Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR658115
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR658115/1
Regeling vervallen per 01-01-2024
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2021
Geldend van 29-05-2021 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 28-05-2021
Intitulé
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2021De raad van de gemeente Wijchen
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2021
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Artikelen 3.8 en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
Artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 van de Jeugdwet;
Gezien het advies van de Wmo-raad Wijchen; Overwegende dat:
- -
Burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
- -
Van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
- -
Burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
- -
De verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
- -
Het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
- -
Het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp;
- -
Het wenselijk is de regels op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen en in één verordening onder te brengen;
Besluit vast te stellen de:
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2021
Artikel 1. Definities
Alle begrippen die in deze verordening inclusief bijlagen worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Gemeentewet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo 2015) en Jeugdwet.
- a.
Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als een overige voorziening;
- b.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die
- -
niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
- -
daadwerkelijk beschikbaar is;
- -
een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;
- -
deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
- -
- c.
Andere organisatie: Sociaal wijkteam Wijchen;
- d.
Andere voorziening: voorziening anders dan op het gebied van jeugdhulp, (jeugd)zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
- e.
Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een Pgb is toegekend;
- f.
Deskundige: een (netwerk)medewerker van het Sociaal wijkteam Wijchen;
- g.
Eigen kracht: de mate waarin de inwoner in staat is zelf de problemen op te lossen of te verminderen, eventueel met hulp van personen uit het sociaal netwerk (Jw), dan wel in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving als dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie (Wmo);
- h.
Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Bij jeugdhulp de dagelijkse verzorging en/of opvoeding die (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers aan kinderen geacht worden te bieden;
- i.
Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en/of jeugdhulp;
- j.
Ingezetene: inwoner die in het kader van maatschappelijke ondersteuning woonachtig is in de gemeente Wijchen;
- k.
Inwoner: persoon die woonachtig is in de gemeente Wijchen en die op grond van Jeugdwet of Wmo 2015 gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als een jeugdige en zijn ouder;
- l.
Maatwerkvoorziening: op de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt afgestemde maatschappelijke ondersteuning. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als individuele voorziening;
- m.
Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
- n.
Melding: het kenbaar maken van de hulpvraag door of namens de inwoner;
- o.
Persoonlijk plan: plan als bedoeld in artikel 4, vijfde lid;
- p.
Pgb: persoonsgebonden budget, zijnde een door het college verstrekt budget aan een cliënt, dat de cliënt in staat stelt de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort, van derden te betrekken;
- q.
Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;
- r.
Verslag: schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (onderzoeksverslag of ondersteuningsplan). Het verslag wordt als aanvraag aangemerkt als het door de cliënt of zijn vertegenwoordiger is ondertekend.;
- s.
Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. In de Wmo is dit begrip niet meer van toepassing;
- t.
Vrij toegankelijk aanbod: algemene voorziening waar gebruik van gemaakt kan worden zonder dat daarvoor een verwijzing of een besluit van het college nodig is.
Artikel 2. Melding hulpvraag
-
1. Een hulpvraag kan door of namens een inwoner bij het college of een andere daartoe door het college aangewezen organisatie, verder te noemen de andere organisatie, worden gemeld.
-
2. Het college of de andere organisatie bevestigt de ontvangst van een melding.
-
3. Indien melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp, voert het college of de andere organisatie in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding, een onderzoek uit overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6.
-
4. In spoedeisende gevallen verstrekt het college of de andere organisatie na de melding meteen een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan de rechter.
-
5. Een hulpvraag om jeugdhulp kan ook worden gemeld bij de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts, die ieder afzonderlijk kan verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp. De gecontracteerde jeugdhulpaanbieder beoordeelt welke maatwerkvoorziening nodig is.
Artikel 3. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
-
1. Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de inwoner uitgangspunt is.
-
2. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon als bedoeld in de Jeugdwet.
-
3. Het college of de andere organisatie wijst de inwoner en mantelzorger voorafgaande het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning of, indien van toepassing, een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Artikel 4. Vooronderzoek
-
1. Het college of de andere organisatie verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de inwoner en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
-
2. Voordat het gesprek plaatsvindt, verschaft de inwoner het college of de andere organisatie alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college of de andere organisatie voor het onderzoek nodig zijn en waarover de inwoner redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
-
3. De inwoner verstrekt op verzoek van het college of de andere organisatie een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage, tenzij de spoedeisendheid zich hiertegen verzet.
-
4. Als de inwoner voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college of de andere organisatie in overleg met de inwoner afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste, tweede en/of derde lid.
-
5. Het college of de andere organisatie brengt de inwoner op de hoogte van de mogelijkheid om de hulpvraag schriftelijk te beschrijven in een persoonlijk plan en aan te geven welke mogelijke oplossingen volgens hem nodig zijn.
-
6. Het college of de andere organisatie brengt de jeugdige en zijn ouder op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen.
Artikel 5. Onderzoek
-
1. Het college onderzoekt voor zover nodig in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:
- a.
De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner;
- b.
Het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
- c.
de mogelijkheden om zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang:
- -
op eigen kracht, of
- -
met gebruikelijke hulp, of
- -
met een algemene voorziening, of
- -
met een algemeen gebruikelijke voorziening, of
- -
met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk, of
- -
met een wettelijke voorliggende voorziening, of
- -
door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten;
- -
- d.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de inwoner;
- e.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang en de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op deze domeinen;
- f.
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
- g.
welke bijdrage in de kosten de inwoner voor de maatschappelijke ondersteuning verschuldigd zal zijn, en
- h.
de mogelijkheid te kiezen voor de verstrekking van een Pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
- a.
-
2. Als de inwoner een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, aan het college of de andere organisatie heeft verstrekt, betrekt het college of de andere organisatie dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
-
3. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
-
4. Het college of de andere organisatie informeert de inwoner over de gang van zaken bij het onderzoek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.
-
5. Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek, tenzij de hulpvraag voldoende bekend is. Dan kan het college of de andere organisatie hier in overleg met de cliënt van afzien.
Artikel 6. Verslag
-
1. Het college of de andere organisatie zorgt voor een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.
-
2. Na het onderzoek verstrekt het college of de andere organisatie het verslag zo spoedig mogelijk aan de inwoner.
-
3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het verslag toegevoegd en maken daar deel van uit.
Artikel 7. Aanvraag
-
1. Een inwoner, zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college als het onderzoek niet binnen zes weken na de melding is afgerond.
-
2. Een aanvraag zoals bedoeld in lid 1 moet door aanvrager voorzien zijn van alle informatie en documenten die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
-
3. Het college merkt een door de inwoner, zijn gemachtigde of zijn vertegenwoordiger ondertekend verslag als bedoeld in artikel 6 lid 1 aan als aanvraag.
-
4. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op een aanvraag voor gesloten jeugdhulp in het vrijwillig kader.
Artikel 8. Maatwerkvoorziening
-
1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.
-
2. Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
- a.
Ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de inwoner ondervindt of ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de inwoner met psychische of psychosociale problemen en de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de inwoner deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
- -
Op eigen kracht;
- -
Met gebruikelijke hulp;
- -
Met mantelzorg;
- -
Met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- -
Met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
- -
Met algemene voorzieningen;
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
- -
- b.
indien naar het oordeel van het college een jeugdige of zijn ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Het college betrekt daarbij in ieder geval de mate waarin de jeugdige of de ouder een oplossing kan vinden voor de ondersteuningsvraag
- -
Op eigen kracht of met zijn ouder;
- -
Met gebruikelijke hulp;
- -
Met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- -
Met gebruikmaking van algemene voorzieningen;
- -
Met gebruikmaking van andere voorzieningen.
De maatwerkvoorziening stelt de jeugdige in staat, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld
- -
Gezond en veilig op te groeien;
- -
Te groeien naar zelfstandigheid, en
- -
Voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
- -
- -
- a.
-
3. Een inwoner komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
- a.
Als er een (mogelijke) aanspraak op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- b.
Als de voorziening voor een persoon als inwoner algemeen gebruikelijk is;
- c.
als inwoner voor de Wmo 2015 geen ingezetene is van de gemeente Wijchen, met uitzondering van beschermd wonen1 en opvang, of als de inwoner volgens het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijchen valt;
- d.
Als het een voorziening betreft die de inwoner na de melding en vóór datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
- e.
Als de inwoner die maatschappelijke ondersteuning vraagt geen of onvoldoende eigen verantwoordelijkheid heeft getoond;
- f.
Voor zover er aan de zijde van de inwoner geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie;
- g.
Voor zover de voorziening naar objectieve maatstaven niet als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;
- h.
Voor zover de voorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht.
- a.
-
4. Voor de maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie, op grond van de Wmo 2015, geldt bovendien dat:
- a.
De noodzaak tot ondersteuning voor de inwoner redelijkerwijs onvermijdbaar moet zijn geweest;
- b.
Deze voorziening langdurig noodzakelijk dient te zijn;
- c.
In het geval de voorziening voorzienbaar was, vast komt te staan dat van de inwoner redelijkerwijs niet kon worden verwacht, dat de inwoner maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig maakte.
- a.
-
5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte maatwerkvoorziening, wordt deze maatwerkvoorziening slechts verstrekt als de eerder verstrekte maatwerkvoorziening technisch is afgeschreven,
- a.
Tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;
- b.
Tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de vervangingskosten, of
- c.
Als de eerder verstrekte voorziening niet langer compensatie biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.
- a.
-
6. Voor alle woonvoorzieningen geldt bovendien dat geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
In het geval de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
- b.
Ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐ clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;
- c.
Voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting.
- d.
Ten behoeve van specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
- e.
Als de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
- a.
-
7. Voor beschermd wonen geldt dat er geen toegang is tot deze voorziening als de inwoner uitsluitend (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld.
-
8. Voor opvang geldt dat de toegang kan worden geweigerd wanneer:
- a.
Een inwoner zich (na toegang tot de opvangvoorziening) niet houdt aan de huisregels;
- b.
Een inwoner onveiligheid en overlast veroorzaakt;
- c.
Een inwoner niet bereid is om mee te werken aan een passend ondersteuningstraject;
- d.
Er sprake is van een tegenstellende indicatie waardoor een opvangtraject geen geschikte vorm van maatschappelijke ondersteuning voor een inwoner is;
- e.
Een inwoner zich ernstig misdraagt jegens andere inwoners in de opvang of richting medewerkers van de opvanginstelling;
- f.
De eigen bijdrage (na meerdere waarschuwingen) niet betaald wordt;
- g.
Er in het geval van vrouwenopvang geen sprake is van huiselijk geweld en/of geweld in een afhankelijkheidsrelatie.
- a.
Artikel 8a Wonen en zorg
Het is niet toegestaan een overeenkomst af te sluiten met een aanbieder dan wel een derde (in geval van een Pgb) waarin het bieden van de geïndiceerde ondersteuning mede afhankelijk is van de woonruimte die door de organisatie dan wel derde wordt geboden, tenzij het verblijf onderdeel is van de indicatie.
Artikel 9. Inhoud beschikking
-
1. Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af.
-
2. In een beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat in ieder geval of deze als zorg in natura of als Pgb wordt verstrekt en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
-
3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura staat in ieder geval in de beschikking:
- a.
Wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
Wat de omvang van de voorziening is, en
- d.
Indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- a.
-
4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb staat in ieder geval in de beschikking:
- a.
Wat het beoogde resultaat van de met het Pgb te bekostigen voorziening is;
- b.
Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;
- c.
Wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
Welke voorwaarden aan het Pgb verbonden zijn;
- e.
Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Pgb is bedoeld, en
- f.
De wijze van verantwoording van de besteding van het Pgb.
- a.
-
5. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de inwoner in de beschikking zowel daarover, als over de kostprijs van de voorziening danwel de maximaal verschuldigde bijdrage geïnformeerd.
Artikel 10. Regels voor Pgb algemeen
-
1. De inwoner die een Pgb wenst, motiveert schriftelijk in zijn Pgb-plan:
- a.
Waarom hij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen terzake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk, van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat is de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
- b.
Waarom hij de maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 als een Pgb wil hebben of waarom hij een maatwerkvoorziening in natura in het kader van de Jeugdwet niet passend acht;
- c.
Hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend, van goede kwaliteit en inwonergericht is. Daarbij is in elk geval van belang dat wanneer degene die de diensten verleent in contact kan komen met personen die jonger zijn dan achttien jaar, voor aanvang van de dienstverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste en tweede graad en degenen die incidentele ondersteuning bieden.
- a.
-
2. Het Pgb kan worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud, reparatie en WA-verzekering van een voorziening voor zover onderhoud en verzekering door het college wordt verlangd en dit geen onderdeel is van het Pgb.
-
3. Het tarief voor een Pgb:
- a.
is gebaseerd op een door de inwoner opgesteld Pgb-plan over hoe hij het Pgb wil gaan besteden;
- b.
is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;
- c.
wordt afgestemd op de verschillende vormen van ondersteuning en de verschillende typen zorgverleners;
- d.
voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt;
- e.
voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie of ziekte, verzekeringen en reiskosten.
- f.
voor beschermd wonen omvat mede het schoonmaken van een appartement of kamer en gemeenschappelijke ruimten.
- a.
-
4. Budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven niet doen:
- a.
kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
- b.
kosten voor bemiddeling;
- c.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het Pgb;
- d.
huur;
- e.
eten en drinken;
- f.
bijdrage in de kosten;
- g.
contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het Pgb en kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;
- h.
zorg en ondersteuning die onder een andere wet vallen dan de wet op grond waarvan het Pgb is verstrekt;
- i.
zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorziening vallen;
- j.
ondersteuning bij inkopen buiten EU-landen.
- a.
-
5. Indien de jeugdige nog geen achttien jaar is, wordt hij niet in staat geacht de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
-
6. Budgethouders dienen de zorgverlener(s) via een declaratie of factuur te laten uitbetalen. Budgethouders mogen geen vaste maandlonen afspreken met hun zorgverlener(s). Declaraties of facturen kunnen tot uiterlijk 1 april van het volgende kalenderjaar worden ingediend bij de SVB.
-
7. Een Pgb dient binnen zes maanden na toekenning door de inwoner zijn aangewend ten behoeve van het beoogde resultaat waarvoor het is verstrekt.
-
8. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het Pgb. Het college besluit jaarlijks over indexering van de verschillende bedragen, genoemd in de financiële bijlage.
-
9. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het Pgb. Het college besluit jaarlijks over indexering van de verschillende bedragen, genoemd in de financiële bijlage.
-
10. Bij tussentijdse wijziging van zorgaanbieder mogen uitgaven uit het Pgb budget pas gedaan worden nadat door het college is vastgesteld dat de nieuwe zorgaanbieder voldoet aan alle wettelijke, bovenwettelijke en aanvullende gemeentelijke kwaliteitseisen.
-
11. Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:
- a.
op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;
- b.
.er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoonsgebonden budget in het verleden;
- c.
.er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.
- a.
Artikel 11. Regels voor Pgb professionele zorg
-
1. Dit artikel heeft betrekking op de zorgaanbieder die middels een Pgb wordt gefinancierd en een eventuele onderaannemer die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden verricht.
-
2. In het verslag leggen budgethouder en het college vast binnen welke termijn de behaalde resultaten en de daaraan verbonden voorwaarden worden geëvalueerd, waaronder de vraag of de ingekochte zorg aan de kwaliteitseisen voldoet zoals in het Pgb-plan is aangegeven.
-
3. Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, verplicht het college de budgethouder om bij een (tussen)evaluatie ook aan te geven welk resultaat met het Pgb is behaald en of aan de voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte zorg aan de kwaliteitseisen voldoet, is voldaan.
-
4. De zorgaanbieder dient te komen tot een goede samenwerking en een goede afstemming met andere professionals en het sociale netwerk van de inwoner.
-
5. De zorgaanbieder die professionele zorg wil geven dient te voldoen aan alle wettelijke, bovenwettelijke en/of aanvullende gemeentelijke criteria en kwaliteitseisen zoals vastgelegd in bijlage 4. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door het college en het college is van oordeel dat de zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitstoets, wordt geen Pgb toegekend waarbij de betreffende zorgaanbieder partij is. Als de kwaliteit zodanig verbeterd is dat wel aan de eisen wordt voldaan, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het college om opnieuw getoetst te worden aan de kwaliteitseisen.
-
6. Als de zorgaanbieder niet (meer) voldoet aan de kwaliteitseisen, er sprake is verwijtbaar handelen of van voortdurende wanprestatie, kan het college een waarschuwing geven of de zorgaanbieder niet (langer) meer accepteren in het kader van een Pgb.
Artikel 12. Regels voor Pgb informele zorg (sociaal netwerk)
-
1. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden, buren, vrienden en kennissen.
-
2. De inwoner die in aanmerking komt voor een Pgb, kan alleen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk als dat aantoonbaar tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het college kan bij nadere regeling nadere voorwaarden stellen aan de verstrekking van een Pgb aan een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
-
3. De inwoner aan wie een Pgb wordt verstrekt kan de hulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Bij de beoordeling van de aanvraag maakt de gemeente voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de inwoner gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ.
-
4. Als een Pgb wordt verstrekt aan een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, krijgt deze persoon een lager tarief betaald voor zijn diensten dan het vastgestelde tarief voor professionals.
-
5. Bij de beoordeling of sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een Pgb betaald kan worden, spelen in elk geval de volgende aspecten een rol:
- a.
Het type hulp dat wordt geleverd (Pgb kan niet worden ingezet voor behandeling);
- b.
De frequentie van de hulp;
- c.
Een tijdelijke hulpvraag of hulp over een lange periode;
- d.
De mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?);
- e.
Kwaliteit van de ondersteuning. Deze kwaliteit wordt gevormd door de nabijheid van ondersteuner;
- f.
