera structureel met alcoholgebruik samenhangende overlast veroorzaken, zoals luid praten en schreeuwen, lastig vallen en intimideren van voorbijgangers, onderlinge ruzies en vechtpartijen, vervuiling van de omgeving, wildplassen en dergelijke.

Op een in het aangewezen gebied gelegen vergund terras van een openbare inrichting geldt het alcoholverbod uiteraard niet.

Met toepassing van het vierde lid kunnen incidentele uitzonderingen op het alcoholverbod worden gemaakt, bijvoorbeeld voor het houden van een evenement in een park waar dit verbod normaliter van kracht is. Daar komt bij dat op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet ontheffing zal moeten zijn verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Artikel 2:38 Verboden gebruik lachgas

Lachgas is de gangbare naam voor distikstofmonoxide (N2O). Het inhaleren van lachgas zorgt voor een korte en (soms) sterke roes. Vaak gaat de gebruiker de omgeving anders zien en klinken geluiden anders. Iemand kan lacherig worden, vandaar de naam ‘lach’ gas. Lachgas is een kleurloos gas met een lichtzoete smaak. Lachgas is in winkels en webshops te koop. Het wordt verkocht in kleine metalen patronen (als drijfgas om slagroom mee te spuiten). Voor medische doeleinden en in de autosport is het te koop in grotere metalen cilinders. Op feesten, festivals of feestdagen zoals Koningsdag wordt het per ballon verkocht. Het gas wordt vanuit patronen of cilinder in een ballon gespoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat als in en uit een ballon wordt geademd lachgas wordt ingenomen. Om te voorkomen dat lachgas wordt ingenomen via andere hulpmiddelen, vallen deze ook onder de reikwijdte van deze verbodsbepaling. Het gebruik van lachgas voor andere doeleinden zoals het spuiten van slagroom valt niet onder de werking van dit verbod.

De afgelopen jaren heeft het gebruik van lachgas een ware vlucht genomen, met name onder jongeren en jongvolwassen, ook in de gemeente Alkmaar.

Het gebruik van lachgas leidt tot ongewenst en onberekenbaar gedrag: omvallen, bewusteloosheid, slechte concentratie en onoplettendheid, hallucineren. Doordat lachgas vooral in groepsverband in de openbare ruimte wordt gebruikt, gaat hiervan een dreigende houding uit waardoor omstanders zich onveilig voelen. Het gebruik van lachgas wordt dan als overlastgevend ervaren. Omvallen, duwen en afwijkend gedrag vormt in een menigte of op openbare plaatsen waar publiek aanwezig is een risico voor de openbare orde.

Ook kunnen door gebruik ongelukken gebeuren (men raakt onder invloed). Bijvoorbeeld roekeloosheid, vallen of zelfs tijdelijk bewustzijnsverlies. In het verkeer en op straat kan dit tot gevaar leiden.

Ter bescherming van de openbare orde en veiligheid en om overlast en hinder tegen te gaan, is het noodzakelijk om het gebruik van lachgas op openbare plaatsen te verbieden.

Artikel 2:39 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen en voor publiek toegankelijke ruimten

Het verbod kan worden ingezet tegen degenen die zich zonder redelijk doel of anderszins hinderlijk ophouden bij of tegen een gebouw of in voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimten van gebouwen, en andere voor het publiek toegankelijke voorzieningen, zoals haltehuisjes, portieken en parkeergarages.

Nog daargelaten of het voorgaande gepaard gaat met concreet overlastgevend gedrag in de vorm van bijvoorbeeld schreeuwen, uitschelden, bedreigen of de doorgang versperren, roept het doelloos rondhangen van personen of groepen in voor het publiek bestemde ruimten of tegen of bij gebouwen dikwijls sterke gevoelens van onbehagen en onveiligheid op, waardoor een normaal gebruik van deze ruimten wordt belemmerd. Een verbod op dit gedrag is daarom op zijn plaats.

De toevoeging «zonder redelijk doel» beoogt uit te sluiten dat bijvoorbeeld een glazenwasser onder de verbodsbepaling zou vallen. Door gebruik van het woord «kennelijk» kan zo nodig tegen hinderlijk gedrag in publieksruimten worden opgetreden zonder dat daarover door belanghebbenden is geklaagd.

Met termen als «doelloos» en «hinderlijk» is deze bepaling een strafbepaling met tamelijk open normen. Hoewel het vanuit een oogpunt van rechtszekerheid is gewenst om voorschriften zo specifiek mogelijk te formuleren, is het in sommige situaties echter onvermijdelijk dat wordt gewerkt met regels die een algemene typering van het verboden gedrag inhouden. Omdat er een zo grote variëteit is aan gedragingen die de delictsomschrijving kunnen vervullen is het praktisch niet mogelijk om deze concreet op te sommen.

Artikel 2:40 Doen van natuurlijke behoefte

Deze bepaling is opgenomen om het zogenoemde wildplassen tegen te gaan. Overtreding van het verbod is strafbaar gesteld in hoofdstuk 5.

Artikel 2:41 Verontreiniging door honden

Niet opgeruimde uitwerpselen van honden zorgen voor overlast en voor veel ergernis bij de inwoners van Alkmaar. Daarom geldt in Alkmaar een opruimplicht voor hondenuitwerpselen.

Op grond van het eerste lid is de eigenaar of houder van een hond dan ook verplicht altijd de uitwerpselen van die hond op te ruimen. De strafbaarheid wordt opgeheven als de uitwerpselen direct worden verwijderd. De gemeente heeft op veel plaatsen waar honden worden uitgelaten en bij losloopgebieden afvalbakken geplaatst, waar hondenbezitters de uitwerpselen in kunnen deponeren. Daarnaast heeft de gemeente zogeheten “hondenhaltes” geplaatst. Dit zijn prullenbakken voorzien van een dispenser met 100% afbreekbare poepzakjes of papier. Handhaving vraagt betrapping op heterdaad, de bedoeling van deze bepaling is daarom deels preventief. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenoemde verontreinigingsdelicten, die beboetbaar zijn door de politie en stadstoezicht.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van de opruimplicht verzetten. Het betreft hier de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden. De verplichting om uitwerpselen van een hond onmiddellijk te verwijderen geldt daarom niet voor hen.

Artikel 2:42 Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Zie de toelichting die hoort bij artikel 2:18

Artikel 2:43 Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein en dergelijke

Op grond van het RVV 1990 kunnen bepaalde categorieën weggebruikers van bepaalde wegen worden geweerd. De achtergrond daarvan is het verkeersbelang, of de verkeersveiligheid of de vrijheid van het (andere) verkeer. Dat moet op de in het RVV 1990 voorgeschreven manier ter kennis van de weggebruiker worden gebracht.

Er kunnen echter andere motieven zijn om bepaalde categorieën weggebruikers te weren. In deze bepaling is een verbod opgenomen om op de fiets of bromfiets te rijden op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein tijdens die tijd. In de mensenmenigte is het rijden op een fiets hinderlijk en gevaarlijk. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein kenbaar worden gemaakt.

Artikel 2:44 Gevaarlijke honden

Dit artikel ziet op gevaarlijke honden, niet omdat ze tot een bepaalde ras behoren maar op grond van het gedrag van een individuele hond. Als de burgemeester van oordeel is dat een hond gevaarlijk of hinderlijk is, bijvoorbeeld omdat de hond is betrokken bij bijtincidenten, kan het dit bekend maken aan de eigenaar of houder van de hond. Deze is vervolgens verplicht om de hond of kort aangelijnd of kort aangelijnd en gemuilkorfd te houden. Welke maatregel wordt opgelegd is ter beoordeling van de burgemeester, afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval.

In het vierde lid is geëxpliciteerd dat het verboden is om te handelen in strijd met een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod.

Het vijfde en zesde lid zijn gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen.

Het aanlijn- en of muilkorfgebod dat de burgemeester kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander (eerste lid), is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Deze maatregel voorkomt niet dat mensen worden geconfronteerd met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden. Om hier enigszins tegemoet aan te komen zijn het vijfde en zesde lid opgenomen. Hierin is bepaald dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als de in de bepaling genoemde voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

Artikel 2:45 Bedelarij

Bedelarij is niet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Omdat bedelen echter wel tot ernstige overlast kan leiden, bijvoorbeeld omdat opdringerig of agressief om geld wordt gevraagd of omdat bedelarij zelf kan uitmonden in straatroof, is in deze bepaling een verbod opgenomen om te bedelen in door het college aangewezen gebieden. Wanneer er naar het oordeel van het college een overlastgevende situatie in een bepaald gebied ontstaat, kan er dus een verbod worden ingesteld.

Afdeling 5 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:46 Begripsbepaling

Voor de omschrijving van het begrip «handelaar» verwijst artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht naar een algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur is het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1992, 36). Artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit noemt als handelaren: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio-, audio-en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. Onder «handelen in gebruikte en ongeregelde goederen» worden ook handelaren in antiek en curiosa verstaan. Daarom hoeven zij niet apart te worden vermeld.

Artikel 2:47 Verplichtingen over het verkoopregister

Artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht verplicht de handelaar tot het bijhouden van een administratie over de inkoop «van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij heeft verworven dan wel voorhanden heeft». Omdat het al bij formele wet is geregeld, kan de Apv geen eisen stellen over dit inkoopregister. Dat kan wel ten aanzien van het verkoopregister. De regels over het verkoopregister vormen daarmee een nuttig aanvullend instrument voor de bestrijding van heling. Controle op het volledig en goed invullen van de registers heeft een preventieve werking, vergemakkelijkt de opsporing van gestolen goederen en de aanpak van helers, en levert informatie op over de vragers en de aanbieders op de markt voor ongeregelde goederen.