Pgb leidt tot een betere en effectievere ondersteuning die aantoonbaar doelmatig is;
- g.
Als volgens (landelijk) geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, moet de persoon uit het netwerk die kwalificatie minimaal hebben;
- h.
De persoon uit het netwerk moet aangeven dat de zorg voor hem niet tot overbelasting leidt.
- a.
-
6. In aanvulling op de wettelijke voorwaarden en weigeringsgronden is een Pgb voor hulp uit het sociale netwerk met uitzondering van hulp bij het huishouden alleen mogelijk in uitzonderingssituaties, bij zwaarwegende omstandigheden en als voldaan is aan alle hierna genoemde voorwaarden.
- a.
Degene die de hulp geeft is aantoonbaar deskundig. De deskundigheid moet worden aangetoond met een relevante opleiding en/of werkervaring
- b.
Degene die de hulp op grond van de Wmo geeft lijdt een vorm van inkomstenderving in verband met het bieden van intensieve mantelzorg, of moet extra kosten maken om intensieve mantelzorg te kunnen bieden. Bij jeugdhulp kan geen Pgb worden gegeven bij inkomstenderving of extra kosten, tenzij het geven van de hulp leidt tot en structureel financieel gezinsprobleem.
- c.
Pgb door het sociaal netwerk leidt tot aantoonbaar betere/efficiëntere ondersteuning.
- a.
Artikel 13. Regels voor Pgb-beheer
-
1. Alleen als de Pgb-beheerder tevens ouder of familie in de eerste of tweede graad van de inwoner is kan een Pgb voor de voorziening begeleiding, dagbesteding of beschermd wonen Wmo 2015 worden toegekend aan een inwoner die niet zelf in staat is om regie te voeren op de ingekochte ondersteuning. In alle andere gevallen kan de Pgb-beheerder de inwoner ondersteunen in het Pgb-beheer, maar niet volledig in de plaats treden van de inwoner.
-
2. Pgb-beheer kan plaatsvinden door iemand die tot het sociaal netwerk behoort of door een professional. Een professional is een vertegenwoordiger die zijn diensten tegen marktconform tarief levert. Het college of de andere organisatie kan vragen om een bewijs van betaling.
-
3. De Pgb-beheerder moet in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen van de inwoner.
-
4. De Pgb-beheerder stelt het belang van de inwoner centraal, er mag geen sprake zijn van belangenverstrengeling. De Pgb-beheerder is in ieder geval niet tevens de zorgaanbieder/zorgverlener, diens vast/flexibel personeel, diens organisatieadviseur of een op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon (de combinatie van zorgverlener en Pgb-beheerder in één persoon of instantie is gezien de belangenverstrengeling onwenselijk en niet toegestaan), met uitzondering van situaties waarin familieleden in de eerste of tweede graad (een deel van) de zorg verlenen.
-
5. De Pgb-beheerder van de inwoner ondersteunt de inwoner van aanmelding tot evaluatie van zorg, beschermt de rechten van de inwoner en is ook integraal aanspreekpunt.
-
6. De Pgb-beheerder heeft minimaal 1 keer per maand contact met de inwoner en de zorgverlener.
-
7. De Pgb-beheerder dient aan te geven dat het beheren van het Pgb voor hem of haar niet tot overbelasting leidt.
-
8. Kosten voor Pgb-beheer mogen niet worden voldaan uit het Pgb.
Artikel 14. Controle
-
1. Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015 (kwaliteit en rechtmatigheid) of Jeugdwet (rechtmatigheid).
-
2. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
-
3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.
Artikel 15. Bijdrage in de kosten (Wmo 2015)
-
1. Een inwoner is in het kader van de Wmo 2015 een bijdrage in de kosten verschuldigd:
- a.
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, als de aanbieder die bijdrage vraagt, voor Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) en voor Ambulante begeleiding die als algemene voorziening wordt aangeboden.
- b.
voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een Pgb, tenzij de specifieke voorziening is uitgezonderd.
- a.
-
2. Voor bepaalde groepen personen kan op de bijdrage voor een algemene voorziening een korting gelden.
-
3. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
-
4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:
- a.
door een aanbesteding;
- b.
na een consultatie in de markt, of
- c.
in overleg met de aanbieder.
- a.
-
5. De kostprijs van een Pgb is gelijk aan de hoogte van het aan een inwoner uitgekeerde bedrag.
-
6. In de financiële bijlage bij deze verordening wordt de omvang van de bijdrage in de kosten bepaald met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
-
7. Het college kan de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de inwoner voor een maatwerkvoorziening voor opvang mandateren aan de aanbieder die de opvang verzorgt.
Artikel 15a Bijdrage in de kosten van collectief vervoer
-
1. Een inwoner is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer, ter hoogte van de eigen bijdrage voor de voorziening AVAN (GR BVO Dran) € 0,17 per kilometer en een eenmalige bijdrage van € 0,99 per rit als opstaptarief. Deze bijdrage valt niet onder het abonnementstarief.
-
2. De onder lid 1 vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil 1-1-2020. Deze worden ieder opvolgend jaar gewijzigd aan de hand van ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex (NEA index en CPI index), en gewijzigde btw- en vervoerstarieven.
-
3. Als toepassing is gegeven aan lid 2, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.
Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
-
1. De zorgaanbieder dient te komen tot een goede samenwerking en een goede afstemming met andere professionals en het sociale netwerk van de inwoner.
-
2. De zorgaanbieder dient zelfregie en redzaamheid te stimuleren door eenduidig handelen, zelfregie en sociale netwerkstrategieën, inzet van deskundig personeel en het toepassen van de zelfredzaamheidsmatrix.
-
3. De zorgaanbieder dient bij te dragen aan een inclusieve samenleving.
-
4. Zorgaanbieders dienen invulling te geven aan diversiteitsbeleid en cultuurintensief werken.
-
5. Zorgaanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
- a.
Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;
- b.
Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
- c.
Er op toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
- a.
-
6. Het college kan bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, in het kader van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Het college kan, met uitzondering van zorgaanbieders die hulpmiddelen of woningaanpassingen leveren, eisen dat de beroepskracht die maatschappelijke ondersteuning biedt voor aanvang van de dienstverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
-
7. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de zorgaanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
-
8. Indien een zorgaanbieder aan het college toestemming vraagt voor het inschakelen van een onderaannemer, wordt de onderaannemer getoetst aan de criteria opgenomen in bijlage 4. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door het college en de gemeente is van oordeel dat zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitstoets mag de betreffende zorgaanbieder niet als onderaannemer gecontracteerd worden door de hoofdaannemer. Als de kwaliteit zodanig verbeterd is dat wel aan de eisen wordt voldaan kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het college om opnieuw te toetsen aan de kwaliteitseisen.
Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
-
1. Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet.
-
2. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan in het kader van maatschappelijke ondersteuning en preventieve ondersteuning van jeugdigen.
-
3. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening meteen aan de toezichthoudend ambtenaar.
-
4. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten in het kader van maatschappelijke ondersteuning en preventieve jeugdondersteuning en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
-
5. Aanbieders van jeugdhulp melden calamiteiten en geweldsincidenten, naast de melding bij de landelijke toezichthouder, ook bij een door het college aan te wijzen ambtenaar van de gemeente Wijchen.
-
6. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 18. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen voorzieningen, misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet
-
1. Het college informeert de inwoner of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
2. Een inwoner doet aan het college of de andere organisatie op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing.
-
3. Het college kan een beslissing tot verstrekking van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp beëindigen, herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
De inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing had geleid;
- b.
De inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;
- c.
De maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;
- d.
De inwoner langer dan 4 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
- e.
De inwoner niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden, of
- f.
De inwoner de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is verstrekt;
- g.
De inwoner zich niet heeft gehouden aan de voorschriften uit de bruikleenovereenkomst die hoort bij de voorziening.
- h.
Onzorgvuldig gebruik van een in natura verstrekte voorziening.
- a.
-
4. Een beslissing tot verstrekking van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb niet binnen zes maanden na toekenning is aangewend ten behoeve van het doel waarvoor het is verstrekt.
-
5. Als het college een beslissing over een voorziening op grond van de Wmo 2015 heeft ingetrokken en de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de inwoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.
-
6. Als het college een beslissing over een voorziening op grond van de Jeugdwet heeft ingetrokken kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten Pgb invorderen.
-
7. Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
8. Het college kan een vordering op grond van ten onrechte genoten Pgb verrekenen met te verstrekken Pgb of een andere periodieke uitkering.
Artikel 18a Opschorting betaling uit het Pgb
-
1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit Pgb voor ten hoogste 13 weken als er ten aanzien van een inwoner sprake is van een ernstig vermoeden van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10 eerste lid onder a, d of e van de Wet.
-
2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 18 derde lid onder d.
-
3. Het college stelt de persoon aan wie het Pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.
Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De jaarlijkse waardering voor mantelzorgers wordt vastgelegd in de financiële bijlage bij deze verordening.
Artikel 20. Bijdrage extra kosten chronisch zieken
-
1. Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.
-
2. Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
-
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
Een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
- b.
Een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- 1°.
Een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
- 2°.
De vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- 1°.
- a.
-
2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
- a.
Overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
- b.
Rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
-
3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
- a.
De kosten van de beroepskracht;
- b.
Redelijke overheadkosten;
- c.
Kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
- d.
Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
- a.
-
4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
-
5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.
-
6. Het bepaalde in artikel 21 is van overeenkomstige toepassing bij subsidieverlening aan een derde.
Artikel 22. Klachtregeling
-
1. Het college draagt er zorg voor dat er een regeling is vastgesteld voor afhandeling van klachten van inwoners die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
-
2. Aanbieders van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van de door het college gecontracteerde voorzieningen.
-
3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de door het college gecontracteerde instellingen.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden kan het college nadere regels treffen ten aanzien van medezeggenschap en ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
-
1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval inwoners of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
-
2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
-
4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2020 wordt ingetrokken.
-
2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2020, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of de indicatieperiode is verstreken.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend en meldingen die zijn gedaan onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening .
-
4. Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen, wordt beslist met inachtneming van die betreffende verordening.
Artikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule
-
1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
-
2. Het college kan nadere regels en/of beleidsregels stellen voor de uitvoering van deze verordening.
-
3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op 28 mei 2021.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als:
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2021.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Wijchen op 27 mei 2021
De voorzitter
De griffier
BIJLAGE 1 Vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Vormen van maatschappelijke ondersteuning
Op grond van de Wmo 2015 kunnen de volgende voorzieningen worden verstrekt:
- -
Huishoudelijke hulp
- -
Rolstoel
- -
Woonvoorzieningen
- -
Woningaanpassingen
- -
Vervoersvoorzieningen
- -
Vervoersregeling
- -
Begeleiding
- -
Persoonlijke verzorging
- -
Dagbesteding
- -
Kortdurend verblijf
- -
Beschermd wonen
- -
Opvang
De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn op grond van de Wmo 2015 beschikbaar:
- -
rolstoelpool
- -
inloop- en ontmoeten
- -
vrijwilligersververvoer OpStap
Vormen van jeugdhulp
De volgende vormen van algemene voorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:
- -
Welzijnswerk/sociaal cultureel werk jeugd
- -
Schoolmaatschappelijk werk
- -
Opvoedondersteuning en opvoedadvies
- -
jeugdhulp op de Sint Maartenschool
De volgende vormen (bouwstenen) van maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:
Blok B
- -
Reguliere begeleiding en verzorging en begeleiding
- -
Specialistische begeleiding
- -
Dagbesteding (intersectoraal)
- -
Dagbehandeling (intersectoraal)
- -
Vaktherapie
- -
Kortdurend verblijf
- -
Casemanagement
- -
Vervoerdiensten
- -
GGZ (behandeling basis Jeugd GGZ, specialistische Jeugd GGZ (incl. observatie en diagnostiek) en dyslexie en Jeugd GGZ-beschikbaarheidscomponent voor 24-uurs crisiszorg)
Blok C
- -
Time out voorziening/ tussenvoorziening
- -
Pleegzorg
- -
Gezinshuis
- -
Beschermd wonen
- -
Behandelgroep 24uurs op terrein
- -
JeugdzorgPlus
- -
Klinische opname
- -
Spoedopvang in het kader van spoedeisende hulp
- -
Ambulant in C (ambulante behandeling J&O LVG, ambulante groepsgerichte behandeling J&O J-LVG, multisysteemtherapie, MDFT, ACRA / Craft, Gezin Centraal / IOG)
- -
- -
Jeugdbescherming
- -
Jeugdreclassering
- -
Drang
Toelichting bij de bouwstenen van maatwerkvoorzieningen:
- •
Bouwstenen kunnen gecombineerd worden ingezet, hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde professional.
- •
Dagbesteding, Dagbehandeling en Kortdurend Verblijf Jeugd kan alleen geleverd worden als de zorgaanbieder ook het noodzakelijk geachte vervoer verzorgt of laat verzorgen.
- •
Casemanagement Jeugd is een stapel-Bouwsteen. Casemanagement kan alleen worden ingezet door het sociaal wijkteam of door een Gecertificeerde Instelling ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of maatregel tot jeugdreclassering, bij een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.
- •
Groepsaanbod gaat voor op individueel aanbod.
- •
Persoonlijke verzorging kan alleen worden gegeven als onderdeel van begeleiding.
- •
Alleen in bijzondere individuele situaties kan een ruimere indicatie worden gegeven dan:
- -
4 dagdelen per week voor dagbesteding;
- -
3 uur per week voor reguliere, specialistische en praktische begeleiding;
- -
Bijlage 2 Financiële bijlage
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. Zorgperiode: een periode van 1 maand door het Centraal Administratie Kantoor, verder te noemen het CAK, gehanteerd bij de berekening en inning van de eigen bijdrage. Een jaar heeft 12 zorgperioden.
c. Eenmalig Persoonsgebonden budget: een Pgb dat eenmalig door de gemeente uitbetaald wordt voor een (vervoers)voorziening, een vervoerskostenvergoeding of een woningaanpassing.
d. Instandhoudingskosten: de noodzakelijke kosten om een voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover van toepassing, de verzekeringskosten.
e. Voltijdopvang of 24-uurs verblijf vrouwenopvang waaronder crisisopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor vrouwen of mannen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.
f. Voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang waaronder crisisopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.
g. Beschermd Wonen: Verblijf in een accommodatie met toezicht en een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden afgestemd geheel van diensten die worden geleverd ten behoeve van een inwoner die als gevolg van een ernstige psychiatrische aandoening niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en 24-uurs toezicht i.v.m. risico op (zelf)verwaarlozing of overlast en intensieve ondersteuning nodig heeft.
Artikel 2 Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening
- 1.
Voor maatwerkvoorzieningen die in natura of als Pgb worden verstrekt is een bijdrage in de kosten verschuldigd.
- 2.
Indien een inwoner een duurdere maatwerkvoorziening wil dan de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening, komen de meerkosten van deze voorziening voor rekening van de inwoner. Over de meerkosten is geen eigen bijdrage verschuldigd.
- 3.
In afwijking van het onder lid 1 gestelde, is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:
- a.
Rolstoelvoorziening, duwondersteuning, rolstoelaccessoires, met uitzondering van incidentele (handbewogen) rolstoelen
- b.
Collectief vervoer of de vervoersvergoeding die als alternatief wordt verstrekt
- c.
Woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimte(n)
- d.
Huurderving
- e.
Maatwerkvoorzieningen voor een minderjarige inwoner
- f.
Arbeidsmatige dagbesteding
- g.
Ondersteuning aan zorgmijders zolang de situatie niet stabiel is
- h.
Problematische schuldensituatie van inwoner voor zover de inwoner meewerkt aan een schuldregeling en maximaal voor zolang de schuldregeling duurt
- i.
Handbike
- j.
Pendel
- k.
Eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten
- l.
Jeugdhulp
- m.
Casemanagement
- n.
Onderhoud en reparatie van woningaanpassingen (o.a. traplift).
- a.
Artikel 3 Omvang van de bijdrage in de kosten
- 1.
Berekening, oplegging, vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening vindt plaats door het CAK met in achtneming van de door de gemeente Wijchen vastgestelde regels.
- 2.
In afwijking van lid 1 vindt de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de inwoner van een algemene voorziening plaats door de aanbieder van deze voorziening.
- 3.
In afwijking van lid 1 vindt de vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten van de inwoner voor een maatwerkvoorziening voor opvang plaats door de aanbieder die de opvang verzorgt.
- 4.
De maximale bijdrage in de kosten, voor zover niet bepaald in lid 5 en voor zover niet begrenst door het abonnementstarief, wordt als volgt bepaald:
- 1.
Bij de verstrekking (ook vervanging) in natura:
- a.
Huurprijs per zorgperiode of
- b.
Kostprijs (verstrekt bedrag) van de maatwerkvoorziening.
- a.
- 2.
Bij verstrekking als Pgb: verstrekt bedrag voor de maatwerkvoorziening.
- 3.
Bij verstrekking als Pgb voor hulp bij het huishouden en begeleiding/dagbesteding: verstrekt bedrag per zorgperiode.
- 1.
- 5.
De looptijd van de bijdrage in de kosten wordt bepaald door de duur van de verstrekking.
HOOFDSTUK 2 COMPENSATIE OP BASIS VAN LEEFGEBIED EN MAATWERKVOORZIENING
Paragraaf 2.1 Activiteiten dagelijks leven
Artikel 4 Hulp bij het huishouden
- 1.
De tarieven voor hulp bij het huishouden in natura worden bepaald door de middels een aanbesteding door de gemeente bedongen uurtarieven.
- 2.
Het Pgb wordt berekend naar een bedrag per uur (zie Tarieven Pgb in bijlage 3). Indien er sprake is van hulp bij het huishouden gedurende een deel van een uur, wordt het Pgb naar evenredigheid berekend.