De in dit artikel opgenomen verplichting over het verkoopregister vindt zijn basis in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 437, eerste lid en onder a, van het Wetboek van Strafrecht verplicht de handelaar tot het aantekening houden van het verwerven of voor handen hebben van alle gebruikte en ongebruikte goederen.

Bij het opstellen van de regels over het verkoopregister is aansluiting gezocht bij de terminologie van de formulering van het inkoopregister. Net als het inkoopregister moet het verkoopregister doorlopend zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het is bestemd achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven, met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn. Het register kan schriftelijk of elektronisch van aard zijn, zie ook de toelichting bij het tweede lid.

Eerste lid

In het eerste lid is de verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden van «alle gebruikte of ongeregelde goederen». Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het derde lid een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Tweede lid

Om de infrastructuur voor de vermogenscrimineel te frustreren is het bijhouden van een Digitaal Opkopers Register (DOR) een zeer bruikbaar instrument dat ten goede komt aan het oplossen van een inbraak danwel een overval. Het mes snijdt aan twee kanten: aan de ene kant zorgt een digitaal opkopersregister voor het terugdringen van de administratieve lasten voor de handelaar; de handelaar hoeft niet meer met een geschreven register te werken wat tijdrovend is. Ook krijgt de handelaar een signaal als een aangeboden goed als gestolen staat geregistreerd. Voor de handhaving is het digitaal opkopersregister een zeer efficiënt en effectief middel om laagdrempelig gebruik te maken van het instrument. Er hoeft niet meer periodiek het papieren register bij de handelaren te worden opgehaald en bovendien komt veel meer zicht in het handelen en de bewegingen van een verdachte.

In het geval de burgemeester bepaalt dat de verplichting bedoeld in het eerste lid «ook» via het digitaal opkopers register kan geschieden heeft de handelaar de keuze: het voeren van een schriftelijk register óf het voeren van het digitaal opkopers register.

Artikel 2:48 Voorschriften

Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bevat een tweetal voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen.

Onderdeel a

In artikel 437, eerste lid en onder c, van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de daarvoor aangewezen ambtenaar de bevoegdheid gegeven om inzage te hebben in het inkoopregister. De bevoegdheid tot inzage in het verkoopregister is niet aangegeven in het Wetboek van Strafrecht, zodat een regeling in de Apv nodig is. Door de bevoegdheid tot inzage van het verkoopregister bij de daarvoor aangewezen ambtenaar te leggen kan deze ambtenaar zowel het inkoop- als verkoopregister inzien.

Onderdeel b

Bij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet ontbreken. Dit onderdeel voorziet hier dan ook in. De bepaling sluit nauw aan op het bepaalde in artikel 437, eerste lid, onder de en f, van het Wetboek van Strafrecht: de handelaar die in strijd met een schriftelijke last van de burgemeester (of een vanwege hem gegeven last) bepaalde goederen vervreemdt, of niet in bewaring geeft, of die niet voldoet aan de daarbij gegeven aanwijzingen, strafbaar gesteld. In dit onderdeel is gekozen voor een termijn van drie werkdagen, zodat de bedrijfsvoering van de handelaar niet al te zeer wordt belemmerd.

Afdeling 6 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:49 Gebruik van consumentenvuurwerk

Eerste lid

De begripsbepaling maakt duidelijk dat het alleen gaat om vuurwerk dat – tijdens de jaarwisseling – door particulieren wordt afgestoken. Het gaat dus niet om professioneel vuurwerk en ook niet om vuurwerk dat op andere momenten in het jaar wordt afgestoken.

Tweede en derde lid

Het gebruik van consumentenvuurwerk is volgens het Vuurwerkbesluit een aantal uren per jaar toegestaan. In aanvulling daarop regelt dit artikel dat er plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk ook in die uren niet toelaatbaar is. Het eerste lid geeft de mogelijkheid om plaatsen aan te wijzen waar of in de nabijheid waarvan het verboden is om vuurwerk af te steken zoals ziekenhuizen, bejaardentehuizen of huizen met rieten daken. Het tweede lid ziet op plaatsen waar het afsteken gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. Te denken valt bijvoorbeeld aan een passage, een portiek of een drukke winkelstraat. Het derde lid bakent deze bepaling af ten opzicht van artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht waarin het afsteken van vuurwerk als gevaarzettingsdelict strafbaar wordt gesteld als hierdoor brandgevaar kan ontstaan.

Artikel 2:50 Carbidschieten

Bij carbidschieten wordt een melkbus gevuld met carbid en water, waardoor een explosief gas ontstaat. Door een vlam bij de melkbus te houden, ontstaat er een explosie en vliegt een bal (of de deksel) met kabaal van de melkbus af. Carbidschieten brengt veiligheidsrisico’s met zich mee, aldus de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport Veiligheidsrisico’s jaarwisseling (Den Haag 2017, p. 136). De deksel of de bal kan te hard worden vastgeslagen in de opening van de melkbus, waardoor hij ontploft. Ook kan schade of letsel ontstaan door deksels of ballen die van de melkbus worden geschoten.

Carbid is geen vuurwerk. De regels van het Vuurwerkbesluit zijn dan ook niet van toepassing. Carbidschieten zou dus gebruikt kunnen worden als vervanging voor het afsteken van vuurwerk. De openbare orde en veiligheid van omgeving, omstanders en schutters kan dus in het geding komen waardoor er toch een onevenredig beroep moet worden gedaan op de medewerkers in de zorg, hulpverlening, politie en buitengewoon opsporingsambtenaren. Dit is niet wenselijk. Daarom voorziet dit artikel in een verbod op carbidschieten.

Op grond van het tweede lid kan de burgemeester ontheffing verlenen van het verbod op carbidschieten. Het ligt daarbij voor de hand dat alleen in die gevallen waarin er sprake is van een gewortelde traditie van carbidschieten een ontheffing wordt verleend. Ook spreekt het voor zich dat alle openbare orde en veiligheidsrisico’s worden afgewogen (bijvoorbeeld niet in bebouwd, stedelijk gebied, afstand tot omstanders enzovoorts). Als blijkt dat de openbare orde en veiligheid in het geding komt, dan moet de ontheffing worden geweigerd.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2:51 (Drugs)handel en openlijk (drugs)gebruik

In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast als gevolg van drugshandel op openbare plaatsen, op het water en vanuit voer- en vaartuigen. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de Apv een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft. Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage «onverminderd het bepaalde in de Opiumwet» opgenomen.

Dit artikel beoogt een instrument te bieden in de strijd tegen de overlast, die wordt veroorzaakt door het op geregelde tijdstippen en op bepaalde plaatsen of routes aanbieden en aannemen van verdovende middelen, vooral harddrugs. Zowel de aanbieders als de zogenoemde drugsrunners zijn strafbaar. Verder is dit artikel zo geredigeerd, dat het er niet toe doet of privaatrechtelijk sprake is van koop of verkoop, schenking en dergelijke. De vraag rijst waaruit het «kennelijke doel» kan blijken. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het bij zich hebben van de bedoelde middelen, het hoorbaar aanbieden van drugs, ruzies tussen aanbieders en afnemers enzovoorts. Onder «heen en weer bewegen» wordt ook verstaan het rondrijden of rondvaren. Onder «daarop gelijkende waar» wordt ook verstaan distikstofmonoxide (lachgas). Dit betekent dat lachgas niet in de openbare ruimte mag worden verkocht.

Tweede lid

Het in het tweede lid opgenomen verbod is gerelateerd aan openlijk gebruiken van drugs en richt zich dus tot de drugsgebruikers. Vele drugsgebruikers gebruiken hun (hard)drugs – of treffen daarvoor voorbereidingen – in het openbaar. Dit veroorzaakt hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid bij het publiek.

Het in het tweede lid opgenomen verbod heeft dan ook tot doel om de overlast en hinder die burgers ondervinden van het openlijk gebruik van drugs te bestrijden. Met deze bepaling is dus het belang van de handhaving van de openbare orde gediend. De Hoge Raad is in de uitspraak van 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3031 en in de uitspraak van 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3328 van oordeel dat de Opiumwet het enkele gebruiken van een middel als bedoeld in artikel 2 en 3 van deze wet niet als zodanig strafbaar stelt. Een op grond van de Apv ingesteld verbod dupliceert de voorschriften van de Opiumwet dan ook niet: het doel van de Opiumwet is de bescherming van de volksgezondheid en niet de openbare orde. Een verbod tot het openlijk gebruiken van drugs is dan ook niet onverbindend. De aard van het verbod als het doel zijn bedoeld een aanvulling geven op de Opiumwet en zijn hiermee dus niet in strijd.

Afdeling 8 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:52 Bestuurlijke ophouding

Bestuurlijk ophouden is het op een bepaalde plaats onderbrengen en vasthouden van groepen ordeverstoorders, met inbegrip van het overbrengen naar die plaats. Op grond van het bepaalde in artikel 154a van de Gemeentewet oefent de burgemeester de bevoegdheid tot bestuurlijke ophouding pas uit bij groepsgewijze niet-naleving van door de gemeenteraad, bij verordening vastgestelde en daarvoor specifiek aangewezen voorschriften tot handhaving van de openbare orde of beperking van gevaar als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet, en als het ophouden noodzakelijk is ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de niet-naleving en de naleving redelijkerwijs niet op andere geschikte manier kan worden verzekerd.

Gelet op het bovenstaande heeft de gemeenteraad een aantal artikelen, die betrekking hebben op de openbare orde en veiligheid, aangewezen op basis waarvan bij overtreding de burgemeester kan besluiten groepen bestuurlijk op te houden.

Dit artikel spreekt van «door hem [de burgemeester] aangewezen groepen». Dit verplicht de burgemeester concreet de groep te benoemen waarop bestuurlijke ophouding wordt toegepast. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de formulering “degenen die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als supporter van … / deelnemer aan de actie tegen …”. Verder kan de groep nader worden aangeduid door de plaats aan te geven waar de groep zich bevond op het moment dat het besluit tot ophouding werd genomen, de handelingen die de leden van de groep op dat moment verrichtten, de grootte van de groep of door vermelding van de taal, herkomst of nationaliteit van de leden van de groep.

Bestuurlijk ophouden is een bestuursrechtelijk ultimum remedium. Bestuurlijk ophouden komt in beeld bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, zoals bijvoorbeeld demonstraties, risicowedstrijden of grootschalige evenementen. Tot toepassing mag niet lichtvaardig worden besloten. Andere middelen moeten niet toereikend zijn om de openbare orde te herstellen. Pas als aan alle voorwaarden van artikel 154a van de Gemeentewet is voldaan kan toepassing worden gegeven aan bestuurlijke ophouding.

Artikel 2:53 Aanwijzing veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester brengt een gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de gemeenteraad en de officier van justitie. In een veiligheidsrisicogebied kan de politie op last van de officier van justitie wapen- en munitiecontroles uitvoeren op verpakkingen van goederen, op vervoermiddelen en aan de kleding van personen. De officier van justitie vermeldt in het bevel op grond waarvan hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid. Het bevel is ten hoogste twaalf uur van kracht. Kenmerkend voor het fouilleren in een veiligheidsrisicogebied is dat er ten aanzien van de te controleren personen geen sprake hoeft te zijn van concrete verdenking van wapenbezit, of van het plegen van een strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt.

De burgemeester trekt de aanwijzing in als de verstoring van de openbare orde of de vrees voor de veiligheid van personen in het gebied niet meer aanwezig is.

Artikel 2:54 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De regeling ziet op cameratoezicht in het belang van de openbare orde, waaronder wordt begrepen het voorkomen van strafbare feiten die nadelige invloed hebben op de orde en rust in de samenleving. Onder omstandigheden kunnen de opgenomen beelden ook worden gebruikt voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

De regeling als bedoeld in artikel 151c van de Gemeentewet heeft een exclusief karakter, dat wil zeggen dat alleen op de in de Gemeentewet omschreven manier kan worden overgegaan tot langdurige plaatsing van camera’s in het belang van de openbare orde. Andere vormen van cameratoezicht die ter handhaving van de openbare orde worden uitgeoefend, zoals kortstondig of mobiel cameragebruik bij evenementen, rellen of grootschalige ordeverstoringen, vallen niet onder deze regeling. De bevoegdheid hiervoor kan worden ontleend aan artikel 3 van de Politiewet 2012. Dit artikel geldt evenmin voor situaties waarin camera’s voor bewakingsdoeleinden ter beveiliging van bijvoorbeeld panden en terreinen in de openbare ruimte zijn geplaatst.

Het begrip «openbare plaats» is ontleend aan de Wet openbare manifestaties, die hieronder verstaat een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. Dat een plaats openstaat voor het publiek houdt in dat in principe iedereen vrij is om daar te komen, te verblijven en te gaan, zonder dat het verblijf door de rechthebbende aan een bepaald doel is gebonden, of dat voor het betreden van de plaats beperkingen gelden in de vorm van een meldingsplicht, een voorafgaand verlof of een toegangsbewijs. Openbare plaatsen zijn in de eerste plaats de weg en de plaatsen die een daarmee vergelijkbare functie vervullen, zoals plantsoenen, parken en bijvoorbeeld de voor iedereen vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages en winkelgalerijen. Stadions, warenhuizen, postkantoren, kerken en gemeentehuizen zijn daarentegen geen openbare plaatsen in de zin van de Wet openbare manifestaties.

Tweede lid

Op grond van artikel 151c, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiekelijk toegankelijk zijn, worden aangewezen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet worden gebracht. Het gaat hierbij om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wet openbare manifestaties vallen. Het uitgangspunt blijft altijd dat het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de openbare orde. Daarom is in Alkmaar gekozen de volgende plaatsen aan te wijzen waar de burgemeester, als de handhaving van de openbare orde dit noodzaakt, tot cameratoezicht kan besluiten: parkeerterreinen, parkeergarages, winkelcentra en het openbaar water.

Artikel 2:55 Sluiting van een voor publiek openstaand gebouw of erf

Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid over te gaan tot sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen of daarbij behorende erven. Dit kan echter alleen vanwege de bescherming van veiligheid en gezondheid, als sprake is van een concreet voorzienbare en actuele dreiging, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan bovendien alleen van korte duur zijn. Soms is bijvoorbeeld een langere sluiting nodig en ontbeert de burgemeester de bevoegdheid daarvoor op grond van artikel 174 van de Gemeentewet. Het voorgestelde artikel voorziet hier alsnog in. Dit artikel geeft de burgemeester een sluitingsbevoegdheid voor overige voor het publiek openstaande gebouwen en erven (denk aan winkels, pandjeshuizen en growshops; die nu wettelijk verboden zijn). Overige, omdat er al speciale Apv-bepalingen zijn voor horecabedrijven (artikel 2:28) en seksinrichtingen (artikel 3:10).

Op grond van het tweede lid kan de burgemeester voor het publieke openstaande gebouwen en erven sluiten als daar wordt gehandeld in strijd met de Wet op de kansspelen, (vuur)wapens aanwezig zijn, gestolen goederen worden verhandeld, of andere feiten plaatsvinden die tot het oordeel leiden dat het open blijven van de gelegenheid ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. In de opsomming van feiten die tot een sluiting kunnen leiden ontbreken de handel en de aanwezigheid van drugs. Om daartegen te kunnen optreden is in artikel 13b van de Opiumwet een afzonderlijke grondslag voor de burgemeester opgenomen voor het toepassen van bestuursdwang.

Voor de toepassing van dit artikel is het niet relevant of de eigenaar of gebruiker van de voor het publiek openstaande gebouw betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in het gebouw plaatsvinden. De schuldvraag is daarbij in principe niet van belang.

Artikel 2:56 Aanpak woonoverlast

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 151d van de Gemeentewet (Wet aanpak woonoverlast) dat het mogelijk maakt om bij verordening te bepalen dat een gebruiker van een erf of woning zorgt dat er geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. Dit artikel is niet bedoeld als bevoegdheid ter handhaving van de openbare orde, maar alleen ter bestrijding van ernstige woonoverlast voor omwonenden veroorzaakt door andere bewoners in de nabije omgeving.

In het eerste lid van dit artikel is – kort gezegd – opgenomen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, verplicht is er zorg voor te dragen dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. Bij niet nakoming van deze verplichting heeft de burgemeester op grond van het tweede lid van dit artikel de bevoegdheid om een bestuurlijke herstelsanctie in de vorm van een gedragsaanwijzing op te leggen die ook de vorm kan krijgen van een tijdelijk huisverbod (zie artikel 151d, derde lid). Er is een opsomming opgenomen van concrete overlastsituaties waarin de burgemeester een bestuurlijke herstelsanctie kan opleggen. Zodra er voldoende praktijkervaring is met de toepassing van dit artikel zal de burgemeester beleidsregels vaststellen.

Handhaving

De handhaving vindt op grond van het tweede lid van dit artikel plaats door het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. De last wordt geformuleerd als een “specifieke gedragsaanwijzing”, waarin staat dat de overlastgevende bewoner bepaalde handelingen moet doen of nalaten zodat de overlast ophoudt (voorbeelden zijn een gebod om alleen een beperkt aantal bezoekers per dag te ontvangen en na een bepaald tijdstip helemaal geen bezoekers meer; de hond te muilkorven of anderszins te voorkomen dat de hond overlast veroorzaakt; het portiek leefbaar houden; of een verbod om ’s avonds piano te spelen. Ook kan de gedragsaanwijzing een gebod zijn om psychische of sociale hulp te zoeken of een agressiereductietraining te volgen, zie Kamerstukken II 2015/15, 34 007 nr. 9, p. 3). De precieze vorm van handhaving die wordt opgelegd bij niet nakoming van de last is afhankelijk van de last die is opgelegd. Bij de daadwerkelijke uitoefening van bestuursdwang kan worden gedacht aan het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslag nemen van huisdieren, het verwijderen van vuilnis enzovoorts. De betrokkene moet wel in staat zijn om de last uit te voeren. Een gedragsaanwijzing dat een baby niet mag huilen, kan dan ook niet worden opgelegd (vgl. Kamerstukken II 2015/15, 34 007 nr. 9, p. 4). De last kan ook een tijdelijk huisverbod inhouden. Dit tijdelijk huisverbod is bedoeld als ultimum remedium.