- 3.
Bij overlijden van de inwoner die een partner heeft, wordt de hulp bij het huishouden in natura en als Pgb na 4 weken beëindigd.
Paragraaf 2.2 Huisvesting
Artikel 5 Woonvoorzieningen
- 1.
Het bedrag voor een maatwerkvoorziening voor huisvesting die in natura of als eenmalig Pgb wordt verstrekt, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in een door het college geaccepteerde offerte die voldoet aan het programma van eisen.
- 2.
- a.
Als eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten van een verhuizing naar een gelet op de beperkingen voor de inwoner op dat moment voor de inwoner meest geschikte eengezinswoning geldt als normbedrag € 2.040,-;
- b.
Als eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten van een verhuizing naar een gelet op de beperkingen van de inwoner op dat moment voor de inwoner meest geschikte appartement geldt als normbedrag € 1.020,- .
- a.
- 3.
Het bedrag voor een maatwerkvoorziening voor huurderving (in natura of als Pgb) wordt verstrekt indien een leegstaande woning is aangepast of aan te passen valt voor een bedrag van meer dan € 4.629,-.De tegemoetkoming is gebaseerd op de netto (kale) huurprijs en kan maximaal zes zorgen worden verstrekt.
- 4.
Een eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten in verband met tijdelijke huisvesting kan maximaal zes maanden worden verstrekt. De vergoeding vindt plaats op basis van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van € 495,- per maand in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer aanhouden van de verlaten woonruimte. Bij het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte geldt een maximum van € 250,- per maand.
- 5.
Een eenmalige tegemoetkoming voor meerkosten voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 2.000,-.
- 6.
Een eenmalige tegemoetkoming voor verhuiskosten voor het vrijmaken van een woning bedraagt de werkelijk gemaakte verhuiskosten, indien door het vrijkomen van de woning wordt voorkomen dat een andere woning voor een persoon met beperkingen moet worden aangepast voor meer dan € 4.629,-. Voor de inrichtingskosten wordt aangesloten bij de bedragen die door het NIBUD worden gehanteerd voor inrichting.
Artikel 6 Waardestijging woning bij verkoop
- 1.
De waardestijging van de woning die door het ontvangen van een woonvoorziening ontstaat, dient bij verkoop van de woning gedeeltelijk aan de gemeente Wijchen te worden betaald.
- 2.
Voor het bepalen van de waardestijging wordt uitgegaan van:
- a.
Het toegekende bedrag voor de woonvoorziening minus de bijdrage in de kosten die voor de woonvoorziening is betaald;
- b.
Een afschrijving van 10% voor elk vol jaar dat de woonvoorziening is gerealiseerd.
- a.
Paragraaf 2.3 Verplaatsen en vervoer
Artikel 7 Rolstoelvoorzieningen
Het Pgb voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud, reparatie en WA-verzekering voor vergelijkbare rolstoelen.
Artikel 8 Vervoersvoorzieningen
Het Pgb voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura verhoogd met de instandhoudingskosten voor onderhoud, reparatie en (indien van toepassing) WA- verzekering over een periode van 7 jaar.
Artikel 9 Primaat bij collectief vervoer
Bij het compenseren van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen ligt het primaat bij het collectieve vervoerssysteem via AVAN.
Artikel 10 Vervoersvergoedingen
- 1.
De inwoner die als gevolg van aantoonbare beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of voor wie het openbaar vervoer niet compenserend is, kan in aanmerking komen voor een Wmo-vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer. Met deze vervoerspas kan een korting worden verkregen op het normale tarief van dit collectief vervoer.
- 2.
Bij een Wmo-vervoerspas voor AVAN betaalt de gemeente het verschil tussen het AVAN-tarief per kilometer en het reguliere OV-tarief per kilometer. De persoon met de Wmo-vervoerspas betaalt het OV-tarief per kilometer aan de vervoerder.
- 3.
De persoon met een Wmo-vervoerspas kan per jaar maximaal 1500 kilometer reizen met AVAN op basis van het reguliere OV-tarief.
- 4.
Als AVAN geen compenserende voorziening is en iemand geïndiceerd is voor ander vervoer, dan kan een eenmalig Pgb worden verstrekt tot de volgende maximale bedragen per jaar:
- a.
Maximaal € 428, -- voor gebruik van een (eigen) auto of vervoer door derden;
- b.
Maximaal € 2.534, -- bij vervoer per taxi;
- c.
Maximaal € 2.851, -- bij vervoer per rolstoeltaxi.
- a.
- 5.
De in lid 4 genoemde bedragen worden gehalveerd voor personen die verblijven in een instelling, tenzij blijkt dat deze halvering niet met de vervoersbehoefte van de persoon in overeenstemming is.
- 6.
Voor personen die beschikken over een ander vervoermiddel waarmee binnen Wijchen zelfstandig in de vervoersbehoefte voorzien kan worden, worden de bedragen genoemd in lid 4 met 40% verlaagd.
- 7.
Het eenmalig Pgb dat wordt verstrekt ten behoeve van kinderen voor gebruik van auto, taxi of rolstoeltaxi bedraagt:
- a.
Bij kinderen < 4 jaar: nihil
- b.
Bij kinderen > 4 jaar en < 12 jaar: de helft van het bedrag genoemd in lid 4
- c.
Bij kinderen > 12 jaar: het bedrag genoemd in lid 4.
- a.
- 8.
Indien sprake is van een zeer geringe mobiliteit bedraagt het aanvullende eenmalig Pgb €115,- per jaar.
- 9.
Bij een aanpassing van een auto die uit medisch oogpunt noodzakelijk is, worden de noodzakelijke aanpassingskosten vergoed.
- 10.
Bij een aanpassing van een auto die niet uit medisch oogpunt noodzakelijk is, beperkt het eenmalig PGB zich tot de strikt noodzakelijke kosten met een maximum van €5.712,-. De vergoeding wordt alleen verstrekt indien voldaan is aan beide onderstaande voorwaarden:
- a.
Er is een indicatie voor het collectief vervoer afgegeven, maar de klant kiest ervoor om gebruik te maken van een eigen aangepaste auto én
- b.
De indicatie is verstrekt aan een kind dat jonger is dan 12 jaar of aan een ouder met beperkingen die zich gezamenlijk met (een) eigen jonger(e) kind(eren) in een aangepaste eigen auto wil verplaatsen.
- a.
Paragraaf 2.4 Maatschappelijke participatie
Artikel 11 Sportvoorziening
- 1.
De eenmalige tegemoetkoming in de meerkosten van een niet lichaamsgebonden sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.409,--
- 2.
Dit bedrag is een tegemoetkoming in de aanschaf en het onderhoud van een niet lichaamsgebonden sportvoorziening voor een periode van drie jaar.
Paragraaf 2.5 Geestelijke gezondheid
Artikel 12 Beschermd wonen
- 1.
De tarieven voor beschermd wonen in natura worden bepaald door de middels een aanbesteding bedongen (uur)tarieven.
- 2.
De vaststelling van een Pgb voor beschermd wonen of beschermd thuis vindt plaats op basis van vijf categorieën. De vorm van wonen (woongroep of individueel) en de intensiteit / kwaliteit van de benodigde (groeps-)begeleiding bepalen welke categorie beschermd wonen of beschermd thuis wordt toegekend.
- 3.
Binnen beschermd wonen en beschermd thuis wordt onderscheid gemaakt tussen de zorgverlening door professionals in dienst van een instelling en niet- professionals. Bij zorgverlening door professionals wordt een standaardtarief per dag gehanteerd. Voor niet-professionals wordt gerekend met een uurtarief. Onder niet-professionals wordt het sociaal netwerk van een cliënt verstaan. Tot het sociaal netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (zie ook artikel 12 verordening). Ook als de zorgverlener uit het sociale netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma wordt deze zorgverlener bij beschermd wonen aangemerkt als niet-professional.
- 4.
De vaststelling van het Pgb voor beschermd wonen of beschermd thuis is gebaseerd op het totaal aantal begeleidingsuren dat een cliënt met een bepaald profiel nodig zou hebben. De cliënt mag, binnen het totaal aantal uren, vanwege zijn specifieke situatie de verdeling tussen individuele en groepsbegeleiding afwijkend invullen.
Categorie
Agogisch klimaat in uren per week
Begeleiding individueel uren per week
Totaal aantal uren begeleiding per week
Beschermd thuis licht
0
2,5
2,5
Beschermd thuis groep licht
3,5
2,5
6
Beschermd thuis: groep middelzwaar / beschermd wonen: licht
7
2,5
9.5
Beschermd wonen: middelzwaar
10
2,5
12,5
Beschermd wonen intensief
12,5
2,5
15
- 5.
In bepaalde gevallen wordt het Pgb niet berekend op basis van dagtarieven maar op basis van uurtarieven. Het zal dan gaan om de volgende situaties:
- a.
De budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van niet professionele zorg.
- b.
De budgethouder geeft aan gebruik te willen maken van een mix van niet professionele (informeel) en professionele zorg (formeel). Na uitsplitsing van het aantal formele en informele uren die de budgethouder nodig heeft, worden deze toegekend conform de uurtarieven in de tabel (bijlage 3).
- c.
Als de indicatiesteller (GGD Gelderland-Zuid, Toegang beschermd wonen) constateert dat de individuele zorgvraag significant hoger of lager ligt dan het gemiddelde aantal uren dat gerekend mag worden bij de geïndiceerde categorie. In voorkomende gevallen zal de GGD een advies geven over het aantal uren dat de betreffende cliënt nodig heeft.
- a.
- 6.
Indien een inwoner met een Pgb voor beschermd wonen zowel zorg inkoopt bij een professionele zorgverlener als bij een niet-professionele zorgverlener, dan leveren beide partijen ieder een deel van de totaal geïndiceerde hoeveelheid zorg. Het totaal aantal uren kan de uren in bovenstaande tabel niet overschrijden
Paragraaf 2.6 Begeleiding en dagbesteding
Artikel 13 Tarieven voor begeleiding en dagbesteding
- 1.
De tarieven voor begeleiding en dagbesteding in natura worden bepaald door de middels een aanbesteding bedongen (uur)tarieven.
- 2.
De vaststelling van een Pgb voor begeleiding en dagbesteding vindt plaats in de vorm van een bedrag per eenheid. (Zie Tarieven Pgb in bijlage 3 ).
- 3.
Voor het vaststellen aan wie een bijdrage in de kosten wordt opgelegd bij de maatwerkvoorziening begeleiding, is bepalend op wiens naam deze voorziening wordt verstrekt.
Paragraaf 2.7 Opvang
Artikel 14 Opvang
- 1.
Een bijdrage in de kosten is verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder gebruik maakt van opvang.
- 2.
De bijdrage in de kosten wordt bepaald per dag. De bijdrage is verschuldigd voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de inwoner gebruik maakt van het aanbod van een instelling.
- 3.
De bijdrage in de kosten voor opvang is gebaseerd op het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde inwoner, danwel van de gehuwde inwoners samen, vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde inwoner, danwel 4% van de opgetelde vermogens van de gehuwde inwoners.
- 4.
Indien de instelling bij voltijdopvang of 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang of vrouwenopvang (waaronder crisisopvang) geen voeding aan de inwoner verstrekt, wordt de bijdrage in de kosten verminderd met een bedrag voor voeding. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag, dat het Nibud berekent als gemiddelde voedingskosten.
- 5.
Als een inwoner een vergoeding ontvangt voor vrijwilligerswerk, wordt deze vergoeding buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van de bijdrage in de kosten.
- 6.
Voor inwoners die gebruik maken van de crisisopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de bijdrage in de kosten gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS OVER HET PGB
Artikel 15 Budgetperiode en tussentijdse verstrekking
- 1.
Het eenmalig Pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de gemiddelde levensduur die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het Pgb te kopen voorziening.
- 2.
Indien de periode waarvoor een eenmalig Pgb is verstrekt nog niet is verstreken kan een aanvullend Pgb alleen worden verstrekt in de volgende situaties:
- a.
Er is sprake van gewijzigde omstandigheden die aanpassing dan wel vervanging van het hulpmiddel noodzakelijk maken.
- b.
Er is sprake van een calamiteit die belanghebbende niet te verwijten is.
- a.
- 3.
Als de met het eenmalig Pgb aangeschafte voorziening na het verstrijken van de budgetperiode nog adequaat, kwalitatief verantwoord en compenserend is, dan wordt geen nieuw Pgb verstrekt.
- 4.
In de situatie als bedoeld in lid 3 kan wel een Pgb voor instandhoudingskosten worden verstrekt.
Artikel 16 Betaling van het eenmalig Pgb
Het eenmalig Pgb wordt uitsluitend betaald door overschrijving op een door de inwoner of diens gemachtigde opgegeven bankrekeningnummer.
HOOFDSTUK 4 JEUGDHULP
Artikel 17 Tarieven Jeugdhulp
- 1.
De tarieven voor jeugdhulp in natura worden bepaald door de middels een aanbesteding bedongen (uur)tarieven.
- 2.
De vaststelling van een Pgb voor jeugdhulp vindt plaats in de vorm van een bedrag per eenheid. (Zie bijlage Tarieven Pgb)
HOOFDSTUK 5 OVERIG
Artikel 18 Mantelzorgwaardering
- 1.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor de mantelzorgwaardering bedraagt maximaal € 150,-.
- 2.
De mantelzorgwaardering dient te worden aangevraagd door de mantelzorgontvanger.
- 3.
De mantelzorgontvanger woont extramuraal binnen de gemeente Wijchen.
- 4.
De mantelzorg die aan de in lid 2 bedoelde persoon wordt verleend overtreft de gebruikelijke zorg en vindt gedurende tenminste 8 uur per week gedurende een aaneengesloten periode van tenminste 3 maanden in het jaar waarin wordt aangevraagd plaats.
- 5.
De aanvraag voor mantelzorgwaardering kan worden ingediend vanaf 1 april tot uiterlijk 31 december van het betreffende jaar.
Artikel 19 Bijdrage extra kosten chronisch zieken
- 1.
De tegemoetkoming aan de inwoner met een chronische lichamelijke of psychische beperking en die in verband daarmee aannemelijke meerkosten heeft bedraagt € 275,- per jaar.
- 2.
De tegemoetkoming wordt op aanvraag verstrekt.
- 3.
De aanvraag voor de tegemoetkoming kan worden ingediend tot uiterlijk 31 december van het betreffende jaar.
- 4.
Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen mag het inkomen van de in lid 1 genoemde inwoner niet hoger zijn dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en mag het vermogen niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
- 5.
Indien een inwoner als bedoeld in lid 1 deelneemt aan de collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima (CZM) met het meest uitgebreide pakket wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 verstrekt.
- 6.
De beleidsregel Bijdrage chronisch zieken 2020 Gemeente Wijchen is van toepassing.
Artikel 20 Doorberekening kosten (medisch) advies (no-show-tarief)
- 1.
De kosten (no-show-tarief) die door de adviesinstantie bij de gemeente in rekening worden gebracht, voor het zonder bericht wegblijven van een inwoner op een afspraak, worden in rekening gebracht bij de desbetreffende inwoner.
- 2.
Indien de inwoner een geldige reden heeft voor het wegblijven op een afspraak wordt het “no-show-tarief” niet in rekening gebracht bij de desbetreffende inwoner.
Artikel 21 Doorberekening medisch advies na indicatie gebruik collectief vervoer
- 1.
Indien op voorhand duidelijk is dat er geen medische beperkingen zijn voor het gebruik van het collectief vervoer wordt geen medisch advies opgevraagd.
- 2.
In afwijking van lid 1 kan op verzoek van de inwoner een medisch advies worden opgevraagd bij de adviesinstantie van de gemeente, maar de kosten van dit advies worden doorberekend aan de inwoner.
- 3.
Als het medisch advies alsnog leidt tot een positieve indicatie, worden de advieskosten terugbetaald aan de inwoner.
Paragraaf 2. Persoonsgebonden budget
Artikel 21 Bewaartermijn Pgb administratie
De bewaartermijn voor de Pgb-administratie is 7 jaar.
Artikel 22 Overlijden budgethouder
Bij overlijden van de budgethouder wordt de in vorm van Pgb verstrekte maatwerkvoorziening na vier weken beëindigd.