De burgemeester gaat alleen over tot de inzet van zijn bevoegdheid als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte manier – dat wil zeggen minder ingrijpende middelen op grond van het zogenoemde subsidiariteitsbeginsel – kan worden tegengegaan. Dus bijvoorbeeld eerst een goed gesprek, door buurtbemiddeling of door mediation; mocht dit niet werken, dan is het mogelijk dat de burgemeester een waarschuwing geeft. Als dit ook geen effect sorteert, dan pas is de last onder bestuursdwang met gedragsaanwijzing het optimum remedium. In het uiterste geval (ultimum remedium) kan de gedragsaanwijzing een tijdelijk verbod inhouden om in de woning te komen, het tijdelijk huisverbod.

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

De begripsomschrijvingen staan op alfabetische volgorde, zodat de verschillende definities eenvoudig zijn terug te vinden.

Advertentie: omdat de Apv, vanwege het toezicht, bepaalt dat in advertenties voor seksbedrijven of prostituees bepaalde nummers (vergunningnummer, telefoonnummer) moeten worden vermeld, is ervoor gekozen het begrip «advertentie» ruim te omschrijven. Er is ook een veelheid aan mogelijkheden om aandacht op de aangeboden dienstverlening te vestigen. Voor alle vormen van reclame met een medium (zoals kranten, televisie, internet, posters, flyers) geldt het voorschrift. Daarbij moet het gaan om uitingen die wervend van karakter zijn en het oogmerk hebben de klandizie te vergroten. Daarop ziet het bijvoeglijk naamwoord: commerciële.

Beheerder: de dagelijkse leiding in een seksinrichting kan in plaats van bij de exploitant zelf, bij een «beheerder» berusten. Het is van belang ook voor deze persoon, die primair verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken in de seksinrichting, expliciet enkele bepalingen op te nemen in de Apv.

Escortbedrijf: een veelvoorkomende vorm van een niet-locatiegebonden prostitutiebedrijf is een «escortbedrijf». Een escortbedrijf bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats dan de plek waar de bemiddeling plaatsvindt. De bemiddeling kan plaatsvinden vanuit een bedrijfspand, maar ook vanaf een privé-adres. De plaats van het bedrijfspand of het privé-adres is bepalend voor de vergunningplicht. De bemiddeling kan in persoon plaatsvinden, maar over het algemeen zal dit telefonisch gaan of via een website.

Exploitant: voor de definitie van «exploitant» is aansluiting gezocht bij een van de definities van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet). Het «voor rekening en risico» heeft betrekking op de natuurlijke persoon of op de rechtspersoon. Onder deze definitie valt ook de vennoot in een personenvennootschap. Het bestuur van een rechtspersoon kan zelf ook een rechtspersoon zijn, maar gelet op de (persoonlijke) eisen die worden gesteld aan de exploitant, dient er uiteindelijk altijd één natuurlijke persoon te zijn die kan worden beschouwd als exploitant in de zin van de Apv – al dan niet als vertegenwoordiger van die rechtspersoon. Een seksbedrijf heeft altijd een exploitant. Ook in het geval een prostituee zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten beoefent is er sprake van een seksbedrijf, meer precies: een prostitutiebedrijf. In die gevallen dient de prostituee enerzijds aangemerkt te worden als prostituee, maar anderzijds ook als exploitant. De prostituee/exploitant dient daarmee dus ook te voldoen aan alle eisen die aan de prostituee worden gesteld én aan de eisen die aan de exploitant worden gesteld. Hieruit volgt onder meer dat de prostituee/exploitant ten minste 21 dient te zijn. Vergunningen worden ook geweigerd als de exploitant de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft (zie artikel 3:5).

Klant: in dit hoofdstuk heeft het begrip «klant» een beperktere betekenis dan in het spraakgebruik: het is hier een afnemer van seksuele diensten. Dus aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) alleen iets drinken, of een vertoning komen bekijken, vallen niet onder dit begrip. Hetzelfde geldt uiteraard voor eventuele andere aanwezigen, zoals de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de bedrijfsruimte van het seksbedrijf werkzaam is, toezichthouders en personen die aanwezig zijn vanwege bijvoorbeeld het leveren van goederen of het uitvoeren van reparaties of onderhoud.

Prostituee: in deze verordening wordt het begrip «prostituee» gebruikt, omdat dit het meest aansluit bij het spraakgebruik en bij de praktijk binnen de prostitutiebranche. Aangezien dit woord, op deze manier geschreven, taalkundig vrouwelijk is, wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van vrouwelijke voornaamwoorden (zij, haar). In alle gevallen waar «prostituee» staat, wordt evenzeer de (mannelijke) prostituee bedoeld. Dit komt in de definitie van de term «prostituee» tot uitdrukking door de sekseneutrale aanduiding: «degene die».

Prostitutie: de definitie van «prostitutie» sluit aan bij de formulering in artikel 273f, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht. Het «zich beschikbaar stellen» duidt op een structurele situatie, zodat allerlei incidentele seksuele handelingen met een ander niet onder het begrip «prostitutie» vallen, zelfs niet als «de ander» een tegenprestatie levert. De term «vergoeding» geeft aan dat er niet alleen sprake hoeft te zijn van een geldbedrag. Het vergoeden aan geschiedt door of voor «de ander», wat impliceert dat het meewerken aan pornofilms geen prostitutie is in de zin van deze verordening.

Prostitutiebedrijf: «prostitutiebedrijven» zijn er in verschillende varianten. In de eerste plaats vallen hieronder de locatiegebonden bedrijven met één of meerdere seksinrichtingen. Ook een niet-locatiegebonden bedrijf kan een prostitutiebedrijf zijn; veelal gaat het dan om een escortbedrijf, dat bemiddelt tussen prostituees en klanten. Als prostitutie plaatsvindt in woningen, kunnen (delen van) deze locaties – onder omstandigheden – als seksinrichting aangemerkt worden. Die (ruimte in een) ‘privéwoning’ is voor het publiek toegankelijk nu klanten toegang wordt verschaft. Is de prostituee op enigerlei wijze werkzaam voor degene die de ruimte beschikbaar stelt, dan is er zonder meer sprake van een prostitutiebedrijf. Thuisprostitutie is op grond van het bestemmingsplan verboden.

Raamprostitutiebedrijf: er is gekozen om een aparte definitie op te nemen voor het begrip «raamprostitutiebedrijf» omdat dit onderdeel van de prostitutiesector een bijzonder uiterlijke verschijningsvorm en invloed op de omgeving heeft. Daarom zijn sectorspecifieke regels voor de raamprostitutie opgenomen.

Seksbedrijf: het begrip «seksbedrijf» duidt op een activiteit of op activiteiten, en dus niet op de locatie waar de verrichtingen of vertoningen plaatsvinden; daarvoor wordt de term «seksinrichting» gebruikt. Binnen de omschrijving valt het gelegenheid geven tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (prostitutie), en het gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander, zoals ‘peepshows’ en sekstheaters, maar bijvoorbeeld ook het bedrijfsmatig en tegen vergoeding verzorgen van webcamseks. Daarnaast wordt onder dit begrip ook verstaan het in een seksinrichting tegen vergoeding aanbieden van erotisch-pornografische vertoningen: de seksbioscopen. Of een activiteit «bedrijfsmatig» wordt verricht, hangt af van een aantal factoren. Is er personeel in dienst, dan is er zonder meer sprake van een bedrijf. Maar een individu zonder personeel kan ook een bedrijf zijn in de zin van de Apv, en is dan dus vergunningplichtig. Het oogmerk om (een aanvulling op) een inkomen te genereren, het aantal uren dat aan de activiteit wordt besteed, de manier van klantenwerving (bijvoorbeeld of er wordt geadverteerd om de werkzaamheden onder de aandacht van publiek te brengen en klanten te trekken) en de organisatiegraad en de omvang van het prostitutieaanbod zijn aspecten om te bepalen of er bedrijfsmatig activiteiten worden verricht. Of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten zal dus moeten worden vastgesteld aan de hand van de feitelijke situatie. Het begrip «seksbedrijf» wordt dus gebruikt als verzamelnaam, waarbinnen specifieke vormen zijn te onderscheiden: als gelegenheid wordt geboden tot prostitutie, dan is er sprake van een «prostitutiebedrijf».

Seksinrichting: met het begrip «seksinrichting» wordt geduid op de voor publiek toegankelijk locatie van een seksbedrijf. Dit kan samen vallen met de locatie waar de exploitant van het seksbedrijf zich heeft gevestigd, maar dat is zeker niet altijd – en bij escortbedrijven per definitie niet – het geval. Onder «besloten ruimte» worden ook begrepen een vaar- of voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord «besloten» duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder ook begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

Werkruimte: onder «werkruimte» wordt verstaan een zelfstandig onderdeel van een seksinrichting waarin seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding worden verricht. Eén seksinrichting kan één (of natuurlijk geen) werkruimte hebben, of meerdere. Met «zelfstandig» wordt hier niet bedoeld dat een werkruimte altijd geheel zelfvoorzienend hoeft te zijn; het ziet op de van elkaar te onderscheiden delen van een seksinrichting waarin over het algemeen steeds één prostituee haar diensten aanbiedt. Een raam (met bijbehorende ‘peeskamer’) zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn; een deel van een seksinrichting dat apart verhuurd wordt zal veelal een afzonderlijke werkruimte zijn.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

De artikelen 160 en 174 van de Gemeentewet maken het in deze bepaling opgenomen onderscheid noodzakelijk. Op grond van artikel 160 van de Gemeentewet is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten, waaronder autonome verordeningen zoals deze, tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 van de Gemeentewet belast de burgemeester namelijk met «het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, en ook op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven» (eerste lid) en met «de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht» (derde lid).