Bijlage 3 Tarieven Pgb Gemeente Wijchen 2021
MAXIMALE PGB-TARIEVEN GEMEENTE WIJCHEN 2021 |
|||
SOORT ZORG |
Professionele zorg |
Informele zorg (sociaal netwerk) |
|
WMO |
Kortdurend verblijf ouderen blok A |
€ 98,35 per etmaal |
€ 30,00 per etmaal |
WMO |
Kortdurend verblijf volwassenen |
€ 112,90 per etmaal |
€ 30,00 per etmaal |
WMO |
Tijdelijk verblijf LVB met begeleiding en evt. verzorging |
€ 111,78 per etmaal |
n.v.t. |
WMO |
Tijdelijk verblijf LVB met (dagelijks) intensieve begeleiding en verzorging en/of gedragsregulering |
€ 152,03 per etmaal |
n.v.t. |
WMO |
Persoonlijke verzorging |
€ 30,75 per uur |
€ 20,00 per uur |
WMO |
Dagbesteding volwassenen |
€ 34,65 per dagdeel |
€ 20,00 per dagdeel |
WMO |
Vervoer volwassenen |
€ 11,34 per dag |
n.v.t. |
WMO |
Dagbesteding basis ouderen blok A |
€ 34,65 per dagdeel |
€ 20,00 per dagdeel |
WMO |
Dagbesteding specialistisch ouderen blok A |
€ 34,65 per dagdeel |
€ 20,00 per dagdeel |
WMO |
Vervoer ouderen blok A |
€ 11,34 per dag |
n.v.t. |
WMO |
Reguliere begeleiding volwassenen |
€ 40,07 per uur |
€ 20,00 per uur |
WMO |
Specialistische begeleiding volwassenen |
€ 40,07 per uur |
€ 20,00 per uur |
WMO |
Reguliere begeleiding in een groep volwassenen |
€ 13,55 per uur |
n.v.t. |
WMO |
Specialistische begeleiding in een groep volwassenen |
€ 13,55 per uur |
n.v.t. |
WMO |
Casemanagement volwassenen |
€ 40,07 per uur |
n.v.t. |
WMO |
Huishoudelijke hulp HH1 |
€ 15,05 per uur |
€ 15,05 per uur |
WMO |
Huishoudelijke hulp HH2 |
€ 19,25 per uur |
€ 19,25 per uur |
JEUGD |
Vervoer |
€ 11,34 per dag |
n.v.t. |
JEUGD |
Kortdurend verblijf |
€ 134,13 per etmaal |
€ 30,00 per etmaal |
JEUGD |
Dagbesteding (intersectoraal)) |
€ 34,65 per dagdeel |
€ 20,00 per dagdeel |
JEUGD |
Dagbehandeling (intersectoraal) |
€ 89,42 per dagdeel |
€ 20,00 per dagdeel |
JEUGD |
Reguliere begeleiding |
€ 40,07 per uur |
€ 20,00 per uur |
JEUGD |
Specialistische begeleiding |
€ 40,07 per uur |
€ 20,00 per uur |
JEUGD |
Reguliere begeleiding in een groep |
€ 13,55 per uur |
n.v.t. |
JEUGD |
Specialistische begeleiding in een groep |
€ 13,55 per uur |
n.v.t. |
JEUGD |
Verzorging en begeleiding |
€ 62,57 per uur |
€ 20,00 per uur |
JEUGD |
Ambulante groepsgerichte behandeling J&O en J-LVG en vaktherapie |
€ 89,42 per uur |
n.v.t. |
JEUGD |
Vaktherapie |
€ 63,13 per uur |
€ 20,00 per uur |
JEUGD |
Groepsgerichte vaktherapie |
€ 21,04 per uur |
n.v.t. |
JEUGD |
Casemanagement |
€ 40,07 per uur |
n.v.t. |
Tarieven beschermd wonen
In alle onderstaande categorieën is 2,5 uur aan persoonlijke begeleiding opgenomen. Voor de keuze van de van toepassing zijnde categorie zijn de vorm (woongroep of individueel), en de intensiteit van de benodigde groepsbegeleiding van belang. Bij onderstaande categorieën loopt de hoeveelheid benodigde groepsbegeleiding op, wat tot een hoger PGB-tarief leidt.
Product Wonen/verblijf |
Pgb professioneel |
Eenheid |
Pgb informeel |
Eenheid |
Beschermd Thuis: licht |
€ 26,09 |
per etmaal |
€ 21,90 |
per uur |
Beschermd Thuis: groep licht |
€ 53,93 |
per etmaal |
€ 21,90 |
per uur |
Beschermd Thuis: groep middelzwaar |
€ 80,34 |
per etmaal |
€ 21,90 |
per uur |
Beschermd Thuis: groep zwaar |
€ 104,20 |
per etmaal |
€ 21,90 |
per uur |
Beschermd Thuis wonen: groep intensief |
€ 124,08 |
per etmaal |
€ 21,90 |
per uur |
Overige producten |
Pgb professioneel |
Pgb informeel |
Eenheid |
Dagbesteding |
€ 34,25 |
€ 21,90 |
Dagdeel |
Aanvullende dagbesteding |
€ 34,25 |
€ 21,90 |
Dagdeel |
Aanvullende begeleiding |
€ 39,60 |
€ 21,90 |
Uur |
Overbruggingszorg (begeleiding) |
39,60 |
€ 21,90 |
Uur |
Vervoer van en naar dagbesteding |
€11,04 |
n.v.t. |
Retourrit |
Bij de berekening van het Pgb-tarief zijn ‘wooncomponent‘, ‘inhuur begeleiding’, ‘verzorging(skosten)’, ‘risico/marge wonen’ en de helft van ‘opslag overhead’ uit de berekening van het Pgb-tarief gehouden. Voor aanvullende producten zoals dagbesteding en aanvullende (specialistische) begeleiding worden de reguliere WMO Pgb-tarieven voor deze producten gehanteerd (blok B).
Bijlage 4 Criteria Pgb zorgaanbieders en onderaannemers
Deze bijlage betreft een nadere uitwerking van artikel 11 lid 5 van de Verordening.
Waar in deze bijlage wordt gesproken van ‘zorgaanbieder’, wordt zowel de Pgb- zorgaanbieder bedoeld als een onderaannemer, tenzij expliciet anders is aangegeven.
Algemene criteria
Geschiktheidseisen
- •
Het gaat om de geschiktheid om de opdracht uit te voeren. Daarvoor moet er bij de zorgaanbieder voldoende financieel economische draagkracht zijn en;
- •
De zorgaanbieder moet voldoen aan de beroepsbekwaamheidseisen, waaronder diploma-eisen en afhankelijk van de te leveren ondersteuning: bij jeugdhulp: een bewijs als geregistreerd professional jeugd (SKJ registratie), bij Wmo: certificering Wmo* en;
- •
De zorgaanbieder beschikt over de vereiste capaciteit, kennis en ervaring opgedaan in en blijkend uit tenminste één relevante referentieopdracht die in de afgelopen 3 jaar is uitgevoerd.
De gevraagde kerncompetentie:
- -
ZIN referentie (1 of meerdere referenties met minimaal 5 cliënten), of
- -
Pgb referentie geanonimiseerd (1 of meerdere referenties met minimaal 5 cliënten)Bij een onvoldoende referentie kan de hoofdaannemer een schriftelijke verklaring afgeven waarmee hij instaat voor de uitvoering van de opdracht door de onderaannemer. Dit geldt niet voor Pgb-zorgaanbieders die behoren tot het sociaal netwerk.
- -
* Kwaliteitsborging: de zorgaanbieder waarborgt de systeemkwaliteit van zijn organisatie door een goed functionerend kwaliteitsmanagementsysteem waarmee de kwaliteit van dienstverlening en veiligheid van medewerkers (Arbo en RI&E) en inwoners systematisch wordt geborgd. De opdrachtnemer moet de kwaliteit van de geboden hulp systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. De zorgaanbieder komt alleen in aanmerking voor de opdracht indien hij in bezit is van een keurmerk-certificaat of een aantoonbaar werkzaam eigen kwaliteitssysteem. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de volgende keurmerken: HKZ, ISO 9001(-2015), KIWA, Blik op werk keurmerk.
Zorgaanbieders die niet over een certificering beschikken moeten op een andere manier aantonen dat zij een werkend systeem hebben geïmplementeerd voor het beheersen, bewaken, borgen en verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening door het overleggen van een adequaat kwaliteitsplan. Dit plan kent een gelijkwaardig niveau als de gestelde eisen bij de hiervoor genoemde keurmerken, e.e.a. te beoordelen door de opdrachtgever.
Uitsluitingsgronden
Er is bij de zorgaanbieder sprake van:
- 1.
Het niet betalen van belasting en/of sociale premies
- 2.
Deelneming in een criminele organisatie
- 3.
Fraude
- 4.
Terroristische misdrijven
- 5.
Witwassen
- 6.
Kinderarbeid/mensenhandel
- 7.
Schending van verplichtingen op gebied van milieu, sociaal- of arbeidsrecht
- 8.
Faillissement
- 9.
Vervalsing van mededinging
- 10.
Een belangenconflict
- 11.
Valse verklaring(en)
- 12.
Vroegtijdige beëindiging van een eerdere overeenkomst, schadevergoeding of sanctie
- 13.
Onrechtmatige beïnvloeding
- 14.
Ernstige beroepsfouten:
- a.
doen van een gift of belofte of het aanbieden van een dienst;
- b.
verstrekken van onjuiste gegevens of het ten onrechte niet verstrekken van juiste gegevens;
- c.
handelen of nalaten waardoor de integriteit van werknemers of andere personen ernstig in gevaar wordt gebracht;
- d.
begaan van gedragingen in strijd met voor het beroep relevante wet- en regelgeving, tuchtregels, toezichtregels, gedragsregels of gedragscodes;
- e.
het verrichten van werkzaamheden die in strijd zijn met de openbare orde;
- f.
alle andere delicten en gedragingen of omstandigheden die naar hun aard zijn aan te merken als ernstige fout in de uitoefening van het beroep.
- a.
Screening kan bestaan uit:
- 1.
Het door een zorgaanbieder overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat hij aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet waaronder een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG);
- 2.
Het doen van onderzoek in open dan wel gesloten bronnen;
- 3.
Het vragen van een Bibob-advies bij het Landelijk Bureau Bibob.
Kwaliteitscriteria Pgb zorgaanbieders en onderaannemers
De gemeente is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg aan inwoners. Ook als de ondersteuning wordt geboden via een Pgb of onderaannemerschap. De zorgaanbieders moeten voldoen aan alle wettelijke, bovenwettelijke en gemeentelijke kwaliteitseisen, werken met deskundig personeel en kwalitatief goede zorg bieden, waarin de inwoner en zijn netwerk centraal staan. In geval van onderaanneming moet de hoofdaannemer garant staan voor de kwaliteitsonderdelen waarop de onderaannemer (nog) te kortschiet. De onderaannemer dient in ieder geval zelfstandig te voldoen aan de wettelijke kwaliteitskaders (zie onder kwaliteitseisen).
1. Het ondersteuningsplan/hulpverleningsplan en evaluatieverslag moet aan de volgende eisen te voldoen
Onderstaande is alleen van toepassing als voor het type zorg of ondersteuning een ondersteuningsplan/hulpverleningsplan en/of evaluatieverslag is vereist.
De gemeente hecht (er) veel waarde aan:
- 1.
“één huishouden, één plan” waarin alle leefdomeinen aan bod komen en samenhang is tussen de hulp van de verschillende dienstverleners en de informele zorg en ondersteuning;
- 2.
dat iedereen zijn eigen mogelijkheden benut, zelfregie houdt over zijn leven en zijn sociale netwerk versterkt (samenredzaamheid);
- 3.
dat ook kwetsbare doelgroepen volwaardig kunnen meedoen in de samenleving en een betekenisvolle tijdsbesteding hebben aansluitend bij de wensen en mogelijkheden;
- 4.
methodisch werken aan ontwikkeling met door de inwoner gedragen doelen en concrete acties, blijkend uit een (bij de aanvraag) door de zorgaanbieder te overleggen anoniem ondersteunings/hulpverleningsplan.
- a)
Er moet een check zijn gedaan van alle leefdomeinen. Leefdomeinen: inkomen, werk en opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, middelengebruik, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk (en woonomgeving), maatschappelijke participatie en justitie.
- b)
Het plan moet perspectiefgericht zijn. Er zijn doelen geformuleerd die duidelijk, concreet en haalbaar zijn en die niet alleen perspectief bieden op de langere termijn, maar zich ook richten op praktische, snelle resultaten. Er zijn activiteiten geformuleerd gericht op het behalen van de korte- en lange termijn doelen met een duidelijke prioritering. Het evaluatieplan evalueert de doelen, zoals geformuleerd in het hulpverleningsplan.
- c)
De informele en formele betrokkenen zijn in kaart gebracht. Er zijn afspraken gemaakt over hoe de afstemming tussen de betrokkenen eruit ziet. Er wordt beschreven wie de regie voert: Cliëntsysteem, casemanagement door de Zorgaanbieder, het Sociaal Wijkteam, of Gecertificeerde Instelling.
- d)
Er is een goede balans tussen formele en informele zorg: er wordt goed beschreven hoe wordt samengewerkt met het sociale netwerk en hoe gebruik wordt gemaakt van algemene voorzieningen en de informele voorzieningen in de samenleving (verenigingen en vrijwilligersorganisaties). Er wordt ook beschreven of individuele hulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met motivatie waarom dit al dan niet (nog)mogelijk is.
- e)
De mogelijkheden voor deelname aan gewone maatschappelijke activiteiten worden onderzocht en gestimuleerd.
- f)
Er staat beschreven hoe er wordt gewerkt aan versteviging van de eigen regie van de Cliënt en de versterking van zijn/haar sociale netwerk. Het eigen denkvermogen (= leervermogen) wordt aangesproken en inwoner is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan.
- a)
2. Bereik en participatie specifieke doelgroepen
De gemeente hecht veel waarde aan een inclusieve samenleving waarin iedereen volwaardig kan meedoen. Dat vereist toegankelijkheid van de zorg voor alle burgers met een ondersteuningsvraag, bijvoorbeeld vanwege lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen. Daarbinnen zijn er kwetsbare doelgroepen met extra uitdagingen vanwege taal, etniciteit, culturele achtergrond, geloofsovertuiging en/of seksuele geaardheid. Van de zorgaanbieder wordt verwacht dat hij deze specifieke doelgroepen kan bereiken, in hun kracht zet, hun sociaal netwerk versterkt en laat meedoen in de samenleving.
3. Betaalbaarheid
De zorgaanbieder dient bij te dragen aan de doelstelling betaalbaarheid van zorg vanuit de doelstelling: licht waar kan, zwaar waar nodig.
4. Duurzaamheid
De gemeente hecht belang aan duurzaamheid rondom de thema’s personeel en milieu.
Een duurzaam personeelsbeleid is van cruciaal belang in de zorg: de kwaliteit van de zorg wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het personeel, de match van het personeel met de inwoner en de continuïteit van de professional voor de inwoner. Daar hoort bij dat het personeel vakbekwaam, vitaal en toekomstbestendig is en dat er geen groot verloop van personeel is.
Wettelijke en bovenwettelijke kwaliteitseisen zorgaanbieders (uitgezonderd hulp bij het huishouden)
Kwaliteitseisen gemarkeerd met * zijn niet van toepassing op beschermd wonen.
wettelijke kwaliteitskaders |
||
Wet maatschappelijke ondersteuning |
||
1 |
Maatschappelijke ondersteuning |
|
De gemeente verstaat onder maatschappelijke ondersteuning: - bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; - ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving; - bieden van beschermd wonen en opvang. |
||
2 |
Maatwerkvoorziening |
|
De gemeente verstaat onder een maatwerkvoorziening een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: - ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen; - ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen, - ten behoeve van beschermd wonen en opvang. |
||
3 |
Kwaliteitssysteem |
|
De zorgaanbieder draagt zorg voor de goede kwaliteit van de voorziening. Een voorziening wordt in elk geval: - veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt; - afgestemd op de reële behoefte van de cliënten op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt; - verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard; - verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt. |
||
4 |
Klachtenregeling |
|
De zorgaanbieder hanteert een eenvoudige en transparante klachtenregeling die voldoet aan de uitgangspunten van de Wmo 2015 en voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten. |
||
5 |
Medezeggenschapsregeling |
|
De zorgaanbieder hanteert een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de zorgaanbieder die voor de cliënten van belang zijn. |
||
6 |
Meldcode huiselijk geweld een kindermishandeling |
|
6.1 |
De zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen. |
|
6.2 |
(Bovenwettelijk) De zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld. |
|
7 |
Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) |
|
(Bovenwettelijk)De zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van zichzelf en van alle personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met cliënten. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. De zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. |
||
8 |
Verwijsindex risicojongeren |
|
(Bovenwettelijk) De zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen voldoet aan de eisen van de in de Jeugdwet verplichte landelijke Verwijsindex risicojongeren (VIR) (Zie http://www.handreikingmelden.nl/ voor de Handreiking). De verwijsindex is een vroeg-signaleringsinstrument dat risicomeldingen van professionals over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Hierdoor weten betrokkenen sneller of een jongere ook bekend is bij een andere professional. Het doel is vroege signalering van risico’s die een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van een jongere bedreigen, zodat tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kan worden gegeven. De zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van de VIR in de organisatie waarborgt. De zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de Verwijsindex. |
||
Jeugdwet |
||
9 |
Jeugdhulp |
|
Gemeente verstaat onder jeugdhulp: - Ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, voor jeugdigen en hun ouders * bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen; - Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt; - Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij Jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. * Hier kan ook gelezen worden verzorgers of wettelijk vertegenwoordiger(s) |
||
10 |
Doelgroep jeugdhulp |
|
Jeugdhulp is bedoeld voor de jeugdige die: |
||
- de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt of; - de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt en jeugdhulp ontvangt in het kader van jeugdstrafrecht of; - de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van de Jeugdwet is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is - vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of - is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is. |
||
11 |
Verantwoorde hulp |
|
11.1 |
De zorgaanbieder verleent verantwoorde hulp. Dat is hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig is en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. |
|
11.2 |
De zorgaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college en cliëntenorganisaties. |
|
12 |
Verantwoorde werktoedeling |
|
12.1 |
De zorgaanbieder voldoet aan de norm van verantwoorde werktoedeling. |
|
12.2 |
De zorgaanbieder zet professionals in die over de juiste expertise beschikken en vakbekwaam zijn. Vakbekwaam zijn houdt in dat professionals in staat zijn om een beroep uit te oefenen volgens de voor de beroepsgroep geldende professionele standaard. Dat betekent dat steeds die professional moet worden ingezet die past bij de vraag van de cliënt, die beschikt over de noodzakelijke vakbekwaamheid en die handelt volgens de beroepsethische normen. |
|
12.3 |
De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen en veldnormen). |
|
12.4 |
De zorgaanbieder werkt met geregistreerde professionals (SKJ of BIG). |
|
12.5 |
De zorgaanbieder deelt taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de professional. |
|
12.6 |
De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional, daar waar de norm van verantwoorde werktoedeling dat vereist. |
|
12.7 |
De zorgaanbieder belast niet-geregistreerde professionals uitsluitend met de uitvoering van taken indien het aannemelijk is dat dat niet afdoet aan de kwaliteit, of zelfs noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak. |
|
12.8 |
De zorgaanbieder moet kunnen verantwoorden waarom een geregistreerde, dan wel een niet-geregistreerde professional wordt ingezet voor een taak. |
|
13 |
Kwaliteitssysteem |
|
De zorgaanbieder moet de kwaliteit van de geboden hulp systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. De zorgaanbieder moet daarnaast gegevens over de |
||
kwaliteit van hulp systematisch verzamelen en registreren. |
||
14 |
Hulpverleningsplan |
|
De zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de jeugdige en de verzorgers en dat is afgestemd op de behoeften van de jeugdige. |
||
15 |
Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) |
|
15.1 |
De zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van zichzelf en van de personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met Jeugdigen of verzorgers. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. De zorgaanbieder verlangt van haar werknemers al dan niet op verzoek van het college een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. De VOG van een solistisch werkende jeugdhulpverlener mag tijdens de werkzaamheden niet ouder zijn dan drie jaar. |
|
15.2 |
(Bovenwettelijk) De zorgaanbieder raadpleegt het BIG/SKJ-register en het register met tuchtrechtuitspraken alvorens een professional aan te nemen. |
|
16 |
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
|
16.1 |
De zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen. |
|
16.2 |
(Bovenwettelijk) De zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld. |
|
17 |
Vertrouwenspersoon |
|
17.1 |
De zorgaanbieder stelt de vertrouwenspersoon AKJ (Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg) in staat werk te verrichten. Dit betekent dat de vertrouwenspersoon in ieder geval: - vrije toegang heeft tot de gebouwen, terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders waar jeugdigen kunnen verblijven, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is; - geen toestemming nodig heeft van derden om met een jeugdige te spreken; - dat de zorgaanbieder aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen verschaft en alle bescheiden toont die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft, en - de vertrouwenspersoon de faciliteiten verschaft die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft |
|
17.2 |
De zorgaanbieder informeert cliënten en hun verzorgers actief over het recht tot ondersteuning van een onafhankelijk vertrouwenspersoon. |
|
18 |
Klachtenregeling |
|
De zorgaanbieder hanteert een klachtenregeling die voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten van jeugdigen, verzorgers en (pleeg)ouders over de zorgaanbieder of personen die voor hem werkzaam zijn. De zorgaanbieder heeft een klachtencommissie ingesteld. De zorgaanbieder informeert cliënten en hun (pleeg)ouders actief over de klachtenregeling en toegang tot de klachtencommissie. |
||
19 |
Cliëntenraad |
|
De zorgaanbieder stelt een cliëntenraad in en volgt daarbij de wettelijke bepalingen opgenomen in artikel 4.2 van de Jeugdwet. |
||
20 |
Inzicht in kwaliteitsverslag |
|
De zorgaanbieder stelt jaarlijks een verslag op over de naleving van de regels omtrent de kwaliteit van de jeugdhulp, onderscheidenlijk de kwaliteit van de uitvoering van de taken, het klachtrecht en de medezeggenschap. De zorgaanbieder verleent inzicht in dit verslag aan de gemeente door het jaarlijks aan te leveren bij de Contractmanager. De zorgaanbieder maakt dit verslag openbaar. |
||
21 |
Verwijsindex risicojongeren |
|
Zorgaanbieder voldoet aan de eisen van de wettelijk verplichte landelijke Verwijsindex risicojongeren (VIR), en wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. De zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de Verwijsindex. |
||
22 |
Overige wet- en regelgeving |
|
In dit document staan slechts een aantal wettelijke eisen benoemd waaraan de zorgaanbieder moet voldoen. De gemeente verwacht dat zorgaanbieder bekend is met, en voldoet aan, alle op de zorgaanbieder van toepassing zijnde wet- en regelgeving, richtlijnen en verdragen zoals, maar niet beperkt tot; Geneesmiddelenwet Jeugdwet Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg (van de Gemeenten) VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap Wet aanpak schijnconstructies Wet arbeid vreemdelingen Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie Wet gebruik Burgerservicenummer in de zorg Wet Ketenaansprakelijkheid Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
||
23 |
Doorstroom en afstemming Wet maatschappelijke ondersteuning, Jeugdwet, Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en de Participatiewet |
|
Doorstroom Jeugdwet naar Zorgverzekeringswet (Zvw) Als een jeugdige Zvw-zorg krijgt, bestaat er geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Indien de behandeling van een jeugdige nog niet afgesloten kan worden en continuering daarvan ná het 18e jaar noodzakelijk is vanuit de Zvw, zorgt de zorgaanbieder er in samenspraak met de jeugdige voor dat er tijdig een verwijzing van de huisarts is. Daarnaast begeleidt de zorgaanbieder de jeugdige bij het tijdig aanvragen van een zorgverzekering. |
||
Doorstroom Jeugdwet naar Wet Langdurige Zorg (Wlz) Jeugdigen met een blijvende beperking worden vaak in eerste instantie van hulp en begeleiding voorzien vanuit de jeugdhulp. Voor jeugdigen tot 18 jaar is de Wlz van toepassing op de meeste kwetsbare Jeugdigen met 'een blijvende behoefte' aan 'permanent toezicht' of '24 uur per dag zorg in de nabijheid'. Het gaat dan om zorg vanwege een somatische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, een lichamelijke beperking, een zintuiglijke beperking of meervoudige beperkingen. Bij jeugdigen met een perspectief of vermoeden van een Wlz traject (in de toekomst) is het van belang om op een zo vroeg mogelijk moment na te gaan of voortzetting van de hulp in het kader van de Wlz is aangewezen. Bovenstaande verplicht zorgaanbieders die met deze jeugdigen werken tot een zorgvuldige diagnose, een zorgvuldige opbouw van het dossier en begeleiding bij de aanvraag Wlz bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Als een jeugdige dus recht heeft op Wlz-zorg, bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit. In dat geval meldt de zorgaanbieder deze weigering bij de gemeente. Afstemming Wmo 2015, de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) Er wordt geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 verstrekt voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Dit betekent: Wlz Bij een verdere achteruitgang van de cliënt met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem wordt indien noodzakelijk tijdig een Wlz- indicatie aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) door de cliënt zelf of diens vertegenwoordiger met begeleiding van de aanvraag Wlz door de zorgaanbieder. Na de toekenning van de Wlz-indicatie vervalt de Wmo-indicatie, behoudens de door de wetgever benoemde uitzonderingssituaties. De zorgaanbieder heeft de verplichting de gemeente onverwijld te informeren over de toegekende Wlz-indicatie. In de Wmo 2015 staat dat de gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt op de Wlz-aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. In dat geval meldt de zorgaanbieder deze weigering bij de gemeente. Zvw Als de Zvw toegang biedt voor zorg die al vanuit de Wmo 2015 geleverd wordt, dan moet de Zorgaanbieder in die gevallen actie ondernemen om Zvw-indicatie te verkrijgen, de Wmo-indicatie op dit onderdeel te stoppen en hiertoe contact op te nemen met de gemeente. Overig Tenslotte kan het voorkomen dat een cliënt niet alleen ondersteuning krijgt vanuit de Wmo 2015, maar ook uit de aanpalende wetten, waarin bijvoorbeeld leerlingenvervoer en jeugdzorg is geregeld. Waar die zorg geleverd wordt door andere zorgaanbieder(s) dient de zorgaanbieder de dienstverlening af te stemmen met deze betrokken zorgaanbieder(s). Samenloop Wmo 2015 en Participatiewet De Participatiewet kan voor veel cliënten mogelijkheden bieden in de verdere verbetering van de levenssituatie van de cliënt. De zorgaanbieder denkt actief mee in de mogelijkheden die de Participatiewet in deze kan bieden voor de cliënt en ondersteunt de cliënt bij de toeleiding naar (aangepast) werk. |
||
24 |
Privacy en informatie uitwisseling |
|
24.1 |
De zorgaanbieder is verplicht zich te houden aan privacy wet en regelgeving (Wmo, Jeugdwet, Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Algemene Verordening Gegevensbescherming ). Dit geldt ook voor de samenwerking met het Socaal Wijkteam. Daar waar mogelijk en noodzakelijk maakt de zorgaanbieder goede afspraken over de uitwisseling van informatie in het belang van de cliënt. |
|
24.2 |
Het is belangrijk dat uitwisseling van persoonsgegevens goed beveiligd plaatsvindt. De communicatie van de zorgaanbieder waarin persoonsgegevens worden uitgewisseld is conform de AVG. |
|
Prestatie-eisen |
||
25 |
Cliëntondersteuning |
|
Elke cliënt heeft recht op onafhankelijke cliëntondersteuning. De zorgaanbieder informeert de cliënt hierover en beperkt zich tot betrokkenheid bij de cliënt op basis van de ondersteunings- en/of zorgbehoefte van desbetreffende cliënt. |
||
26 |
Cliënt centraal |
|
26.1 |
De regie op de hulpverlening ligt bij de cliënt, al dan niet samen met familieleden, buren of vrienden uit het eigen netwerk. De zorgaanbieder sluit aan bij de regiemogelijkheden die sociaal netwerk van de cliënt heeft. |
|
26.2 |
De zorgaanbieder betrekt de cliënt bij beslissingen en behandelt de cliënt als een gelijkwaardige gesprekspartner. Praten met de cliënt, en niet over de cliënt en naast de cliënt staan, en niet er tegenover staan, zijn de uitgangspunten. |
|
26.3 |
De zorgaanbieder stemt de inzet van ondersteuning af op de agenda van de cliënten en/of zijn verzorgers/mantelzorgers. |
|
26.4 |
Bij iedere situatie/aanvraag/casus waarbij er signalen, dan wel vermoedens zijn van een mogelijk onveilige situatie voor de jeugdige en/of volwassene wordt een veiligheidsinschatting gedaan en zo nodig wordt er een veiligheidsplan opgezet en uitgevoerd. Een veiligheidsinschatting omvat een beoordeling- en risicotaxatie van de veiligheid van de jeugdige en/of volwassene. Het dient als een signaleringsmiddel voor onveilige situaties en als kapstok voor een open gesprek over een lastig thema. Risicofactoren die kunnen worden benoemd en ingeschat zijn bijvoorbeeld (echt)scheiding, ziekte, werkloosheid, huiselijk geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag, huisvesting en sociaal isolement. Op basis van een veiligheidsinschatting moet worden bepaald welke inzet en/of afspraken nodig zijn om de risico’s te minimaliseren en de veiligheid te verhogen. Gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt bij vermoedens van onveiligheid zijn het ‘Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)’ of de ‘Checklist Veilig Thuis’. Risicotaxatie kan onderdeel uitmaken van de ‘Verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’. |
|
27 |
Tolken |
|
Bij de toewijzing van professionals aan cliënten, houdt de zorgaanbieder rekening met de moedertaal van de cliënt. Waar mogelijk zet de zorgaanbieder een professional in die de taal van de cliënt spreekt. Indien dit niet mogelijk is, bekijkt de zorgaanbieder de mogelijkheid om een tolk vanuit het sociaal netwerk van cliënt of vanuit Vluchtelingenwerk in te zetten. |
||
28 |
Verwijzers |
|
28.1 |
Bij de Wmo is het Sociaal Wijkteam de verwijzer, met uitzondering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Hiervoor is de GGD de verwijzer. |
|
28.2 |
Bij de Jeugdwet zijn naast het Sociaal Wijkteam als verwijzer aangewezen: |
|
huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen, medisch specialisten, voogden van gecertificeerde instellingen, rechter, raad van de kinderbescherming en de officier van justitie. |
||
33 |
Hulpverleningsplan |
|
33.1 |
De zorgaanbieder wijst de cliënt op de mogelijkheid om zijn/haar sociale netwerk, waaronder mantelzorger(s), te betrekken bij het opstellen van, en invulling geven aan, het hulpverleningsplan en geeft hier, indien gewenst, actief invulling aan. |
|
33.2 |
De zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de cliënt en dat is afgestemd op de behoeften van de cliënt. |
|
33.3 |
De zorgaanbieder stelt altijd een hulpverleningsplan (begeleidings- herstel- of behandelplan) op met concrete doelen en daaraan gekoppelde activiteiten/acties om deze doelen te bereiken die overeengekomen zijn met de cliënt, verzorgers en andere betrokkenen uit het sociaal netwerk, onderwijs, leerplicht, vrijwilligers, lokale zorgstructuur, (huis)arts, jeugdgezondheidszorg, zorgaanbieders etc. Als er sprake is van doorverwijzing door het Sociaal Wijkteam, dan is het hulpverleningsplan gebaseerd op het onderzoeksverslag/ondersteuningsplan van het Sociaal Wijkteam. In het hulpverleningsplan benoemt de zorgaanbieder de doelen aan de hand van de leefgebieden uit de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) waarop de cliënt problemen ervaart. De gemeente ziet de ZRM niet als instrument voor bekostiging, maar als hulpmiddel voor integrale en resultaatgerichte ondersteuning. Tijdens het traject, zoekt de zorgaanbieder met de cliënt voortdurend naar mogelijkheden in het voorliggende veld om aan de gestelde doelen te werken. Te denken valt aan het onder de aandacht brengen van wijkactiviteiten of het zoeken naar lotgenotencontact. Deze activiteiten moeten zichtbaar zijn in het hulpverleningsplan. De zorgaanbieder legt in het hulpverleningsplan vast wanneer en op welke wijze de doelen worden geëvalueerd. Evaluatie vindt minimaal één keer per jaar plaats. Indien er meerdere professionals zijn betrokken bij een cliënt, dan maakt een bespreking van de ervaringen van de cliënt met het samenwerkingsverband integraal onderdeel uit van de evaluatie. De zorgaanbieder gebruikt deze informatie om de samenwerking tussen zijn professionals onderling en tussen zijn professionals en professionals van andere organisaties te verbeteren. In het evaluatieverslag rapporteert de zorgaanbieder in ieder geval over de geboden activiteiten, de bereikte resultaten, de mate van doelrealisatie en een advies over het vervolg. De zorgaanbieder geeft in het evaluatieverslag aan welke gestelde doelen zijn behaald en aan welke doelen nog gewerkt moet worden, dit ook voor een eventuele overdracht naar een andere zorgaanbieder. In het hulpverleningsplan legt de zorgaanbieder vast op welke wijze de wijzigingen in doelen/acties die voortvloeien uit de evaluatie tussentijds worden teruggekoppeld naar de betrokkenen en de verwijzer. |
|
33.4 |
In het hulpverleningsplan staat hoe er wordt vormgegeven en gewerkt aan de kantelingsprincipes: Licht en dichtbij: de ondersteuning wordt zo dichtbij mogelijk geboden, bij mensen thuis of op vindplaatsen (zoals scholen en wijkcentra). De aanbieders zijn verplicht zich in te spannen om de hulpverlening zoveel mogelijk lokaal en gebiedsgebonden, afgestemd op de lokale zorg- en welzijnsstructuur en vaste gezichten te leveren en te organiseren; Zelfregie en samenredzaamheid: welke methodieken wordt toegepast om eigen regie van de cliënt en hun sociaal netwerk te versterken en samen met het netwerk het plan op te stellen en uit te voeren (bij voorkeur Sociale Netwerkstrategieën of Persoonlijk Toekomst Plan), wordt er toegewerkt naar herstel van een zo normaal mogelijke situatie in het gezin?; Het principe ‘één gezin, één plan, één regisseur’: hoe wordt samengewerkt met onderwijs, het sociaal netwerk en vrijwilligers (informele hulp), lokale zorgstructuur en andere zorgprofessionals (huisartsen, jeugdgezondheidszorg, leerplicht etc)? Wie voert indien nodig de casusregie?; Participatie en ‘gewoon meedoen’: stimuleert de zorgaanbieder zoveel mogelijk de deelname aan gewone activiteiten op scholen, wijkactiviteiten of sportverenigingen? Wordt bij jongeren toegewerkt naar zelfstandigheid en participatie?; Collectief boven individueel: wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van het aanbod van vrijwilligersorganisaties, welzijnsvoorzieningen? en algemene voorzieningen? Er wordt ook aangeven of individuele jeugdhulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met motivatie waarom dit al dan niet mogelijk is. Toegespitst op beschermd wonen geldt voor het hulpverlenings-/herstelplan: Zorgaanbieders hanteren een hulpverleningsplan, hierna genoemd het Herstelplan. Deze bevat gerichte herstel- en uitstroomdoelen op alle (relevante) leefgebieden, dan wel doelen gericht op stabilisatie en acceptatie. Ten minste de volgende elementen zijn in dit plan verwerkt: Er is een analyse gedaan van alle (relevante) leefdomeinen, op al deze domeinen zijn doelen geformuleerd gericht op ontwikkeling en herstel en een termijn met streefdata waarbinnen deze behaald kunnen worden; dan wel gericht op stabilisatie en acceptatie van een psychiatrisch ziektebeeld inclusief het voorkomen van achteruitgang voor de groep cliënten voor wie dit het hoogst haalbare doel is/voor wie ontwikkeling en herstel niet langer haalbaar is; De doelen zijn haalbaar en concreet. Zij bieden perspectief op zowel lange termijn als korte termijn. De doelen worden ondersteund door specifieke activiteiten en er worden concrete producten genoemd waar de cliënt zich naartoe beweegt; De geformuleerde activiteiten zijn aan een doel gekoppeld en helder geprioriteerd; Er wordt gebruik gemaakt van een evaluatieplan om de doelen te evalueren zoals in het Herstelplan geformuleerd. In dit plan is aangegeven in welke periodiek er wordt geëvalueerd. GGD en cliënt evalueren de doelen zodat kan worden bepaald of en welke zorg er in het vervolg nodig is; Onderdeel van het herstelplan is het in kaart brengen van betrokkenen* uit het formele en informele netwerk. Waar dit van toepassing is, is er een afgestemd plan met het (lokale) (zorg)netwerk opgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over de afstemming tussen betrokkenen en wie regie voert in de specifieke casus; Daginvulling maakt integraal deel uit van het herstelplan. Waar relevant is omschreven hoe dagbesteding bijdraagt aan de stabilisatie, ontwikkeling en het herstel van de cliënt. Dit is gekoppeld aan de hierboven vermelde doelen; Er staat beschreven hoe wordt gewerkt aan versteviging van de eigen regie van de cliënt, die gericht is op ontwikkeling en herstel, dan wel aan de stabilisatie en aan de versterking of opbouw van zijn/haar sociale netwerk. Waar van toepassing wordt het eigen ontwikkelvermogen aangesproken en cliënt is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan. Bijvoorbeeld via de sociaal netwerk strategie. * Voorbeelden van betrokkenen: het sociaal netwerk en vrijwilligers (informele hulp), kinderopvang, onderwijs en leerplicht, lokale (zorg)structuur, Professionals (huisartsen, geestelijke gezondheidszorg), politie en justitie, ambtenaren inkomen en schuldhulpverlening, bewindvoering, werkbedrijf. |