In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester dan ook te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van seksinrichting is echter het ruimere begrip «ruimte» opgenomen. Dit houdt in dat het college bevoegd is als het gaat om met name vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven.

Artikel 3:3 Nadere regels

Op grond van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan de exploitatie van een seks- of escortbedrijf aan nadere regels binden. Dit in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of –veiligheid, de gezondheid, zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Bij nadere regels in het kader van artikel 3:4 kan onder meer worden gedacht aan een nadere invulling van dat wat in het bedrijfsplan moet worden opgenomen.

Artikel 3:4 Bedrijfsplan

Ter versterking van de sociale positie van de prostituee is het van belang dat er in een prostitutiebedrijf maatregelen worden getroffen op het gebied van hygiëne en van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees. Daarvoor moet bij het aanvragen van een vergunning de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant een bedrijfsplan overleggen, zodat vooraf kan worden beoordeeld of de exploitant voor deze punten voldoende oog heeft, en zorg draagt voor goede arbeidsomstandigheden. Deze verplichting geldt voor alle prostitutiebedrijven, dus ook voor raamprostitutiebedrijven en escortbedrijven. Uit de aard van de werkzaamheden volgt dat voor een escortbedrijf – op bepaalde punten – een andere uitwerking van het bedrijfsplan is vereist.

Artikel 3:5 Vergunning seksbedrijf

Eerste lid

Er is voor gekozen om seksbedrijven met een vergunningstelsel te reguleren. Dit houdt in dat het uitoefenen van een seksbedrijf is verboden, tenzij een vergunning is verleend. De keuze voor een vergunningenstelsel sluit aan bij bestaande structuren. Een uitgangspunt is ook dat legaal aanbod in beginsel illegaal aanbod tegengaat, de zogenoemde kanalisatiegedachte. Daarbij wordt aangenomen dat als er een legaal en betrouwbaar aanbod bestaat, er niet langer aanleiding is voor klanten om te kiezen voor een illegaal aanbod met alle daarmee samenhangende onwenselijkheden en onzekerheden. Met wijzigen wordt bedoeld een wijziging van welke aard dan ook.

Voor wat betreft de toepassing van de Wet Bibob wordt verwezen naar de Beleidsregels gemeente Alkmaar 2015 voor horeca-, prostitutie, speelautomaten- en evenementenvergunningen in het kader van de Wet Bibob.

Tweede lid

Met het oog op een toekomstbestendige uitvoeringspraktijk, die onder meer aansluit bij de Dienstenrichtlijn en de ontwikkelingen in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, is in het tweede lid een zorgplicht voor het bevoegd bestuursorgaan opgenomen. Als er sprake is van de verlening van schaarse vergunningen dan moet het bevoegde bestuursorgaan een selectieprocedure hanteren die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt. Dit ziet onder andere op een toereikende bekendmaking van de opening, uitvoering en afsluiting van de procedure. De geëigende weg om uitvoering aan te geven aan deze zorgplicht is dat de bevoegde bestuursorganen in een beleidsregel uiteenzetten hoe zij de selectieprocedure invullen (en hier vervolgens uitvoering aan geven).

Derde lid en vierde lid

Vanwege op de rechtszekerheid voor het bedrijfsleven is bepaald dat de beslistermijn voor een vergunning voor een seksbedrijf twaalf weken bedraagt. Deze termijn kan eenmaal met twaalf weken worden verlengd.

Vijfde lid

Het vijfde lid is opgenomen omdat na inwerkingtreding van de Dienstenwet als uitgangspunt geldt dat een vergunning van rechtswege wordt verleend wanneer de termijn, waarbinnen het antwoord op de aanvraag moet volgen, is verstreken (vgl. ook artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn). De verwachting is dat de wettelijke termijnen in dit artikel ruim genoeg zijn om tijdig op een aanvraag om een vergunning te besluiten. Zou dat evenwel niet lukken, dan wordt het belang van een daadwerkelijke afweging bij vergunningen als hier aan de orde geacht zwaarder te wegen dan voornoemd uitgangspunt. Dit is in overeenstemming met de uitzonderingsgrond van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn: dwingende redenen van algemeen belang, te weten de bescherming van de openbare orde en de volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een van rechtswege verleende vergunning is dan ook niet wenselijk.

Zes lid

Op grond van dit lid kan het college het aantal te verlenen vergunningen en het aantal werkruimten aan een maximum binden. Zie ook de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2013, ECLI:NL:RBHNO:2013:BZ7923.

Zevende lid

Schaarse vergunningen mogen in lijn met de Dienstenrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet voor onbepaalde tijd worden verleend. De termijn van drie jaar betreft de vaste lijn van de burgemeester, die met dit artikel wordt gecodificeerd.

Artikel 3:6 Weigeringsgronden

Eerste lid (onderdelen a tot en met h)

Het eerste lid, in samenhang gelezen met het tweede tot en met het vierde lid, bevat de gronden op basis waarvan een vergunning in ieder geval wordt geweigerd.

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het decriminaliseren van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden gehouden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder.

Aan het bevoegd gezag kunnen, op grond van artikel 13 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn vermeld in een aanvraag.

In de onderdelen a tot en met h wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) en het daarop gebaseerde Besluit. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor niet ook een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (Alcoholwet) is vereist een antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet (Alcoholwet) zijn in het eerste lid onder meer zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen is gelegen in de bestrijding van mensenhandel.

Onderdeel j

Het zal regelmatig voor kunnen komen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in de onderdelen a tot en met h, maar dat het geldende bestemmingsplan of beheersverordening vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is in dat geval lastig en onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt. Daarom is dit onderdeel opgenomen.

Vijfde lid

Wat betreft de in de onderdelen genoemde gronden bestaat ruimte voor een afweging of een vergunning al dan niet zal worden geweigerd.

Onderdelen a, b en c

Het belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. De bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving is dan ook aanleiding geweest om tot een maximumstelsel over te gaan. In de periode voorafgaand aan de sluiting in 2011 van een aantal prostitutiepanden aan de Achterdam waren de klachten vanuit de aangrenzende woongebieden zeer groot. Die klachten gingen over ernstige overlast vanwege het grote aantal bezoekers.

Dit bracht onevenredige (geluids)overlast met zich mee, vooral in de nachtelijke uren, veroorzaakt door geschreeuw, dichtslaande portieren et cetera. Dit naast de grote parkeeroverlast vanwege het vaak wildparkeren, vooral op de Dijk. Daarnaast was er sprake van een aanzienlijk gevoel van onveiligheid dat samenhing niet alleen met de aantallen bezoekers maar ook met het type bezoeker. Een en ander is voor de wijkraad Oostelijk Stadsdeel I aanleiding geweest tot het indienen van een burgerinitiatief gericht op de verplaatsing van de hele prostitutiebranche naar ergens anders. De gemeenteraad heeft dit initiatief weliswaar niet gehonoreerd maar heeft wel het beroep van de wijk op het recht op een redelijk ongestoord woongenot erkend en een reeks samenhangende maatregelen genomen, waaronder de invoering van een maximumstelsel, een herinrichting van de Dijk, intensivering van toezicht en het terugbrengen van de sluitingstijden en verkleining van de omvang van de prostitutiebranche op de Achterdam. Dit laatste werd ook gefaciliteerd door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2279, in de zogenoemde Bibob-zaken, die in 2011 tot sluiting van een groot aantal prostitutiepanden aan de Achterdam heeft geleid.

Na die sluiting, die feitelijk tot een bijna halvering van het aantal werkkamers heeft geleid en na uitvoering van de aanvullende maatregelen, is de overlast op en rond de Achterdam sterk verminderd en is het woon- en leefklimaat verbeterd tot op een niveau dat voor de binnenstad acceptabel is. Het aantal klachten is sterk afgenomen. De gemeentelijke inzet, die voor deze relatief kleine bedrijfstak moest worden geleverd om de openbare orde en veiligheid af te regelen en ook te moeten optreden op grond van de voortdurende klachten als gevolg van verstoring van het woon- en leefklimaat, is daarna weliswaar nog steeds relatief disproportioneel maar aanzienlijk verminderd ten opzichte van de situatie van voor 1 september 2011.

Daarnaast speelt de omvang van de prostitutiebranche in relatie tot het inwonersaantal en de regiofunctie een rol, juist omdat de omvang sterk is gerelateerd aan knelpunten op het gebied van openbare orde en veiligheid.

De beperking van het aantal kamers levert voor Alkmaar nog altijd een gemiddeld groot aantal kamers per 1000 inwoners op, zeker in verhouding tot de landelijke cijfers.

Gemeente

Aantal inwoners

Aantal ramen/kamers

Raam/1000 inwoners

Alkmaar

107.000

69

0,64

Amsterdam nu

821.000

409

0,5

Amsterdam streefdoel

821.000

240

0,29

Groningen nu

200.000

146

0,73

Groningen streefdoel

200.000

95

0,48

Deventer

98.000

10

0,1

Arnhem

152.000

0

0

Eindhoven

220.000

48

0,22

Al deze gemeenten hebben een sterke regionale functie. Bij 0,64 raam per 1000 inwoners zit Alkmaar nog ver boven het gemiddelde van vergelijkbare gemeenten. Er is geen reden om aan te nemen dat de seksuele behoeften van bewoners in Alkmaar en omstreken dermate afwijken van die van de inwoners en bezoekers van de hierboven genoemde gemeenten dat daaruit het relatief grote aantal ramen valt te verklaren. Omdat binnen het maximumstelsel, gelet op de behoefte een afname van het aantal ramen eerder in de rede ligt dan een toename en, gelet op het feit dat na de sluiting van de prostitutieramen in september 2011 het woonklimaat is verbeterd tot op een niveau dat voor de binnenstad acceptabel is, is honorering van een aanvraag die leidt tot een overschrijding van het toch al ruime maximum niet aan de orde.

Vijfde lid onderdeel d

Het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid valt onder de noemer openbare veiligheid en is doorgaans aan de orde bij raamprostitutie. Daarbij vindt de werving van klanten namelijk plaats op of aan de openbare weg, waar sprake kan zijn van aanzienlijke aantallen voetgangers en motorvoertuigen.

Vijfde lid onderdeel e

Tot de belangen die deel uitmaken van de gemeentelijke huishouding, behoort ook dat van de (volks)gezondheid. Daarnaast hebben de gemeenten, met als uitvoerende instantie de GGD, ook een aantal wettelijke taken over de ontwikkeling en uitvoering van volksgezondheidsbeleid.

Artikel 3:7 Adverteren voor seksbedrijf

De verplichting in advertenties het nummer te vermelden van de vergunning die aan een seksbedrijf is verleend, en geen andere nummers, vergemakkelijkt het toezicht. Het vaste nummer kan ook een mobiel nummer zijn. Voor niet-vergunde bedrijven is het niet mogelijk op deze manier te adverteren.

Artikel 3:8 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf of escortbedrijf

Met deze bepaling wordt onder meer – net als voor de exploitant van een seksbedrijf – een leeftijdseis voor prostituees geïntroduceerd. Hiertoe is besloten vanwege het gegeven dat jonge prostituees vooral vatbaar voor en slachtoffer van misstanden als dwang, misbruik en mensenhandel zijn. Bovendien zijn prostituees van 21 jaar en ouder weerbaarder dan zeer jonge prostituees en is de kans groter dat ze over een startkwalificatie beschikken waarmee de eventuele economische druk om te kiezen voor de prostitutie lager is en bovendien een eventuele gewenste uitstap wordt vergemakkelijkt. Het stellen van een leeftijdsgrens wordt als een passend en noodzakelijk middel beschouwd om deze misstanden te bestrijden. Daarmee is het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel, bovendien zijn de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk. Hierdoor levert het onderscheid naar leeftijd geen strijd op met het verbod van leeftijdsdiscriminatie. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1818 is dit artikel toelaatbaar. Het voorschrift over de minimumleeftijd is proportioneel en dient dwingende reden van algemeen belang en is daarom niet in strijd met de Dienstenrichtlijn.

Het is in de eerste plaats de exploitant die moet voorkomen dat er bij zijn bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Zijn die daar toch werkzaam, dan is de exploitant in overtreding. Overigens, zoals eerder opgemerkt, een prostituee die zelfstandig bedrijfsmatige activiteiten exploiteert valt enerzijds aan te merken als exploitant van een vergunningplichtig prostitutiebedrijf en anderzijds als prostituee bij dat bedrijf. Los van de hier gestelde leeftijdseis is dus uitgesloten dat in die constructies prostituees legaal aan de slag kunnen; de aanvraag van een exploitant/prostituee die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt zal namelijk worden geweigerd (vgl. artikel 3:6, eerste lid en onder d).

Als de prostituee er bewust en vrijwillig voor kiest om te werken in de illegale prostitutie, dan moet ook zij daarvoor aansprakelijk kunnen worden gehouden. Daarom is het tweede lid opgenomen.

Artikel 3:9 Sluitingstijden, aanwezigheid en toegang

Eerste lid

De algemene sluitingstijden van het eerste lid gelden niet voor seksinrichtingen waarvan bij vergunning is bepaald dat daarvoor afwijkende sluitingstijden gelden. Die afwijkende sluitingstijden kunnen bij het verlenen van de vergunning daaraan worden verbonden (zie ook het tweede lid), maar ook lopende de vergunning, als de omstandigheden daarvoor aanleiding geven. De sluitingstijden zijn niet van toepassing op sekswinkels; daarop is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.

Tweede lid

Het bevoegd bestuursorgaan kan door een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor één of meer afzonderlijke seksinrichtingen andere sluitingstijden vaststellen. Een dergelijk voorschrift wordt verbonden aan de vergunning die aan de exploitant van de betrokken seksinrichting(en) zal worden verleend. Het voorschrift moet strekken ter bescherming van het belang of de belangen waarmee de vergunning is vereist. Afwijkende sluitingstijden kunnen zowel ruimer als beperkender zijn.

Derde lid

Het derde lid richt zich niet tot de exploitant en beheerder, maar tot de bezoekers van de seksinrichting. Het begrip «bezoeker» heeft een ruimere betekenis dan het begrip «klant». Een klant is een afnemer van seksuele diensten; onder bezoekers vallen echter bijvoorbeeld ook aanwezigen in een seksinrichting die (vooralsnog) alleen iets drinken, of een vertoning komen bekijken. Hoewel niet iedere bezoeker per definitie een klant is, is iedere klant per definitie wel een bezoeker. Personen die bijvoorbeeld professionele reparatie- of schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren, zullen – als zij zich daartoe beperken – uiteraard niet als bezoeker worden aangemerkt.

Artikel 3:10 Tijdelijke afwijking sluitingstijden en tijdelijke sluiting

Ten opzichte van artikel 3:8, bij of krachtens welke bepaling kan worden voorgeschreven wat voor seksinrichtingen het reguliere sluitingstijdenregime is, biedt artikel 3:9 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. In het eerste lid is opgenomen wat die afwijkingen kunnen inhouden. In het tweede lid is geregeld dat van een dergelijk besluit ook in het openbaar kennis wordt gegeven.

Artikel 3:11 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Eerste lid

Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid van deze bepaling niet alleen een gebod (een verplichting tot aanwezigheid), maar een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals opgenomen in het tweede lid.

Tweede lid

Dit lid schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. Daarbij zullen zij zich in ieder geval, maar niet alleen, moeten richten op het voorkomen en tegengaan van onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen, drugs- of wapenhandel, heling, geweldsdelicten en dergelijke.

Artikel 3:12 Beëindiging exploitatie

Het tweede lid voorziet in de omstandigheid dat de exploitant zijn bedrijf heeft beëindigd of heeft overgedaan aan een rechtsopvolger. Onder beëindiging wordt ook verstaan een wijziging van de naam van de exploitant of van een of meerdere namen van de exploitanten. In die gevallen moet dan een nieuwe vergunning worden aangevraagd. In het eerste lid is bepaald dat de vergunning bij feitelijke beëindiging van de exploitatie van rechtswege komt te vervallen. De burgemeester heeft er belang bij een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve exploitanten; in verband daarmee is in het derde lid bepaald dat binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie daarvan moet worden kennisgegeven.

Artikel 3:13 Melding gewijzigde omstandigheden

De burgemeester heeft er belang bij eveneens een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve beheerders; in verband daarmee is in het eerste lid bepaald dat, als een of meer beheerders van een inrichting hun werkzaamheden feitelijk hebben beëindigd, de exploitant daarvan binnen een week na die feitelijke beëindiging moet kennisgeven. Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning: denkbaar is ook dat het beheer in de inrichting in handen is van meer personen of dat het beheer in handen komt van de exploitant zelf.

Denkbaar is ook de dat de exploitant de plaats van de vertrokken beheerder(s) wenst te laten innemen door een of meer andere personen. Het tweede lid verlangt in dat geval dat de exploitant de burgemeester verzoekt om de nieuwe beheerder(s) te vermelden in de aan hem verleende vergunning. Daarbij dient ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) een antecedentenonderzoek plaats te vinden.

In dit lid is bepaald dat de nieuwe beheerder al aan de slag kan vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Hierdoor is enerzijds gewaarborgd dat er voor die tijd geen nieuwe beheerders werkzaam kunnen zijn. Dit zou het aantonen van schijnbeheer namelijk aanzienlijk bemoeilijken. Anderzijds wordt hiermee tegemoet gekomen aan in de praktijk noodzakelijke flexibiliteit. Wijziging van beheer komt namelijk vaker voor dan de wijziging van de exploitatie. Ook wordt hiermee aangesloten bij de Drank- en Horecawet (Alcoholwet).

Artikel 3:14 Intrekking of schorsing van een vergunning

Het eerste lid bevat een opsomming van de omstandigheden waaronder een vergunning zonder meer moet worden ingetrokken. Anders dan in het tweede lid is hier dus geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd bestuursorgaan. In de gevallen opgenomen in het tweede lid kan – als het een tijdelijke en beperkte afwijking van de regels betreft – een vergunning ook worden geschorst, om desnoods later – als de reden om tot schorsing over te gaan blijft voortbestaan – alsnog in te trekken.