|
33.5 |
De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de Cliënt de inhoud van het hulpverleningsplan begrijpt en verstrekt de cliënt, indien gewenst, een versie van het hulpverleningsplan. |
|
34 |
Integraal werken |
|
De zorgaanbieder vormt met de verwijzer een netwerk rond de cliënt en stemt de ondersteuning af met andere professionele dienstverleners die zorg of jeugdhulp leveren aan de cliënt en het cliëntsysteem (één gezin, één plan, één regisseur). Waar nodig en mogelijk, werkt de zorgaanbieder binnen dit netwerk met een integraal hulpverleningsplan. Uitwisseling van informatie vindt plaats binnen de kaders van de wet. |
||
36 |
Wijzigen en/of (Voortijdig) beëindigen ondersteuning |
|
36.1 |
Professionals van de zorgaanbieder signaleren veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het cliëntsysteem, bijvoorbeeld als de gewenste resultaten niet worden bereikt of omstandigheden verslechteren. De zorgaanbieder past de dienstverlening aan of neemt contact op met een verwijzer voor andere dienstverlening of neemt contact op met de gemeente als daar actie nodig is. |
|
36.2 |
Indien dienstverlening aan de cliënt, op verzoek van de cliënten of de gemeente, wordt gestaakt en de cliënt ondersteuning van een andere zorgaanbieder gaat afnemen, dan verleent de zorgaanbieder volledige dienstverlening aan de cliënt, medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van de cliënt naar de door gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg. |
|
36.3 |
Op verzoek van de zorgaanbieder kan de ondersteuning aan een cliënt uitsluitend worden gestaakt (voortijdig) indien er zwaarwegende redenen bestaan, verband houdend met de omstandigheden van de cliënt (o.a. ondersteuningsbehoefte, regiemogelijkheden, draagkracht cliëntsysteem), op grond waarvan in redelijkheid niet van de zorgaanbieder kan worden verlangd om de ondersteuning voort te zetten of als de ondersteuning niet meer passend is voor de cliënt. Van de voorgenomen beëindiging doet de zorgaanbieder tijdig schriftelijk en met redenen omkleed melding aan de cliënt en de verwijzer. De zorgaanbieder kan de aangevangen ondersteuning alleen beëindigen nadat er een passend alternatief is gevonden. De zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van de cliënt naar de door de gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg. |
|
Bij beëindiging van ondersteuning wordt de reden voor de beëindiging in samenspraak met het cliëntsysteem vastgesteld. De reden wordt opgenomen in het zorgdossier. De zorgaanbieder rapporteert over de redenen beëindiging zorg aan de gemeente. |
||
38* |
Verlenging maatwerkvoorziening |
|
38.1 |
Indien de cliënt na afloop van de indicatieperiode van een maatwerkvoorziening deze voortgezet wil hebben, moet hij/zij dit minimaal acht weken voor afloop van de beschikking melden bij het Sociaal Wijkteam. |
|
38.2 |
Indien de toewijzing afloopt en verlenging van de maatwerkvoorziening gewenst is, dient de zorgaanbieder bij de melding aan de verwijzer ten behoeve van een herindicatie altijd een evaluatieverslag aan te leveren. Bij de evaluatie staat de actuele ondersteuningsbehoefte van de cliënt centraal. |
|
39* |
18+/18- |
|
De zorgaanbieder draagt zorg voor een goede doorgaande zorglijn van 18- naar 18+. De zorgaanbieder start, samen met de jeugdige, op zestienjarige leeftijd met het maken van een toekomstplan waarbij een regisseur wordt benoemd. Netwerkondersteuning maakt onderdeel uit van het toekomstplan. |
||
40* |
Samenwerking |
|
40.1 |
Op verzoek van de gemeente participeert de zorgaanbieder in lokale netwerkgesprekken en contractmanagementgesprekken (zie 61). |
|
40.2 |
De zorgaanbieder zoekt, indien van toepassing, actief samenwerking met de wijkverpleegkundige. |
|
40.3 |
De zorgaanbieder werkt samen met de mantelzorgers die zijn betrokken bij een cliënt. De zorgaanbieder heeft aandacht en begrip voor de belangen en de positie van de mantelzorgers van een cliënt, betrekt de mantelzorgers bij de ondersteuning en stemt de ondersteuning af op de mantelzorger. |
|
40.4 |
De zorgaanbieder stemt, in geval er samenloop van zorg en ondersteuning is bij een bepaalde cliënt, ook af met zorgverzekeraars, het Zorgkantoor en behandelaars. |
|
40.5 |
De zorgaanbieder werkt op operationeel-, tactisch- en strategisch niveau samen met alle betrokkenen. |
|
40.6 |
Samenwerking met het onderwijs bij kinderen en Jeugdigen De zorgaanbieder werkt samen met onderwijs (o.a. leerkrachten, jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk, intern begeleider, zorgcoördinator, leerplichtambtenaar en ambulante begeleider van het samenwerkingsverband). Er dient afstemming plaats te vinden tussen eventuele ondersteuning in de thuissituatie en ondersteuning op school. Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/Passend Onderwijs, zowel met het Primair onderwijs als het Voortgezet Onderwijs waaronder het ROC waardoor Jeugdigen een startkwalificatie kunnen behalen en aan het werk komen. De zorgaanbieder houdt rekening met de continuïteit van het onderwijs voor het kind om verzuim zoveel mogelijk te voorkomen. Zorg wordt zoveel mogelijk op school aangeboden. De zorgaanbieder brengt onderwijs op de hoogte van: wachttijd voor de geïndiceerde hulp, start/voortgang/beëindiging van jeugdhulp, handelingsadvies voor leerkrachten en overige adviezen. Uiteraard binnen de wetten van de privacy. Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/Passend Onderwijs, zowel met het Primair onderwijs als het Voortgezet Onderwijs waaronder het ROC waardoor Jeugdigen een startkwalificatie kunnen behalen en aan het werk komen. De zorgaanbieder werkt volgens convenant Onderwijs Jeugd augustus 2017. |
|
40.7 |
Relatie met gedwongen jeugdhulp De partijen die voor de regio de gedwongen jeugdhulp uitvoeren hebben een subsidiecontract in het kader bestek C2 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Het is van belang om een gedegen samenwerking te realiseren met deze partijen. In bepaalde gevallen hebben deze partijen een door de kinderrechter gemandateerd recht om zorg toe te wijzen. |
|
40.8 |
Relatie met residentiële jeugdhulp Het is van belang de verbinding te leggen met residentiële jeugdhulp. Opzet is om zware residentiële zorg te beperken en in plaats daarvan zoveel mogelijk in te zetten kortdurend verblijf de plek te bieden, zodat de jeugdige zoveel mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan worden ondersteund. |
|
40.9 |
-- |
|
45 |
Eigen bijdrage Wmo |
|
45.1 |
Voor vragen rondom het bestaan, de reikwijdte en de maximale hoogte van de eigen bijdrage verwijst de zorgaanbieder de cliënt, indien deze dit verzoekt, naar het Sociaal Wijkteam. Voor vragen rondom de inning van de eigen bijdrage verwijst de zorgaanbieder de cliënt, indien deze dit verzoekt, naar het CAK. |
|
45.2 |
De eigen bijdrage wordt (landelijk) geïnd door het CAK. Dit is in een Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd. |
|
45.3 |
Wanneer de verantwoordelijkheid van het aanleveren van productie gegevens overgaat van de zorgaanbieder naar de gemeente vervalt 45.2. De gemeente committeert zichzelf aan een tijdige communicatie hieromtrent. |
|
46 |
Passende beloning |
|
De gemeente hecht veel belang aan goed werkgeverschap, goed bestuur en een passende beloning voor zowel bestuurders als werknemers. Ze stelt daarom de volgende eisen aan Zorgaanbieders: De zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ´goed werkgeverschap´; De zorgaanbieder voldoet aan de wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling); Indien er sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao, past de zorgaanbieder deze toe; Indien er geen sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao dan sluit de zorgaanbieder zoveel mogelijk aan bij de in de betreffende branche gebruikelijke cao of sluit een daarmee gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket af. De zorgaanbieder voldoet aan de Wet Normering Topinkomens (WNT); De zorgaanbieder voldoet aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp; De zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ‘good governance’. Hiertoe hanteert Zorgaanbieder de (meest recente) Governancecode zorg *) of, indien deze niet past bij de organisatorische kenmerken van de zorgaanbieder, een eigen Governancecode. De zorgaanbieder die de Governancecode zorg hanteert en die conform de Wet Toelating Zorginstellingen winst mag uitkeren, houdt bij de uitkering van winst rekening met de maatschappelijke doelstelling, positie en belangen (op de korte- en lange termijn) van de zorgorganisatie; De zorgaanbieder stelt personeel dat wordt ingehuurd als payroll- of uitzendkracht gelijk wat betreft de beloning. Daarmee hebben deze inhuurkrachten recht op de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage, naast de andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de uitzend-cao(ABU). * In 2010 is een zorgbrede Governancecode ingevoerd voor de zorgsector door ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Hieronder vallen ook jeugd-LVB en jeugd-GGZ die deel uitmaken van de jeugdhulp. Onderdeel van de code vormen drie taken van de Raad van Toezicht: het houden van intern toezicht, het regelen van extern toezicht en het maatschappelijk verantwoorden. |
||
PERSONEEL |
||
47* |
Personeel |
|
47.1 |
De gemeente hecht veel belang aan toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor alle doelgroepen en een personeelsbeleid dat hierop aansluit. De zorgaanbieder waarborgt toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor cliënten van alle etnische/culturele achtergronden (cultuursensitief werken). |
|
47.2 |
De gemeente hecht veel belang aan continuïteit in de ondersteuning. De |
|
zorgaanbieder streeft naar een gezonde verhouding tussen vast- en flexibel personeel. Hiertoe wordt een gezond personeelsbestand opgebouwd waarin er wordt gewerkt met vast en flexibel personeel op basis van structureel benodigde zorguren. Het aantal contracturen wordt in overeenstemming gebracht met het benodigd aantal structureel te verlenen (zorg)uren. |
||
47.3 |
De zorgaanbieder zorgt voor een vertrouwde en stabiele relatie tussen cliënt en professional. Personele wisselingen worden zoveel mogelijk beperkt om dit te realiseren. De zorgaanbieder zet zoveel mogelijk dezelfde professionals in bij een cliënt. |
|
47.4 |
De organisatie zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, leerlingen/stagiaries, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. Leerlingen en stagiaires kunnen onder begeleiding van een volleerd professional worden ingezet met inachtneming van de redelijke balans tussen volleerd en lerend personeel. |
|
47.5 |
De zorgaanbieder beschikt over aantoonbaar bekwaam en gekwalificeerd personeel (betaald en onbetaald) voor het uitvoeren van de dienstverlening. De benodigde deskundigheid is vastgesteld per ondersteuningsvorm. De zorgaanbieder voldoet aan deze aanvullende kwalificatie-eisen. De zorgaanbieder moet dit kunnen aantonen. |
|
48* |
Minimumeisen personeel Wmo |
|
48.1 |
De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het hulpverleningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.2 |
De voorziening Reguliere Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het begeleidingsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.3 |
De voorziening Specialistische Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.4 |
Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.5 |
De voorziening Persoonlijke Verzorging wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Wanneer de Cliënt de behoefte heeft aan begeleiding bij persoonlijke verzorging of gebaat is bij een combinatie van beide producten, dan valt de begeleiding onder de Bouwsteen ‘begeleiding’. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde professional. Indien deze voorziening wordt uitgevoerd in combinatie met reguliere/specialistische begeleiding, door dezelfde Professional, gelden de minimum personeelseisen genoemd bij reguliere/specialistische begeleiding. |
|
49* |
Minimumeisen personeel Jeugd (algemeen) |
|
49.1 |
Het in te zetten personeel van de zorgaanbieder, dat beroepsmatig in contact kan komen met jeugdigen of verzorgers aan wie Jeugdhulp is geboden, is geregistreerd in het ´Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)´ of ´Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)´ register. Mbo-geschoold personeel is ondersteunend en werkt altijd onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional. Het in te zetten personeel van zorgaanbieder dat de mogelijkheid heeft om zich te registeren in het BIG- of SKJ-register, registreert zich zo snel mogelijk. |
|
49.2 |
-- |
|
49.3 |
De voorzieningen Ambulante (groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG en vaktherapie en Dagbehandeling kunnen alleen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar. Onder regiebehandelaar verstaat de gemeente (conform de brieven van Schippers respectievelijk van 2 juli en 2 september 2013 met kenmerk 129353-106301-CZ / 134895-107364-CZ): Psychiater Klinisch psycholoog Klinisch neuropsycholoog Psychotherapeut Verslavingsarts in profielregister KNMG Verpleegkundig specialist GGZ Gz-psycholoog Kinder- en Jeugdpsycholoog NIP (alleen in de GBGGZ) Orthopedagoog-generalist NVO (alleen in de GBGZZ) De regiebehandelaar is een zorgverlener die bij de patiënt de diagnose stelt en door wie of onder wiens verantwoordelijkheid de behandeling plaatsvindt. Dit houdt in dat de regiebehandelaar verantwoordelijk is voor alle acties die in het kader van de behandeling van een patiënt gedurende het traject plaatsvinden. De regiebehandelaar heeft een afgeronde ggz-specifieke opleiding en is, met uitzondering van de orthopedagoog-generalist en kinder- en jeugdpsycholoog, BIG-geregistreerd. De orthopedagoog generalist is ingeschreven in het SKJ- en ´Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)´-register. De kinder- en jeugdpsycholoog is ingeschreven in het register van het SKJ en ´Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)´-register. Er wordt van de beroepsgroepen kinder- en jeugdpsycholoog NIP en orthopedagoog-generalist NVO verwacht dat zij zich register in het BIG, zodra de mogelijkheid hiertoe ontstaat. |
|
49.4 |
De regiebehandelaar is in ieder geval aanwezig bij de diagnostiek, het maken van de behandelovereenkomst en de evaluatiegesprekken met de cliënt. |
|
49.5 |
De regiebehandelaar kan ondersteund worden door medebehandelaars. De medebehandelaar verricht, in het kader van een behandeltraject, zorgactiviteiten onder verantwoordelijkheid van de regiebehandelaar. De medebehandelaar is geregistreerd in het BIG en/of in het SKJ-register. |
|
50* |
Minimumeisen personeel jeugd Reguliere Begeleiding (in een groep) |
|
De voorziening Reguliere Begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het ondersteuningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een SKJ-geregistreerde professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
51* |
Minimumeisen personeel jeugd Specialistische Begeleiding (in een groep) |
|
De voorziening Specialistische Begeleiding wordt uitgevoerd door een SKJ- geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
52* |
Minimumeisen personeel jeugd Dagbesteding |
|
De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
53* |
Minimumeisen personeel jeugd dagbehandeling |
|
De voorziening Dagbehandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Deze voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG-geregistreerde regiebehandelaar. |
||
54* |
Minimumeisen personeel jeugd Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG en vaktherapie |
|
De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een de BIG-geregistreerde Gezondheidspsycholoog (GZ) of Arts Verstandelijke Gehandicapte (AVG) (conform beleidsregels NZA, richtlijnen NJI). De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling vaktherapie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG/NVO/NIP-geregistreerde regiebehandelaar of, in die gevallen waarin er sprake is van J&O of LVG- problematiek en geen sprake is van een psychische stoornis, een BIG- geregistreerde Arts Verstandelijke Gehandicapte. |
||
55* |
Minimumeisen personeel jeugd Verzorging en Begeleiding |
|
De voorziening Verzorging en Begeleiding wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ- geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
56* |
Minimumeisen personeel jeugd Kortdurend Verblijf |
|
Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een SKJ- geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
57* |
Minimumeisen vervoer van/naar Dagbesteding (Wmo en jeugd), Kortdurend Verblijf (Wmo en jeugd) en Dagbehandeling (jeugd) |
|
57.1 |
Voor de voertuigen die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende eisen: - dienen te voldoen aan alle relevante bepalingen en door de Rijksdienst door het Wegverkeer te zijn goedgekeurd voor taxivervoer; - dienen te zijn voorzien van een verbandtrommel, brandblusser, noodhamer en gordelsnijder; - zijn dusdanig ingericht dat de chauffeur vanuit zijn/haar zitplaats altijd alle inzittenden tijdens de rit kan zien; - dienen elke klant zicht naar buiten te bieden; - zijn voorzien van een kinderslot; - alle zitplaatsen zijn voorzien van veiligheidsgordels die geschikt zijn voor alle reizigersgroepen waaronder ook kinderen; - zijn rookvrij. Bij rolstoelplaatsen: zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de rolstoel en zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de reiziger. |
|
57.2 |
Voor de chauffeurs die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende kwaliteitseisen: - heeft kennis van en affiniteit met de doelgroep; - herkent en kan omgaan met de diverse beperkingen en ziektebeelden van de doelgroep; - is verantwoordelijk voor veilig vervoer en past de rijstijl aan de weersomstandigheden aan; - heeft een servicegerichte en reizigersvriendelijke instelling; - past goede sociale vaardigheden toe; is vakkundig, klantvriendelijk, servicegericht, behulpzaam en heeft correcte omgangsvormen - gebruikt geen verbaal of fysiek geweld tegen reizigers om welke reden dan ook; - verwijdert geen reizigers uit het voertuig tijdens de rit om welke reden dan ook met uitzondering van situaties waarin de veiligheid van chauffeur en/of medereizigers in gevaar is; - is in bezit van een EHBO-certificaat. Indien van belang voor de cliënt moet de vervoerder daarnaast voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: - het bieden van vastigheid (chauffeurs en route) aan de cliënt; - de chauffeur moet in bezit zijn van een certificaat voor omgaan met epilepsie; - de chauffeur moet weten om te gaan met cliënten met gedragsproblemen. Voor iedere chauffeur die ingezet wordt voor het vervoer van rolstoelafhankelijke reizigers gelden de volgende aanvullende eisen: - heeft ervaring in de omgang met de doelgroep en haar beperkingen; - bezit praktische vaardigheden betreffende het vervoeren van rolstoelreizigers; - beheerst de zit- en til-technieken ten behoeve van passagiers met een fysieke beperking. |
|
57.3 |
Voor de ritten die worden gemaakt in het kader van het Vervoer gelden de volgende eisen: - de maximale duur van de rit voor een cliënt, van thuissituatie naar de voorziening, bedraagt één uur; - het op tijd vertrekken van het voertuig en het op tijd aankomen op de bestemming: maximaal een half uur voor afgesproken vertrektijd en half uur na afgesproken aankomsttijd. |
|
58* |
Minimumeisen casemanagement |
|
De voorziening casemanagement wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
communicatie, controle en handhaving |
||
59 |
Medewerking aan onderzoek |
|
59.1 |
De zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken. |
|
59.2 |
Voor zover bij een controle of onderzoek op persoonsniveau een voorafgaande toestemmingsverklaring is vereist, is de zorgaanbieder gehouden om deze te vragen aan de betreffende cliënten. |
|
60 |
Meldplicht |
|
60.1 |
De zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de vigerende calamiteitenprotocollen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg. Dit betekent in ieder geval dat de zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt bij de Inspectie Jeugdzorg of Inspectie voor de Gezondheidszorg. |
|
60.2 |
De zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de Leidraad Meldingen van de Wmo-toezichthouder GGD Gelderland-Zuid. Dit betekent in ieder geval dat Zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten die plaatsvinden bij de verstrekking van een voorziening in het kader van de Wmo 2015 zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt aan aangewezen toezichthouder Wmo GGD Gelderland-Zuid. |
|
60.3 |
De zorgaanbieder is bekend en handelt, wanneer er sprake is van (dreigende) maatschappelijke onrust en/of (verwachte) media-aandacht, conform het ‘Sociaal Calamiteitenprotocol Regio Nijmegen 2015’. Maatschappelijke onrust staat hierbij voor ‘het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvinden die leiden tot subjectieve en/of objectieve problemen op het gebied van openbare orde en veiligheid’. |
|
60.4 |
De gemeente is verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de kwaliteit van de zorg. Daarom, doet de zorgaanbieder, aanvullend op de wettelijke meldingsplicht aan de met toezicht belaste ambtenaren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg, zo spoedig mogelijk melding aan de gemeente van: Iedere calamiteit en ieder ernstig incident (met grote impact op de maatschappij, de cliënt, zijn/haar omgeving en/of andere betrokkenen); Ieder geweldsincident dat plaatsvindt bij de verstrekking van een voorziening; Elke melding aan of verscherpt toezicht door de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg; Elk onderzoek dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW wordt gestart; Elk definitief rapport dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW is uitgebracht; Feiten en omstandigheden die tot een afwijking van de bepalingen uit de Raamovereenkomst of tot (gedeeltelijke) niet nakoming van de Raamovereenkomst zouden kunnen leiden; Fraude of oneigenlijk gebruik van voorzieningen. |
|
62 |
Communicatie naar personeel |
|
62.1 |
De zorgaanbieder informeert zijn personeel over het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg *), een regionaal initiatief van de Gemeente in het kader van kwaliteitsmonitoring. Bij het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg worden alle signalen rondom de zorgverlening verzameld. Ook worden er, in samenwerking met alle partijen die betrokken zijn bij kwaliteit, toezicht en handhaving, waar nodig vervolgstappen genomen. Het Meldpunt is toegankelijk voor cliënten en hun sociaal netwerk, verwijzers en toeleiders (inclusief het Sociaal Wijkteam), en zorgaanbieders. Onder andere vermoedens van fraude, onrechtmatigheid, onheuse bejegening, onvoldoende kwaliteit, onvoldoende samenwerking en niet kantelingsgericht werken, kunnen (anoniem) bij dit Meldpunt worden gemeld. *9) https://robregionijmegen.nl/wordpress/contact/meldpunt-signalen-zorg-in- het-sociaal-domein/Overige eisen |
|
63* |
Woonplaatsbeginsel |
|
63.1 |
De gemeente verwacht van de zorgaanbieder te werken met de definitie in de Jeugdwet of deze verordening en zich tijdig aan te sluiten bij wijzigingen (Factsheet Woonplaatsbeginsel). |
|
63.2 |
De zorgaanbieder schat voor aanvang van zorg het woonplaatsbeginsel in en communiceert deze inschatting aan de gemeente. De gemeente stelt vast bij welke gemeente het woonplaatsbeginsel rust. |
|
63.3 |
Bij verhuizing van de gezagsdrager of een jeugdige onder voogdij naar een gemeente, waarbij jeugdige en gezagsdrager de dienstverlening door de zorgaanbieder willen continueren, honoreert de gemeente de oorspronkelijk afgegeven beslissing, beschikking of toewijzing van zorg voor de duur waarvoor deze is afgegeven, met een maximum van één jaar. |
|
63.4 |
De gezagsdrager bepaalt in bovengenoemde situatie of de hulp bij de zorgaanbieder wordt gecontinueerd, of dat een nieuwe hulpverlener wordt gezocht. Alleen in het geval dat de gezagsdrager dit wenst wordt de behandeling bij de zorgaanbieder binnen redelijke termijn stopgezet. |
Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Wijchen 2021
Algemeen
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) en de Jeugdwet. De Wmo 2015 en de Jeugdwet maken onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken. De Wmo taken komen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met de Wmo al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
In de Jeugdwet zijn de taken opgenomen uit de Wet op de Jeugdzorg, een aantal taken uit de Zorgverzekeringswet (jeugd-ggz) en de AWBZ (zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking).
Voor het werkproces voor de beoordeling van de behoefte aan jeugdhulp is aansluiting gezocht bij dat van de Wmo 2015.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 of de Jeugdwet valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast.
Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. In de Jeugdwet is een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten, op een wijze zoals eerder is gebeurd in de Wmo.
Het doel van het jeugdhulpstelsel blijft echter overeind: jeugdigen en hun ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Vrij toegankelijk
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en (niet vrij-toegankelijke) maatwerkvoorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouder gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouder kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouder zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouder eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige dat in het verslag op. Het college neemt een besluit en verwijst de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. Deze verordening ziet met name op de toegang tot jeugdhulp via de gemeente.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft (hebben). Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders (zorg in natura) die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente of het Regionaal Ondersteuning Bureau (ROB) heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan verder ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multi-problematiek, wordt geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ plaatsvindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij of krachtens verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist, regelt deze verordening slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 2, vijfde lid). Artikel 10 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.
Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. In de praktijk heeft het AMHK de naam Veilig Thuis gekregen. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Als de inwoner van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang, beschermd wonen of jeugdhulp ten onrechte wordt onthouden, kan inwoner daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van inwoner op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, ofwel in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
De Wmo 2015, de Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige (netwerk-)medewerkers, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet- ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de Wmo 2015 kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de inwoner echter alleen mandateren aan een aanbieder. De toelichting bij artikel 2.11, eerste lid van de Jeugdwet spreekt ook van mandaat aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1 van de wet. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.
De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:
- •
Op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
- •
Op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld;
- •
Welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;
- •
Ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van inwoners vereist is;
- •
Ten aanzien welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;
- •
Op welke wijze ingezetenen, waaronder inwoners of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, vorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
- •
Op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en
- •
Op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van inwoners in de gemeente.
Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:
- •
Voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;
- •
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:
- •
Bepalen dat inwoners voor algemene voorzieningen, niet zijnde inwonerondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;
- •
De hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de inwoner de ondersteuning zelf inkoopt met een Pgb, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de inwoner en zijn echtgenoot; bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt vastgesteld en geïnd;
- •
Bepalen dat in geval van een minderjarige inwoner die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de inwoner uitoefent;
- •
Bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;
- •
Bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een Pgb wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
- •
Over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;
- •
Met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening;
- •
Over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
- •
Over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- •
Voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;
- •
Over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en
- •
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9 van de Jeugdwet bieden verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015, en de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van ingezetenen en de gemeente.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 en artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp vastgelegd.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Definities
Niet iedere bepaling behoeft toelichting, vandaar een beperkte toelichting op enkele begrippen.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b: Algemeen gebruikelijke voorziening: het is niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de inwoner, aannemelijk is te achten dat deze inwoner daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de inwoner. De beoordeling of er sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de inwoner ziet ondermeer op het beantwoorden van de vraag of de inwoner over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij deze beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, ondermeer de volgende criteria een rol spelen:
- •
niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
- •
daadwerkelijk beschikbaar is;
- •
een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;
- •
deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
h. Gebruikelijke hulp: gebruikelijke hulp is gedefinieerd in de Wmo 2015. Het idee achter het begrip is dat de gemeente geen ondersteuning hoeft te bieden als de bewuste ondersteuning normaal gesproken binnen de huiselijke kring wordt opgelost. Er is geen reden waarom deze logica niet ook zou opgaan voor jeugdhulp. Omdat het begrip in de Jeugdwet niet voorkomt, is het in deze verordening opgenomen.
i. Hulpvraag: de hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp zich tot het college of de andere organisatie wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek is noodzakelijk.
j. Ingezetene: de inwoner kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de inwoner in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de (oude) Wmo (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving de Basisregistratie personen (Brp) een belangrijke aanwijzing is, maar niet doorslaggevend.
De definitie maakt duidelijk dat het begrip ingezetene hier wordt gebruikt in relatie tot maatschappelijke ondersteuning. De Jeugdwet kent zijn eigen woonplaatsbeginsel.
n. Melding: eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de inwoner de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de inwoner zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
s. Voorliggende voorziening: Deze voorzieningen noemen we 'voorliggend' omdat ze voorrang hebben op voorzieningen uit de Jeugdwet. Het kan daarbij in ieder geval gaan om Wlz, Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, Zorgverzekeringswet (alleen de basisverzekering).Tot 2015 kwam dit begrip ook voor in de Wmo, daarna niet meer.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb): een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan.
Artikel 2. Melding hulpvraag
Dit artikel is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, aanhef en onder a van de Jeugdwet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt al bepaald dat als bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. De opdracht aan het college in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet om voorzieningen op het gebied van jeugdhulp te treffen indien naar zijn oordeel een jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, betekent eveneens dat het college de melding van de behoefte aan jeugdhulp onderzoekt.
Dit artikel verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken. Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. In de praktijk zal het college de procedure betreffende melding, onderzoek en verslag laten uitvoeren door daartoe door het college aangewezen deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.
In Wijchen kan de melding worden gedaan bij het Sociaal Wijkteam (SWT),
In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan als het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de inwoner’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de inwoner kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Participatiewet en de Leerplichtwet.
In het tweede lid is de verplichte schriftelijke ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de Wmo 2015). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Als de melding mondeling of telefonisch is gedaan, kan dit ook worden afgesproken.
Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
In de Jeugdwet is niet de procedure beschreven zoals de Wmo 2015 die beschrijft. Omdat het gewenst is om hetzelfde werkproces en dezelfde termijnen voor de afhandeling van meldingen jeugdhulp te hanteren als voor de afhandeling van meldingen maatschappelijke ondersteuning, is in het derde lid de termijn van 6 weken uitdrukkelijk genoemd.
In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 en ter uitvoering van artikel 2.6, eerste lid onder b van de Jeugdwet een uitzondering opgenomen voor spoedeisende gevallen. Het college of de andere organisatie is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet opgenomen dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.
Artikel 3. Cliëntondersteuning en vertrouwenspersoon
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. Deze verplichting geldt ook voor inwoners die onder de Jeugdwet vallen. De Wmo 2015 adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de Wmo 2015 is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van inwoners te geven.
Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de inwoner kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben om in ieder geval een algemene voorziening voor inwonerondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
Het tweede lid is de uitwerking van artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze voor 2015 werkzaam was binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Er is een regionale vertrouwenspersoon ingesteld. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) en de Zorgbelangorganisaties voeren de functie van vertrouwenspersoon in samenwerking met elkaar uit.
De Jeugdwet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit Jeugdwet) is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo 2015 bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis inwonerondersteuning. Indien de melding jeugdhulp betreft, licht het college betrokkene eveneens in dat hij desgewenst gebruik kan maken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Artikel 4. Vooronderzoek
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient als voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de inwoner bekende gegevens in kaart worden gebracht en inwoners niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente of de andere organisatie al bekend zijn en, indien van toepassing, een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de inwoner afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de inwoner worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.2, derde lid van de Jeugdwet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de Wmo 2015 en deze verordening in ieder geval verplicht om de identiteit van de inwoner vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de inwoner die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de privacybepalingen uit de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
In spoedeisende gevallen, bijvoorbeeld bij de vrouwenopvang, is het niet altijd mogelijk een identiteitsdocument te overleggen, terwijl het college de inwoner wel opvang wil bieden. Voor dit soort gevallen geldt een uitzondering op de identificatieplicht.
Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek als dat een onnodige herhaling van zetten betekent.
In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de Wmo 2015 de verplichting voor het college of de andere organisatie opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de inwoner om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college of de andere organisatie te overhandigen. De Jeugdwet kent deze verplichting niet, maar in de verordening wordt ook voor de inwoner die een melding jeugdhulp doet een vergelijkbare mogelijkheid geboden. Zie ook artikel 5, tweede lid.
Artikel 5. Onderzoek
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepalingen van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. In artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen. In artikel 2.9 van de Jeugdwet is onder meer bepaald dat de gemeente regels stelt over de door het college te verlenen voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening (die in deze verordening maatwerkvoorziening wordt genoemd).
De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. Het wordt aan de professionele inschatting van de medewerker van het college of de andere organisatie om te betrekken bij het gesprek wie hij nodig acht.
De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.
In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de inwoner wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de inwoner thuis plaats. Als woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
In het eerste lid, onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van de hulpvraag’ opgenomen. Dit is belangrijk, omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de inwoner zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de Wmo 2015 verankerd dat het college een door of namens de inwoner ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek. Nu de gemeente een vergelijkbare beschrijving ook voor jeugdhulpvragen heeft opgenomen in artikel 4, vierde lid, dient zij of de andere organisatie een ingediende beschrijving ook bij het onderzoek te betrekken.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vijfde lid). Het kan bijvoorbeeld om een inwoner gaan die al bekend is bij de gemeente of de andere organisatie en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Artikel 6. Verslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de Wmo 2015 opgenomen. Voor jeugdhulp is aansluiting gezocht bij de praktijk van de Wmo 2015.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo 2015. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de inwoner een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.
Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de inwoner. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de inwoner van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Het college kan de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de inwoner overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de inwoner dit plan ondertekenen. Als een schriftelijke beschrijving zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, is overhandigd, wordt zij ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Artikel 7. Aanvraag
Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. De Wmo 2015 bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015). Voor aanvragen betreffende jeugdhulp is aansluiting gezocht bij de termijn uit de Wmo 2015. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de inwoner alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de inwoner die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Uit het tweede lid volgt dat een aanvraag zonder de informatie die (minimaal) nodig is voor de beoordeling niet als volledige aanvraag wordt aangemerkt.
Het college heeft de bevoegdheid om een ondertekend verslag aan te merken als aanvraag. Reden om in het individuele geval het verslag niet aan te merken als aanvraag kan zijn het tijdsverloop tussen de datum van opmaken van het verslag en de aanvraagdatum. Het college kan het dan aannemelijk achten dat door het tijdsverloop het verslag niet meer (volledig) van toepassing is op de actuele situatie van de jeugdige of zijn ouders/inwoner.
Artikel 8. Maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat centraal staat nogmaals uiteengezet.
De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.
In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling in de Wmo 2015 (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134 en ) en in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet (TK 2012/2013, 33684, nr. 3, blz. 3 en 7) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Ook de Jeugdwet gaat uit van de maatwerkgedachte. Gemeentelijke vrijheid is nodig, omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk.
Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In het vierde lid wordt ingegaan op de situatie waar een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder verstrekte maatwerkvoorziening. Deze bepaling ziet op materiële Wmo-voorzieningen.
In jurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er met succes een beroep op worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Die grondslag is opgenomen in artikel 8.