Artikel 3:15 Straatprostitutie

Eerste lid

Straatprostitutie is bij uitstek een vorm van prostitutie die regulering nodig heeft. Aan de belangen die behoren tot de huishouding ontleent de gemeente de bevoegdheid tot regulering, ook ten aanzien van straatprostitutie. In het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat is in Alkmaar een algemeen verbod op straatprostitutie opgenomen.

Tweede lid

Dit verbod is opgenomen als uitvloeisel van de vervolgacties om overlast te voorkomen of te beperken die samenhangt met raamprostitutie en dan vooral van de randverschijnselen die hiermee gepaard gaan. Onder «zich op dwingende manier bemoeien» wordt verstaan: prostituees min of meer gedwongen begeleiden van en naar hun werkplek, geld aannemen van prostituees, drank of verdovende middelen verstrekken aan prostituees, agressief gedrag tegenover prostituees et cetera. Dit lid ziet voornamelijk op het gedrag van souteneurs, maar is uiteraard van toepassing op eenieder die aan de begripsomschrijving voldoet.

Vierde en vijfde lid

Op grond van het vierde en vijfde lid kan door een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar van de unit Stadstoezicht een bevel tot onmiddellijke verwijdering worden gegeven aan prostituees, maar ook aan andere aldaar aanwezige personen.

Zesde en zevende lid

Als het mondeling bevel tot verwijdering als bedoeld in het vijfde lid geen soelaas blijkt te bieden, kan naar het middel van de schriftelijke verblijfsontzegging worden gegrepen; dit lid voorziet daarin. Een verblijfsontzegging behelst een verbod om zich na aanzegging door of vanwege de burgemeester te bevinden – in dit geval – op de wegen en tijdens de tijden, voor in de aanzegging genoemd. Uit een verblijfsontzegging vloeit een sterke beperking van de bewegingsvrijheid voort, zoals onder meer wordt gewaarborgd door artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten. Deze moet daarom met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden opgelegd. De maatregel moet noodzakelijk zijn, proportioneel zijn (in verhouding tot de veroorzaakte ordeverstoring) en er moet worden voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel, dat erop neer komt dat niet met een minder ingrijpend middel zou kunnen worden volstaan. In het zevende lid is opgenomen dat de burgemeester het verbod als dat in verband met persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk is beperkt.

Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Deze bepaling schept een verbod dat alleen in effect kracht heeft ten aanzien van nader door het bevoegd bestuursorgaan te bepalen rechthebbenden en voor zover het bevoegd bestuursorgaan aan die rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de manier van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt. Het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen, voor zover die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet valt niet binnen de reikwijdte van het verbod.

Hoewel denkbaar is dat dit voorschrift in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; het kan dus ook gaan om erotisch-pornografische foto’s of afbeeldingen aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op de voorstellingen.

Hoofdstuk 4 Andere onderwerpen over de huishouding van de gemeente

Artikel 4:1 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

De bedoeling van deze bepaling is om een zekere regulering tot stand te brengen van de inzamelingsacties voor goede doelen waarbij een beroep wordt gedaan op de liefdadigheidszin van de inwoners.

Het gemeentebestuur gaat uit van het jaarlijks door het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) opgestelde (landelijke) collecteplan. Dit vormt de leidraad voor het plaatselijke collecterooster. Er is een erkenningsregeling voor goede doelen (voormalig CBF keurmerk). Organisaties worden getoetst op de punten missie/maatschappelijke waarde, middelen, activiteiten/organisatie, resultaten, maatschappelijke impact, governance, verantwoording, betrekken belanghebbenden.

Instellingen die niet in het collecteplan van het CBF voorkomen, zijn aangewezen op de in dit plan opengelaten vrije collecteperioden. De collecten van landelijke instellingen, voorkomende op het collecterooster krijgen een doorlopende vergunning. Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster kan een vergunning voor bepaalde tijd worden afgegeven. Voor bijvoorbeeld een lokale vereniging die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, wordt in de regel een vergunning voor een week afgegeven in een collectevrije periode. Deze vergunning is eenmalig omdat die alleen voor de vergunde periode geldt.

Het verlenen van een incidentele vergunning is maatwerk. Vaak betreft het een lokale organisatie waarbij specifiek voor die organisatie geldende voorwaarden worden gesteld. Juist doordat de gemeente bij deze instellingen niet kan afgaan op een oordeel van het CBF dient deze zelf een afweging te maken of sprake is van een bonafide instelling. Daarbij is het uitgangspunt dat er alleen één organisatie per week huis-aan-huis mag collecteren met het oog op het voorkomen van overlast.

Om van een openbare inzameling te kunnen spreken is voldoende dat deze aan de weg of van de weg af zichtbaar is of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats plaatsvindt.

De bepaling ziet op de inzameling van geld en andere goederen. Er zijn namelijk ook acties die zich richten op de inzameling van bijvoorbeeld kleding; een dergelijke inzameling is in de Afvalstoffenverordening geregeld. Ook als een inzameling beperkt is tot het op intekenlijsten zetten van een naam kan van een openbare inzameling sprake zijn.

De bepaling beoogt te bewerkstellingen dat bonafide instellingen die inzamelen buiten het landelijke collecteplan voldoende ruimte krijgen voor een inzameling. Een goede spreiding over het jaar en het voorkomen van overlast door te veel inzamelingen vormen hierbij toetsingscriteria. Het college is verder gehouden zich er van te vergewissen dat misbruik zoals het gebruik van de ingezamelde gelden en goederen voor eigen gewin wordt voorkomen.

Naast de klassieke inzamelingsacties (de collecte) worden ook activiteiten verricht ter werving van donateurs of leden, waarbij te kennen wordt gegeven – althans de indruk wordt gewekt – dat de uiteindelijke opbrengst geheel of ten dele bestemd is voor een liefdadig of een ideëel doel. Deze wervingsactiviteiten onderscheiden zich van inzamelingsacties door het feit dat er geen geld of zaken worden ingezameld en geen intekenlijsten worden ingevuld. In plaats daarvan werft de betreffende instelling leden of donateurs. Voor deze wervingsacties is een vergunning nodig. Het werven van klanten valt onder het aanbieden van diensten. Doel is namelijk om via deze methode een contract af te sluiten voor de levering van een dienst. Dit is een vorm van venten waarvoor geen vergunning is vereist.

Uit het tweede lid blijkt dat als bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden, dit niet meebrengt dat voor de inzameling geen vergunning is vereist.

Volgens rechtspraak komt deze bepaling niet in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het tweede lid maakt namelijk alleen het houden van een openbare inzameling van een vergunning afhankelijk, niet het aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. Dit wordt door de bepaling onverlet gelaten. Wordt met andere woorden een aanvraag om een collectevergunning geweigerd en was de aanvrager van plan om bij de inzameling gedrukte stukken te verspreiden, dan blijft het recht om deze stukken aan te bieden zonder meer bestaan.

Dat het om een regeling voor het collecteren gaat en niet om een regeling over het venten of colporteren met gedrukte stukken blijkt ook uit de zinsnede dat de «indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig, maatschappelijk of ideëel doel is bestemd».

In het derde lid zijn uitgezonderd inzamelingen die in besloten kringen worden gehouden. Daarmee worden situaties bedoeld waarin tussen de inzamelende instelling en de persoon een bepaalde band bestaat bijvoorbeeld in kerkelijk verband of binnen een vereniging, welke band de achtergrond vormt van de actie. Het risico van misbruik is dan niet of nauwelijks aanwezig. Het bedoelde verband is nauwer dan alleen het bestaan van een gemeenschappelijk (papieren) lidmaatschap. Het begrip «besloten kring» veronderstelt een zekere bekendheid met elkaar.

Artikel 4:2 Venten

Eerste lid

Het venten, waaronder ook huis-aan-huisverkoop wordt begrepen, moet worden onderscheiden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de standplaatsvergunning. Bij venten worden waren te koop aangeboden, zonder dat de handelaar beschikt over een standplaats of marktkraam van waaruit de waren worden verkocht. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten. Venten geldt dan ook als de meest laagdrempelige en ambulante vorm van straathandel. Om dit karakter te behouden en ongewenste marktvorming door een concentratie van ventactiviteiten te voorkomen, is in het eerste lid voorgeschreven dat de venter niet langer op dezelfde plaats blijft staan dan nodig is om zijn klanten te bedienen.

Het onderscheid tussen venten en het innemen van een markt-, stand- of ligplaats betreft de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats worden aangebonden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een markt-, stand- of ligplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen van eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen zoals een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Venten en standplaatsen sluiten elkaar dan ook uit.

Het onderscheid tussen venten en collecteren is het volgende. Van venten is sprake wanneer voor de goederen of diensten een reële tegenprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt gevraagd. In principe worden bij een collecte geen goederen aangeboden, maar gaat het om het inzamelen van geld en goederen. Verkrijgt men een drukwerk of ander goed door een willekeurig bedrag of een weliswaar vast, maar niet meer als reële tegenprestatie aan te merken, bedrag aan geld in een bus te werpen of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, dan is er sprake van een collecte. De gedrukte stukken worden daarbij alleen ter ondersteuning van die actie uitgereikt en zijn niet elementair voor het verschijnsel collecte. Van venten met gedrukte stukken is dus sprake, wanneer deze voor een reële tegenprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt gevraagd. Te denken valt hierbij aan de verkoop van abonnementen op kranten of energieleveranciers.

Tweede lid

Het is verboden te venten als de openbare orde wordt verstoord, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen. De terminologie sluit aan de bij de Dienstenrichtlijn. Hieronder vallen de aloude motieven van overlast en verkeersveiligheid. Voor het venten is geen vergunning nodig, omdat venten in Alkmaar geen overlast en dergelijke oplevert. Overlast kan in dit geval ook achteraf worden aangepakt.

Derde en vierde lid

Het derde lid is opgenomen om te voorkomen dat burgers in de late avonduren en nacht worden lastig gevallen door venters. Vanwege koopzondagen is in het vierde lid een uitzondering opgenomen.

Vijfde lid

Het vierde lid bevat een afbakening naar hogere regelgeving.

Zesde lid

Dit lid geeft een uitzondering op de verboden genoemd in het tweede en derde lid specifiek als het gaat om gedrukte of geschreven stuken. Dit betekent dat men wel mag venten met stukken waarop gevoelens of gedachten als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard.

Artikel 4:3 Snuffelmarkten en themamarkten

In de eerste twee leden van deze bepaling is opgenomen wat wel en niet onder een snuffelmarkt of themamarkt moet worden verstaan.

De laatste tijd komt het steeds vaker voor dat markten worden georganiseerd in grote, doorgaans leegstaande, gebouwen. Hoofdzakelijk worden daar zogenoemde ongeregelde zaken verkocht. Bij ongeregelde zaken kan vooral worden gedacht aan tweedehands goederen of incourante goederen, dat wil zeggen goederen, die in de regel niet meer langs normale handelskanalen het publiek bereiken, zoals bijvoorbeeld beschadigde artikelen, artikelen die uit de mode zijn, restanten en zaken van een te liquideren onderneming.

Bij een themamarkt kan worden gedacht aan thema’s zoals boeken, platen/cd’s, bloemen, kunst, creatief et cetera. Uitgangspunt is dat de aangeboden goederen of diensten binnen één thema vallen.

Van de snuffelmarkt of themamarkt te onderscheiden zijn:

  • -

    de weekmarkt in de zin van artikel 160, eerste lid en onder g, van de Gemeentewet.

  • -

    de jaarmarkt in de zin van artikel 160, eerste lid en onder g, van de Gemeentewet. Bij een jaarmarkt moet worden gedacht aan een jaarlijks terugkerende traditie. Het college heeft hiervoor een apart instellingsbesluit genomen.

  • -

    evenementen: de zogenoemde snuffelmarkt of themamarkt wordt gehouden in een gebouw of op een openbare plaats. Als het gaat om braderieën, vrijmarkten op Koningsdag of vlooienmarkten in de openbare ruimte, is dit artikel niet van toepassing, maar is er sprake van een evenement, dat al dan niet vergunningplichtig is op grond van artikel 2:11 van deze verordening.

Derde lid en vijfde lid

De aard van de goederen en de omstandigheden rondom een snuffelmarkt of themamarkt kunnen een uitstralende werking hebben buiten het gebouw. Het houden van een snuffelmarkt of themamarkt is dan ook verboden als de openbare orde dreigt te worden aangetast en overlast te verwachten is. In het vijfde lid is bepaald dat de vergunning ook kan worden geweigerd wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, in dit verband wordt gewezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5137. In het belang van deze motieven is de vergunningplicht gehandhaafd. Op grond van dezelfde motieven kan het aantal snuffelmarkten of themamarkten worden beperkt.

Artikel 4:4 Verbod gebruik wensballonen

Door de Nederlandse vereniging voor brandweerzorg en rampenbestrijding (NVBR) zijn incidenten gemeld met zogenoemde wensballonnen. Deze wensballonnen zijn onder verschillende namen bekend, maar kenmerkend is dat zij met open vuur worden opgelaten en zonder enige controle op de wind wegdrijven. De NVBR raadt daarom af deze wensballonnen te gebruiken. Er is namelijk geen mogelijkheid om te vermijden dat zij op (rieten) daken, in natuur(bos)gebieden of anderszins onwenselijke plaatsen landen. In verband met de brandgevaarlijkheid is het daarom verboden dit soort ballonnen op te laten.

Hoofdstuk 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel  5:1 Strafbepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Het is uiteindelijk wel de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de gemeenteraad gekozen boetecategorie.

Op grond van artikel 91 in samenhang gelezen met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht vallen ook rechtspersonen onder de werking van de gemeentelijke strafbepalingen. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie “indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat” (artikel 23, zevende en achtste lid van het Wetboek van Strafrecht). Dat betekent dat voor overtredingen van deze verordening door een rechtspersoon de rechter de mogelijkheid heeft een boete van de derde categorie op te leggen.

De hoogte van een op te leggen boete moet in overeenstemming zijn met de aard van de overtreding. Gezien de aard van de bepalingen van deze verordening wordt als algemene lijn gehanteerd dat op overtredingen een boete van de tweede categorie wordt gesteld. Op overtredingen die minder ernstig zijn, wordt een boete van de eerste categorie gesteld.

Bepalingen die zien op overtreding van de (voorschriften van de) Wet openbare manifestaties (artikel 2:3) en de bepalingen die zien op de bestrijding van heling, zijn uitgezonderd. De reden is dat de strafbaarstelling van overtreding hiervan is geregeld in bijzondere (formele) wetten.

Artikel 5:2 Toezichthouders

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De meeste bepalingen in deze verordening bevatten ge- en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk – door onder andere het opleggen van een last onder bestuursdwang of dwangsom – en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende respectievelijk opsporingsbevoegdheden.

Er kan dus een onderscheid worden gemaakt tussen opsporingsbevoegdheden enerzijds en controlerende of toezichthoudende bevoegdheden anderzijds. Van opsporing kan eerst worden gesproken als uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van een strafbaar feit voortvloeit. Onderzoek zonder dat een redelijk vermoeden van een strafbaar feit aanwezig is, heeft het karakter van toezicht (controle). Toezichthoudende bevoegdheden kunnen worden toegepast over al degenen tot wie de betrokken voorschriften zijn gericht. Uiteraard kan de uitoefening van toezicht wel feiten of omstandigheden aan het licht brengen die leiden tot een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en dus tot het intreden van de opsporingsfase.

Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is deze bepaling opgenomen. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.

(Buitengewone) opsporingsambtenaren, ook toezichthouders

De met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren worden genoemd in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. De in artikel 141 genoemde ambtenaren (onder andere de politieambtenaren) hebben een algemene opsporingsbevoegdheid. Artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, bepaalt dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen aan wie bij verordeningen de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan is toevertrouwd, dit alles voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. De aangewezen personen hebben dus op grond van het bepaalde in artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering ook opsporingsbevoegdheid voor die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Om buitengewoon opsporingsambtenaar te kunnen worden dient men eerst in een verordening te zijn aangewezen als toezichthoudend ambtenaar.

Aangezien het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid van delegatie van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren als buitengewone opsporingsambtenaren aan het college, zal de gemeenteraad deze ambtenaren in de verordening zelf moeten aanwijzen. Artikel 6:2, eerste lid, voorziet hierin door een “functionele” aanwijzing.

De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn.

Pure toezichthoudende ambtenaren

Het eerste lid voorziet dus in de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren. De achtergrond van dit lid is hoofdstuk 5 van de Awb. Op grond van artikel 5:11 van de Awb wordt onder toezichthouder verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. De grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders op autonome gemeentelijke regels wordt ontleend aan een op basis van de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, in dit geval deze verordening. Een persoon die is aangewezen als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden.

Artikel 5:3 Binnentreden woningen

De bevoegdheid van toezichthouders om andere plaatsen dan woningen te betreden volgt uit artikel 5:15 van de Awb. Artikel 5:3 regelt in aanvulling daarop het binnentreden van woningen, zonder toestemming van de bewoner. Als wel toestemming wordt verleend gelden de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden.

Dat de gemeenteraad bevoegd is om personen aan te wijzen die zonder toestemming mogen binnentreden volgt uit artikel 149a van de Gemeentewet. Het gaat om personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of de bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

Artikel 5:5 Overgangsrecht

Het eerste lid regelt dat bestaande vergunningen en ontheffingen hun rechtskracht behouden totdat ze of vervallen, of worden ingetrokken of gewijzigd. Intrekking of wijziging geschiedt op grond de regels van de nieuwe Apv. Een groot deel van de verleende vergunningen en ontheffingen heeft overigens een beperkte looptijd.

Het tweede lid bepaalt dat de nieuwe Apv moet worden toegepast op aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend

Het vierde lid geeft aan welk wettelijk kader geldt bij de besluitvorming in bezwaar. Als een bezwaarschrift is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, maar de beslissing pas ná de inwerkingtreding plaatsvindt, dan is dat met toepassing van de nieuwe Apv. Overigens volgt dit ook uit de manier van toetsing in bezwaar zoals die door de Awb wordt voorgeschreven (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV6527).

Artikel 5:6 Omhangen

Een verordening kent vaak diverse uitvoeringsregels, zoals nadere regels, aanwijzingsbesluiten (van plaatsen waar of tijden waarop bepaalde regels gelden), beleidsregels en dergelijke. Bij vervanging van een verordening door een nieuwe is het vaak niet nodig dat al deze uitvoeringsregels worden vervangen: ze kunnen nog uitstekend dienst doen, maar dan in juridische zin gebaseerd op een artikel van de nieuwe verordening. Dan moeten ze worden “omgehangen”, dat wil zeggen aan hun nieuwe grondslag worden opgehangen. Dit artikel regelt dit.