Ook in het kader van rechtszekerheid is dit van belang. Bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de inwoner niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a, van de Wmo 2015 en van artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet.
Het derde lid onder a: deze bepaling ziet alleen op maatschappelijke ondersteuning, omdat de Wmo 2015 niet een bepaling kent zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de oude Wmo en zoals die is opgenomen in artikel 1.2 van de Jeugdwet. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten.
Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.
Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek aanspraak bestaat op een andere voorziening, hoeft, met inachtneming van de uitzonderingen genoemd in artikel 1.2 van de Jeugdwet, geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt.
Het derde lid onder b: het is niet de bedoeling dat het college voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de inwoner, aannemelijk is te achten dat deze inwoner daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de inwoner. Zie hiervoor de begripsomschrijving bij artikel 1.
Bij het derde lid onder d wordt de situatie bedoeld dat de inwoner na de melding en voor de beschikking een maatwerkvoorziening heeft gerealiseerd of aangekocht. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
Het derde lid onder e: binnen de gekantelde aanpak wordt een sterker beroep gedaan op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende. Inwoner wordt wat betreft de bevordering van zelfredzaamheid en participatie geacht eerst eigen oplossingen en oplossingen vanuit zijn netwerk in te zetten. Eventuele ondersteuning vanuit de gemeente vormt slechts het sluitstuk. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt dus rekening gehouden met de keuzes die de inwoner maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de inwoner. Onder ‘geschikte keuzes’ wordt verstaan dat inwoner keuzes maakt die de zelfredzaamheid en participatie bevorderen en niet doen afnemen.
Deze afwijzingsgrond kan niet in het geval van jeugdhulp worden gebruikt.
Het derde lid onder g: het college kan volstaan met de goedkoopst adequate voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de inwoner bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
Het zesde lid onder c en d: deze afwijzingsgronden kunnen naast elkaar bestaan. De eerste afwijzingsgrond is ruimer en ontslaat het college niet van de compensatieplicht. Als de afwijzingsgrond onder d valt dan komt het college niet meer aan c toe, maar is hiermee de afwijzing rond.
Het achtste lid onder a: hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld vertonen van geweld en agressief gedrag.
Het achtste lid onder d: hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld ernstige verslaving of acute psychische problematiek, waarvoor behandeling met opname in een instelling of kliniek noodzakelijk is.
Artikel 8a Wonen en zorg
Dit artikel dient ter bescherming van kwetsbare inwoners die door de koppeling van ondersteuning en woonruimte in een ongewenste afhankelijkheidssituatie kunnen komen.
Artikel 9. Inhoud beschikking
Uitgangspunt van de wet is dat de inwoner een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. De mogelijkheid van het toekennen van een Pgb bestaat als de inwoner dit wenst en voldoet aan de criteria.
Het derde lid, onder a, en vierde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder
b. Voor jeugdhulp is het resultaat bijvoorbeeld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Het derde, onder b, en vierde lid, onder e: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vijfde lid dient uitsluitend ter informatie aan de inwoner. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 16 en artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een Pgb, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK. Voor jeugdhulp geldt geen ouderbijdrage meer. Uit jurisprudentie volgt dat naast de vermelding dat een bijdrage in de kosten kosten wordt gevraagd, ook de kostprijs van de voorziening is die de maximaal verschuldigde bijdrage begrenst.
Artikel 10. Regels voor Pgb algemeen
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een Pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een Pgb alleen wordt verstrekt als de inwoner dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een Pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103). Voor jeugdhulp geldt dat een Pgb slechts wordt verstrekt indien de inwoner gemotiveerd kan aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, tweede lid, onder b, van de Jeugdwet). Uit zijn onderbouwing moet duidelijk worden dat de inwoner zich voldoende georiënteerd heeft op de voorziening in natura.
De eis van het plan maakt ook duidelijk dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
In de verplichting in onderdeel c is opgenomen dat de inwoner schriftelijk motiveert hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening die hij van het budget wil betrekken van goede kwaliteit is. Daarbij is in elk geval van belang dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en inwonergericht is. Voorwaarde is dat degene die de diensten verleent en in contact kan komen met een kind dat jonger is dan achttien jaar, voor aanvang van de hulpverlening over een actuele Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikt.
De voorwaarde van het beschikken over een VOG is opgenomen met het oog op de veiligheid van het kind. Net zoals de Jeugdwet deze eis stelt voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, inclusief vrijwilligers, stelt de gemeente deze eis aan degene die, betaald uit het Pgb, diensten verleent. De VOG dient actueel te zijn. De wet verstaat hieronder dat de VOG niet eerder is afgegeven dan drie maanden, voorafgaand aan het tijdstip waarop de hulpverlener voor de organisatie ging werken. De VOG mag echter niet ouder zijn dan drie jaar. Op het moment dat de hulpverlening van start gaat moet de zorgaanbieder de VOG kunnen overleggen aan de gemeente.
Vragen die in het plan moeten worden beantwoord zijn:
- -
hoe is de veiligheid geborgd?
- -
hoe worden de gestelde doelen bereikt?
- -
hoe en wanneer wordt geëvalueerd?
- -
hoe is de ondersteuning afgestemd op de inwoner?
- -
heeft degene van wie de hulp betrokken wordt een Verklaring Omtrent het Gedrag?
In het derde lid en volgende wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel c, van de Jeugdwet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
Een aanvraag voor een Pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1, vierde lid, onder a Jeugdwet). De situatie waarin het door de inwoner beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het Pgb om die reden geheel geweigerd kan worden.
Inwoners kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het Pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een Pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een Pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een Pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
In het vijfde lid is geregeld dat de gemeente een jeugdige, die jonger is dan achttien jaar, niet in staat acht zelf een Pgb te beheren. Motivering is dat het uitvoeren van de aan het Pgb verbonden taken op een dusdanige verantwoorde wijze dient te geschieden, dat het niet wenselijk is dit door minderjarigen te laten doen.
Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1, tweede lid, onder c, van de Jeugdwet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015).
In het zevende lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het Pgb. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan. Een periode van zes maanden moet ruim voldoende zijn voor de inwoner het Pgb te besteden.
Lid 10 en 11 zijn opgenomen om fraude en misbruik tegen te gaan.
Artikel 11. Regels voor Pgb professionele zorg
Als de budgethouder (inwoner) met zijn Pgb een professionele zorgaanbieder inschakelt, is het in ieders belang dat deze aanbieder zich niet aan kwaliteitskaders kan onttrekken, omdat hij niet gecontracteerd is bij de gemeente. Ook via de Pgb constructie dient de inwoner kwalitatief goede zorg en ondersteuning te ontvangen. Het college dient zich te vergewissen van die kwaliteit. Om die reden worden in de verordening kwaliteitseisen opgenomen voor de professionele aanbieder die via een Pgb wordt ingeschakeld.
De eis in het vijfde lid wordt gesteld, omdat het belangrijk is dat iedereen zijn eigen mogelijkheden benut en dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Het streven hierbij zouden maximale zelfregie en samenredzaamheid moeten zijn.
Artikel 12. Regels voor Pgb informele zorg (sociaal netwerk)
Dit artikel ziet specifiek op de situatie waar hulp of ondersteuning wordt ingekocht bij het sociaal netwerk. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Daarbij is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De inwoner legt een schriftelijk document over waarin het voorgaande gemotiveerd wordt. Voor de hulp die ouders bieden aan hun kind is er inmiddels jurisprudentie waaruit volgt dat ook bovengebruikelijke hulp van ouders verwacht mag worden, zonder dat hier een financiële vergoeding tegenover hoeft te staan. Wanneer een ouder in staat en beschikbaar is om de ondersteuning te bieden, het geven van de ondersteuning niet leidt tot overbelasting en er geen sprake is van een structureel financieel gezinsprobleem is het geven van een informeel Pgb niet nodig. Als wel sprake is overbelasting is dit evenmin het geval. In dat geval wordt er samen met de ouder onderzocht of en zo ja op welke manier (niet zijnde een informeel Pgb) de overbelasting kan worden verminderd. Het geven van een informeel Pgb leidt immers niet tot een lagere belasting voor de ouder die ondersteuning biedt.
Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een Pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een Pgb wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en inwonergericht worden verstrekt.
Mantelzorg is informele zorg die door het eigen netwerk wordt geboden en dit gaat dus voor op een maatwerkvoorziening. Aan de keuze tussen zorg in natura en een Pgb gaat vooraf of naast de bijdrage van het eigen netwerk aanvullend extra ondersteuning nodig is in de vorm van een maatwerkvoorziening. Als dat het geval is, heeft de inwoner de keuze tussen zorg in natura of een Pgb.
In beginsel is het gezien de volgorde niet logisch dat iemand uit het eigen netwerk de ondersteuning in het kader van het Pgb gaat uitvoeren als in een eerder stadium al is afgesproken wat mensen uit het eigen netwerk (onbetaald) willen betekenen voor de inwoner.
Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn denkbaar. Bijvoorbeeld als de mantelzorger zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste. Het is echter niet mogelijk om de uitzonderingen te vangen in algemene, voor iedereen geldende voorwaarden. Niet iedereen die zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste komt in aanmerking voor een Pgb. Als hierdoor geen structureel financieel gezinsprobleem ontstaat, volgt uit jurisprudentie dat opzeggen van een baan om voor een eigen kind te zorgen valt onder de vergaande aanpassen die van een ouder gevergd mogen worden (zonder dat er een financiële vergoeding in de vorm van een Pgb tegenover hoeft te staan. Dit valt onder de eigen kracht van de ouder.
Als geen sprake is van eigen kracht, wordt voor de tarieven aansluiting gezocht bij de oude Regeling subsidies AWBZ. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg. Een uitzondering voor Pgb door sociaal netwerk is er als iemand er voor kiest om minder te gaan werken om (meer) mantelzorg te kunnen blijven bieden of op een andere wijze iets moet organiseren (bijv. oppas voor de andere kinderen) om intensieve mantelzorg te kunnen bieden (kostenderving). Bij schoolgaande kinderen met een beperking gaan we ervan uit dat ouders met behulp van (passende) naschoolse opvang (reguliere kinderopvang al dan niet met aanvullende zorg of via specialistisch naschoolse opvang/dagbesteding voor kinderen) kunnen werken zoals andere ouders met kinderen in de schoolgaande leeftijd.
Als geen sprake is van eigen kracht, kan een reden voor ‘Pgb door sociaal netwerk’ (bijv.) ook betere/efficiëntere ondersteuning zijn: dat het sociale netwerk een grotere flexibiliteit kan bieden of dat een inwoner/kind vanwege de beperking of problematiek moeite heeft om vreemden toe te laten, waardoor de ondersteuning minder effectief zal zijn als onbekende hulpverleners de zorg verlenen (gebrek aan vertrouwen in buitenstaanders, taalbarrière, etc.). Hiertegenover staat dat een ‘vreemde’ in sommige gevallen beter het gestelde doel (patronen doorbreken bijv. voorkomen symbiotische verhouding) kan bereiken dan een vertrouwde persoon. Van belang is om te beoordelen of professionele distantie/reflectie gewenst is met het oog op het bereiken van doelen.
Artikel 13. Regels voor Pgb-beheer
In de praktijk komt het regelmatig voor dat inwoners ondersteuning hebben bij het beheren van het Pgb. Deze ondersteuning mag niet betaald wordt uit het Pgb. In dit artikel zijn enkele nadere eisen opgenomen waar Pgb-beheer aan moet voldoen.
Artikel 14. Controle
Op grond van artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel d, van de Jeugdwet dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen (natura of Pgb), alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van de wet.
Lid 1 is opgenomen omdat voor het aanwijzen van toezichthouders krachtens de Jeugdwet een juridische basis in de verordening nodig is.
Artikel 15. Bijdrage in de kosten (Wmo 2015)
De gemeente mag van inwoners een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning in natura en in de vorm van een Pgb alsmede voor algemene voorzieningen. In de financiële bijlage wordt een aantal maatwerkvoorzieningen genoemd die uitgesloten zijn van een bijdrage in de kosten.
In het derde lid is het uitgangspunt benadrukt dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen.
In het vierde en vijfde lid is uiteengezet hoe de kostprijs tot stand komt. In het zesde lid zijn de bedragen en percentages van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard.
In het zevende lid is gevolg gegeven aan artikel 2.1.4, zevende lid, van de Wmo 2015 waar is bepaald dat in de verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een Pgb voor opvang vaststelt en int.
Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van Wmo voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de Wmo 2015 en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van inwoners en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het vijfde lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Dit artikel ziet alleen op maatschappelijke ondersteuning. De kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn opgenomen in paragraaf 4.1 van de Jeugdwet.
Het in het zevende lid genoemde jaarlijkse inwonerervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wmo 2015. Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart dit artikel van overeenkomstige toepassing, dus deze verplichting geldt ook voor de Jeugdwet.
Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de Wmo 2015 onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 18 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
De melding van calamiteiten en geweld in de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is landelijk uniform geregeld in de Jeugdwet. Als toezichthouder is de inspectie jeugdzorg aangewezen. In aanvulling daarop is in de verordening ook de bevoegdheid opgenomen voor het college om een toezichthouder in het kader van de Jeugdwet aan te wijzen.
Artikel 18. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen voorzieningen, misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.9, onderdeel d, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste, tweede en derde lid bevatten voor wat betreft de Wmo 2015 een herhaling van hetgeen al in de tekst van de Wmo 2015 is opgenomen (zie artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1 van de Wmo 2015).
Voor wat betreft de Jeugdwet is het eerste lid een herhaling van artikel 8.1.2, eerste lid, maar het tweede en derde lid betreffen een uitbreiding ten opzichte van de Jeugdwet.
Artikel 8.1.4, eerste lid, van de Jeugdwet regelt de herziening en intrekking van een beslissing aangaande een Pgb. De verordening bepaalt dat het college een beslissing tot het verstrekken van jeugdhulp (dus zowel in natura als in de vorm van Pgb) kan beëindigen, herzien dan wel intrekken.
Artikel 8.1.4, derde lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien een beslissing aangaande een Pgb met toepassing van het eerste lid, onderdeel a, heeft herzien dan wel ingetrokken, het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten Pgb kan invorderen. De verordening regelt in het derde lid dat als het college een beslissing heeft ingetrokken, het college onder omstandigheden de geldswaarde kan vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of Pgb.
Met opname van deze wettekst en uitbreidingen in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een Pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
In artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of Pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.
Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’ In het vijfde, zesde en zevende lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Het derde lid onder h is opgenomen omdat de CRvB in 2017 heeft geoordeeld dat onzorgvuldig gebruik van een in natura verstrekte voorziening een grondslag is voor intrekking van een besluit besluit (CRvB 17 mei 2017)
In het achtste lid is de mogelijkheid tot verrekening geregeld.
Artikel 18a Opschorting betaling uit het Pgb
Dit artikel is toegevoegd om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan.
Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de Wmo 2015. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van inwoners in de gemeente.
Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van inwoners in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert een inwoner als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of Pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van inwoners die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen.
Voorts is de woonplaats van de inwoner bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 20. Bijdrage extra kosten chronisch zieken
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend maar geeft de inwoner wel het voordeel dat hij zelf een bedrag in handen krijgt waarmee meer eigen regie heeft bij de inkoop van de gewenste voorziening. Indien hij het geld niet aanwendt voor dit doel, kan op grond van de subsidietitel van de Awb worden gehandhaafd. Indien hij later wederom een aanvraag zou doen voor maatschappelijke ondersteuning, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden in zijn situatie zijn, kan deze aanvraag worden afgewezen op grond van de Awb onder verwijzing naar de eerdere beschikking ter verstrekking van de tegemoetkoming.
Op grond van het tweede lid kan het college bij besluit bepalen in welke gevallen een tegemoetkoming wordt verstrekt en wat de hoogte daarvan is. Door het vastleggen bij besluit is voor de burger op voorhand duidelijk op welke tegemoetkoming hij recht heeft.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet).
Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
De tekst is aangepast aan het gewijzigde artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Om bij de inkoop enige flexibiliteit te houden, is niet te gedetailleerd uiteengezet welke kostencomponenten een rol moeten spelen. Reizen, opleidingen en administratieve verplichtingen (waaronder rapporteren) vallen onder de noemer overhead.
Artikel 22. Klachtregeling
De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van inwoners is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de Wmo 2015). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat inwoner in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De inwoner kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de inwoner niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat inwoners die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt.
Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
De Jeugdwet kent deze verordenende verplichting voor de gemeente aangaande de aanbieders niet, maar beschrijft in paragraaf 4.2a het klachtrecht betreffende jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling, op grond van de Jeugdwet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht. De gemeente heeft geen toezichthoudende functie voor de klachtregelingen van de jeugdhulpaanbieders.
Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van inwoners tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht inwoners en de Wet medezeggenschap inwoners zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de inwonerraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de Wmo 2015).
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
De medezeggenschap bij aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen is in de Jeugdwet geregeld (zie paragraaf 4.2.b).
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.10 van de Jeugdwet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo- en jeugdbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
De wet zelf bevat overgangsrecht voor inwoners die vanuit de AWBZ zijn overgegaan naar de Wmo (zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4 van de Wmo 2015) en voor inwoners die vanuit de Wet op de Jeugdzorg, de AWBZ en de Zorgverzekeringswet overgaan naar de Jeugdwet (zie hoofdstuk 10 van de Jeugdwet). In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld.
In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen en aanmeldingen die nog bij het college en de andere organisatie in behandeling zijn op grond van de bestaande verordening beoordeeld zullen worden.
Artikel 26. Nadere regels en hardheidsclausule
Juist omdat het in de Wmo 2015 en Jeugdwet om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling.
Als desondanks die zeer persoonlijke afweging er toch nog sprake is van een niet billijke situatie, is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt, dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast moet worden.
Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl